Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023AE2306

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité a) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het unitaire aanvullende beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (COM(2023) 221 final — 2023/0126 (COD)), b) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende beschermingscertificaat met eenheidswerking voor gewasbeschermingsmiddelen (COM(2023) 222 final — 2023/0127 (COD)), c) betreffende het aanvullende beschermingscertificaat met eenheidswerking voor geneesmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1001, Verordening (EG) nr. 1901/2006 en Verordening (EU) nr. 608/2013) (COM(2023) 223 final — 2023/0128 (COD)), d) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (herschikking) (COM(2023) 224 final — 2023/0129 (COD)), e) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verlening van dwanglicenties voor crisisbeheersing en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 816/2006 (COM(2023) 231 final — 2023/0130 (COD)), en f) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (herschikking) (COM(2023) 232 final — 2023/0133 (COD))

EESC 2023/02306

PB C, C/2023/865, 8.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/865/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/865/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie C


C/2023/865

8.12.2023

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

a) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het unitaire aanvullende beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen

(COM(2023) 221 final — 2023/0126 (COD))

b) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende beschermingscertificaat met eenheidswerking voor gewasbeschermingsmiddelen

(COM(2023) 222 final — 2023/0127 (COD))

c) betreffende het aanvullende beschermingscertificaat met eenheidswerking voor geneesmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1001, Verordening (EG) nr. 1901/2006 en Verordening (EU) nr. 608/2013)

(COM(2023) 223 final — 2023/0128 (COD))

d) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (herschikking)

(COM(2023) 224 final — 2023/0129 (COD))

e) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verlening van dwanglicenties voor crisisbeheersing en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 816/2006

(COM(2023) 231 final — 2023/0130 (COD)), en

f) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (herschikking)

(COM(2023) 232 final — 2023/0133 (COD))

(C/2023/865)

Rapporteur:

Rudolf KOLBE

Raadpleging

a)

Raad van de Europese Unie, 6.9.2023

Europese Commissie, 2.6.2023

b)

Raad van de Europese Unie, 6.9.2023

Europese Commissie, 2.6.2023

c)

Europees Parlement: 11.9.2023

Raad van de Europese Unie, 7.9.2023

d)

Europees Parlement: 12.6.2023

Raad van de Europese Unie, 12.6.2023

e)

Europees Parlement: 11.9.2023

Raad van de Europese Unie, 7.9.2023

f)

Europees Parlement: 15.6.2023

Raad van de Europese Unie, 21.6.2023

Rechtsgrond

a)

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

b)

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

c)

Artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

d)

Artikelen 114 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

e)

Artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

f)

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

4.9.2023

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.9.2023

Zitting nr.

581

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

220/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de plannen van de Europese Commissie om actie te ondernemen op het gebied van aanvullende beschermingscertificaten (ABC’s), en met name met het plan om een nieuw gecentraliseerd ABC in te voeren, niet alleen voor “traditionele” Europese octrooien, maar ook voor Europese octrooien met eenheidswerking (eenheidsoctrooien). Deze zijn van cruciaal belang voor de totstandbrenging van een meer geharmoniseerd octrooisysteem in de EU. De huidige voorstellen voor een gecentraliseerd proces voor het verkrijgen van ABC’s en de voorstellen ter verbetering van de reeds bestaande ABC-verordeningen voor geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen verdienen ruime bijval. Over bepaalde details van de voorstellen is weliswaar meer duidelijkheid nodig (zie hoofdstuk 3 hieronder), maar in zijn algemeenheid valt het concept toe te juichen.

1.2.

Het voorstel voor een gecentraliseerd systeem voor standaard essentiële octrooien (SEO’s) zou tot meer transparantie en voorspelbaarheid in SEO’s kunnen leiden. Maar gezien de technische en juridische complexiteit van dit project zal het een hele opgave zijn om tot de juiste processen en administratieve ondersteuning te komen ter vaststelling van de essentialiteit en de Frand-voorwaarden voor een bepaald SEO. Het EESC verzoekt de Commissie dan ook om nader onderzoek te verrichten voor het project (op basis van optie 4) en te overwegen deskundigen en bevoegde autoriteiten, waaronder het eengemaakt octrooigerecht (UPC), daar nauwer bij te betrekken (zie punt 5 hieronder).

1.3.

Innovatieve kmo’s in de EU zullen veel baat hebben bij de nieuwe ABC-voorstellen en bij een passende en transparante aanpak voor SEO’s. Deze voorstellen zouden deel kunnen uitmaken van een verbeterd EU-systeem voor intellectuele eigendom dat concurrerende investeringen in innovatieve kmo’s in de EU mogelijk maakt en onder meer startende ondernemingen in de EU de kans biedt hun innovatieve ideeën op de markt — zowel de eengemaakte markt als andere markten — te brengen.

1.4.

Uit de succesvolle manier waarop de EU de COVID-19-crisis heeft aangepakt is gebleken dat het beschikbaar maken van in een crisis relevante producten (zoals COVID-19-vaccins) geen gevolgen had voor de octrooien voor deze producten en technologieën. Het is relevant en van het grootste belang dat het octrooistelsel voorziet in een systeem voor verplichte licenties (CL) dat transparant en billijk is voor alle belanghebbenden (de houders van rechten, de potentiële licentiehouders en het publiek) en de grondrechten waarborgt (zie ook paragrafen 2.5 en 4 hieronder). Het huidige voorstel voldoet niet aan deze criteria: het is niet in overeenstemming met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) of met de minimumnormen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Trips-overeenkomst) (1). Het onderhavige voorstel voor dwanglicenties voor crisisbeheersing voorziet niet in een eerlijk en transparant processysteem (2) waarbij de octrooihouder de volledige status van belanghebbende (3) heeft, en biedt ook geen specifieke rechtsmiddelen (4). Dat is niet passend voor een dergelijke onteigening.

1.5.

De invoering van dwanglicenties voor crisisbeheersing (CLCM’s) voor Europese octrooien en eenheidsoctrooien zou moeten gebeuren door een rechterlijke instantie die ook in technisch opzicht competent is, zoals het UPC, op basis van een transparant juridisch en procedureel kader dat moet worden uitgewerkt op basis van artikel 5, deel A, punten 2) en 4), van het Verdrag van Parijs en artikel 31 van de Trips-overeenkomst en aan de hand van nationale jurisprudentie. Verplichte licentieverlening voor nationale octrooien en nationale gebruiksmodellen zou moeten gebeuren door de nationale autoriteiten en rechtbanken die reeds zijn ingesteld voor verzoeken om CLCM’s. Als richtsnoer zou daarbij een passende EU-richtlijn inzake CLCM’s moeten dienen die betrekking heeft op het recht en de praktijken bij de procesgang in het UPC.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Eenheidsoctrooien en het UPC moeten beter in deze voorstellen worden geïntegreerd. De rechters van het UPC, en met name de technisch gekwalificeerde rechters, zijn het best in staat om de complexe technische en juridische kwesties aan te pakken die in alle drie de initiatieven spelen. Deze rechters zijn zeer deskundig op het gebied van octrooipraktijken en de relevante onderdelen van de technologie (octrooien voor medische producten en gewasbeschermingsmiddelen voor ABC’s en CLCM’s, of IT-gerelateerde octrooien voor SEO’s). Het UPC is zelfs al exclusief bevoegd om te beslissen over de geldigheid van ABC’s en SEO’s. Het UPC is ook exclusief bevoegd voor alle “gerelateerde verweermiddelen” van een verweerder in octrooiinbreukzaken, met inbegrip van reconventionele vorderingen met betrekking tot licenties (5), waaronder op Frand gebaseerde licenties. Daarom zou het afgeven van CLCM’s ook een bevoegdheid van het UPC kunnen worden. Bovendien zou het UPC kunnen fungeren als bevoegde beroepsinstantie voor beroepen tegen beslissingen van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) inzake ABC’s (en dit kan snel en eenvoudig worden geregeld voor ABC’s voor eenheidsoctrooien) of SEO’s bij procedures in eerste aanleg. Dergelijke beroepen kunnen op soortgelijke wijze worden ingesteld als beroepsprocedures in verband met kwesties in verband met artikel 32, lid 1, punt i), van de UPC-overeenkomst (6). Het UPC (als de “kroon van de octrooirechtspraak”) moet worden betrokken bij en volledig worden geïntegreerd in de huidige projecten. Daarmee wordt ook het gevaar afgewend dat er een systeem ontstaat waarin de EUIPO en het UPC los van elkaar functioneren.

2.2.

Het EUIPO is het centrale knooppunt voor de registratie van Uniemerken (EUTM’s) en gemeenschapsmodellen, en voor aanverwante kwesties op het gebied van de bescherming van intellectuele eigendom (7). Het is nog nooit ingeschakeld bij belangrijke octrooikwesties. Niettemin wordt in de onderhavige voorstellen voorgesteld om de administratieve procedures die vereist zijn voor elk van de drie projecten via het EUIPO te laten verlopen. De betrokken projecten (ABC’s, SEO’s en CLCM’s) kunnen complexe technische en juridische kwesties betreffen, zoals:

a)

de vraag of een product (waarvoor een ABC wordt aangevraagd) wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi (artikel 3, lid 1, punt a), van de ABC-voorstellen — een kwestie die in een aanzienlijk aantal zaken bij het Hof van Justitie aan de orde is gekomen);

b)

de vraag of een octrooi een SEO is (artikel 20 van het SEO-voorstel, de essentialiteitscontroles van titel V: “at least one patent claim shall correspond with at least one requirement or recommendation to the standard, identified by standard name, version (and/or release) and sub-clause”);

c)

de Frand-analyse (titel VI van het SEO-voorstel);

d)

of een onteigening van de rechthebbende door een CLCM gerechtvaardigd is, “strictly limited to the relevant activities of crisis-relevant products in the Union”; en de licentievergoeding voor de CLCM “adequaat” is (artikelen 4 en 5 van dit voorstel voor CLCM’s).

Dergelijke kwesties worden doorgaans op nationaal niveau door administratieve autoriteiten en rechtbanken behandeld, met technisch en juridisch gekwalificeerde rechters, functionarissen en vertegenwoordigers.

2.3.

Hoewel een dergelijke inschakeling van gespecialiseerd personeel kan worden gerealiseerd door de oprichting van “onderzoekpanels” zoals voorgesteld in artikel 17 van de ABC-voorstellen, omdat ABC-deskundigen van gevestigde nationale octrooibureaus daaraan mogen deelnemen, heeft het bij het EUIPO op te richten “competentiecentrum” voor het uitvoeren van essentialiteitscontroles en Frans-analyses in de voorgestelde vorm nog niet de instrumenten en het personeel die nodig zijn voor de geplande taken. De vereisten waaraan gekwalificeerde beoordelaars en bemiddelaars moeten voldoen zijn namelijk nog niet goed omschreven.

2.4.

De taalsystemen die voor de onderhavige projecten worden voorgesteld zijn moeilijk te realiseren. Processen inzake octrooien zijn allesbehalve eenvoudig, met name wanneer de mate van bescherming van een octrooi wordt bepaald (zoals essentialiteitscontroles voor SEO’s) of wordt nagegaan of een product onder een basisoctrooi valt (voor ABC’s), en worden alleen maar complexer als er meer vertaald moet worden. Hoewel computervertalingen hun nut al hebben bewezen op het gebied van octrooien (overwegingen 11, 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1260/2012 van de Raad (8), is er een duidelijke en transparante talenregeling nodig wanneer tijdens onderzoeksprocedures of tijdens procedures waarbij meer dan één partij betrokken is (zoals oppositieprocedures) over en weer procedurele verklaringen worden afgelegd. Op octrooigebied heeft de drietalenregeling van het Europees Octrooibureau (EOB) — Duits, Engels en Frans — al zijn waarde bewezen. Aangezien eenheidsoctrooien altijd in een van deze drie talen worden verleend, kunnen de EOB-talen of “alleen Engels” ook een geschikt systeem zijn voor elk van de drie projecten. Als een praktische talenregeling toch extra lasten met zich meebrengt voor bepaalde gebruikers ervan, zoals kmo’s die er nadeel van ondervinden, dan zouden zij in aanmerking kunnen komen voor een passende compensatie.

2.5.

De COVID-19-crisis heeft aangetoond hoe belangrijk het is dat innovatieve bedrijven in de EU (zoals BioNTech, de ontwikkelaar van een succesvol mRNA-vaccin tegen COVID-19) toegang hebben tot een sterk octrooisysteem. Dankzij dit systeem konden deze bedrijven rekenen op goede financiering toen zij begonnen met de ontwikkeling van hun innovatieve concepten (zoals de ontwikkeling van de mRNA-technologie voor vaccins). Zonder dergelijke op intellectuele eigendom gebaseerde effecten en een goed financieel investeringsklimaat waren de middelen en de ontwikkelingen die hebben geleid tot de snelle en succesvolle levering van de voor de crisis relevante producten niet mogelijk geweest.

3.   Specifieke opmerkingen over de ABC-voorstellen

3.1.

De huidige ABC-voorstellen zouden een oplossing kunnen bieden voor problematische arresten, zoals:

a)

jurisprudentie op basis van “Medeva” (C-322/10: “Werkzame stoffen die niet zijn vermeld in de conclusies van het basisoctrooi waarop een beroep wordt gedaan”, kunnen geen “producten” zijn die in aanmerking komen voor ABC-bescherming);

b)

jurisprudentie van het Hof van Justitie op basis van het “SmithKline”-arrest (C-181/95: dat de eigenaar van de marktvergunning (die grote investeringen in dit product heeft gedaan) eenvoudigweg kan worden omzeild), of

c)

de vraag onder welke omstandigheden voor hetzelfde “product” meer dan één ABC kan worden afgegeven (jurisprudentie van het Hof van Justitie op basis van C-482/07 (“AHP Manufacturing”)).

Dit maakt het systeem voorspelbaarder, wat vooral voordelig is voor innovatieve kmo’s.

3.2.

Om de intenties in de overwegingen kracht bij te zetten worden echter de volgende voorstellen gedaan. Om een einde te maken aan de op “Medeva” gebaseerde jurisprudentie (C-322/10), moet de relevante bepaling betreffende de omvang van de bescherming (zowel van Europese als van eenheidsoctrooien), namelijk artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag (EOV, beschermingsomvang), worden opgenomen in de definitie van “basisoctrooi” in artikel 2 van de wetgevingsvoorstellen:

 

“ “basisoctrooi”: een octrooi dat — naargelang van de beschermingsomvang als omschreven in artikel 69 van het EOV en het Protocol betreffende de interpretatie van artikel 69 van het EOV — een product als zodanig, een werkwijze voor de verkrijging van een product of een toepassing van een product beschermt en dat door de houder ervan is aangewezen voor de procedure ter verkrijging van een certificaat”.

Bijgevolg moet de term “strictly” in overwegingen 16 en 18 van de herziene bestaande ABC-verordeningen worden geschrapt.

3.3.

In de overwegingen van deze voorstellen wordt ingegaan op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-181/95) (er wordt geen ABC verleend zonder toestemming van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van een product). De voorstellen voor een verordening bevatten echter geen bepalingen ter bescherming van de rechten van de houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een product. Daarom moeten bepalingen worden opgenomen waarmee wel rekening wordt gehouden met deze rechten, bijvoorbeeld bij onderzoeksprocedures of ten minste als reden voor bezwaar (deze reden zou dan alleen moeten gelden voor de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van een product of diens rechtsopvolger).

3.4.

De huidige ABC-voorstellen hebben tot doel te voorzien in “alle EU-talen” voor gecentraliseerde ABC-aanvragen. Hoewel dit wellicht haalbaar is voor het aanvraagverzoek (behalve wanneer vrijwillig een verklaring betreffende artikel 3, lid 1, punt a) (9), wordt afgelegd), leent deze talenregeling zich niet voor het proces als geheel. In de praktijk kunnen juridische argumenten (die vaak technisch met elkaar verweven zijn), na indiening van het oorspronkelijke verzoek bij ABC-procedures, complex zijn (en veel moeilijker automatisch in alle EU-talen te vertalen zijn dan een lijst van producten en diensten van een Uniemerk of een gemeenschapsmodel), vooral ook omdat derden de mogelijkheid hebben om op te treden, bewijs te verkrijgen of bezwaar aan te tekenen tegen een procedure tegen de afgifte van een ABC. Bovendien moeten de juridische definitie en de implicaties van wat onder een “gecontroleerde machinevertaling” wordt verstaan ook in de voorstellen worden opgenomen.

3.5.

Het is een grote uitdaging om juridisch en technisch gekwalificeerde leden te vinden die de voor de onderhavige ABC-voorstellen geplande processen kunnen uitvoeren. Een nog grotere uitdaging is de invoering van passende beroepsprocedures bij het EUIPO en het Gerecht. De huidige kamers van beroep van EUIPO hebben de hoogste bevoegdheid voor de behandeling van Uniemerken en gemeenschapsmodellen. Zij zijn niet bevoegd op het gebied van octrooien of ABC’s. Omwille van eerlijke en passende beroepsprocedures moet daarom worden voorzien in de mogelijkheid om beroep in te stellen na de eerste aanleg van EUIPO voor ABC-aangelegenheden, onder toezicht van een orgaan dat zeer deskundig is op beide gebieden (octrooien en ABC’s), zoals het UPC (zie paragrafen 2.1 en 2.2 hierboven).

3.6.

ABC’s worden gewoonlijk vertegenwoordigd door gekwalificeerde nationale of Europese octrooigemachtigden, omdat ABC-aangelegenheden een grondige kwalificatie en begrip van zowel de juridische als de technische (chemische/biologische) details van een bepaalde ABC-zaak vereisen. Bijgevolg moet het recht om ABC-cliënten zonder onnodige extra kosten volledig te vertegenwoordigen in de procedure voor het verkrijgen van gecentraliseerde ABC-bescherming worden gewaarborgd. Hoewel dit niet problematisch is in procedures bij het EUIPO, inclusief de kamer van beroep van het EUIPO (of het UPC), moet het recht op verdere vertegenwoordiging door gekwalificeerde octrooiadvocaten voor het Gerecht in procedures tegen beslissingen van de kamer van beroep van het EUIPO (10) en in verdere procedures bij het Hof van Justitie worden opgenomen in de onderhavige ABC-voorstellen. Hoewel gekwalificeerde octrooigemachtigden altijd het recht hebben gehad en nog steeds hebben om hun ABC-zaken voor het Hof van Justitie te vertegenwoordigen (als vertegenwoordigers bij verwijzingen naar het Hof van Justitie op grond van artikel 267 VWEU), moet dit recht uitdrukkelijk ook gelden voor het Gerecht. Octrooigemachtigden de mogelijkheid ontzeggen om in de rechtbanken van de EU hun zaken te vertegenwoordigen (waardoor zij voor deze late stap een advocaat in de arm moeten nemen) zou zeer onbillijke consequenties hebben waar innovatieve kmo’s zwaar onder zouden lijden. Bovendien is samen met het UPC een speciale hoogwaardige kwalificatie voor octrooigemachtigden ontwikkeld (het Europees certificaat voor octrooigeschillenbeslechting, waarmee octrooigemachtigden klanten mogen vertegenwoordigen voor het UPC en bij verwijzingen van het UPC naar het Hof van Justitie op grond van artikel 267 VWEU). Deze certificaathouders moeten als vertegenwoordigers dan ook volledige toegang hebben tot alle mogelijke procedures in het kader van deze voorstellen.

4.   Specifieke opmerkingen bij het voorstel voor dwanglicenties voor crisisbeheersing

4.1.

Zoals reeds vermeld (paragraaf 1.4), heeft de COVID-19-crisis aangetoond dat octrooibescherming geen belemmering vormt voor de snelle introductie van vaccinproducten. Maar dat dit mogelijk bleek, was te danken aan de al jaren eerder begonnen ontwikkeling van de verschillende vaccinplatforms, waaronder traditionele vaccinplatforms, maar ook innovatieve platforms, bijvoorbeeld voor op mRNA gebaseerde vaccins. De verlening van sterke en efficiënte octrooien en een efficiënte en evenwichtige omgeving voor de handhaving van octrooien was en is van cruciaal belang voor elk mogelijk innovatieproces en voor alle toekomstige ontwikkelingen die nodig zijn om toekomstige uitdagingen, zoals klimaatverandering en pandemieën, met nieuwe technologieën aan te pakken en het hoofd te bieden.

4.2.

Mocht het nodig zijn om de octrooibescherming te beperken, dan voorziet het octrooisysteem in een tegenwicht. Het traditionele instrument daarvoor was het systeem van dwanglicenties (11) dat internationaal is ingevoerd toen het Verdrag van Parijs in 1925 in Den Haag herzien werd (12) om het eerder geplande instrument tegen het niet-gebruik van een geoctrooieerde uitvinding — het vervallen van het octrooi — af te zwakken. Een octrooi kon voortaan alleen nog vervallen wanneer het verlenen van dwanglicenties “niet voldoende zou zijn geweest om genoemd misbruik te voorkomen” (d.w.z. het niet-werken van geoctrooieerde uitvindingen).

4.3.

Alle staten die partij zijn bij het Verdrag van Parijs, hebben daarom passende en evenwichtige systemen voor dwanglicenties ingevoerd (13). Aangezien het verlenen van CLCM’s in ernstige mate indruist tegen het “recht op eigendom”, is het een vorm van onteigening. Bij de procedure betreffende CLCM’s moeten daarom de relevante partijen (in ieder geval de octrooihouder, als potentiële licentiegever van de CLCM) en de verzoeker van de CLCM als potentiële licentiehouder van de CLCM betrokken zijn.

4.4.

Het is daarom relevant en van het allergrootste belang dat het octrooisysteem voorziet in een systeem voor dwanglicenties dat transparant, snel en billijk is voor alle belanghebbenden. Daarvoor is het noodzakelijk dat de eerste aanleg en de beroepsinstantie(s) deskundig zijn op het gebied van zowel de technische als de juridische uitlegging van octrooien. Op basis van zijn reglement van orde heeft het UPC voor de procesvoering een systeem voor octrooigeschillenbeslechting opgezet dat tot doel heeft binnen een jaar tot deskundige beslissingen in eerste aanleg te komen, hetgeen ook een aanvaardbare termijn is voor CLCM-processen.

4.5.

De invoering van dwanglicenties voor crisisbeheersing (CLCM’s) voor Europese octrooien en eenheidsoctrooien zou daarom moeten gebeuren door het UPC of een rechtbank met een vergelijkbare technische en specifieke juridische competentie, op basis van een transparant juridisch en procedureel kader dat moet worden uitgewerkt op basis van artikel 5, deel A, punt 4), van het Verdrag van Parijs (14) en artikel 31 van de Trips-overeenkomst en aan de hand van de nationale jurisprudentie. Gevestigde nationale autoriteiten en rechtbanken moeten dwanglicenties verlenen voor nationale octrooien en nationale gebruiksmodellen, op basis van een passende EU-richtlijn die overeenstemt met het recht en de praktijk van de procedures bij het UPC.

5.   Specifieke opmerkingen over het SEO-voorstel

5.1.

Zoals al in paragraaf 1.2 is opgemerkt, is het geen eenvoudige taak om uit te maken of een octrooi al dan niet een SEO is. Volgens dit voorstel wordt deze taak (die vaak honderden uren werk in gerechtelijke procedures vergt) ingevuld via overleg tussen een beoordelaar bij EUIPO en SEO-houders. Elke vermeende inbreukmaker die geen deel uitmaakt van de evaluatie, kan deze resultaten voor de rechter aanvechten. Als een beoordelaar het niet eens is met de houder, moet er een mogelijkheid zijn om beroep in te stellen tegen een dergelijke beslissing van het EUIPO. Ook hier (zie paragrafen 2.1 en 3.5 hierboven) moet het UPC de bevoegde beroepsinstantie worden.

5.2.

In het onderhavige voorstel staat niet hoeveel middelen per evaluatie nodig zijn, aangezien de gebruikers van het systeem daarvoor moeten opdraaien. Dit is een extra taak die een last zal vormen voor SEO-houders, aangezien zij een extra beoordeling moeten uitvoeren voor octrooien die wellicht nooit in detail worden gebruikt bij licentieonderhandelingen of geschillen. De vraag is bovendien waar het EUIPO de professionals kan vinden die deze activiteit moeten uitvoeren.

5.3.

Het EESC neemt nota van titel VIII van het SEO-voorstel, dat voorziet in opleiding, advies en ondersteuning voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, alsook specifieke Frand-voorwaarden voor zulke ondernemingen, en is zeer ingenomen met een en ander.

Brussel, 20 september 2023.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Oliver RÖPKE


(1)  Een eerlijk proces moet gegarandeerd zijn; daaronder valt ook het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel (artikelen 6 en 13 EVRM; artikelen 42 en 59 Trips).

(2)  Artikel 7, lid 7, van dit voorstel voor dwanglicenties.

(3)  De octrooihouder krijgt alleen “de gelegenheid om opmerkingen te maken”, artikel 7, lid 3, van dit voorstel voor verplichte licenties.

(4)  Artikel 21 van het onderhavige voorstel voor dwanglicenties rept alleen van een toetsing door het Hof van Justitie van de EU van de “geldboeten” of “betalingen” en gaat niet nader in op de vraag wie een dergelijke toetsing mag initiëren, en onder welke omstandigheden.

(5)  Artikel 32, lid 1, punt a), van de UPC-overeenkomst.

(6)   “Vorderingen met betrekking tot besluiten van het Europees Octrooibureau bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1257/2012.”

(7)  Door het Europees Waarnemingscentrum.

(8)  Verordening (EU) nr. 1260/2012 van de Raad van 17 december 2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen (PB L 361 van 31.12.2012, blz. 89).

(9)  Over de vraag waarom en hoe het product door het basisoctrooi wordt beschermd.

(10)  Artikel 28, lid 6, van de onderhavige voorstellen voor een gecentraliseerd ABC en artikel 29, lid 6, van de herziene bestaande ABC-verordeningen.

(11)  Op basis van een oorspronkelijk al in 1870 gedaan voorstel van Ratkowsky: “Zur Reform des Patentrechts. Vermittelnde Vorschläge” (1870), Wenen.

(12)  Opname van de huidige leden 2), 3) en 4) van artikel 5, deel A, in het Verdrag van Parijs.

(13)  Inclusief de vereisten als omschreven in de artikelen 30 en 31 van Trips.

(14)  Behoudens bepaalde wijzigingen met betrekking tot absolute termijnen in artikel 5, deel A, punt 4), van het Verdrag van Parijs.


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/865/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)


Top