EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022XC0321(03)

Mededeling van de Commissie over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan 2022/C 126 I/01

C/2022/1806

PB C 126I van 21.3.2022, p. 1–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

21.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CI 126/1


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan

(2022/C 126 I/01)

Op 4 maart 2022 heeft de Raad Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan vastgesteld (“het besluit van de Raad”) (1).Dat besluit trad op dezelfde dag in werking.

Op grond van de recente vragen van de lidstaten over de uitvoering van het besluit van de Raad en Richtlijn 2001/55/EG (de “richtlijn tijdelijke bescherming”) acht de Commissie het nuttig om voor een aantal kwesties richtsnoeren aan de lidstaten te verstrekken. Deze kwesties komen in de bijgevoegde richtsnoeren aan de orde, zoals het toepassingsgebied (personen die wel en niet onder het besluit van de Raad vallen, gezinsleden) en de wijze waarop met kinderen, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen, moet worden omgegaan. In de richtsnoeren wordt ook ingegaan op het recht om zich vrij te verplaatsen van de ene naar de andere lidstaat, op het registratievraagstuk en op de verstrekking van informatie.

De situatie is uiterst complex voor de lidstaten. Met bijna drie miljoen personen die al zijn gearriveerd, staan zij voor een enorme krachtproef. Deze situatie verandert van dag tot dag. Deze richtsnoeren moeten gelijke tred kunnen houden met de ontwikkelingen en zullen daarom in het licht van de ervaring die de lidstaten opdoen, telkens moeten worden geactualiseerd.

De richtsnoeren zijn daarom bedoeld als een “dynamisch” document en zullen regelmatig moeten worden bijgewerkt op basis van nieuwe vragen van de lidstaten en om rekening te houden met de situatie ter plaatse en met de veranderende behoeften van de lidstaten. Deze richtsnoeren kunnen worden gevolgd door aanbevelingen over bepaalde onderwerpen. De Commissie is ook voornemens de speciale website met informatie voor mensen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten, regelmatig bij te werken met aanvullende richtsnoeren die de lidstaten mogelijk nodig hebben. Evenzo is de Commissie voornemens om maandelijkse vergaderingen met de lidstaten te beleggen over kwesties die verband houden met de interpretatie van het besluit van de Raad en Richtlijn 2001/55/EG.

De Commissie heeft een “solidariteitsplatform” voor de coördinatie van de operationele respons van de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het besluit van de Raad opgericht. Het zal zij aan zij werken met het EU-netwerk voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie (de blauwdruk) als bedoeld in artikel 3, lid 1, van het besluit van de Raad, en rekening houden met de in dat netwerk ontvangen situationele informatie. Het solidariteitsplatform zal informatie verzamelen en onderzoeken wat er in de lidstaten nodig is, en de operationele reactie op die behoeften coördineren.

Het solidariteitsplatform zal de inzet van relevante EU-instrumenten faciliteren, de afstemming van het solidariteitsaanbod op de geconstateerde behoeften coördineren en de overbrenging van personen op algemeen niveau van de ene naar de andere lidstaat en, in voorkomend geval, naar derde landen coördineren, in samenwerking met EU-agentschappen en andere relevante actoren.

De lidstaten hebben twee personen aangewezen, één als nationaal contactpunt met beslissingsbevoegdheid en één op operationeel niveau. Alle informatie die betrekking heeft op het solidariteitsplatform, en eventuele aanvullende vragen over de uitvoering van het besluit van de Raad en deze richtsnoeren moeten worden gestuurd naar de speciale functionele mailbox waarvan het adres al aan de lidstaten is meegedeeld.

In 2020 heeft de Commissie als integraal onderdeel van de pactvoorstellen een aanbeveling gedaan voor een EU-blauwdruk voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie. Deze moet een operationeel kader bieden voor de monitoring van en de anticipatie op migratiestromen en migratiesituaties, de opbouw van veerkracht en de organisatie van een situationele respons op een migratiecrisis.

Sinds begin januari 2022 werkt de Commissie in nauw overleg met de Europese Dienst voor extern optreden, de desbetreffende EU-agentschappen en de lidstaten in het kader van het blauwdruknetwerk voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie aan een overzicht van de mate van paraatheid bij een mogelijke crisis. Sinds het begin van de oorlog in Oekraïne komt het netwerk tweemaal per week bijeen en communiceert het voortdurend over dagelijkse verslagen inzake het gedeelde situationele bewustzijn om te zorgen voor een gecoördineerde noodrespons op de migratieproblemen die door dergelijke gebeurtenissen worden veroorzaakt.

Deze werkzaamheden worden volledig met de geïntegreerde politieke crisisrespons (IPCR) gecoördineerd en het blauwdrukverslag wordt opgenomen in het wekelijkse ISAA-verslag (Integrated Situation Awareness Analysis).

De blauwdruk zal steeds operationele informatie delen en alle relevante informatie over migratiebeheer in verband met de Russische invasie van Oekraïne, met inbegrip van de uitvoering van Richtlijn 2001/55/EG, samenvoegen.

De voorliggende richtsnoeren moeten de lidstaten een handvat bieden bij de toepassing van het besluit van de Raad en Richtlijn 2001/55/EG (2) en ander toepasselijk EU-recht. Ze vormen een aanvulling op de mededeling van de Commissie van 2 maart 2022, die operationele richtsnoeren voor het beheer van de buitengrenzen bevat die erop gericht zijn grensoverschrijdingen aan de grenzen tussen de EU en Oekraïne te faciliteren (3).

1.   PERSONEN DIE TIJDELIJKE BESCHERMING GENIETEN

Personen die krachtens Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad (“het besluit van de Raad”) tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht genieten

In artikel 2, leden 1 en 2, van het besluit van de Raad wordt omschreven op welke specifieke groepen personen de tijdelijke bescherming of de passende bescherming uit hoofde van het nationale recht van toepassing is.

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het besluit van de Raad is de in Richtlijn 2001/55/EG bedoelde tijdelijke bescherming van toepassing op:

(1)

Oekraïense onderdanen die in Oekraïne verbleven en sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt en hun familieleden;

(2)

staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten en die sinds 24 februari 2022 uit Oekraïne ontheemd zijn geraakt, en hun familieleden.

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het besluit van de Raad is tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2011/55/EG of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht van de lidstaten van toepassing op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig het Oekraïense recht is afgegeven, en die niet in staat zijn om onder veilige en duurzame voorwaarden terug te keren naar hun land [van oorsprong] of regio [in hun land van oorsprong].

Wat wordt bedoeld met “passende bescherming” uit hoofde van het nationale recht krachtens artikel 2, lid 2, van het besluit van de Raad?

“Passende bescherming” uit hoofde van het nationale recht wordt in artikel 2, lid 2, van het besluit van de Raad genoemd als een mogelijk alternatief dat de lidstaten kunnen bieden voor tijdelijke bescherming, en hoeft derhalve niet dezelfde voordelen te bieden als tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG. Niettemin moeten de lidstaten bij de uitvoering van het besluit van de Raad het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de geest van Richtlijn 2001/55/EG eerbiedigen. Eerbied voor de menselijke waardigheid en daarmee een waardige levensstandaard (zoals verblijfsrechten, toegang tot bestaansmiddelen en huisvesting, spoedeisende zorg en adequate zorg voor minderjarigen) moeten voor iedereen worden gewaarborgd.

Wat wordt bedoeld met “gelijkwaardige nationale bescherming” in Oekraïne krachtens artikel 2, lid 1, punt b), van het besluit van de Raad?

De Commissie is van mening dat “gelijkwaardige nationale bescherming” in Oekraïne een alternatief is voor internationale bescherming en betrekking heeft op andere vormen van bescherming die door de Oekraïense autoriteiten worden verleend, zoals tijdelijke bescherming of humanitaire bescherming. De Commissie verzamelt momenteel informatie van de Oekraïense autoriteiten over de vormen van bescherming op grond van het Oekraïense recht en de documenten die door de Oekraïense autoriteiten worden afgegeven aan personen die dergelijke vormen van bescherming genieten. Uit de ontvangen voorlopige informatie blijkt dat Oekraïne de volgende documenten afgeeft: een “reisdocument voor personen die aanvullende bescherming genieten”, een “reisdocument voor staatlozen” en een “certificaat voor personen die aanvullende bescherming genieten”.

Bewijs van het recht op tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG of op passende bescherming uit hoofde van het nationale recht

Het besluit van de Raad voorziet in een onmiddellijke tijdelijke bescherming van de in artikel 2, leden 1 en 2, genoemde categorieën personen. Er is geen aanvraagprocedure voor tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht. Wanneer de betrokkene zich bij de autoriteiten meldt om gebruik te maken van de rechten die aan tijdelijke bescherming of passende bescherming zijn verbonden, hoeft hij of zij derhalve alleen zijn of haar nationaliteit, internationale beschermingsstatus of gelijkwaardige beschermingsstatus, verblijf in Oekraïne of, in voorkomend geval, familieband aan te tonen. Het recht op tijdelijke bescherming gaat onmiddellijk in. Met het oog op een correct beheer en een correcte registratie van de betrokkene kan de lidstaat echter bepalen dat aan bepaalde vereisten moet worden voldaan, zoals het invullen van een registratieformulier en het overleggen van bewijsstukken als bedoeld in het besluit van de Raad.

Een van de doelstellingen van de tijdelijke bescherming is te zorgen voor een snelle afhandeling door de formaliteiten tot een minimum te beperken. Zoals vermeld in overweging 12 van het besluit van de Raad, moeten degenen die voor de bescherming in aanmerking wensen te komen, kunnen aantonen dat zij uit hoofde van het nationale recht recht hebben op tijdelijke bescherming of op passende bescherming, door de relevante documenten over te leggen aan de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaat.

Het kan hierbij gaan om bewijsstukken die kunnen helpen bij:

de vaststelling van identiteit en verblijf;

het aantonen van familiebanden of de eenheid van het gezin en de afhankelijkheid van naaste verwanten.

Indien de overgelegde documenten verlopen zijn, worden de lidstaten aangemoedigd deze toch te beschouwen als bewijs van de identiteit of de verblijfsstatus van de betrokkene.

Indien de lidstaten twijfelen aan de echtheid van de documenten of indien de betrokkene niet in het bezit is van de bovengenoemde documenten, kan contact worden opgenomen met de Oekraïense autoriteiten in de lidstaten voor ondersteuning of om, indien mogelijk, de Oekraïense nationaliteit van de betrokkene of zijn of haar verblijfsstatus in Oekraïne te certificeren.

Indien een persoon niet in staat is de relevante documenten over te leggen en de lidstaten niet snel anderszins kunnen bepalen of de betrokkene recht heeft op tijdelijke bescherming of op passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, stelt de Commissie voor de betrokkene door te verwijzen naar de asielprocedure. Ook personen die verklaren dat zij niet veilig naar hun land/regio van oorsprong kunnen terugkeren, maar waarbij de procedure om te bepalen of zij recht hebben op tijdelijke bescherming of op passende bescherming uit hoofde van het nationale recht te ingewikkeld wordt, moeten in ieder geval naar de asielprocedure worden doorverwezen.

Indicatieve lijst van documenten ter staving van de Oekraïense nationaliteit, zelfs indien de geldigheidsduur ervan is verstreken:

alle soorten paspoorten (nationale paspoorten, diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten, collectieve paspoorten en paspoortvervangende documenten, met inbegrip van paspoorten voor kinderen),

nationale identiteitskaarten (ook tijdelijke en voorlopige identiteitskaarten),

militaire zakboekjes en militaire identiteitskaarten,

monsterboekjes, schippersbewijzen en paspoorten voor zeelieden,

nationaliteitsbewijzen, en

andere officiële documenten waaruit de nationaliteit blijkt.

Wat wordt bedoeld met “niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren” in artikel 2, leden 2 en 3, van het besluit van de Raad?

Krachtens artikel 2, lid 2, van het besluit van de Raad moeten de lidstaten het besluit of de passende bescherming uit hoofde van hun eigen nationale recht toepassen op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven, en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren. In artikel 2, lid 3, wordt bepaald dat de lidstaten dit besluit ook kunnen toepassen op andere personen, onder wie staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne, die legaal in Oekraïne verbleven en die niet in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong kunnen terugkeren.

Terugkeer naar het land of de regio van oorsprong in veilige en duurzame omstandigheden is niet gedefinieerd in Richtlijn 2001/55/EG of in het besluit van de Raad. Volgens de Commissie gaat het om een in de richtlijn opgenomen begrip sui generis.

De verwijzing naar het onvermogen om in veilige en duurzame omstandigheden naar het land of de regio van oorsprong terug te keren, moet worden gelezen in het licht van artikel 2, punt c), van Richtlijn 2001/55/EG, dat specifiek verwijst naar situaties van gewapend conflict of inheems geweld en een ernstig risico van systematische of algemene schendingen van de mensenrechten in het land van oorsprong. Daarnaast wordt in artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2011/55/EG bepaald dat de tijdelijke bescherming slechts kan worden beëindigd indien de situatie in het land van oorsprong van de begunstigden van tijdelijke bescherming zodanig is dat een veilige en duurzame terugkeer van degenen die tijdelijke bescherming genieten, mogelijk is, met eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de verplichtingen van de lidstaten inzake non-refoulement (4).

In dit verband kan het onvermogen om “in veilige omstandigheden terug te keren” bijvoorbeeld voortvloeien uit een duidelijk risico voor de veiligheid van de betrokkene, situaties van gewapend conflict of endemisch geweld, gedocumenteerde risico’s op vervolging of andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Wil de terugkeer “duurzaam” zijn, dan moet de betrokkene in zijn of haar land of regio van oorsprong actieve rechten kunnen genieten, zodat hij of zij vooruitzichten heeft dat aldaar in zijn of haar basisbehoeften zal worden voorzien en hij of zij in de samenleving kan integreren.

Om te bepalen of de terugkeer “in veilige en duurzame omstandigheden” plaatsvindt, moeten de lidstaten zich baseren op de algemene situatie in het land of de regio van oorsprong. Nietteming moet de betrokkene op individueel niveau kunnen bewijzen of een begin van bewijs kunnen leveren dat hij of zij niet in staat is om in veilige en duurzame omstandigheden terug te keren naar zijn of haar land of regio van oorsprong. In dat verband moeten de lidstaten rekening houden met de vraag of de betrokkene nog steeds een betekenisvolle band heeft met zijn of haar land van oorsprong, bijvoorbeeld rekening houdend met de tijd die hij of zij in Oekraïne heeft verbleven dan wel familie in zijn/haar land van oorsprong. Ook moet terdege rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van kwetsbare personen en kinderen, met name niet-begeleide minderjarigen en wezen; hierbij moet het belang van het kind vooropstaan.

Gezinsleden die recht hebben op tijdelijke bescherming en andere mogelijkheden voor gezinshereniging

Gezinsleden van de in artikel 2, lid 1, punten a) en b), bedoelde personen vallen ook onder het toepassingsgebied van het besluit van de Raad, indien hun gezin reeds vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleef, omdat het van belang is de eenheid van het gezin te vrijwaren en te voorkomen dat leden van hetzelfde gezin een verschillende status hebben.

De volgende categorieën personen worden voor de toepassing van het besluit van de Raad als gezinsleden beschouwd:

(a)

de huwelijkspartner van de persoon die tijdelijke bescherming geniet of diens nietgehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in de wetgeving of in de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld volgens het vreemdelingenrecht van die lidstaat — hetgeen kan worden aangetoond aan de hand van relevante documenten en certificaten van de burgerlijke stand of enig ander door de Oekraïense autoriteiten afgegeven document, zelfs attesten die door de vertegenwoordiging van het land in die lidstaat zijn afgegeven;

(b)

de minderjarige ongehuwde kinderen van de bovenbedoelde persoon die tijdelijke bescherming geniet of van diens huwelijkspartner, zonder dat er onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die binnen of buiten het huwelijk zijn geboren of geadopteerde kinderen - hetgeen kan worden aangetoond aan de hand van geboorteakten of soortgelijke documenten;

(c)

andere naaste familieleden die met het gezin samenwoonden ten tijde van de omstandigheden rond de massale toestroom van ontheemden, en die volledig of grotendeels afhankelijk waren van de bovenbedoelde persoon die tijdelijke bescherming geniet - hetgeen kan worden aangetoond aan de hand van verblijfsdocumenten, trouwboekjes en betalingsbewijzen inzake zorgdiensten. De lidstaten dienen “zich bij het gebruik van hun beoordelingsmarge zoveel mogelijk door humanitaire motieven te laten leiden” (5).

Sommige bepalingen van Richtlijn 2001/55/EG zijn bijzonder relevant voor gezinsleden. Artikel 15 van Richtlijn 2001/55/EG inzake de hereniging van gezinsleden die in verschillende lidstaten tijdelijke bescherming genieten (lid 2), de inachtneming van het belang van het kind (lid 4), solidariteit bij de overdracht met het oog op gezinshereniging (lid 5), afgifte en intrekking van documenten na hereniging (lid 6), samenwerking en informatie-uitwisseling (leden 6 en 7) is van toepassing.

De Commissie beklemtoont dat in het geval van staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat ze vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een overeenkomstig het Oekraïense recht afgegeven geldige permanente verblijfsvergunning en die niet in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong kunnen terugkeren, hun gezinsleden niet recht hebben op tijdelijke bescherming of passende nationale bescherming uit hoofde van het besluit van de Raad. Hoewel het besluit van de Raad niet vereist dat gezinsleden van de in artikel 2, lid 2, bedoelde personen tijdelijke bescherming uit hoofde van Richtlijn 2001/55/EG of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht van de lidstaten moeten genieten, moedigt de Commissie de lidstaten aan om de toepassing van de tijdelijke bescherming of de passende bescherming uit hoofde van het nationale recht uit te breiden tot deze gezinsleden.

Bovendien kunnen zowel personen die recht hebben op tijdelijke bescherming als personen die daarop geen recht hebben, ook in aanmerking komen voor:

gezinshereniging op grond van Richtlijn 2003/86/EG, indien zij gezinsleden zijn van een onderdaan van een derde land die legaal in een lidstaat verblijft en zij voldoen aan de voorwaarden van die richtlijn;

de rechten van Richtlijn 2004/38/EG indien zij gezinsleden zijn van een burger van de Unie die gebruik heeft gemaakt van zijn of haar recht van vrij verkeer.

Verwerving van rechten op grond van Richtlijn 2003/86/EG, Richtlijn 2004/38/EG of het nationale recht van de betrokken lidstaten mag er niet toe leiden dat de tijdelijke bescherming van degenen die daarvoor in aanmerking komen verloren gaat. Mits nog steeds aan de relevante voorwaarden is voldaan, zouden deze personen op grond van deze verblijfsrechten toch legaal in de betrokken lidstaat kunnen verblijven nadat de tijdelijke bescherming overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2001/55/EG is beëindigd.

Personen die geen recht hebben op tijdelijke bescherming of passende nationale bescherming uit hoofde van het besluit van de Raad en mogelijkheid tot uitbreiding van de tijdelijke bescherming tot deze categorie personen (artikel 7, lid 1, van de richtlijn tijdelijke bescherming)

De volgende categorieën ontheemden hebben in beginsel geen recht op tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht:

(1)

Oekraïense onderdanen die in Oekraïne verbleven en die vóór 24 februari 2022 uit Oekraïne ontheemd zijn geraakt of die zich vóór die datum buiten Oekraïne bevonden, bijvoorbeeld vanwege werk, studie, vakantie, familiebezoek, medisch onderzoek of een andere reden;

(2)

staatlozen of onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige Oekraïense vluchtelingenbescherming genoten en die vóór 24 februari 2022 uit Oekraïne ontheemd zijn geraakt of die zich vóór die datum buiten Oekraïne bevonden, bijvoorbeeld vanwege werk, studie, vakantie, familiebezoek, medisch onderzoek of een andere reden;

(3)

staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven, en die in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong zouden kunnen terugkeren.

Ook de volgende categorieën ontheemden hebben geen recht op tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, of op passende bescherming uit hoofde van het nationale recht:

(4)

staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die gedurende kortere tijd vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven, zoals studenten en werknemers, en die niet in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong kunnen terugkeren;

(5)

staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die gedurende kortere tijd vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven, zoals studenten en werknemers, en die in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong kunnen terugkeren.

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2001/55/EG kunnen de lidstaten evenwel andere categorieën ontheemden dan die welke onder het besluit van de Raad vallen, tijdelijke bescherming krachtens deze richtlijn bieden ingeval deze om dezelfde redenen ontheemd zijn en uit hetzelfde land of dezelfde regio van oorsprong komen. Zij stellen de Raad en de Commissie hiervan onverwijld in kennis. In artikel 2, lid 3, van het besluit van de Raad wordt in dit verband specifiek verwezen naar andere personen, onder wie staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne, die in Oekraïne verbleven en die niet in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren.

In overeenstemming met overweging 14 van het besluit van de Raad moedigt de Commissie de lidstaten sterk aan te overwegen de tijdelijke bescherming uit te breiden, met name tot personen die Oekraïne kort voor 24 februari 2022 zijn ontvlucht (de in de punten 1 en 2 hierboven genoemde personen) omdat de spanningen toenamen of die zich net vóór die datum op het grondgebied van de Unie of een ander derde land bevonden (bijvoorbeeld vanwege vakantie, werk of familie) en die als gevolg van het gewapende conflict niet naar Oekraïne kunnen terugkeren.

Deze personen zullen in de huidige situatie hoe dan ook niet naar Oekraïne kunnen terugkeren als hun land van oorsprong of toevlucht. Het alternatief bestaat erin deze personen onmiddellijke toegang tot asielprocedures te geven en hun zaak prioritair te behandelen, aangezien zij onmiddellijke bescherming nodig hebben op dezelfde wijze als Oekraïners die op 24 februari zijn gevlucht.

Ook de lidstaten zouden baat hebben bij het verlenen van tijdelijke bescherming vanwege de eenvoud van de procedure, hetgeen ook het risico van overbelasting van het asielstelsel verder beperkt.

Met betrekking tot staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven (de in punt 3 hierboven genoemde personen), kunnen de lidstaten ook, zoals hierboven (in het deel over “veilige en duurzame omstandigheden”) vermeld, het standpunt innemen dat deze personen kennelijk betekenisvollere banden hebben met Oekraïne dan met hun land of regio van oorsprong en Oekraïne dus hun thuisland is. Dit geldt des te meer voor staatlozen, die per definitie geen land van oorsprong hebben om naar terug te keren.

Hoe dan ook moeten, zoals vermeld in overweging 13, personen die geen recht hebben op tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht en die in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, in de Unie worden toegelaten, ook als zij niet voldoen aan alle toegangsvoorwaarden van de Schengengrenscode, teneinde voor een veilige doorgang te zorgen met het oog op terugkeer naar hun land of regio van oorsprong. De Commissie moedigt de lidstaten aan proactief samen te werken met de betrokken derde landen met het oog op een veilige repatriëring van hun burgers. Dit doet geen afbreuk aan het recht van personen die niet onder het toepassingsgebied van het besluit van de Raad vallen, om toegang te krijgen tot de asielprocedure.

De lidstaten moeten de Raad en de Commissie er overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2001/55/EG onmiddellijk van in kennis stellen als zij besloten hebben de tijdelijke bescherming ruimer toe te passen dan het besluit van de Raad vereist. De Commissie is van mening dat de lidstaten haar daarvan in kennis moeten stellen via Themis/richtlijnen, het officiële kanaal voor de mededeling van omzettings- en uitvoeringsvoorschriften.

Personen aan wie tijdelijke bescherming kan worden geweigerd (artikel 28 van de richtlijn tijdelijke bescherming)

De lidstaten kunnen een ontheemde tijdelijke bescherming weigeren als zij ernstige redenen hebben om aan te nemen dat de persoon in kwestie een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, buiten de lidstaat van ontvangst een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan alvorens als persoon die tijdelijke bescherming geniet tot het grondgebied van die lidstaat te zijn toegelaten, of zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties.

De lidstaten kunnen een ontheemde ook tijdelijke bescherming weigeren als er redelijke gronden bestaan om die persoon als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat van ontvangst of voor de samenleving in de lidstaat van ontvangst te beschouwen.

De Commissie beveelt de lidstaten ten zeerste aan om, voordat zij een verblijfsvergunning afgeven aan personen die tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht genieten, de relevante nationale, internationale en EU-databanken raadplegen, en met name de signaleringen van personen en documenten in het Schengeninformatiesysteem (SIS), zodat zij de nodige veiligheidscontroles kunnen verrichten (zie deel 4 hieronder voor nadere informatie).

Kinderen

Volgens schattingen vertegenwoordigen kinderen (personen jonger dan 18 jaar) meer dan de helft van de bevolking die Oekraïne sinds 24 februari 2022 vanwege de oorlog is ontvlucht (6). In overeenstemming met de mededeling over de bescherming van migrerende kinderen (7) van 2017 is de bescherming van migrerende kinderen uit Oekraïne een topprioriteit voor de EU. De aanbevelingen die de Commissie in dit verband heeft gedaan om de bescherming van alle migrerende kinderen te versterken, ongeacht hun status, blijven geldig in het licht van de Oekraïense crisis.

Aan alle kinderen die het Oekraïense conflict ontvluchten, moeten volledige bescherming en snelle toegang tot hun specifieke rechten (onderwijs, gezondheidszorg, met inbegrip van preventieve zorg en geestelijke gezondheidszorg, en psychosociale ondersteuning) worden geboden, alsmede alle noodzakelijke ondersteunende diensten om hun belang en welzijn te waarborgen (8). De mening van kinderen moet worden gehoord en in aanmerking worden genomen, rekening houdende met hun leeftijd en geestelijke ontwikkeling. Er moet worden gezorgd voor een geïntegreerde respons op het gebied van kinderbescherming, in samenwerking met en coördinatie tussen de betrokken autoriteiten.

Specifieke obstakels waarmee migrerende kinderen vaak worden geconfronteerd (bv. taalbarrières) om toegang te krijgen tot fatsoenlijke huisvesting, kwaliteitsonderwijs en andere sociale diensten, moeten naar behoren in aanmerking worden genomen en worden opgelost.

De lidstaten worden aangemoedigd er zorg voor te dragen dat alle kinderen op een kindvriendelijke manier, rekening houdende met hun leeftijd en de context, informatie krijgen over de situatie, hun rechten en de procedures en diensten die er zijn om hen te beschermen. De lidstaten worden ook aangemoedigd ervoor te zorgen dat degenen die met kinderen werken — vanaf hun aankomst aan de EU-grenzen — passend zijn opgeleid en dat er zo nodig deskundigen op het gebied van kinderbescherming worden ingeschakeld.

Bij alle maatregelen en beslissingen die met betrekking tot kinderen moeten worden genomen, moet het belang van het kind vooropstaan.

De situatie van niet-begeleide en van hun familie gescheiden kinderen of weeskinderen wordt nader behandeld in deel 5.

Toegang tot onderwijs voor minderjarigen (artikel 14, lid 1, van de richtlijn tijdelijke bescherming)

Krachtens artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2001/55/EG moeten de lidstaten begunstigden van tijdelijke bescherming die jonger zijn dan 18 jaar, toegang bieden tot onderwijs onder dezelfde omstandigheden als hun eigen onderdanen en EU-burgers. Zij mogen deze toegang beperken tot het openbaar onderwijs. De Commissie is van mening dat dit ook geldt voor minderjarigen die passende bescherming uit hoofde van het nationale recht genieten, als bedoeld in artikel 2, lid 2, van het besluit van de Raad. In voorkomend geval dient rekening te worden gehouden met documenten waaruit het in Oekraïne bereikte opleidingsniveau blijkt (bijvoorbeeld diploma middelbaar onderwijs, niveau A1 in het Engels enz.).

De Commissie beveelt aan in steunmaatregelen voor kinderen te voorzien, zoals voorbereidende lessen, om hun toegang tot en deelname aan het onderwijs te vergemakkelijken. Dergelijke steunmaatregelen omvatten het helpen leren van de taal van het gastland (in het reguliere onderwijs of via voorbereidende lessen die tot een snelle instroom in het gewone onderwijs leiden), het beoordelen van de competentieniveaus van leerlingen, het verstrekken van informatie over het gastland aan leerlingen en hun ouders, het verlenen van psychologische ondersteuning en het ondersteunen van leerkrachten en andere onderwijsprofessionals bij het verwelkomen van vluchtelingen.

Aan minderjaren moet, zodra dat praktisch mogelijk is, toegang tot onderwijs worden geboden wanneer duidelijk is dat zij voldoen aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, ook als de procedure voor de afgifte van een verblijfsvergunning nog loopt. Dit kan worden aangetoond aan de hand van identiteitsdocumenten van de minderjarigen of andere officiële documenten die hun identiteit kunnen staven.

In dezelfde geest adviseert de Commissie dat de toegang tot onderwijs voor niet-begeleide minderjarigen zo snel mogelijk wordt gefaciliteerd, ook als de procedures voor de aanwijzing van een voogd/vertegenwoordiger en voor de vaststelling van het soort zorg waarop het kind recht heeft, nog lopen.

De lidstaten moeten ook de toegang tot voor- en vroegschoolse educatie en opvang en tot beroepsopleiding ondersteunen onder dezelfde omstandigheden als voor hun eigen onderdanen en andere EU-burgers. Met name in lidstaten waar een wettelijk recht op voor- en vroegschoolse educatie en opvang bestaat of waar deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang verplicht is, moeten kinderen die onder het besluit van de Raad vallen onder dezelfde omstandigheden als de onderdanen van de lidstaat van ontvangst toegang krijgen tot voor- en vroegschoolse educatie en opvang.

2.   HET RECHT OM ZICH VRIJ TE VERPLAATSEN

Het recht om zich te verplaatsen voordat de verblijfsvergunning is afgegeven

De lidstaten waar de personen die recht hebben op tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, hun rechten willen uitoefenen, moeten zich kunnen voorbereiden; daarom beveelt de Commissie aan dat de autoriteiten van de lidstaten van eerste binnenkomst de betrokken personen die naar een andere lidstaat willen doorreizen, vragen naar welke lidstaat zij zich zullen begeven. Op die manier kan een idee worden verkregen van het aantal personen dat naar een bepaalde lidstaat wil reizen. De lidstaten van eerste binnenkomst moeten de verzamelde informatie anoniem (aantal personen dat naar verwachting naar lidstaat X, Y, Z zal reizen) via het “blauwdruknetwerk” doorgeven.

Oekraïense onderdanen die in het bezit zijn van een biometrisch paspoort of onderdanen van andere derde landen die zijn vrijgesteld van visumplicht voor een kort verblijf om de Unie binnen te komen, mogen zich, nadat zij tot het grondgebied zijn toegelaten, binnen het Schengengebied vrij verplaatsen gedurende een periode van 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Zij kunnen dus naar de lidstaat reizen waar zij de rechten willen uitoefenen die aan de tijdelijke bescherming verbonden zijn, en zich bij hun familie en vrienden voegen in de aanzienlijke netwerken van Oekraïense diaspora die momenteel in de Unie bestaan.

Wat personen betreft die niet van de visumplicht zijn vrijgesteld (bijvoorbeeld omdat ze geen biometrisch paspoort hebben) en niet in het bezit zijn van een visum voor kort verblijf of een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning afgegeven door een lidstaat, en die recht hebben op tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, herinnert de Commissie eraan dat de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2001/55/EG personen die recht hebben op tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, alle faciliteiten moeten bieden om de vereiste visa te verkrijgen, waaronder transitvisa, met het oog op de toegang tot hun grondgebied. De formaliteiten moeten wegens de noodsituatie zoveel mogelijk worden beperkt. Als een persoon zijn of haar rechten wil uitoefenen in een andere lidstaat dan de lidstaat van eerste binnenkomst, beveelt de Commissie aan dat de lidstaat van eerste binnenkomst een visum voor 15 dagen afgeeft aan de grensdoorlaatpost (of een plaats in het binnenland om congestie te voorkomen) (overeenkomstig artikel 35, lid 3, van de Visumcode (9)). Zo kan de betrokken persoon zich binnen het Schengengebied verplaatsen (10). Visa die zijn afgegeven aan de grens of nabij een grensdoorlaatpost op basis van artikel 35 van de Visumcode en geldig zijn voor 15 dagen, kunnen zo nodig nadien worden verlengd (zie artikel 33 van de Visumcode). Gegevens over de toepassing en afgifte van dergelijke visa moeten, met inachtneming van de toepasselijke regels, in het Visuminformatiesysteem (VIS) worden geregistreerd (11). De Commissie beveelt aan dat visa gratis worden afgegeven of de kosten zo veel mogelijk worden beperkt.

Als de persoon die recht heeft op tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, aankomt aan de grens van een EU-lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en dus geen Schengenvisa afgeeft, en die persoon wil verder reizen naar een andere lidstaat om zijn of haar rechten uit te oefenen, kunnen er verschillende mogelijkheden worden overwogen. Lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, kunnen een Schengenvisum afgeven in hun consulaten in lidstaten die het Schengenacquis niet volledig toepassen. Zij kunnen aan personen die recht hebben op tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, ook een Schengenvisum afgeven wanneer deze op hun grondgebied aankomen.

Conform de operationele richtsnoeren voor het beheer van de buitengrenzen (12) beveelt de Commissie aan dat de lidstaten geen financiële sancties opleggen aan vervoerders die personen vervoeren die recht hebben op tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht en aankomen uit een lidstaat, maar niet in het bezit zijn van de vereiste documenten om de lidstaat van bestemming binnen te komen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat luchtvaartmaatschappijen hiervan op de hoogte zijn.

Meer in het algemeen beveelt de Commissie aan dat, wanneer de betrokken persoon niet in het bezit is van een geldig reisdocument, ruimer gebruik wordt gemaakt van het in bijlage I bij Richtlijn 2001/55/EG opgenomen doorlaatdocument, waarin de lidstaat van eerste binnenkomst kan aangeven naar welke lidstaat de betrokken persoon wil doorreizen om zijn of haar rechten die aan de tijdelijke bescherming verbonden zijn, uit te oefenen.

De lidstaten kunnen het solidariteitsplatform gebruiken als basis voor de coördinatie van de bijstand met betrekking tot de overbrenging van personen die niet over de middelen beschikken om naar de lidstaat te reizen waar zij een beroep willen doen op tijdelijke bescherming of passende nationale bescherming. Persoonsgegevens mogen evenwel alleen via het beveiligde DubliNet-kanaal worden uitgewisseld.

Recht van vrij verkeer na afgifte van de verblijfstitel

Zodra een lidstaat een verblijfstitel heeft afgegeven overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2001/55/EG, heeft de persoon die tijdelijke bescherming geniet het recht om gedurende 90 dagen binnen een periode van 180 dagen naar een andere lidstaat dan de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven te reizen. Als die persoon vervolgens naar een andere lidstaat reist, waar hij of zij een nieuwe verblijfstitel in het kader van tijdelijke bescherming ontvangt, moeten de eerder afgegeven verblijfstitel en de daaruit voortvloeiende rechten vervallen en worden ingetrokken, in de geest van artikel 15, lid 6, en artikel 26, lid 4, van Richtlijn 2001/55/EG.

Ter ondersteuning van de lidstaten waar zich de belangrijkste plaatsen van binnenkomst bevinden van de massale toestroom van ontheemden die de oorlog in Oekraïne ontvluchten als bedoeld in het besluit van de Raad, en ter bevordering van een gelijke verdeling van de inspanningen tussen alle lidstaten, zijn de lidstaten overeengekomen artikel 11 van Richtlijn 2001/55/EG niet toe te passen op personen die in een bepaalde lidstaat tijdelijke bescherming genieten overeenkomstig het besluit van de Raad en die zonder toestemming naar een andere lidstaat reizen, tenzij de lidstaten bilateraal anders overeenkomen (13).

3.   REGISTRATIE (ARTIKEL 10 VAN DE RICHTLIJN TIJDELIJKE BESCHERMING)

Op grond van artikel 10 van Richtlijn 2001/55/EG zijn de lidstaten verplicht de persoonsgegevens (naam, nationaliteit, geboortedatum en -plaats, burgerlijke staat en familiebanden) te registreren van de personen die op hun grondgebied tijdelijke bescherming genieten. Daarbij moeten de lidstaten, voor zover zij dat nog niet hebben gedaan, de relevante internationale, EU- en nationale databanken raadplegen tijdens hun controles en onderzoeken, en met name de signaleringen van personen en documenten in het Schengeninformatiesysteem (SIS).

Volgens de huidige rechtsgrondslag kunnen Eurodac of andere grootschalige IT-systemen en -databanken van de EU niet worden gebruikt voor de registratie van begunstigden van tijdelijke bescherming. Daarom beveelt de Commissie de lidstaten aan om die personen in hun nationale vreemdelingenregisters of andere registers op te nemen, met inachtneming van de algemene verordening gegevensbescherming. De lidstaten mogen geen andere dan de in bijlage II bij Richtlijn 2001/55/EG genoemde persoonsgegevens registreren.

Omdat er alleen met nationale databanken wordt gewerkt, is het slechts in beperkte mate mogelijk informatie uit te wisselen, bijvoorbeeld om te controleren en te achterhalen of dezelfde persoon in meer dan een lidstaat de rechten geniet die aan tijdelijke bescherming verbonden zijn. De Commissie is, met de steun van het Asielagentschap van de Europese Unie, bereid om met de lidstaten samen te werken om deze uitdaging aan te pakken, bijvoorbeeld door een platform voor de uitwisseling van informatie te bieden.

Wanneer er informatie over specifieke personen die overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2001/55/EG zijn geregistreerd met andere lidstaten moet worden uitgewisseld, kunnen die gegevens voor de toepassing van de richtlijn (bijvoorbeeld in het geval van gezinshereniging of indien er over een specifiek geval aanvullend onderzoek nodig is) via het beveiligde kanaal DubliNet worden uitgewisseld.

4.   VERBLIJFSTITEL (ARTIKEL 8 VAN DE RICHTLIJN TIJDELIJKE BESCHERMING)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat personen die tijdelijke bescherming genieten voor de duur van die bescherming over een verblijfstitel beschikken en daartoe documenten of andere gelijkwaardige bewijsstukken verstrekken, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2001/55/EG. Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2001/55/EG duurt de bij het besluit van de Raad ingevoerde tijdelijke bescherming één jaar vanaf de inwerkingtreding van het besluit, d.w.z. van 4 maart 2022 tot en met 4 maart 2023.

Met die verblijfstitel zouden deze personen hun status kunnen bewijzen ten overstaan van andere instanties, zoals arbeidsbureaus en -diensten, scholen en ziekenhuizen. De Commissie benadrukt dat de periode van één jaar een vaste einddatum heeft, namelijk 4 maart 2023, ongeacht het tijdstip waarop de verblijfsvergunning is afgegeven. De einddatum voor alle verblijfsvergunningen die op grond van het besluit van de Raad worden afgegeven, is derhalve 4 maart 2023, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2001/55/EG.

Als de Raad tijdens deze periode op voorstel van de Commissie geen besluit neemt om de tijdelijke bescherming te beëindigen, wordt die automatisch verlengd met zes maanden, d.w.z. tot en met 4 september 2023, en daarna nogmaals met zes maanden, d.w.z. tot en met 4 maart 2024. De verplichting om voor die perioden verblijfstitels af te geven/te verlengen zou blijven gelden. Om de administratieve lasten voor de verlenging van die titels te verminderen, kunnen de lidstaten nu reeds verblijfstitels voor twee jaar verlenen, wetende dat de tijdelijke bescherming te allen tijde kan worden beëindigd overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder b), van de richtlijn. Als de lidstaten ervoor kiezen geen gebruik te maken van deze mogelijkheid, moeten de verblijfstitels tweemaal met zes maanden worden verlengd.

Indien de Raad daarentegen, op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder b), van Richtlijn 2001/55/EG, een besluit neemt om de tijdelijke bescherming vóór die data te beëindigen, zouden de afgegeven verblijfstitels, die slechts een declaratoire waarde hebben (aangezien het besluit zelf rechten doet ontstaan), ongeldig worden en moeten worden ingetrokken. De lidstaten moeten via hun nationale procedures en kanalen bekendmaken dat alle verblijfstitels in het kader van tijdelijke bescherming op de specifieke datum ongeldig zijn geworden.

Met het oog op het verlenen van rechten in verband met de tijdelijke of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht beveelt de Commissie de lidstaten aan het openen van een bankrekening en de toegang tot relevante diensten te faciliteren op basis van een identificatiedocument of een gelijkwaardige oplossing voor identificatie die door de lidstaten wordt aanvaard en van een bewijs van binnenkomst in de EU op of na 24 februari 2022, zelfs wanneer de procedure voor de afgifte van een verblijfstitel nog loopt.

De Commissie beveelt de lidstaten ten zeerste aan om, alvorens een verblijfstitel af te geven aan personen die tijdelijke of passende bescherming genieten op grond van het nationale recht, de relevante internationale, EU- en nationale databanken te raadplegen tijdens hun controles en onderzoeken, en met name de signaleringen van personen en documenten in het Schengeninformatiesysteem (SIS).

De lidstaten moeten gegevens over mensensmokkelaars, mensenhandelaars en andere plegers van ernstige strafbare feiten of hun medeplichtigen zo spoedig mogelijk invoeren in het SIS invoeren. De resultaten van de controles hangen af van de kwaliteit van de door de signalerende lidstaten ingevoerde gegevens. De Commissie herinnert de signalerende lidstaten er daarom aan alle beschikbare relevante gegevens in te voeren. Het systeem stelt signalerende lidstaten in staat operationeel gerelateerde signaleringen aan elkaar te koppelen. Daarom worden de signalerende lidstaten ook aangemoedigd alle SIS-functies optimaal te benutten. In de loop van de volgende maanden wordt een vernieuwd SIS in gebruik genomen (2022); wij verwachten dat de lidstaten de nieuwe functies snel implementeren en zo goed mogelijk benutten.

5.   NIET-BEGELEIDE MINDERJARIGEN (ARTIKEL 16 VAN DE RICHTLIJN TIJDELIJKE BESCHERMING)

Sinds het begin van de Russische invasie in Oekraïne heerst in Europa een ongekende golf van solidariteit met personen die Oekraïne ontvluchten, met name kinderen. Europese gezinnen, personen of verenigingen zijn naar de EU-grens met Oekraïne gereisd om zich te ontfermen over kinderen van wie de ouders in Oekraïne bleven.

De Commissie benadrukt dat bij de toepassing van de specifieke wettelijke waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen en van hun gezinsleden gescheiden kinderen de bedoeling wordt gestreefd naar een goed evenwicht tussen de mate van flexibiliteit die nodig is om effectieve solidariteit in de praktijk mogelijk te maken en de noodzaak om ervoor te zorgen dat de (basis)waarborgen voor niet-begeleide kinderen worden geëerbiedigd en dat zij volledige bescherming genieten.

Deze solidariteit doet geen afbreuk aan de verplichting voor de autoriteiten van de lidstaten om bij de uitvoering van die richtlijn en het besluit van de Raad te voldoen aan de specifieke vereisten van Richtlijn 2001/55/EG en aan artikel 24 van het Handvest. Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2001/55/EG moeten de lidstaten zo spoedig mogelijk voogden/wettelijke vertegenwoordigers aanwijzen voor de niet-begeleide minderjarigen die tijdelijke bescherming genieten op hun grondgebied, onder meer door, indien nodig, een tijdelijke voogd aan te wijzen in afwachting van de aanstelling van een permanente voogd, of door ervoor te zorgen dat zij worden vertegenwoordigd door een organisatie die belast is met de zorg voor en het welzijn van minderjarigen of door een andere vorm van passende vertegenwoordiging.

De vertegenwoordiging kan worden gewaarborgd door een wettelijke voogd, door een organisatie die belast is met de zorg voor en het welzijn van minderjarigen, of door iedere andere vorm van passende vertegenwoordiging. De Commissie is van mening dat een “passende vertegenwoordiging” per definitie vereist dat deze is afgestemd op de specifieke behoeften van minderjarigen en dat in het bijzonder het belang van het kind wordt beoordeeld en dat de belangen van het kind worden behartigd. Die vertegenwoordiging kan alleen worden gewaarborgd door personen die geen strafblad hebben met betrekking tot misdrijven in verband met kinderen (“screening”).

De vertegenwoordiging in de lidstaat van eerste binnenkomst moet zo spoedig mogelijk worden gewaarborgd door ervoor te zorgen dat op alle punten in de procedures waar bij een beslissing over een kind het belang van dat kind in aanmerking moet worden genomen, een vertegenwoordiger van de kinderbeschermingsdiensten aanwezig is of, indien nodig, personen of organisaties die zijn aangewezen om namens de kinderbeschermingsdiensten op te treden. Deze vertegenwoordiger hoeft niet specifiek voor elke niet-begeleide minderjarige te worden benoemd; een algemeen mandaat is voldoende om waar nodig bijstand te verlenen om erop toe te zien dat de belangen van de niet-begeleide kinderen in aanmerking worden genomen.

In geval van:

(1)

niet-begeleide minderjarigen die hun reis naar een andere lidstaat voortzetten om te worden herenigd met een gezinslid in de zin van artikel 15 van Richtlijn 2001/55/EG, of

(2)

niet-begeleide minderjarigen die worden overgenomen door bekenden die geen familiebanden met hen hebben (die hen tijdens het vorige deel van de reis reeds vergezelden), of door openbare of particuliere organisaties uit andere lidstaten met het oog op opvang in laatstgenoemde lidstaten,

moet de lidstaat van eerste binnenkomst er ten minste voor zorgen dat:

(1)

de identiteit van de kinderen en die van de volwassenen met wie zij hun reis voortzetten, alsmede de opgegeven lidstaat van bestemming, in de lidstaat van eerste binnenkomst door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht wordt geregistreerd voordat het kind/de kinderen en de volwassenen die hen vergezellen hun reis voortzetten;

(2)

ten tijde van de bovengenoemde registratie controles worden ingevoerd en georganiseerd om mogelijke gevallen of het risico van misbruik of mensenhandel te voorkomen en op te sporen; bij een vermoeden van mensenhandel moeten de lidstaten een preventieve signalering uitvaardigen in het Schengeninformatiesysteem uitvaardigen;

(3)

op het moment van de bovengenoemde registratie, een vertegenwoordiger van de diensten voor kinderbeschermingsdiensten – zoals beschreven in het vorige punt – aanwezig is.

De lidstaten dienen zo spoedig mogelijk procedures in te leiden voor de identificatie van eventuele gezinsleden in de zin van artikel 15 van Richtlijn 2001/55/EG die in een andere EU-lidstaat verblijven; als zij zijn geïdentificeerd, moeten zo spoedig mogelijk procedures voor de hereniging met die gezinsleden worden ingeleid.

Niet-begeleide minderjarigen die gezinsleden hebben in een andere lidstaat die ook tijdelijke bescherming genieten, moeten met die gezinsleden worden herenigd overeenkomstig de regels van de artikelen 15 en 26 van Richtlijn 2011/95/EG, rekening houdend met de mening van de kinderen, in overeenstemming met hun leeftijd en maturiteit, en op voorwaarde dat dit in hun belang is. Niet-begeleide minderjarigen die gezinsleden hebben die onder een andere wettelijke regeling in een andere lidstaat verblijven, kunnen ook met hen worden herenigd overeenkomstig andere instrumenten van het Unierecht (bv. Richtlijn 2003/86/EG, Richtlijn 2004/38/EG, Verordening (EU) nr. 604/2013), indien van toepassing, of op basis van het nationale recht. De procedures voor gezinshereniging mogen geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor gezinsleden van die kinderen om naar de lidstaat van eerste binnenkomst te reizen om hen op te halen of aan andere regelingen die in het kader van het solidariteitsplatform zijn overeengekomen.

De Commissie beveelt de lidstaten van bestemming aan een snelle procedure in te voeren om de aanwezigheid van niet-begeleide kinderen die zich op hun grondgebied vestigen te registreren, en zo spoedig mogelijk de procedures in te leiden voor de aanwijzing van een voogd/wettelijke vertegenwoordiger en voor het toevertrouwen van de zorg voor de kinderen overeenkomstig het nationale recht, onder voorbehoud van de verificaties waarin het nationale recht voorziet, onder meer wat betreft de beoordeling van het belang van het kind en de screening van de betrokken volwassenen op het gebied van eventuele eerdere strafbare feiten in verband met kinderen.

De procedure om de zorg voor de kinderen toe te wijzen is niet noodzakelijk dezelfde procedure als de procedure voor de aanwijzing van voogden/wettelijke vertegenwoordigers voor dezelfde kinderen, zoals bepaald in het nationale recht. Indien nodig kan de voogdij/wettelijke vertegenwoordiging ook worden gewaarborgd door een organisatie die verantwoordelijk is voor de zorg voor en het welzijn van minderjarigen, of door een andere passende vertegenwoordiging, zoals bepaald in artikel 16 van de richtlijn. Pleeggezinnen en gemeenschappen/organisaties die krachtens het nationale recht belast zijn met de zorg voor niet-begeleide minderjarigen die tijdelijke bescherming genieten, moeten ook gezins- en ondersteuningstoelagen ontvangen voor de opgevangen kinderen, zoals bepaald in het nationale recht van de lidstaat van opvang.

Overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2001/55/EG zorgen de lidstaten ervoor dat niet-begeleide minderjarigen tijdens de periode van tijdelijke bescherming worden geplaatst bij meerderjarige verwanten, in een pleeggezin of in opvangcentra met speciale voorzieningen voor minderjarigen, of in andere accommodatie die geschikt is voor minderjarigen. Dit geldt zowel voor de lidstaat van eerste binnenkomst als voor de lidstaten naar dewelke niet-begeleide minderjarigen zouden worden overgebracht, indien van toepassing.

De lidstaten dienen het nodige te doen om een plaatsing mogelijk te maken. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met de mening van de kinderen, in overeenstemming met hun leeftijd en maturiteit, maar ook dat moet worden gekozen voor een vorm van plaatsing die geschikt is voor kinderen en die in hun belang is. De lidstaten moeten desgevallend ook de instemming van de betrokken volwassene of personen met de plaatsing van de niet-begeleide minderjarige(n) vragen.

Voor niet-begeleide kinderen die niet verder reizen naar een andere lidstaat in een van de twee hierboven beschreven situaties, moet de lidstaat van eerste binnenkomst niet alleen een voogd/wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen, maar er ook zo snel mogelijk voor zorgen dat zij beschikken over passende huisvesting (14) (indien beschikbaar, moet voorrang worden gegeven aan alternatieven voor geïnstitutionaliseerde zorg – zoals pleeggezinnen of gemeenschapszorg, semi-zelfstandig wonen voor tieners die ouder zijn dan 16 jaar), toegang tot onderwijs en/of beroepsopleiding, gezondheidszorg (met inbegrip van preventieve zorg en geestelijke gezondheidszorg) en psychosociale bijstand.

Zoals voorzien in artikel 26 van Richtlijn 2001/55/EG kunnen niet-begeleide kinderen die hun reis niet voortzetten nadat zij in een van de bovengenoemde omstandigheden zijn opgevangen, niettemin worden overgebracht naar de lidstaat die het meest geschikt wordt geacht om het kind op te vangen, na een beoordeling van het belang van het kind in de lidstaat van eerste binnenkomst.

De lidstaten worden aangemoedigd om samen te werken om de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie en gegevens over niet-begeleide kinderen die tussen verschillende rechtsgebieden van de EU reizen, te vergemakkelijken.

Zoals hierboven vermeld, moedigen wij de lidstaten aan de nodige controles uit te voeren en optimaal gebruik te maken van het Schengeninformatiesysteem. Zodra het vernieuwde SIS in gebruik wordt genomen, zal het mogelijk zijn om in het SIS niet alleen “reactieve” signaleringen van vermiste kinderen in te voeren maar ook “preventieve” signaleringen van:

kinderen die het risico lopen te worden ontvoerd;

kinderen die het risico lopen illegaal naar het buitenland te worden gebracht of die voor hun eigen bescherming moeten worden verhinderd te reizen;

kwetsbare volwassenen die het risico lopen illegaal naar het buitenland te worden gebracht of die voor hun eigen bescherming moeten worden verhinderd te reizen;

de verzameling van informatie over personen of voorwerpen op basis van onderzoeken (ondervragingscontroles); en

onbekende gezochte personen met het oog op hun identificatie met behulp van afdrukken die zijn verzameld op plaatsen waar ernstige misdrijven zijn gepleegd.

6.   MENSENHANDEL

Richtlijn 2011/36/EU (de “EU-richtlijn ter bestrijding van mensenhandel”) (15) en de wetgeving tot omzetting ervan in de rechtsstelsels van de lidstaten zijn van toepassing op de situatie van personen die Oekraïne ontvluchten, wanneer aan de voorwaarden van die rechtsinstrumenten is voldaan. De nationale wetgeving tot omzetting van de richtlijn ter bestrijding van mensenhandel bevat maatregelen om de risico’s van alle vormen van uitbuiting in verband met mensenhandel, alsmede de vraag die er in dit verband bestaat, te doen afnemen.

De mensen die Oekraïne ontvluchten, zijn merendeels vrouwen en kinderen. Mensenhandelaars, en met name criminele organisaties, kunnen profiteren van hun kwetsbaarheid voor alle vormen van uitbuiting in verband met mensenhandel, en met name seksuele of arbeidsuitbuiting. De lidstaten worden sterk aangemoedigd om adequate preventiemaatregelen in te voeren die speciaal gericht zijn op personen die Oekraïne ontvluchten. Onder meer kan informatie over de risico’s van mensenhandel worden verstrekt in een taal die voor personen die Oekraïne ontvluchten begrijpelijk is en die in het geval van niet-begeleide kinderen op die kinderen zelf en op hun leeftijd is afgestemd, en wel aan grensdoorlaatposten, in het onderkomen en aan de bevoegde instanties en maatschappelijke organisaties die met hen in contact zullen treden. Dergelijke informatie moet ook online worden gezet en een meertalig alarmnummer vermelden dat 24/7 kan worden gebeld.

Bewustmaking van de belangrijkste professionals die in contact kunnen komen met potentiële slachtoffers van mensenhandel en met de gastgemeenschappen, is van essentieel belang. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar niet-begeleide minderjarigen, die kwetsbaarder zijn door de situatie waarin zij verkeren. Kinderzorginstellingen (bv. weeshuizen, scholen, pleegzorg) moeten met name worden geïnformeerd over de risico’s van mensenhandel en over de in dergelijke gevallen te volgen procedures.

Passende opleiding en instructies voor de betrokken rechtshandhavings- en grensinstanties zouden hen in staat stellen aandacht te besteden aan bijzonder kwetsbare categorieën personen die Oekraïne ontvluchten, teneinde mensenhandel te voorkomen en potentiële slachtoffers in een vroeg stadium in beeld te krijgen. Er moeten ook meertalige alarmnummers zijn die 24/7 kunnen worden gebeld om gevallen aan de bevoegde instanties te melden, en waar slachtoffers kunnen worden doorverwezen naar de desbetreffende diensten voor bijstand, ondersteuning en bescherming.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun nationale doorverwijzingsmechanisme volledig operationeel is, zodat slachtoffers van mensenhandel sneller in beeld komen en bijstand en ondersteuning krijgen. De samenwerking tussen asiel-, grens-, rechtshandhavings- en justitiële instanties moet zowel intern als met andere lidstaten gewaarborgd zijn. Informatie over grensoverschrijdende gevallen moet worden gedeeld via de kanalen voor politiële en justitiële samenwerking in de EU, waaronder Europol en Eurojust.

Om ervoor te zorgen dat slachtoffers vroegtijdig in beeld komen en bijstand en ondersteuning ontvangen, worden de nationale autoriteiten sterk aangemoedigd om samen te werken met maatschappelijke organisaties. Indien concrete gevallen van mensenhandel worden ontdekt, moet aan de slachtoffers de in de EU-richtlijn ter bestrijding van mensenhandel voorgeschreven bijstand, ondersteuning en bescherming worden verleend zodra de instanties een op redelijke gronden gebaseerde aanwijzing hebben dat er sprake is van uitbuiting, waarbij het niet mag uitmaken of de betrokkenen willen meewerken aan strafrechtelijke onderzoeken, vervolgingen of processen. Er moet ten minste een levensstandaard worden geboden die aansluit bij hetgeen slachtoffers nodig hebben, zoals een geschikt en veilig onderkomen en materiële bijstand, alsmede de noodzakelijke medische behandelingen, waaronder psychologische bijstand, advies en informatie, en indien nodig vertaling en vertolking.

Bij minderjarige slachtoffers moeten hun belangen voorop staan; zij moeten onmiddellijk toegang krijgen tot bijstand, ondersteuning en bescherming. Elke lidstaat moet ook bij niet-begeleide minderjarigen zorgen voor duurzame oplossingen die in hun belang zijn.

7.   TOEGANG TOT DE ASIELPROCEDURE

Overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2001/55/EG hebben personen die tijdelijke bescherming genieten, het recht om te allen tijde een verzoek om internationale bescherming in te dienen. In dat geval zijn de bepalingen van het asielacquis, inclusief de bepalingen inzake de registratie van verzoekers in Eurodac, van toepassing. Hetzelfde geldt voor personen die passende bescherming uit hoofde van nationaal recht genieten, als bedoeld in artikel 2, lid 2, van het besluit van de Raad.

Onverminderd het recht om een verzoek om internationale bescherming in te dienen, moeten begunstigden van tijdelijke bescherming er zeker van zijn dat zij de krachtens deze status verleende rechten zullen genieten.

De lidstaten mogen ook bepalen dat tijdelijke bescherming en de status van verzoeker om internationale bescherming tijdens de behandeling van de aanvraag niet kunnen worden gecombineerd (artikel 19 van Richtlijn 2001/55/EG).

Daarom is het van groot belang dat de betrokkenen volledig worden geïnformeerd over de praktijken die door de lidstaat worden toegepast, zodat zij kunnen bepalen of zij naast een verblijfsvergunning waaruit de status van tijdelijke bescherming van de betrokkenen blijkt, ook om internationale bescherming vragen.

Overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2001/55/EG geldt voor personen die recht op tijdelijke bescherming of passende bescherming krachtens nationaal recht hebben of een dergelijke bescherming al genieten en die besluiten een verzoek om internationale bescherming in te dienen, maar na onderzoek geen vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming krijgen, dat de tijdelijke bescherming of passende bescherming krachtens nationaal recht voor de verdere duur van die bescherming van kracht wordt of blijft.

Conform artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2001/55/EG moet het onderzoek van een verzoek om internationale bescherming dat tijdens de periode van tijdelijke bescherming of passende bescherming krachtens nationaal recht niet is afgehandeld, worden voltooid nadat de tijdelijke bescherming is geëindigd.

Toepassing van de Dublin III-verordening

Wanneer een persoon die recht op tijdelijke bescherming of passende bescherming krachtens nationaal recht heeft of een dergelijke bescherming al geniet, een verzoek om internationale bescherming indient, is Verordening (EU) nr. 604/2013 (16) (“de Dublin III-verordening”) van toepassing om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dat verzoek. Volgens die verordening wordt op basis van objectieve criteria (17), die van toepassing zijn op verschillende scenario’s, waaronder de afgifte van verblijfstitels voor tijdelijke bescherming (18), bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is.

De Commissie beveelt de lidstaten ten zeerste aan om bij de toepassing van de Dublinverordening rekening te houden met de geest van de verklaring die de Raad bij de aanneming van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 heeft afgelegd teneinde de druk te verlichten op de lidstaten die met een massale toestroom worden geconfronteerd. Aangezien een persoon die recht heeft op tijdelijke bescherming of op passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, zijn of haar rechten in elke lidstaat kan doen gelden, wordt, indien deze persoon om internationale bescherming verzoekt, de lidstaat waar het verzoek is ingediend, ten zeerste aangemoedigd om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de behandeling van het verzoek conform de discretionaire bepaling van artikel 17, lid 1, zulks ingeval een lidstaat die met een massale toestroom wordt geconfronteerd verantwoordelijk zou zijn op grond van de verantwoordelijkheidscriteria (19) van de Dublin III-verordening, teneinde de druk op die lidstaat te verlichten.

De door de Commissie voorgestelde aanpak moet ook het risico verminderen dat er in meerdere lidstaten meervoudige verzoeken worden ingediend en moet aldus de druk op de asielstelsels verlichten.

Wat gezinshereniging betreft, roept de Commissie de lidstaten op voortvarend samen te werken teneinde een snelle hereniging van de gezinsleden te bewerkstelligen.

8.   REPATRIËRINGSBIJSTAND

Conform de operationele richtsnoeren voor het beheer van de buitengrenzen (20) moeten alle personen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten, met inbegrip van personen die mogelijk geen recht hebben op tijdelijke bescherming of, in voorkomend geval, op passende bescherming uit hoofde van het nationale recht, tot de Unie worden toegelaten.

Personen die geen tijdelijke bescherming of, in voorkomend geval, geen passende bescherming uit hoofde van nationaal recht genieten en geen recht op verblijf op het grondgebied van de lidstaten hebben op grond van het Unierecht of het nationale recht, zouden naar hun land van oorsprong moeten worden gerepatrieerd.

De Commissie beveelt de lidstaten aan om overeenkomstig artikel 6, lid 4, van de terugkeerrichtlijn (21) nationale vergunningen of andere vormen van toestemming toe te kennen, op grond waarvan een verblijf van beperkte duur op humanitaire gronden is toegestaan. Daarmee zouden de betrokkenen, in afwachting van hun repatriëring, gemakkelijker toegang krijgen tot basisbijstand, met inbegrip van een onderkomen en sociale en medische zorg.

Hoewel het primair de verantwoordelijkheid van de derde landen van oorsprong is om een veilige repatriëring van hun in de EU gestrande burgers te waarborgen, moeten de lidstaten met de autoriteiten van die landen samenwerken om de organisatie van repatriëringsoperaties te vergemakkelijken en te ondersteunen. Indien nodig moeten andere lidstaten en/of de Commissie en de hoge vertegenwoordiger speciale bijstand verlenen om contact te leggen met de autoriteiten van bepaalde derde repatriëringslanden.

De lidstaten moeten ondersteuning en bijstand verlenen aan de betrokken personen, door de contacten met de bevoegde consulaire diensten van het land van oorsprong te vergemakkelijken en, waar nodig, financiële bijstand voor de repatriëring via commerciële vluchten te verlenen. De lidstaten kunnen gezamenlijk repatriëringsvluchten organiseren, onder meer met de operationele en logistieke steun van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex). Frontex kan op verzoek van de betrokken lidstaten operationele steun verlenen, door bijvoorbeeld zitplaatsen op commerciële vluchten te boeken of, indien de aantallen daarom vragen, charters te regelen.

9.   VERSTREKKING VAN INFORMATIE IN EEN DOCUMENT OF FOLDER (ARTIKEL 9 VAN DE RICHTLIJN TIJDELIJKE BESCHERMING)

Op grond van artikel 9 van Richtlijn 2001/55/EG moeten de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten, een document of folder in een voor hen begrijpelijke taal geven waarin de regels voor tijdelijke bescherming duidelijk zijn beschreven (geldende voordelen, rechten en plichten die verbonden zijn aan de tijdelijke bescherming). De Commissie heeft vragen en antwoorden over Richtlijn 2001/55/EG online gezet: https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/stronger-europe-world/eu-solidarity-ukraine_nl, waarmee de lidstaten aan deze verplichting kunnen voldoen, gelet op de taalvereiste. De Commissie werkt ook aan een QR-code die kan worden gescand om de toegang tot de informatie te vergemakkelijken. De Commissie moedigt elke lidstaat aan een soortgelijke website op te zetten die op de specifieke, nationale context is afgestemd en die vervolgens aan de website van de Commissie wordt gekoppeld, zodat er voor de betrokkenen één loket ontstaat. De informatie moet ook begrijpelijk zijn voor kinderen en aansluiten bij hun leeftijd en geestelijke ontwikkeling.

Voor overbrengingen naar een andere staat moet speciale informatie worden opgesteld en verstrekt voordat de personen instemmen met de overbrenging, in overleg met de Commissie en de andere lidstaten.

10.   INFORMATIE DIE IN HET KADER VAN DE BLAUWDRUK MOET WORDEN GEMELD

Met het oog op de correcte uitvoering van het besluit van de Raad en overeenkomstig artikel 7, lid 2, de artikelen 19 en 25, artikel 26, lid 2, en artikel 27, leden 1 en 2, van Richtlijn 2001/55/EG verzoekt de Commissie de lidstaten om via de blauwdruk informatie te verstrekken over:

de uitbreiding van tijdelijke bescherming tot extra categorieën ontheemden,

algemene verzoeken en opvangcapaciteit voor overbrengingen,

het aantal personen dat tijdelijke bescherming geniet,

het aantal onderdanen van derde landen dat in het bezit is van een Oekraïense permanente verblijfsvergunning en dat tijdelijke bescherming of andere bescherming geniet, en

de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van tijdelijke bescherming.

Zij kunnen ook informatie verstrekken over elementen van de situatie in Oekraïne die van rechtstreeks belang zijn voor het verkeer van personen en hun situatie, over de verwachte verdere toestroom naar de EU, over de situatie aan en voor de grens, belemmeringen voor de doorstroming bij grensovergangen, en maatregelen om de doorreis aan de grens te vergemakkelijken, over de opvangsituatie en -behoeften, over de aantallen niet-begeleide minderjarigen en de op hen toegepaste procedures, over de situatie van niet-Oekraïense onderdanen van derde landen en de daarmee verband houdende behoeften aan bijstand, over de verlening van bilaterale steun aan andere lidstaten en over het aantal personen dat naar een andere lidstaat wil. In het kader van het blauwdruknetwerk zal de reikwijdte en aard van de aan de lidstaten gevraagde informatie worden aangepast aan de veranderende omstandigheden.

De verzamelde informatie zal, naargelang het geval, ook worden gebruikt in het solidariteitsplatform en in de geïntegreerde politieke crisisrespons (IPCR).


(1)  PB L 71 van 4.3.2022, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

(3)  PB C 104 I van 4.3.2022, blz. 1.

(4)  Krachtens het Verdrag van Genève is het verboden een persoon terug te leiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn of haar leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging. Bovendien mag volgens artikel 19 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bij de uitvoering van het Unierecht niemand worden verwijderd of uitgezet naar, dan wel worden uitgeleverd aan een staat waar een ernstig risico bestaat dat hij of zij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen.

(5)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (COM(2014) 210 final van 3 april 2014).

(6)  https://www.unicef.org/press-releases/one-week-conflict-ukraine-half-million-children-become-refugees (gepubliceerd op 3 maart 2022). Bijgewerkte informatie over aankomsten in de EU kan worden geraadpleegd op https://data2.unhcr.org/en/situations/ukraine

(7)  COM(2017) 211 final van 12 april 2017.

(8)  Conform het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, de EU-strategie voor de rechten van het kind, en het relevante EU-acquis.

(9)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(10)  Dit geldt alleen voor nationaliteiten waarvoor de centrale autoriteiten van andere lidstaten niet eerst moeten worden geraadpleegd voordat een visum wordt afgegeven (artikel 22 van de Visumcode).

(11)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

(12)  Mededeling van de Commissie met operationele richtsnoeren voor het beheer van de buitengrenzen om grensoverschrijdingen aan de grenzen tussen de EU en Oekraïne te faciliteren (PB C 104 I van 4.3.2022, blz. 1).

(13)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-6826-2022-ADD-1/nl/pdf.

(14)  Zie de Guidance on reception conditions for unaccompanied minors van het Asielagentschap van de Europese Unie: https://euaa.europa.eu/sites/default/files/Guidance-on%20reception-%20conditions-%20for-unaccompanied-children.pdf.

(15)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.

(17)  Het gaat, in hiërarchische volgorde, om de volgende criteria: de aanwezigheid van gezinsleden in een lidstaat, de afgifte van een visum of een verblijfsvergunning, de onregelmatige binnenkomst in de EU of de visumvrijstelling. Indien geen van deze criteria van toepassing is, is de eerste lidstaat waar het verzoek wordt ingediend, verantwoordelijk.

(18)  Artikel 2, punt l), en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 604/2013.

(19)  De criteria van de artikelen 12 tot en met 15 of artikel 3, lid 2, eerste alinea, van de verordening.

(20)  Mededeling van de Commissie met operationele richtsnoeren voor het beheer van de buitengrenzen om grensoverschrijdingen aan de grenzen tussen de EU en Oekraïne te faciliteren (C(2022) 1404 final).

(21)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).


Top