EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0245

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen

COM/2022/245 final

Brussel, 25.5.2022

COM(2022) 245 final

2022/0167(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen

{SEC(2022) 245 final} - {SWD(2022) 245 final} - {SWD(2022) 246 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Georganiseerde criminaliteit is een van de grootste bedreigingen voor de veiligheid van de Europese Unie. De grensoverschrijdende reikwijdte van de georganiseerde criminaliteit, haar stelselmatig gebruik van geweld en corruptie en haar ongekende mate van economische infiltratie zijn aan het licht gekomen tijdens de operaties EncroChat, Sky ECC en AN0M 1 , die in 2020-2021 zijn uitgevoerd. Dankzij de vervolgonderzoeken die werden ingesteld door de lidstaten en door Europol en Eurojust (meer dan 2 500 onderzoeken alleen al van EncroChat), hebben de nationale autoriteiten meer dan 10 000 arrestaties verricht, bijna 250 ton drugs onderschept en voor meer dan 600 miljoen EUR aan contanten en andere vermogensbestanddelen in beslag genomen, waaronder honderden voertuigen, schepen, vliegtuigen en luxeartikelen.

Criminele organisaties zetten geraffineerde middelen in voor het witwassen van hun enorme inkomsten, die worden geraamd op ten minste 139 miljard EUR per jaar [1] . Zoals wordt onderstreept in de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (20212025) 2 , is het van essentieel belang criminelen deze illegale winsten te ontnemen om de activiteiten van criminele organisaties te verstoren en te voorkomen dat zij infiltreren in de legale economie. Aangezien financieel gewin de voornaamste drijfveer van georganiseerde criminaliteit is, is de ontneming van vermogensbestanddelen een zeer doeltreffend mechanisme om criminele activiteiten te ontmoedigen. Om ervoor te zorgen dat misdaad niet loont, heeft de Commissie in haar EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit aangekondigd dat zij de regels betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen wil aanscherpen, rekening houdend met het verslag van de Commissie van 2020 “Ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen: zorgen dat misdaad niet loont” 3 .

Krachtens het besluit van 2007 van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen 4 moeten de lidstaten bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen oprichten om de opsporing en identificatie van de opbrengsten van misdrijven te vergemakkelijken en worden er minimumvereisten vastgesteld om de grensoverschrijdende samenwerking tussen deze bureaus te vergemakkelijken. In de confiscatierichtlijn van 2014 5 , die eerdere wetgevingsinstrumenten gedeeltelijk vervangt, zijn minimumvoorschriften vastgesteld voor de bevriezing, het beheer en de confiscatie van criminele vermogensbestanddelen. Desondanks zijn de systemen voor de ontneming van vermogensbestanddelen van de lidstaten niet goed toegerust om de complexe modus operandi van criminele organisaties doeltreffend aan te pakken. Nationale autoriteiten hebben beperkte capaciteiten voor de snelle opsporing, identificatie en bevriezing van vermogensbestanddelen; het inefficiënte beheer van bevroren vermogensbestanddelen betekent dat deze hun waarde verliezen voordat er een beslissing over de confiscatie ervan is genomen, en de bestaande confiscatie-instrumenten bestrijken niet alle criminele markten die veel inkomsten genereren en zijn niet berekend op de complexe structuren en methoden van criminele organisaties. De EU-instellingen erkennen al lang dat de EU-regeling voor de ontneming van vermogensbestanddelen moet worden verbeterd. De Raad heeft de Commissie in juni 2020 verzocht te overwegen het rechtskader voor het beheer van bevroren voorwerpen te versterken en de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen extra bevoegdheden te verlenen, zoals de bevriezing met spoed van vermogensbestanddelen en het verlenen van toegang tot een reeks openbare registers 6 . Het Europees Parlement heeft opgeroepen tot betere regels voor de ontneming van vermogensbestanddelen 7 . Deze oproepen vormen een aanvulling op het eerdere verzoek van beide medewetgevers om na te gaan of het haalbaar is nadere gemeenschappelijke regels in te voeren voor de confiscatie van voorwerpen die afkomstig zijn van criminele activiteiten, ook als er geen veroordeling is uitgesproken 8 .

De voorgestelde richtlijn betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen versterkt derhalve de capaciteiten van de bevoegde autoriteiten voor identificatie, bevriezing en beheer van vermogensbestanddelen, en versterkt en breidt de confiscatiemogelijkheden uit, zodat alle relevante criminele activiteiten van criminele organisaties eronder vallen, hetgeen confiscatie mogelijk maakt voor alle relevante vermogensbestanddelen. Ten slotte verbetert de richtlijn de samenwerking tussen alle autoriteiten die betrokken zijn bij de ontneming van vermogensbestanddelen en bevordert zij een meer strategische aanpak inzake de ontneming van vermogensbestanddelen, door een grotere inspanning van deze autoriteiten met het oog op de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen op dit gebied.

Bovendien heeft de Europese Unie, als reactie op de militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne, beperkende maatregelen tegen Rusland en Belarus vastgesteld die voortbouwen op en een uitbreiding vormen van de beperkende maatregelen die oorspronkelijk in maart 2014 zijn vastgesteld als reactie op de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol door Rusland. Deze maatregelen, die zijn aangenomen op grond van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), omvatten sectorale maatregelen en individuele maatregelen in de vorm van het bevriezen van vermogensbestanddelen en inreisbeperkingen, alsmede anti-omzeilingsclausules, die een verbod inhouden op het bewust en opzettelijk deelnemen aan activiteiten waarmee getracht wordt deze maatregelen te omzeilen, en andere verplichtingen, met name om verslag uit te brengen over de stappen die zijn genomen om beperkende maatregelen van de Unie uit te voeren. Om het risico van schending van dergelijke maatregelen verder tegen te gaan, heeft de Commissie op 25 mei 2022 een voorstel voor een besluit van de Raad inzake de toevoeging van de schending van beperkende maatregelen van de Unie aan de in artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemde vormen van criminaliteit aangenomen 9 , samen met een mededeling met het oog op de aanneming van een richtlijn inzake strafrechtelijke sancties op de schending van beperkende maatregelen van de Unie 10 , teneinde het schenden van het Unierecht inzake beperkende maatregelen (schending van beperkende maatregelen van de Unie) aan te merken als een vorm van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie. In de mededeling wordt ook de mogelijke inhoud geschetst van een voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de definitie van strafbare feiten en sancties op deze vorm van criminaliteit, die zou kunnen volgen indien de Raad dit voorstel voor een besluit van de Raad na goedkeuring door het Europees Parlement zou aannemen, en aldus de lijst van vormen van criminaliteit waarvoor de Unie minimumvoorschriften met betrekking tot de definitie van strafbare feiten en sancties kan vaststellen, zou uitbreiden. Bijgevolg zou de voorgestelde richtlijn, die naast regels inzake opsporing en identificatie van vermogensbestanddelen en vermogensbeheer ook regels inzake bevriezing en confiscatie bevat, dan ook van toepassing moeten zijn op de schending van beperkende maatregelen van de Unie, wanneer die gedraging een strafbaar feit vormt zoals omschreven.

Met het oog op een doeltreffende uitvoering van de beperkende maatregelen van de Unie in alle lidstaten bevat de voorgestelde richtlijn voorts bepalingen die een snelle opsporing en identificatie mogelijk maken van voorwerpen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van personen of entiteiten waarvoor dergelijke maatregelen gelden, onder meer door samenwerking met derde landen, met het oog op het opsporen, voorkomen en onderzoeken van strafbare feiten die verband houden met de schending van beperkende maatregelen van de Unie.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is ingebed in de wereldwijde strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, corruptie en witwaspraktijken. Het geeft uitvoering aan het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (UNTOC) en de protocollen daarbij 11 , en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC) 12 , het Verdrag van Warschau van de Raad van Europa 13 en Aanbeveling nr. 4 van de Financiële-actiegroep (FATF), die alle landen die partij zijn ertoe verplichten maatregelen te nemen om hun bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te bieden tot bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven en van de daarbij gebruikte hulpmiddelen.

Het voorstel maakt ook deel uit van de bredere inspanningen op EU-niveau ter bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit. In dit verband vormt het een aanvulling op een reeks wetgevingsinstrumenten tot harmonisatie van de definitie van strafbare feiten en sancties in verband met criminele activiteiten, alsook op andere instrumenten ter voorkoming of bestrijding van verwante illegale activiteiten, zoals namaak, handel in cultuurgoederen, belastingmisdrijven en vervalsing van administratieve documenten.

Anderzijds is dit voorstel in overeenstemming met en draagt het bij tot de doeltreffende uitvoering van het veiligheidsbeleid van de EU, dat bestaat uit een instrumentarium van niet-wetgevende en wetgevende maatregelen waarmee wordt beoogd de rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten de instrumenten te verschaffen ter voorkoming en bestrijding van uiteenlopende criminele activiteiten en ter waarborging van een hoog niveau van veiligheid in de Europese Unie, met name door middel van grensoverschrijdende samenwerking. Dit omvat met name Verordening (EU) 2018/1805 14 , waarmee de wederzijdse erkenning van bevriezings- en confiscatiebevelen in de hele EU wordt bevorderd.

Tegelijkertijd draagt het voorstel bij tot en is het in overeenstemming met het rechtskader tot vaststelling van beperkende maatregelen van de Unie, dat een alomvattende uitvoering ervan in de gehele Unie beoogt te waarborgen en de lidstaten verplicht de regels vast te stellen inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de desbetreffende bepalingen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De richtlijn is gebaseerd op artikel 82, lid 2, artikel 83, leden 1 en 2, en artikel 87, lid 2, VWEU.

Maatregelen betreffende bevriezing en confiscatie vallen onder artikel 83, lid 1, VWEU, op grond waarvan minimumvoorschriften kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de bepaling van sancties op het gebied van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie voor de in dit artikel genoemde misdrijven. De werkingssfeer van deze maatregelen wordt uitgebreid tot strafbare feiten die in het kader van criminele organisaties worden gepleegd, waarbij georganiseerde criminaliteit “eurocriminaliteit” vormt in de zin van artikel 83, lid 1, VWEU. Dit omvat ook de schending van beperkende maatregelen van de Unie zoals die op EU-niveau zijn geharmoniseerd. De opneming van misdrijven die op EU-niveau zijn geharmoniseerd of waarvan het betrokken beleidsterrein op EU-niveau is geharmoniseerd, is eveneens gerechtvaardigd, aangezien de voorgestelde maatregelen inzake bevriezing en confiscatie van essentieel belang zijn om de doeltreffende uitvoering te waarborgen van een beleid van de Unie op een gebied waarvoor harmonisatiemaatregelen zijn genomen en dat bijgevolg valt onder artikel 83, lid 2, VWEU. De maatregelen ter verbetering van het beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen zijn noodzakelijk voor een doeltreffende uitvoering van de bevriezings- en confiscatiemaatregelen, en zijn bijkomende eisen die onder artikel 83 VWEU vallen. Dit geldt ook voor bepalingen die zijn gericht op het ontwikkelen van een meer strategische aanpak ten aanzien van de ontneming van vermogensbestanddelen, gekoppeld aan samenwerkingsmechanismen tussen autoriteiten op nationaal niveau en bepalingen die ervoor moeten zorgen dat de bevoegde autoriteiten over de nodige middelen beschikken voor de uitvoering van hun taken.

Voorts dragen ook maatregelen voor opsporing en identificatie van vermogensbestanddelen of voor samenwerking van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de bureaus voor vermogensbeheer met hun tegenhangers in andere lidstaten bij tot een doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking met betrekking tot het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten. Zij vallen als zodanig onder artikel 87, lid 2, VWEU.

Aangezien de werkingssfeer van artikel 87 VWEU niet beperkt is wat betreft de strafbare feiten die eronder vallen, zijn de bovengenoemde maatregelen ook van toepassing op de schending van beperkende maatregelen van de Unie, mits die schending een strafbaar feit vormt als omschreven in het nationale recht en voor zover die maatregelen het voorkomen en opsporen van schendingen van beperkende maatregelen van de Unie vergemakkelijken.

Bovendien vallen de procedurele waarborgen waarin deze richtlijn voorziet, evenals de bepaling om de schadeloosstelling van slachtoffers te waarborgen, onder artikel 82, lid 2, VWEU.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De individuele inspanningen van de lidstaten om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden volstaan niet om het grensoverschrijdend karakter van criminele organisaties aan te pakken: 70 % van de criminele organisaties die in de EU actief zijn, is actief in meer dan drie lidstaten 15 en verbergt en herinvesteert voorwerpen die afkomstig zijn van criminele activiteiten op de hele interne markt van de EU. Criminele organisaties bedienen zich van een ingewikkeld web van bankrekeningen en brievenbusfirma’s in verschillende rechtsgebieden om het controletraject te verhullen en de herkomst en eigendom van middelen te verbergen, waarbij de criminelen zich naar verluidt richten op lidstaten met zwakkere systemen voor de ontneming van vermogensbestanddelen 16 .

Een hernieuwde inspanning in de gehele Unie op het gebied van de aanpak van de financiële middelen van criminele organisaties is derhalve van cruciaal belang voor de doeltreffende ontneming van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven. De voorgestelde richtlijn vergemakkelijkt de grensoverschrijdende samenwerking en draagt bij tot een doeltreffendere bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

Evenredigheid

Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, VEU vastgelegde evenredigheidsbeginsel blijft de voorgestelde richtlijn beperkt tot wat nodig en evenredig is voor de invoering van een gemeenschappelijke minimumnorm in de hele EU.

Het voorstel versterkt de capaciteiten en instrumenten voor de opsporing en identificatie, de bevriezing, het beheer en de confiscatie van illegale vermogensbestanddelen. De maatregelen hebben weliswaar een voldoende ruime werkingssfeer, maar zijn toch vooral gericht op illegale vermogensbestanddelen die verband houden met georganiseerde criminaliteit. Het voorstel verduidelijkt een aantal verplichtingen van meer algemene aard, waardoor de verschillen tussen de lidstaten die een belemmering kunnen vormen voor grensoverschrijdende samenwerking, worden verkleind en er wordt gezorgd voor meer juridische duidelijkheid.

De gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor de lidstaten in de vorm van de nodige middelen en de noodzaak om de nationale kaders aan te passen, worden bovendien gecompenseerd door de voordelen die voortvloeien uit de verbeterde capaciteiten van de bevoegde autoriteiten voor de opsporing en identificatie, de bevriezing, het beheer en de confiscatie van illegale vermogensbestanddelen.

Bovendien zijn de individuele maatregelen beperkt tot wat noodzakelijk en evenredig is om georganiseerde criminaliteit te verstoren en de criminelen aanzienlijke illegale winsten te ontnemen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het systematisch verrichten van opsporingen van vermogensbestanddelen te beperken tot strafbare feiten die aanzienlijke economische voordelen kunnen opleveren. Dit wordt ook bereikt door de confiscatiemogelijkheden bij ontstentenis van een veroordeling voor een specifiek misdrijf te beperken tot misdrijven van ernstige aard die aanzienlijke voordelen kunnen opleveren. De algemene evenredigheid wordt gewaarborgd door verschillende maatregelen te combineren met sterke waarborgen.

Keuze van het instrument

Het voorstel heeft de vorm van een richtlijn, die tot doel heeft te zorgen voor een gemeenschappelijke minimumnorm voor bevriezings- en confiscatiemaatregelen in alle lidstaten en tegelijkertijd de gemeenschappelijke capaciteiten op het gebied van opsporing, identificatie en beheer van voorwerpen te versterken en de grensoverschrijdende samenwerking bij de bestrijding van de opbrengsten van misdrijven te vergemakkelijken. De keuze van het rechtsinstrument laat de lidstaten voldoende speelruimte om de gemeenschappelijke maatregelen uit te voeren overeenkomstig de nationale rechtstradities en organisatorische structuren.

De voorgestelde richtlijn bevat bepalingen voor de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, die momenteel zijn geregeld in het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, alsmede voor confiscatie-aspecten, die zijn geregeld in de confiscatierichtlijn en in Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen. De voorgestelde richtlijn komt in de plaats van Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad, het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de confiscatierichtlijn, en voorziet in gemeenschappelijke normen voor opsporing en identificatie, bevriezing, beheer en confiscatie van vermogensbestanddelen in één instrument. De samenvoeging van voorheen versnipperde verplichtingen in één enkel instrument zou zorgen voor een meer samenhangende en strategischere aanpak inzake de ontneming van vermogensbestanddelen en voor samenwerking van alle betrokken actoren binnen het systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen.

Raad voor regelgevingstoetsing

De effectbeoordeling werd op 2 februari 2022 bij de Raad voor regelgevingstoetsing ingediend. De Raad voor regelgevingstoetsing heeft de ontwerp-effectbeoordeling op 2 maart 2022 geëvalueerd en op 4 maart 2022 een gunstig advies zonder voorbehoud uitgebracht.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

Er werd een evaluatie uitgevoerd om na te gaan of het huidige EU-systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen nog steeds geschikt is voor het beoogde doel en om eventuele tekortkomingen op te sporen die een belemmering kunnen vormen voor de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Overeenkomstig het beginsel van “eerst evalueren” werd bij de evaluatie nagegaan of de oorspronkelijk beoogde resultaten waren bereikt en werd vastgesteld op welke gebieden er behoefte bestond aan een verdere verbetering of bijwerking van de bestaande rechtsinstrumenten.

In dit verband hebben de twee geëvalueerde rechtsinstrumenten, het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de confiscatierichtlijn, ertoe bijgedragen dat de samenwerking tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen is versterkt, dat de concepten bevriezing en confiscatie in de verschillende lidstaten nader tot elkaar zijn gebracht en dat het aantal bevriezingen en confiscaties enigszins is gestegen. De conclusie van de evaluatie luidde echter dat er nog steeds problemen zijn met de identificatie van vermogensbestanddelen en dat de totale confiscatie van opbrengsten van misdrijven te laag blijft om significante gevolgen te hebben voor de opbrengsten van georganiseerde criminaliteit. Ondanks de verbetering van verschillende aspecten van het systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen na de aanneming van het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en van de confiscatierichtlijn, blijven de problemen die vóór de aanneming van de desbetreffende handelingen (en met name de confiscatierichtlijn) aan het licht waren gekomen nog grotendeels bestaan, samen met een aantal tekortkomingen die afbreuk doen aan de capaciteiten van de lidstaten voor de opsporing en identificatie, de bevriezing, de confiscatie en het effectieve en efficiënte beheer van illegale vermogensbestanddelen.

Raadpleging van belanghebbenden

Bij het opstellen van dit voorstel heeft de Commissie een groot aantal belanghebbenden geraadpleegd, waaronder EU-instellingen en -agentschappen, bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, rechtshandhavingsinstanties in de lidstaten, niet-gouvernementele organisaties en het maatschappelijk middenveld, alsook internationale organisaties.

Belanghebbenden werden op verschillende manieren geraadpleegd, onder meer via feedback voor een aanvangseffectbeoordeling, evenementen voor belanghebbenden, workshops, gerichte raadplegingen, een openbare raadpleging, een studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling, semigestructureerde interviews en workshops over beleidsopties.

Van 9 maart 2021 tot en met 6 april 2021 werd een aanvangseffectbeoordeling gepubliceerd voor feedback. In totaal zijn er 13 reacties van uiteenlopende belanghebbenden ontvangen.

Er werden twee workshops voor belanghebbenden gehouden: op 25 en 26 mei 2021 met vertegenwoordigers van bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en op 1 en 2 juni 2021 met het Contactcomité van de confiscatierichtlijn. Deze workshops hadden tot doel adviezen in te winnen over de doeltreffendheid, doelmatigheid, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van de confiscatierichtlijn en het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen. Deze workshops werden gevolgd door gerichte raadplegingen aan de hand van schriftelijke reacties van de deelnemers.

Van 21 juni tot en met 27 september 2021 werd er een openbare raadpleging gehouden om de standpunten van burgers en belanghebbenden te verzamelen. Er werden maar liefst 50 reacties ontvangen. In de reacties werd gewezen op het belang van grensoverschrijdende samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties bij de strijd tegen de opbrengsten van misdrijven en werd er duidelijkheid verschaft over de belemmeringen voor de doeltreffende identificatie, het beheer en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, zoals ontoereikende bevoegdheden en toegang tot gegevens van bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, alsmede de beperkte werkingssfeer van de confiscatierichtlijn. Bovendien spraken de respondenten zich uit voor een dienovereenkomstige aanpassing van de wetgevende maatregelen om dergelijke problemen aan te pakken.

Bovendien heeft de Commissie ook opdracht gegeven voor een studie ter ondersteuning van de opstelling van de effectbeoordeling. De studie is tussen maart 2021 en december 2021 door een externe consultant uitgevoerd. De voorbereiding van de studie omvatte deskresearch en bijna 40 semigestructureerde interviews met belanghebbenden zoals het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), rechtshandhavingsinstanties, bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en niet-gouvernementele organisaties. Voorts werden er in dit verband in juli 2021 gerichte raadplegingen georganiseerd in de vorm van schriftelijke vragenlijsten aan de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de leden van het Contactcomité van de confiscatierichtlijn. Ten slotte werden in september 2021 vier extra workshops gehouden om de standpunten van de belanghebbenden over de beleidsopties te verzamelen en na te gaan wat de mogelijke gevolgen van de beleidsopties zijn.

Effectbeoordeling

In de effectbeoordeling ter ondersteuning van de ontwikkeling van dit initiatief, werden er verschillende beleidsopties onderzocht om een oplossing te vinden voor het feit dat het EU-systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen niet goed is toegerust voor een doeltreffende aanpak van de complexe modus operandi van criminele organisaties. Naast het basisscenario, waarbij de huidige situatie ongewijzigd blijft, werden de hieronder vermelde opties geanalyseerd.

Optie 1, bestaande uit niet-wetgevende maatregelen ter ondersteuning van de uitwisseling van ervaringen, kennis en goede praktijken tussen de bevoegde autoriteiten met het oog op de versterking van de capaciteiten inzake de ontneming van vermogensbestanddelen en van het inzicht in de verschillende fasen van de ontneming van vermogensbestanddelen. Deze uitwisselingen zouden verder worden bevorderd door de ontwikkeling van passende EU-richtsnoeren en, waar nodig, opleiding voor de bevoegde autoriteiten.

Bij optie 2 zouden de maatregelen voornamelijk bestaan uit gerichte wijzigingen van het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en van de confiscatierichtlijn om de werkingssfeer van de bestaande algemene voorschriften nader te omschrijven en de doeltreffendheid ervan te vergroten. Deze maatregelen zouden onder meer inhouden dat de lidstaten een nationale strategie betreffende de ontneming van vermogensbestanddelen moeten vaststellen en ervoor moeten zorgen dat de bevoegde autoriteiten beschikken over de nodige vaardigheden en middelen. Voorts zouden ze maatregelen omvatten ter verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, waaronder de toegang tot gegevensbanken en ruimere bevriezingsbevoegdheden.

Bij optie 3 zouden, naast de in optie 2 beoogde maatregelen, meer gedetailleerde voorschriften voor de lidstaten worden opgenomen voor alle fasen van het ontnemingsproces. Dit zou verplichtingen omvatten zoals het systematisch instellen van financiële onderzoeken, alsook specifieke vereisten inzake vermogensbeheer, zoals planning vóór inbeslagneming, tussentijdse verkoop en de oprichting van gespecialiseerde bureaus voor vermogensbeheer. Bovendien zou de werkingssfeer van de confiscatierichtlijn worden uitgebreid tot een breder scala van misdrijven: de huidige bepaling inzake confiscatie zonder veroordeling zou worden uitgebreid en er zou een model voor de confiscatie van onverklaarbare rijkdom worden ingevoerd, dat de confiscatie mogelijk maakt van vermogensbestanddelen die geen verband houden met een specifiek misdrijf.

Bij optie 4 zouden de maatregelen gebaseerd zijn op die van optie 3, maar zou de werkingssfeer van de bepalingen worden uitgebreid tot alle misdrijven en zouden er verdergaande eisen worden gesteld aan het instellen van onderzoeken. Voorts zouden er concretere voorwaarden worden vastgesteld met betrekking tot dringende bevriezingsbevelen en de uitwisseling van informatie tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.

Rekening houdend met de diverse economische, sociale en milieueffecten van elk van de opties, maar ook met de doeltreffendheid, doelmatigheid en evenredigheid ervan, heeft optie 3 volgens de effectbeoordeling de voorkeur.

De maatregelen van optie 1 kunnen een aanvulling vormen op de wetswijzigingen, maar aangezien de geconstateerde problemen in belangrijke mate voortvloeiden uit het wetgevingskader, zouden deze niet voldoende zijn geweest om de geconstateerde problemen daadwerkelijk te verhelpen. Ook optie 2 zou slechts in beperkte mate bijdragen tot een verbetering van de huidige situatie; de weinige aanvullende vereisten ten opzichte van de status-quo zouden de capaciteiten voor opsporing en identificatie van vermogensbestanddelen slechts tot op zekere hoogte versterken, zouden niet volstaan om een efficiënt beheer van bevroren vermogensbestanddelen te waarborgen en zouden niet alle relevante criminele activiteiten bestrijken, aangezien het toepassingsgebied van confiscatiemaatregelen beperkt zou blijven.

Wat optie 3 betreft, werd geconstateerd dat de maatregelen betreffende de opsporing en identificatie van vermogensbestanddelen en de maatregelen om te zorgen voor de invoering van doeltreffende mechanismen voor vermogensbeheer en confiscatiemodellen, de doeltreffendheid van het systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen in aanzienlijke mate zouden verbeteren. Ondanks de kosten werden deze maatregelen beschouwd als doeltreffend, gezien de kwalitatieve sprong voorwaarts wat betreft het aantal confiscaties, en als evenredig in verhouding tot de administratieve lasten en de inmenging in de organisatorische structuren van de lidstaten. Wat de grondrechten betreft, bleken de gevolgen van optie 3 en met name van het nieuwe confiscatiemodel, gezien de omvang van het probleem, in evenwicht te zijn met de waarborgen en het nagestreefde beleidsdoel.

Met betrekking tot optie 4 werd aangenomen dat de verwachte winst aan doeltreffendheid beperkt zou zijn in vergelijking met de extra kosten en de grotere belemmering van de vrijheid van de lidstaten om nationale structuren voor de ontneming van vermogensbestanddelen te organiseren volgens hun keuzen en nationale voorkeuren.

Na het gunstige advies zonder voorbehoud dat de Raad voor regelgevingstoetsing op 4 maart 2022 heeft uitgebracht, werd de effectbeoordeling herzien ter versterking van de presentatie en vergelijking van de beleidsopties, met inbegrip van de kosten, baten en gevolgen ervan. De effectbeoordeling werd verder herzien om de standpunten van de verschillende belanghebbenden en de verschillen tussen de vastgestelde problemen in de lidstaten beter weer te geven. Tot slot wordt in de herziening een eerste monitoring- en evaluatieprogramma voor het beoogde voorstel geschetst.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Conform het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) van de Commissie moeten alle initiatieven die tot doel hebben de bestaande EU-wetgeving te veranderen, vereenvoudiging nastreven en de geformuleerde beleidsdoelstellingen efficiënter verwezenlijken (d.w.z. door onnodige regelgevingskosten te beperken). Uit de analyse van de gevolgen blijkt dat de in de voorgestelde richtlijn vervatte maatregelen naar verwachting een last voor de lidstaten zullen inhouden die zou worden gecompenseerd door de voordelen.

Voor zover de bepalingen van de voorgestelde richtlijn voorzien in een meer strategische aanpak inzake de ontneming van vermogensbestanddelen, zorgen voor doeltreffender instrumenten voor de confiscatie van vermogensbestanddelen en waarborgen dat de bevoegde autoriteiten over de nodige middelen, vaardigheden en bevoegdheden beschikken, zullen de systemen voor de ontneming van vermogensbestanddelen van de lidstaten en de grensoverschrijdende samenwerking aanzienlijk efficiënter worden.

De regelgevingslast in verband met deze maatregelen zal ruimschoots worden gecompenseerd door de voordelen in de vorm van de identificatie, bevriezing en confiscatie van meer illegale vermogensbestanddelen en de instandhouding of zelfs maximalisering van de waarde ervan.

Grondrechten

Alle in dit voorstel vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met de grondrechten en fundamentele vrijheden die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en moeten dienovereenkomstig worden uitgevoerd. Elke beperking op de uitoefening van deze grondrechten en fundamentele vrijheden moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van het Handvest, die behelzen dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen ten aanzien van het rechtmatige doel om daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang te beantwoorden en de rechten en vrijheden van anderen te beschermen. De beperkingen moeten bij wet worden gesteld en de essentie van de in het Handvest neergelegde rechten en vrijheden eerbiedigen.

De inmenging van de voorgestelde maatregelen in de grondrechten (waaronder met name het eigendomsrecht) wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om criminelen en in het bijzonder de georganiseerde criminaliteit op doeltreffende wijze hun illegale vermogensbestanddelen te ontnemen, aangezien deze voor hen zowel de belangrijkste drijfveer zijn om criminaliteit te plegen alsook de middelen zijn om hun criminele activiteiten voort te zetten en uit te breiden. De voorgestelde maatregelen blijven beperkt tot wat nodig is om dat doel te bereiken. Het nieuw ingevoerde confiscatiemodel wordt gerechtvaardigd door de inherente moeilijkheden om vermogensbestanddelen te koppelen aan specifieke strafbare feiten wanneer de eigenaar betrokken is bij georganiseerde criminaliteit bestaande uit meerdere strafbare feiten die gedurende een langere periode zijn gepleegd. Ten slotte wordt de eerbiediging van de grondrechten veiliggesteld door waarborgen, waaronder doeltreffende rechtsmiddelen voor de getroffen persoon voor alle maatregelen in het kader van de voorgestelde richtlijn, met inbegrip van de nieuwe voorschriften betreffende tussentijdse verkoop of het nieuwe confiscatiemodel.

Dit voorstel zorgt er ook voor dat de desbetreffende EU-regels inzake gegevensbescherming worden toegepast bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De uitvoering van de voorgestelde richtlijn wordt drie jaar na de inwerkingtreding ervan geëvalueerd, waarna de Commissie verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad. In dit verslag wordt nagegaan in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan de richtlijn te voldoen. Vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de gevolgen en de meerwaarde van de richtlijn.

Artikelsgewijze toelichting

Dit voorstel voor een richtlijn bestaat uit acht hoofdstukken.

Algemene bepalingen betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen (hoofdstuk I, artikelen 1, 2 en 3).

In artikel 1 wordt het onderwerp uiteengezet, namelijk het vaststellen van minimumvoorschriften voor de opsporing en identificatie, de bevriezing, de confiscatie en het beheer van voorwerpen in strafzaken en het vergemakkelijken van de uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie wanneer dat nodig is voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten in verband met de schending van dergelijke maatregelen.

In artikel 2 wordt de werkingssfeer omschreven aan de hand van een lijst van de strafbare feiten waarop de in deze richtlijn vervatte voorschriften van toepassing moeten zijn. Deze lijst omvat de in artikel 83 VWEU opgesomde misdrijven en de misdrijven die op Unieniveau geharmoniseerd zijn. Voorts bevat het artikel over de werkingssfeer een aantal misdrijven die vaak door criminele organisaties worden gepleegd. Bovendien omvat het strafbare feiten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie. Met het oog op de opsporing en identificatie van voorwerpen vallen hieronder strafbare feiten waarop een maximale gevangenisstraf staat van ten minste één jaar.

In artikel 3 worden de belangrijkste termen gedefinieerd die bij de ontneming van vermogensbestanddelen worden gebruikt, waarbij de definities die momenteel in de confiscatierichtlijn zijn opgenomen worden behouden en er nieuwe definities worden toegevoegd, bijvoorbeeld met betrekking tot opsporingsonderzoeken, alsook het begrip “gerichte financiële sancties” en “beperkende maatregelen van de Unie”. Verwijzingen naar de term “vermogensbestanddeel” moeten op een niet-technische manier worden opgevat. Voor de toepassing van de bepalingen betreffende de opsporing en identificatie, de bevriezing, de confiscatie en het beheer van voorwerpen in het kader van strafprocedures worden de termen “opbrengsten”, “hulpmiddelen” en “voorwerpen” gebruikt en gedefinieerd.

Bepalingen betreffende de opsporing en identificatie van vermogensbestanddelen (hoofdstuk II, artikelen 4 tot en met 10)

De bepalingen in hoofdstuk II zijn gebaseerd op artikel 87, lid 2, VWEU. Als zodanig zijn de bepalingen gericht op de opsporing en identificatie van voorwerpen in strafzaken, alsmede op het vergemakkelijken van de uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie wanneer dat nodig is voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten in verband met de schending van dergelijke maatregelen.

Krachtens artikel 4 moeten de lidstaten onderzoeken uitvoeren met het oog op de opsporing van vermogensbestanddelen teneinde grensoverschrijdende samenwerking te vergemakkelijken, met name wanneer er een vermoeden bestaat dat een strafbaar feit aanzienlijke economische winsten kan opleveren en om de schending van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

Op grond van artikel 5 zijn de lidstaten verplicht ten minste één bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen op te richten, overeenkomstig het huidige besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen. In aanvulling op de huidige regels worden in deze bepaling de specifieke taken van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen uiteengezet, onder meer de uitwisseling van informatie met andere bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in andere lidstaten, ook in het kader van het voorkomen, opsporen en onderzoeken van de schending van beperkende maatregelen van de Unie. In dit artikel worden ook de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen belast met de opsporing en identificatie van voorwerpen van personen en entiteiten waarvoor beperkende maatregelen van de Unie gelden. In dit verband zouden de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen ook de bevoegdheid hebben om onmiddellijk op te treden met het oog op de tijdelijke bevriezing van het betrokken voorwerp.

In artikel 6 wordt bepaald welke informatie de lidstaten rechtstreeks toegankelijk moeten maken voor de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, zodat snel kan worden gereageerd op de informatieverzoeken van andere lidstaten, een aspect dat niet is geregeld in het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.

Artikel 7 biedt specifieke waarborgen met betrekking tot de toegang tot informatie. Deze bepaling moet ervoor zorgen dat de nationale autoriteiten toegang krijgen tot de informatie op basis van het “need-to-know”-beginsel, met inachtneming van de nodige veiligheids- en vertrouwelijkheidsregels.

In artikel 8 wordt een kader vastgesteld voor het toezicht op de toegang tot informatie door de bevoegde nationale autoriteiten. Deze bepaling heeft tot doel elk onrechtmatig gebruik van of elke onbevoegde toegang tot informatie te voorkomen.

In artikel 9 wordt de uitwisseling van informatie tussen bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen geregeld, zowel spontaan als op verzoek, en worden in vergelijking met het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen nadere bijzonderheden verstrekt, onder meer door de bepaling van de doeleinden van dergelijke uitwisselingen, de minimuminformatie die in grensoverschrijdende verzoeken moet worden opgenomen, het kanaal voor de uitwisseling van informatie (Siena) en de gronden voor weigering.

In artikel 10 worden de termijnen vastgesteld waarbinnen op informatieverzoeken moet worden gereageerd, zonder dat de termijnen van het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen worden gewijzigd, waarin wordt verwezen naar de termijnen van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad 17 . Met deze bepaling worden twee scenario’s geregeld, namelijk normale verzoeken waarop binnen zeven dagen moet worden gereageerd en dringende verzoeken die binnen acht uur moeten worden afgehandeld.

Bepalingen betreffende de bevriezing en confiscatie van vermogensbestanddelen (hoofdstuk III, artikelen 11 tot en met 18).

De bepalingen betreffende bevriezing en confiscatie zijn gebaseerd op artikel 83 VWEU. Als zodanig zijn de bepalingen van hoofdstuk III van toepassing op strafbare feiten die onder de werkingssfeer van artikel 2, leden 1, 2, 3 en 4, van deze richtlijn vallen, maar niet op bevriezing uit hoofde van beperkende maatregelen van de Unie.

Krachtens artikel 11 moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat illegale vermogensbestanddelen snel en zo nodig met onmiddellijke ingang kunnen worden bevroren om te voorkomen dat zij worden weggemaakt. Deze maatregelen omvatten – naast de maatregelen van de confiscatierichtlijn – de mogelijkheid voor bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen om tijdelijke dringende bevriezingsmaatregelen te nemen totdat een formeel bevriezingsbevel kan worden uitgevaardigd. Dit artikel voorziet ook in een specifieke waarborg, namelijk dat het bevriezingsbevel slechts zolang nodig is van kracht blijft en dat de voorwerpen onmiddellijk moeten worden teruggegeven indien zij niet worden geconfisqueerd.

Krachtens artikel 12 moeten lidstaten de confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven na een definitieve veroordeling mogelijk maken, alsmede de confiscatie van voorwerpen van gelijke waarde als de opbrengsten van misdrijven (“standaard- en waardeconfiscatie”, zoals bepaald in de bestaande EU-voorschriften).

Krachtens artikel 13 moeten de lidstaten de confiscatie mogelijk maken van voorwerpen die door de verdachte of beklaagde aan een derde zijn overgedragen om confiscatie te ontlopen (“confiscatie bij derden” zoals bepaald in de confiscatierichtlijn). Een dergelijke confiscatie is slechts gerechtvaardigd wanneer de derde wist of had moeten weten dat de overdracht van de voorwerpen met dat oogmerk plaatsvond. In de bepalingen worden de omstandigheden uiteengezet die voor deze beoordeling van belang zijn.

Krachtens artikel 14 moeten de lidstaten de confiscatie van voorwerpen van een veroordeelde mogelijk maken wanneer de nationale rechter van een lidstaat ervan overtuigd is dat de voorwerpen afkomstig zijn van een criminele activiteit (“ruimere confiscatie”). Bij zijn beoordeling moet de nationale rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak, met inbegrip van het feit dat de waarde van de voorwerpen niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de veroordeelde. In vergelijking met de confiscatierichtlijn moet deze mogelijkheid beschikbaar zijn voor alle misdrijven die binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen.

Krachtens artikel 15 moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid van confiscatie wanneer alle bewijsmateriaal betreffende een strafbaar feit voorhanden is, maar een veroordeling niet mogelijk is wegens een beperkt aantal omstandigheden. Deze omstandigheden omvatten, naast ziekte en vlucht (reeds opgenomen in de confiscatierichtlijn), het overlijden van de verdachte of beklaagde, alsook immuniteit of amnestie, of het feit dat de in het nationale recht voorgeschreven termijnen zijn verstreken. De werkingssfeer is beperkt tot strafbare feiten waarop een maximale gevangenisstraf staat van ten minste vier jaar.

Met artikel 16 wordt een nieuwe confiscatiemogelijkheid ingevoerd wanneer vermogensbestanddelen worden bevroren op grond van verdenking van betrokkenheid bij georganiseerde criminaliteit en wanneer confiscatie op grond van andere bepalingen van de richtlijn niet mogelijk is. De confiscatie van vermogensbestanddelen moet alleen mogelijk zijn wanneer de nationale rechter ervan overtuigd is dat de betrokken vermogensbestanddelen afkomstig zijn van criminele activiteiten. Deze vaststelling moet gebaseerd zijn op een volledige beoordeling van alle omstandigheden van de zaak, met inbegrip van de vraag of de waarde van de voorwerpen in verhouding staat tot het legale inkomen van de eigenaar. De werkingssfeer is beperkt tot strafbare feiten waarop een maximale gevangenisstraf staat van ten minste vier jaar.

Krachtens artikel 17 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er na de veroordeling een opsporing van vermogensbestanddelen plaatsvindt teneinde de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel te waarborgen. Bovendien moeten de lidstaten krachtens dit artikel het gebruik van geconfisqueerde voorwerpen voor openbare of sociale doeleinden in overweging nemen. Beide bepalingen zijn gebaseerd op de desbetreffende bepalingen in de confiscatierichtlijn.

Artikel 18 heeft tot doel ervoor te zorgen dat het recht op schadeloosstelling van slachtoffers niet wordt aangetast door de confiscatiemaatregelen, vergelijkbaar met de desbetreffende bepaling in de confiscatierichtlijn.

Bepalingen betreffende het beheer van vermogensbestanddelen (hoofdstuk IV, artikelen 19, 20 en 21)

De bepalingen betreffende beheer zijn gebaseerd op artikel 83 VWEU. Als zodanig zijn de bepalingen van hoofdstuk IV van toepassing op de strafbare feiten die vallen onder de werkingssfeer van artikel 2, leden 1, 2, 3 en 4, van deze richtlijn, maar niet op bevriezing uit hoofde van beperkende maatregelen van de Unie.

Krachtens artikel 19 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bevroren of geconfisqueerde vermogensbestanddelen tot en met de beschikking ervan doeltreffend worden beheerd. Deze bepaling verduidelijkt de werkingssfeer van deze algemene verplichting (die vergelijkbaar is met de desbetreffende bepaling in de confiscatierichtlijn) en heeft tot doel de waarde van de voorwerpen te behouden en de beheerskosten tot een minimum te beperken. Hiertoe moeten de lidstaten een voorafgaande raming maken van de kosten die het beheer van de voorwerpen met zich mee zal brengen (“planning vóór inbeslagneming”).

Krachtens artikel 20 moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid om bevroren vermogensbestanddelen over te dragen of te verkopen voordat het confiscatiebevel is uitgevaardigd (“tussentijdse verkoop”). In de bepaling wordt de werkingssfeer van deze algemene verplichting (zoals vastgesteld in de confiscatierichtlijn) nader gepreciseerd, door te bepalen dat in bepaalde omstandigheden tot tussentijdse verkoop moet worden overgegaan om te voorkomen dat voorwerpen hun waarde verliezen, of dat de beheerskosten onevenredig hoog worden. Deze verplichting is onderworpen aan een aantal waarborgen ter bescherming van de rechtmatige belangen van de getroffen persoon. Naast de algemene waarborgen omvatten deze waarborgen het recht om te worden gehoord voordat het besluit tot tussentijdse verkoop wordt genomen. Deze regels zijn van toepassing op voorwerpen die zijn geïdentificeerd in het kader van de uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie, voor zover deze zijn bevroren in verband met strafrechtelijke aanklachten, zoals de schending van beperkende maatregelen van de Unie. Bovendien voorziet artikel 20 in de mogelijkheid om de kosten voor het beheer van bevroren vermogensbestanddelen ten laste te leggen van de uiteindelijk begunstigde.

Krachtens artikel 21 moeten de lidstaten ten minste één bureau voor vermogensbeheer oprichten; daarbij worden de taken van de bureaus voor vermogensbeheer nauwkeuriger omschreven dan in de desbetreffende bepalingen van de confiscatierichtlijn.

Bepalingen betreffende waarborgen (hoofdstuk V, artikelen 22, 23 en 24)

De bepalingen betreffende waarborgen zijn gebaseerd op artikel 82, lid 2, VWEU. Als zodanig zijn de bepalingen van hoofdstuk V van toepassing op de strafbare feiten die vallen onder de werkingssfeer van artikel 2, leden 1, 2, 3 en 4, van deze richtlijn.

De waarborgen in deze afdeling zijn in grote lijnen gebaseerd op de huidige bepalingen in de confiscatierichtlijn, waarbij verdere verduidelijking wordt verstrekt om de doeltreffendheid van de waarborgen te vergroten en de waarborgen worden aangepast aan de nieuwe regels inzake gegevensbescherming.

Artikel 22 heeft tot doel ervoor te zorgen dat de getroffen personen in kennis worden gesteld van de bevriezings- en confiscatiemaatregelen die zijn genomen, met inbegrip van de redenen waarom zij zijn genomen.

In artikel 23 zijn specifiekere voorschriften opgenomen die ervoor zorgen dat doeltreffende rechtsmiddelen beschikbaar zijn tegen maatregelen die op grond van de bepalingen van deze richtlijn zijn genomen. Dit omvat ook het recht op toegang tot een advocaat.

Bepalingen betreffende het strategisch kader voor de ontneming van vermogensbestanddelen (hoofdstuk VI, artikelen 24 tot en met 27)

De meeste bepalingen in deze afdeling zijn nieuw en hebben tot doel te zorgen voor een doeltreffender procedure voor de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen.

Krachtens artikel 24 moeten de lidstaten een nationale strategie betreffende de ontneming van vermogensbestanddelen aannemen en deze om de vijf jaar actualiseren. De nationale strategie moet voor de lidstaten een instrument zijn om maatregelen vast te stellen ter versterking van de inspanningen van de nationale autoriteiten die betrokken zijn bij de ontneming van vermogensbestanddelen, om samenwerking en coördinatie te waarborgen en te vergemakkelijken en om de vooruitgang te meten. Daartoe moeten in de strategie de doelstellingen, de behoeften aan middelen (waaronder opleiding) en de samenwerkingsmechanismen tussen de betrokken nationale autoriteiten worden vastgesteld.

Krachtens artikel 25 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat met name de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de bureaus voor vermogensbeheer over de nodige middelen beschikken om hun taken uit te voeren.

Krachtens artikel 26 moeten de lidstaten een centraal register opzetten met relevante informatie over bevroren, beheerde en geconfisqueerde vermogensbestanddelen. De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, de bureaus voor vermogensbeheer, alsmede andere autoriteiten die belast zijn met de opsporing en identificatie of het beheer van vermogensbestanddelen, moeten toegang tot dit register kunnen krijgen.

Krachtens artikel 27 moeten de lidstaten statistische gegevens verzamelen over de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen en deze gegevens jaarlijks aan de Commissie meedelen. Betrouwbare en volledige statistische gegevens zijn van essentieel belang voor een goede beoordeling van de doeltreffendheid van de uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen. Krachtens dit artikel krijgt de Commissie de bevoegdheid om, indien nodig, gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de te verzamelen informatie en de te gebruiken methode.

Bepalingen betreffende samenwerking tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en EU-instellingen en -agentschappen en derde landen (hoofdstuk VII, artikelen 28 en 29)

De bepalingen inzake samenwerking zijn nieuw en weerspiegelen de doelstelling om te voorzien in een alomvattend rechtskader dat alle relevante aspecten van de ontneming van vermogensbestanddelen bestrijkt.

Artikel 28 heeft tot doel ervoor te zorgen dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen samenwerken met het Europees Openbaar Ministerie, Europol en Eurojust, teneinde de opsporing en identificatie van voorwerpen die voor confiscatie in aanmerking komen, te vergemakkelijken. Het artikel bepaalt verder dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen met Europol en Eurojust moeten samenwerken wanneer dat nodig is om strafbare feiten in verband met de schending van de beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

Artikel 29 heeft tot doel te zorgen voor samenwerking van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de bureaus voor vermogensbeheer met hun tegenhangers in derde landen. De samenwerking tussen bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen strekt zich uit tot situaties waarin dat nodig is om strafbare feiten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

Slotbepalingen (hoofdstuk VIII, artikelen 30 tot en met 37)

In deze afdeling komen een aantal juridische en technische kwesties aan bod. Ten eerste wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen onder de in het artikel neergelegde voorwaarden (artikel 30). Ten tweede moeten de lidstaten krachtens artikel 5 en artikel 21 van deze richtlijn de aangewezen bevoegde autoriteiten alsmede de relevante contactpunten aan de Commissie meedelen (artikel 31). Bovendien bevat dit hoofdstuk een bepaling over de omzetting in het nationale recht (artikel 32) en voorziet het in de verplichting voor de Commissie om aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de uitvoering en de daaropvolgende evaluatie van deze richtlijn (artikel 33). Het verduidelijkt de verhouding tot andere rechtsinstrumenten (artikel 34) en voorziet in de vervanging van vijf bestaande rechtshandelingen (artikel 35); alleen Denemarken blijft onderworpen aan het besluit van de Raad betreffende de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, zodat de samenwerking met de Deense bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen ook in de toekomst onder het desbetreffende EU-acquis valt. Ten slotte bevat deze afdeling regels inzake de inwerkingtreding (artikel 36) en de adressaten (artikel 37).

2022/0167 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, artikel 83, leden 1 en 2, en artikel 87, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 18 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In de dreigingsevaluatie van de zware en georganiseerde criminaliteit (Socta) voor 2021 van Europol wordt gewezen op de toenemende dreiging van georganiseerde criminaliteit en criminele infiltratie. Als gevolg van de enorme inkomsten van de georganiseerde criminaliteit, die ten minste 139 miljard EUR per jaar bedragen, en die in toenemende mate worden witgewassen via een parallel ondergronds financieel stelsel, vormt de beschikbaarheid van dergelijke opbrengsten uit criminele activiteiten een aanzienlijke bedreiging voor de integriteit van de economie en de samenleving, en worden de rechtsstaat en de grondrechten aangetast. De EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit 2021-2025 is erop gericht deze uitdagingen aan te gaan door grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen, doeltreffende onderzoeken tegen criminele netwerken te ondersteunen, opbrengsten uit criminele activiteiten te elimineren en rechtshandhaving en justitie klaar te maken voor het digitale tijdperk.

(2)De belangrijkste drijfveer van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, met inbegrip van criminele netwerken met een hoog risico, is financieel gewin. Om de ernstige dreiging die uitgaat van de georganiseerde criminaliteit aan te pakken, moeten de bevoegde autoriteiten derhalve de middelen krijgen waarmee zij de hulpmiddelen en de opbrengsten van misdrijven en de voorwerpen die afkomstig zijn van criminele activiteiten, doeltreffend kunnen opsporen en identificeren, bevriezen, confisqueren en beheren.

(3)Een doeltreffend systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen vereist de snelle opsporing en identificatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven en van voorwerpen waarvan wordt vermoed dat zij van criminele oorsprong zijn. Deze opbrengsten, hulpmiddelen en voorwerpen moeten worden bevroren om te voorkomen dat zij verdwijnen, en vervolgens moeten zij worden geconfisqueerd na afloop van de strafprocedure. Een doeltreffend systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen vereist voorts dat bevroren en geconfisqueerde voorwerpen doeltreffend worden beheerd, zodat zij hun waarde voor de staat of voor de teruggave aan de slachtoffers behouden.

(4)Het huidige rechtskader van de Unie betreffende opsporing en identificatie, bevriezing, confiscatie en beheer van opbrengsten, hulpmiddelen en voorwerpen, en inzake bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen bestaat uit Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad 19 , Besluit 2007/845/JBZ 20 van de Raad en Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad 21 . De Commissie heeft een evaluatie gemaakt van Richtlijn 2014/42/EU en van Besluit 2007/845/JBZ van de Raad, en is tot de conclusie gekomen dat met het huidige kader de beleidsdoelstelling om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden door haar winsten te ontnemen, niet volledig is verwezenlijkt.

(5)Daarom moet het bestaande rechtskader worden geactualiseerd, zodat de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen in de gehele Unie wordt vergemakkelijkt en doeltreffend verloopt. Daartoe moeten in de richtlijn minimumvoorschriften worden vastgesteld inzake opsporing en identificatie, bevriezing, confiscatie en beheer van voorwerpen in het kader van strafprocedures. In deze context is “procedures in strafzaken” een autonoom Unierechtelijk begrip zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, ondanks de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De term heeft betrekking op alle soorten bevriezings- en confiscatiebevelen die worden uitgevaardigd na een procedure in verband met een strafbaar feit. Hij omvat ook andere soorten bevelen die zonder definitieve veroordeling zijn uitgevaardigd. Procedures in strafzaken zouden ook betrekking kunnen hebben op strafrechtelijke onderzoeken door de politie en andere rechtshandhavingsinstanties. De capaciteit van bevoegde autoriteiten om criminelen de opbrengsten van criminele activiteiten te ontnemen, moet worden versterkt. Daartoe moeten regels worden vastgesteld met het oog op het versterken van de opsporing en identificatie van vermogensbestanddelen en van de capaciteiten tot bevriezing, het verbeteren van het beheer van bevroren en geconfisqueerde vermogensbestanddelen, het versterken van de instrumenten voor confiscatie van hulpmiddelen, van opbrengsten van misdrijven en van voorwerpen die afkomstig zijn van criminele activiteiten van criminele organisaties en het verbeteren van de algemene doeltreffendheid van het systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen.

(6)Bovendien is uit de aanneming van ongekende en verreikende beperkende maatregelen van de Unie naar aanleiding van de Russische inval in Oekraïne gebleken dat de inspanningen moeten worden opgevoerd om te zorgen voor de doeltreffende uitvoering van zowel sectorale als individuele beperkende maatregelen van de Unie in de gehele Unie. De beperkende maatregelen van de Unie zijn weliswaar niet strafrechtelijk van aard en vereisen geen crimineel gedrag als voorafgaande voorwaarde voor de oplegging ervan, maar zij berusten ook op de bevriezing van tegoeden (d.w.z. gerichte financiële sancties) en sectorale maatregelen, en moeten dus baat hebben bij verbeterde capaciteiten in de context van de identificatie en opsporing van voorwerpen. Daartoe moeten regels worden vastgesteld ter verbetering van de doeltreffende identificatie en opsporing van voorwerpen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van personen en entiteiten waarvoor dergelijke beperkende maatregelen gelden, en ter bevordering van een grotere internationale samenwerking van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen met hun tegenhangers in derde landen. Maatregelen in verband met bevriezing en confiscatie uit hoofde van deze richtlijn, met name die van de hoofdstukken III en IV, blijven echter beperkt tot situaties waarin voorwerpen afkomstig zijn van criminele activiteiten, zoals de schending van beperkende maatregelen van de Unie. Deze richtlijn strekt niet tot regeling van de bevriezing van tegoeden en economische middelen uit hoofde van beperkende maatregelen van de Unie.

(7)Maatregelen die gericht zijn op het vergroten van capaciteiten voor de opsporing en identificatie van relevante voorwerpen van personen of entiteiten waarvoor beperkende maatregelen van de Unie gelden, en aanvullende maatregelen om ervoor te zorgen dat dergelijke voorwerpen niet worden overgedragen of verborgen om beperkende maatregelen van de Unie te omzeilen, dragen bij tot het voorkomen en opsporen van mogelijke schendingen van beperkende maatregelen van de Unie en tot intensievere grensoverschrijdende samenwerking bij onderzoeken naar mogelijke strafbare feiten.

(8)De regels moeten grensoverschrijdende samenwerking vergemakkelijken door de bevoegde autoriteiten de nodige bevoegdheden en middelen te geven om snel en doeltreffend te reageren op verzoeken van autoriteiten in andere lidstaten. Bepalingen tot vaststelling van voorschriften voor vroegtijdige opsporing en identificatie, dringende bevriezingsmaatregelen of efficiënt beheer dragen bij tot betere mogelijkheden voor grensoverschrijdende ontneming van vermogensbestanddelen. Gezien het mondiale karakter van met name de georganiseerde criminaliteit, moet ook de samenwerking met derde landen worden versterkt.

(9)Wegens het polycriminele karakter van en de systematische en op winst gerichte samenwerking tussen criminele organisaties die betrokken zijn bij een breed scala van illegale activiteiten op verschillende markten, vereist een doeltreffende bestrijding van de georganiseerde criminaliteit dat bevriezings- en confiscatiemaatregelen beschikbaar zijn voor de winsten uit alle strafbare feiten waarbij criminele organisaties betrokken zijn. Deze misdrijven omvatten de in artikel 83, lid 1, genoemde vormen van criminaliteit, met inbegrip van de illegale handel in wapens, munitie en explosieven als omschreven in het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, waarbij de Unie partij is. Naast de in artikel 83, lid 1, opgesomde misdrijven moet de werkingssfeer van de richtlijn ook alle misdrijven omvatten die op Unieniveau geharmoniseerd zijn, met inbegrip van fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Unie, gezien de toenemende betrokkenheid van criminele organisaties op dit gebied van criminaliteit. De werkingssfeer van de richtlijn moet verder milieumisdrijven omvatten, die een kernactiviteit zijn voor criminele organisaties en vaak verband houden met witwaspraktijken of betrekking hebben op afval en residuen die worden geproduceerd in het kader van de productie van en de handel in drugs. Het vergemakkelijken van ongeoorloofde binnenkomst en illegaal verblijf is een kernactiviteit voor criminele organisaties en houdt meestal verband met mensenhandel.

(10)Andere misdrijven die in het kader van een criminele organisatie worden gepleegd, spelen een centrale rol bij het genereren van inkomsten en bij het mogelijk maken van verdere misdrijven, waaronder ernstige misdrijven met een grensoverschrijdend karakter. Dergelijke misdrijven moeten in de werkingssfeer van de richtlijn worden opgenomen voor zover zij in het kader van een criminele organisatie worden gepleegd. De namaak en de productpiraterij houden verband met witwaspraktijken en de vervalsing van documenten, en vormen een bedreiging voor de werking van de interne markt en de eerlijke concurrentie. De illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen, is vaak verweven met witwaspraktijken en vormt tevens een belangrijke financieringsbron voor criminele organisaties. Vervalsing van administratieve documenten en de handel daarin, met inbegrip van bankdocumenten of identificatiedocumenten, is een belangrijk instrument voor witwaspraktijken, mensenhandel of migrantensmokkel, en moet als zodanig onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Andere misdrijven die vaak in het kader van een criminele organisatie worden gepleegd zijn moord of zware mishandeling, en de illegale handel in menselijke organen en weefsels, die een bron van inkomsten zijn voor criminele organisaties in het kader van huurmoorden, intimidatie en mensenhandel. Evenzo worden ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving of gijzeling, alsmede racketeering en afpersing gebruikt als bron van inkomsten door het innen van losgeld of als intimidatietactiek tegen tegenstanders. Het misdrijf van georganiseerde of gewapende overvallen is een van de meest voorkomende vormen om winst te maken voor criminele organisaties, en het wordt vaak gepleegd in combinatie met andere misdrijven, in het bijzonder de handel in vuurwapens. De handel in gestolen voertuigen kan niet alleen winst opleveren, maar is ook een faciliterend misdrijf om te voorzien in de nodige hulpmiddelen om verdere strafbare feiten te plegen. Bovendien is het van essentieel belang dat fiscale misdrijven, voor zover zij als onderdeel van een criminele organisatie worden gepleegd, in de werkingssfeer van de richtlijn worden opgenomen, aangezien dit specifieke misdrijf een bron van winst mogelijk maakt, vooral wanneer wordt geopereerd in een grensoverschrijdende context. Gebruikelijke technieken om belastingfraude te plegen of belasting te ontduiken bestaan erin gebruik te maken van grensoverschrijdende bedrijfsstructuren of soortgelijke regelingen om op frauduleuze wijze belastingvoordelen en -teruggaven te verkrijgen, vermogensbestanddelen of winsten te verbergen, legale winsten en vermogensbestanddelen samen te voegen met illegale winsten en vermogensbestanddelen of deze over te dragen naar andere entiteiten in het buitenland om de oorsprong of de (economische) eigendom ervan te verhullen.

(11)[Om een doeltreffende tenuitvoerlegging van de beperkende maatregelen van de Unie te waarborgen, moet de werkingssfeer van de richtlijn worden uitgebreid tot de schending van beperkende maatregelen van de Unie].

(12)Teneinde voorwerpen in beslag te nemen die kunnen worden omgevormd en overgedragen om de oorsprong ervan te verbergen, en om te zorgen voor harmonisatie en duidelijkheid van de definities in de gehele Unie, moet worden voorzien in een ruime definitie van voorwerpen die in aanmerking komen voor bevriezing en confiscatie. Ze moet rechtsbescheiden omvatten waaruit de eigendom of het belang blijkt van voorwerpen die onderworpen zijn aan bevriezing en confiscatie, met inbegrip van bijvoorbeeld financiële instrumenten, of documenten die aanleiding kunnen geven tot vorderingen van schuldeisers en die normaliter worden aangetroffen in het bezit van de persoon die door de desbetreffende procedures wordt getroffen, alsmede trusts. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bestaande nationale procedures voor het bewaren van rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van voorwerpen blijken, zoals die door de bevoegde nationale autoriteiten of overheidsorganen overeenkomstig het nationale recht worden toegepast. De definitie moet alle vormen van voorwerpen omvatten, met inbegrip van cryptoactiva.

(13)Om voorwerpen in beslag te nemen die kunnen worden omgevormd en overgedragen om de oorsprong ervan te verbergen, en om te zorgen voor harmonisatie en duidelijkheid van de definities in de hele Unie, moet worden voorzien in een ruime definitie van opbrengsten van misdrijven, die de directe opbrengsten van criminele activiteiten en alle indirecte voordelen omvat, met inbegrip van de latere herinvestering of omvorming van directe opbrengsten, overeenkomstig de definities van Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad 22 . Opbrengsten moeten dus alle voorwerpen omvatten, ook die welke geheel of gedeeltelijk in andere zijn omgezet of tot andere zijn verwerkt, en die welke zijn vermengd met uit legale bronnen verworven voorwerpen, ten bedrage van de geraamde waarde van de vermengde opbrengsten. Opbrengsten moeten ook het inkomen of andere voordelen omvatten die zijn verkregen uit opbrengsten van misdrijven of uit voorwerpen waarin of waarmee die opbrengsten zijn omgezet, omgevormd of vermengd.

(14)Met het oog op grensoverschrijdende samenwerking is de opsporing en identificatie van voorwerpen in een vroeg stadium van een strafrechtelijk onderzoek van essentieel belang om ervoor te zorgen dat hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen, die later geconfisqueerd kunnen worden, snel worden geïdentificeerd, ook als het gaat om voorwerpen die verband houden met criminele activiteiten die in andere rechtsgebieden plaatsvinden. Om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten voldoende prioriteit wordt gegeven aan financiële onderzoeken, zodat een misdrijf met een grensoverschrijdend karakter kan worden aangepakt, moeten de bevoegde autoriteiten worden verplicht met de opsporing van vermogensbestanddelen te beginnen zodra er een vermoeden bestaat van criminele activiteiten die aanzienlijke economische voordelen kunnen opleveren.

(15)Onderzoeken met het oog op de opsporing en identificatie van voorwerpen moeten ook worden ingesteld wanneer dat nodig is om strafbare feiten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken. Daartoe moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen de bevoegdheid krijgen om voorwerpen van personen of entiteiten waarvoor gerichte financiële sancties gelden, op te sporen en te identificeren. Zodra de voorwerpen zijn geïdentificeerd, moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen de bevoegdheid hebben de voorwerpen tijdelijk te bevriezen om te voorkomen dat ze verdwijnen.

(16)Gezien het grensoverschrijdend karakter van de financiële middelen die door criminele organisaties worden gebruikt, moet informatie die kan leiden tot de identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten van misdrijven en andere voorwerpen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van criminelen of van personen of entiteiten waarvoor beperkende maatregelen van de Unie gelden, snel tussen de lidstaten worden uitgewisseld. Daartoe moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in staat worden gesteld voorwerpen op te sporen en te identificeren die later geconfisqueerd kunnen worden, moet ervoor worden gezorgd dat zij onder duidelijke voorwaarden toegang hebben tot de nodige informatie en moeten regels worden vastgesteld voor een snelle onderlinge uitwisseling van informatie, spontaan of op verzoek. In dringende gevallen, wanneer het gevaar bestaat dat de voorwerpen verdwijnen, moet de informatie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen acht uur worden verstrekt.

(17)Met het oog op een doeltreffende opsporing van vermogensbestanddelen en om snel te kunnen reageren op grensoverschrijdende verzoeken, moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toegang hebben tot de informatie aan de hand waarvan zij het bestaan, de eigendom of zeggenschap kunnen vaststellen ten aanzien van voorwerpen die in aanmerking kunnen komen voor een bevriezings- of confiscatiebevel. Daarom moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toegang hebben tot de relevante gegevens, zoals fiscale gegevens, nationale burgerschaps- en bevolkingsregisters, commerciële gegevensbanken en gegevens betreffende sociale zekerheid. Dit moet rechtshandhavingsinformatie omvatten voor zover gegevens zoals strafregisters, voertuigcontroles, huiszoekingen en eerdere gerechtelijke acties zoals bevriezings- en confiscatiebevelen of inbeslagneming van contant geld van nut kunnen zijn om relevante voorwerpen te identificeren. De toegang tot informatie moet onderworpen zijn aan specifieke waarborgen die misbruik van de toegangsrechten voorkomen. Deze waarborgen mogen geen afbreuk doen aan artikel 25 van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 23 . De directe en onmiddellijke toegang tot deze informatie belet de lidstaten niet om de toegang afhankelijk te stellen van procedurele waarborgen die in het nationale recht zijn vastgesteld, en tegelijkertijd naar behoren rekening te houden met het feit dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen snel moeten kunnen reageren op grensoverschrijdende verzoeken. De toepassing van de procedurele waarborgen voor toegang tot gegevensbanken mag geen afbreuk doen aan het vermogen van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen om te reageren op verzoeken van andere lidstaten, met name in geval van dringende verzoeken. De toegang tot relevante gegevensbanken en registers uit hoofde van deze richtlijn moet een aanvulling vormen op de toegang tot bankrekeninginformatie uit hoofde van Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad 24 en tot informatie over uiteindelijk begunstigden uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 25 .

(18)Om de veiligheid te garanderen van de informatie die tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen wordt uitgewisseld, moet het gebruik van de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Siena), die door Europol wordt beheerd overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad 26 , worden verplicht gesteld voor alle communicatie tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in het kader van deze richtlijn. Om alle bij deze richtlijn toegewezen taken te kunnen vervullen, moeten alle bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen derhalve rechtstreeks toegang kunnen krijgen tot Siena.

(19)Bevriezing en confiscatie in de zin van deze richtlijn zijn autonome begrippen, die de lidstaten er niet van mogen weerhouden deze richtlijn uit te voeren aan de hand van instrumenten die volgens nationaal recht een sanctie of een andersoortige maatregel zijn.

(20)Confiscatie leidt tot definitieve ontneming van voorwerpen. Het behoud van voorwerpen kan echter een voorwaarde zijn voor confiscatie en is vaak van essentieel belang voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel. Het behoud van voorwerpen wordt verzekerd door middel van bevriezing. Om te voorkomen dat voorwerpen worden weggemaakt voordat een bevriezingsbevel kan worden uitgevaardigd, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, in staat worden gesteld onmiddellijk op te treden om dergelijke voorwerpen veilig te stellen.

(21)Aangezien het bevriezingsbevel een beperking van het eigendomsrecht inhoudt, mag een dergelijke voorlopige maatregel niet langer worden gehandhaafd dan noodzakelijk is om de voorwerpen met het oog op latere confiscatie veilig te stellen. Daartoe kan vereist zijn dat de beslissing door de nationale rechter wordt getoetst aan het doel ervan, namelijk te voorkomen dat de voorwerpen worden weggemaakt.

(22)Bevriezingsmaatregelen mogen geen afbreuk doen aan de mogelijkheid dat bepaalde voorwerpen gedurende de gehele procedure als bewijs worden beschouwd, op voorwaarde dat ze uiteindelijk beschikbaar zouden worden gesteld voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel. Voorwerpen kunnen ook worden bevroren in het kader van een strafprocedure, ook met het oog op eventuele teruggave achteraf of vergoeding van de schade ten gevolge van een strafbaar feit.

(23)Naast confiscatiemaatregelen die de autoriteiten in staat stellen om criminelen na een definitieve veroordeling de opbrengsten of hulpmiddelen te ontnemen die rechtstreeks afkomstig zijn van misdrijven, moet de confiscatie mogelijk worden gemaakt van voorwerpen van gelijke waarde als die opbrengsten of hulpmiddelen, zodat voorwerpen van gelijke waarde als die opbrengsten en hulpmiddelen van een misdrijf in beslag kunnen worden genomen, wanneer het onmogelijk is om die opbrengsten en hulpmiddelen te lokaliseren. Het staat de lidstaten vrij om de confiscatie van voorwerpen van gelijke waarde te definiëren als subsidiair of alternatief voor directe confiscatie, naar gelang van het geval overeenkomstig het nationale recht.

(24)Het is een gebruikelijke en algemene praktijk dat de verdachte of beklaagde voorwerpen of opbrengsten overdraagt aan een derde, medewetende partij om confiscatie te vermijden. Met verwerving door derden wordt bijvoorbeeld bedoeld dat voorwerpen direct of indirect, bijvoorbeeld via een tussenpersoon, door de derde partij zijn verkregen van een verdachte of beklaagde, ook indien het strafbare feit in zijn opdracht of te zijnen voordele is gepleegd, en wanneer een beklaagde geen voorwerpen heeft die kunnen worden geconfisqueerd. Een dergelijke confiscatie zou mogelijk moeten zijn in gevallen waarin is vastgesteld dat derden wisten of hadden moeten weten dat het doel van de overdracht of de verwerving het vermijden van confiscatie was, en dit op grond van concrete feiten en omstandigheden, zoals het feit dat de overdracht kosteloos werd uitgevoerd of tegen een bedrag dat beduidend onder de marktwaarde lag. De regels inzake confiscatie bij derden moeten zowel op natuurlijke als op rechtspersonen van toepassing zijn, onverminderd het recht van derden om te worden gehoord, met inbegrip van het recht om de eigendom van de betrokken voorwerpen op te eisen. In ieder geval mogen de rechten van derden te goeder trouw niet worden aangetast.

(25)Criminele organisaties ontplooien tal van criminele activiteiten. Met het oog op een doeltreffende bestrijding van georganiseerde criminaliteit kunnen er zich situaties voordoen waarin het passend is dat een strafrechtelijke veroordeling wegens een strafbaar feit dat economische voordelen kan opleveren, wordt gevolgd door de confiscatie van niet alleen de voorwerpen die verband houden met een specifiek misdrijf, met inbegrip van de opbrengsten van misdrijven of de daarbij gebruikte hulpmiddelen, maar ook van andere voorwerpen waarvan de rechter bepaalt dat zij afkomstig zijn van crimineel gedrag.

(26)Confiscatie moet ook mogelijk zijn wanneer een rechter ervan overtuigd is dat de betrokken hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen afkomstig zijn van crimineel gedrag, maar een definitieve veroordeling niet mogelijk is wegens ziekte, vlucht of overlijden van de verdachte of beklaagde of omdat de verdachte of beklaagde niet aansprakelijk kan worden gesteld wegens immuniteit of amnestie waarin het nationale recht voorziet. Hetzelfde moet mogelijk zijn wanneer de in het nationale recht voorgeschreven termijnen zijn verstreken, en deze termijnen te kort zijn om een doeltreffend onderzoek en een doeltreffende vervolging van de betrokken strafbare feiten mogelijk te maken. In dergelijke gevallen mag confiscatie alleen worden toegestaan wanneer de nationale rechter ervan overtuigd is dat alle elementen van het strafbare feit aanwezig zijn. Om redenen van evenredigheid moet de confiscatie van voorwerpen zonder voorafgaande veroordeling worden beperkt tot gevallen van ernstige misdrijven. Er mag geen afbreuk worden gedaan aan het recht van de verdachte om op de hoogte te worden gesteld van de procedure en om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen.

(27)In het kader van deze richtlijn is er sprake van ziekte wanneer de verdachte of beklaagde gedurende lange tijd in de onmogelijkheid verkeert de strafprocedure bij te wonen, waardoor deze niet kan worden voortgezet.

(28)Wegens de intrinsiek ondoorzichtige aard van de georganiseerde criminaliteit is het niet altijd mogelijk om uit criminele activiteiten verkregen voorwerpen in verband te brengen met een specifiek strafbaar feit en die voorwerpen te confisqueren. In dergelijke situaties moet confiscatie mogelijk zijn onder bepaalde voorwaarden, waaronder met name: de bevriezing van de voorwerpen geschiedt op grond van verdenking van misdrijven die in het kader van een criminele organisatie zijn gepleegd, deze strafbare feiten kunnen aanzienlijke economische voordelen opleveren en de rechter is ervan overtuigd dat de bevroren voorwerpen afkomstig zijn van criminele activiteiten die in het kader van een criminele organisatie zijn gepleegd. Deze voorwaarden moeten ervoor zorgen dat de confiscatie van voorwerpen die geen verband houden met een specifiek strafbaar feit waarvoor de eigenaar is veroordeeld, beperkt blijft tot criminele activiteiten van criminele organisaties die ernstig van aard zijn en aanzienlijke voordelen kunnen opleveren. Bij het bepalen of de strafbare feiten aanzienlijke voordelen kunnen opleveren, moeten de lidstaten rekening houden met alle relevante omstandigheden van het strafbare feit, waaronder de vraag of de criminele activiteiten werden gepleegd met het oogmerk regelmatig aanzienlijke winsten te genereren. Hoewel het geen voorwaarde mag zijn dat de nationale rechter ervan overtuigd is dat een strafbaar feit is gepleegd, moet de rechter er wel van overtuigd zijn dat de betrokken voorwerpen afkomstig zijn van strafbare feiten. Bij de beoordeling of de betrokken voorwerpen al dan niet uit criminele activiteiten zijn verkregen, moeten de nationale rechters rekening houden met alle relevante omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de waarde van voorwerpen in aanzienlijke mate niet in verhouding staan tot het legale inkomen van de eigenaar. De lidstaten moeten dan eisen dat de eigenaar van de voorwerpen daadwerkelijk een mogelijkheid heeft om te bewijzen dat de betrokken voorwerpen afkomstig zijn van legale activiteiten, en moeten hem die mogelijkheid ook geven.

(29)Om ervoor te zorgen dat voorwerpen die onderworpen zijn of kunnen worden aan een bevriezings- of confiscatiebevel hun economische waarde behouden, moeten de lidstaten doeltreffende beheersmaatregelen nemen. Dergelijke maatregelen moeten een systematische beoordeling omvatten van de wijze waarop de waarde van voorwerpen het best kan worden behouden en geoptimaliseerd voordat bevriezingsmaatregelen worden genomen, ook wel planning vóór inbeslagneming genoemd.

(30)Wanneer de bevroren voorwerpen aan bederf onderhevig zijn, snel hun waarde verliezen of onderhoud vergen dat niet in verhouding staat tot de verwachte waarde op het ogenblik van de confiscatie of te moeilijk te beheren of gemakkelijk te vervangen zijn, moeten de lidstaten de verkoop van die voorwerpen toestaan. Alvorens een dergelijke beslissing te nemen, moet de eigenaar van de voorwerpen het recht hebben om te worden gehoord. De lidstaten moeten overwegen of het mogelijk is de kosten van het beheer van bevroren voorwerpen ten laste te laten komen van de uiteindelijk begunstigde, bijvoorbeeld als alternatief voor het gelasten van een tussentijdse verkoop, en in geval van een definitieve veroordeling. Deze regels, met inbegrip van de mogelijkheid om de kosten voor het beheer van bevroren voorwerpen ten laste te laten komen van de uiteindelijk begunstigde, zijn van toepassing op voorwerpen die zijn geïdentificeerd in het kader van de uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie, voor zover zij zijn bevroren in verband met strafrechtelijke aanklachten, zoals de schending van beperkende maatregelen van de Unie.

(31)De lidstaten moeten bureaus voor vermogensbeheer oprichten met het oog op de instelling van gespecialiseerde autoriteiten die belast zijn met het beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen, zodat de voorwerpen die vóór confiscatie zijn bevroren doeltreffend worden beheerd en hun waarde behouden blijft in afwachting van een definitieve beslissing over de confiscatie. Onverminderd de interne administratieve structuren van de lidstaten moeten de bureaus voor vermogensbeheer ofwel de enige autoriteit zijn die bevroren of geconfisqueerde voorwerpen beheert, ofwel overeenkomstig de nationale beheersstructuren steun verlenen aan gedecentraliseerde instanties, en de betrokken autoriteiten ondersteunen bij de planning vóór inbeslagneming.

(32)Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) en in het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (“EVRM”), zoals uitgelegd in de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze richtlijn moet overeenkomstig die rechten en beginselen worden toegepast.

(33)Bevriezings- en confiscatiebevelen tasten in aanzienlijke mate de rechten aan van verdachten en beklaagden, en in specifieke gevallen die van derden die niet worden vervolgd. De richtlijn moet voorzien in specifieke waarborgen en rechtsmiddelen om bij de uitvoering van deze richtlijn de bescherming van hun grondrechten te garanderen, overeenkomstig het recht op een onpartijdig gerecht, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het vermoeden van onschuld zoals neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(34)De getroffen partij moet onverwijld in kennis worden gesteld van bevelen tot bevriezing, confiscatie en tussentijdse verkoop. Het doel van de kennisgeving van deze bevelen is onder andere de getroffen persoon de kans te geven deze voor de rechtbank aan te vechten. Daarom moet in dergelijke kennisgevingen in de regel de reden of redenen voor het betrokken bevel worden aangegeven. De getroffen partij moet daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om de bevelen tot bevriezing, confiscatie en tussentijdse verkoop aan te vechten. In het geval van confiscatiebevelen waarbij alle elementen van het strafbare feit aanwezig zijn maar een strafrechtelijke veroordeling onmogelijk is, moet de verweerder de mogelijkheid hebben om te worden gehoord voordat tot confiscatie wordt overgegaan. Dezelfde mogelijkheid moet worden geboden aan de eigenaar die wordt getroffen door een bevel tot verkoop van de voorwerpen vóór confiscatie.

(35)Bij de uitvoering van deze richtlijn, en om de evenredigheid van confiscatiemaatregelen te waarborgen, moeten de lidstaten bepalen dat de confiscatie van voorwerpen niet wordt bevolen voor zover die niet in verhouding staat tot het betrokken strafbare feit. Voorts moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid dat in uitzonderlijke omstandigheden geen confiscatie wordt bevolen, voor zover die de getroffen persoon volgens het nationale recht onnodig nadeel zou berokkenen; hierbij dienen telkens de omstandigheden van het specifieke geval doorslaggevend te zijn. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden moeten beperkt blijven tot gevallen waarin de betrokkene in een situatie zou komen te verkeren waarin het voor de getroffen persoon zeer moeilijk zou zijn om te overleven, en de omstandigheden van het betrokken individuele geval moeten doorslaggevend zijn.

(36)Deze richtlijn moet worden uitgevoerd onverminderd Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad 27 , Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad 28 , Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad 29 , Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad 30 , Richtlijn (EU) 2016/343/EU van het Europees Parlement en de Raad 31 , Richtlijn 2016/800/EU van het Europees Parlement en de Raad 32 en Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad 33 .

(37)Het is van bijzonder belang dat bij de verwerking van gegevens in het kader van deze richtlijn de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het Unierecht wordt gewaarborgd. Daartoe moeten de voorschriften van deze richtlijn in overeenstemming worden gebracht met Richtlijn (EU) 2016/680. Meer bepaald moet worden gespecificeerd dat alle persoonsgegevens die door de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen worden uitgewisseld, beperkt moeten blijven tot de categorieën gegevens die zijn opgesomd in deel B, punt 2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad. Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de nationale bevoegde autoriteiten, met name de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, met het oog op de toepassing van deze richtlijn.

(38)Het is van bijzonder belang dat bij de informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het Unierecht wordt gewaarborgd. Daartoe zijn, voor zover het de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen betreft, de regels inzake gegevensbescherming van Richtlijn (EU) 2016/680 van toepassing op de maatregelen die uit hoofde van deze richtlijn worden genomen. Voor zover van toepassing, met name wat betreft de verwerking van persoonsgegevens door bureaus voor vermogensbeheer met het oog op het beheer van voorwerpen, gelden de regels inzake gegevensbescherming van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad.

(39)Een doeltreffend systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen vereist gecoördineerde inspanningen van tal van autoriteiten, van rechtshandhavingsinstanties, met inbegrip van douaneautoriteiten, belastingautoriteiten en de voor belastinginning bevoegde autoriteiten, voor zover die bevoegd zijn voor de ontneming van vermogensbestanddelen, tot bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, gerechtelijke autoriteiten en autoriteiten voor vermogensbeheer, met inbegrip van bureaus voor vermogensbeheer. Met het oog op een gecoördineerd optreden van alle bevoegde autoriteiten moet een meer strategische aanpak inzake de ontneming van vermogensbestanddelen worden vastgesteld en moet een nauwere samenwerking tussen de betrokken autoriteiten worden bevorderd, en moet een duidelijk overzicht worden verkregen van de resultaten van de ontneming van vermogensbestanddelen. Daartoe moeten de lidstaten een nationale strategie betreffende de ontneming van vermogensbestanddelen aannemen en regelmatig evalueren, als richtsnoer voor acties in verband met financiële onderzoeken, bevriezing, confiscatie, beheer en definitieve verwijdering van de betrokken hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen. Voorts moeten de lidstaten de bevoegde autoriteiten voorzien van de nodige middelen om hun taken doeltreffend te kunnen vervullen. Onder bevoegde autoriteiten moeten de autoriteiten worden verstaan die belast zijn met de uitvoering van de taken als omschreven in deze richtlijn en in overeenstemming met de nationale regelingen.

(40)Om de doeltreffendheid en de efficiëntie van het kader voor de ontneming van vermogensbestanddelen, vermogensbeheer en confiscatie te kunnen evalueren, moet een vergelijkbare reeks statistische gegevens over bevriezing, beheer en confiscatie van voorwerpen worden verzameld en gepubliceerd.

(41)Om ervoor te zorgen dat de lidstaten bij de verzameling van statistieken een consistente aanpak volgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen door meer gedetailleerde regels vast te stellen betreffende de te verzamelen informatie en de methode voor het verzamelen van statistieken.

(42)Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 34 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(43)Om een vollediger overzicht te krijgen van de maatregelen die zijn genomen met het oog op bevriezing en confiscatie, moeten de lidstaten een centraal register instellen van bevroren, beheerde en geconfisqueerde hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen, en moeten zij de nodige statistieken verzamelen over de uitvoering van de desbetreffende maatregelen. Op nationaal niveau moeten centrale registers van bevroren en geconfisqueerde hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen worden opgezet ten behoeve van het beheer van specifieke dossiers. Met de instelling van centrale registers wordt beoogd alle voor de ontneming van criminele voorwerpen verantwoordelijke autoriteiten te ondersteunen door middel van een toegankelijk overzicht van de bevroren, geconfisqueerde of beheerde voorwerpen, vanaf het moment van bevriezing tot de teruggave ervan aan de eigenaar of tot de vervreemding ervan. Informatie die in de registers wordt ingevoerd mag slechts zo lang worden bewaard als nodig is voor het beheer van de betrokken zaak of voor het verzamelen van statistische gegevens. Ten behoeve van het casemanagement mag deze informatie niet langer worden bewaard dan na de definitieve beschikking over de voorwerpen na een confiscatiebevel of na de teruggave ervan aan de eigenaar in geval van vrijspraak. Alleen de autoriteiten die belast zijn met de ontneming van criminele voorwerpen, zoals bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, bureaus voor vermogensbeheer, nationale rechters of andere overeenkomstig de nationale bepalingen aangewezen autoriteiten, moeten toegang krijgen tot de in de centrale registers opgeslagen informatie.

(44)Criminele organisaties opereren over de grenzen heen en verwerven steeds meer bezittingen in lidstaten waar zij niet zijn gevestigd en in derde landen. Gezien de grensoverschrijdende dimensie van de georganiseerde criminaliteit is internationale samenwerking van essentieel belang om de winsten te ontnemen en de financiële activa te confisqueren die criminelen in staat stellen actief te zijn. De lidstaten moeten er daarom voor zorgen dat zowel de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen als de bureaus voor vermogensbeheer nauw samenwerken met hun tegenhangers in derde landen bij de opsporing, de identificatie en het beheer van hulpmiddelen en opbrengsten of voorwerpen die in het kader van een strafrechtelijke procedure zijn of kunnen worden onderworpen aan een bevriezing- of confiscatiebevel. Voor een doeltreffende uitvoering van de beperkende maatregelen van de Unie is het bovendien van het grootste belang dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen met hun tegenhangers in derde landen samenwerken wanneer dat nodig is om strafbare feiten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken. In dat verband moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen werkafspraken maken met hun tegenhangers in de derde landen waarmee een operationele samenwerkingsovereenkomst bestaat die de uitwisseling van operationele persoonsgegevens met Europol of Eurojust mogelijk maakt.

(45)De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen moeten ook nauw samenwerken met organen en agentschappen van de Unie, waaronder Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie, overeenkomstig hun respectieve mandaten, voor zover dat nodig is voor de opsporing en identificatie van voorwerpen in het kader van de grensoverschrijdende onderzoeken die door Europol en Eurojust worden ondersteund, of in het kader van de onderzoeken die door het Europees Openbaar Ministerie worden gevoerd. De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen moeten ook samenwerken met Europol en Eurojust, overeenkomstig hun respectieve mandaten, voor zover dat nodig is om voorwerpen op te sporen en te identificeren met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten die verband houden met de schending van beperkende maatregelen van de Unie.

(46)Om te zorgen voor een consensus over en minimumnormen voor de opsporing en identificatie, de bevriezing en het beheer van vermogensbestanddelen, moeten in deze richtlijn minimumvoorschriften worden vastgesteld voor de desbetreffende maatregelen, alsmede de bijbehorende waarborgen. De vaststelling van minimumvoorschriften belet de lidstaten niet om ruimere bevoegdheden te verlenen aan bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen of bureaus voor vermogensbeheer, of om in het nationale recht in aanvullende waarborgen te voorzien, mits dergelijke nationale maatregelen en bepalingen het doel van deze richtlijn niet ondermijnen.

(47)Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de confiscatie van voorwerpen in strafzaken vergemakkelijken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(48)Aangezien deze richtlijn voorziet in een uitgebreide reeks voorschriften, die reeds bestaande rechtsinstrumenten zouden overlappen, moet zij in de plaats komen van Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ 35 van de Raad, Kaderbesluit 2001/500/JBZ 36 van de Raad, Kaderbesluit 2005/212/JBZ, Besluit 2007/845/JBZ en Richtlijn 2014/42/EU wat de door deze richtlijn gebonden lidstaten betreft.

(49)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(50)[Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland te kennen gegeven dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.] [of] [Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland.]

(51)Overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op XX/XX/20XX heeft hij een advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp 

1. In deze richtlijn worden minimumvoorschriften vastgesteld voor het opsporen, identificeren, bevriezen, confisqueren en beheren van voorwerpen in het kader van strafrechtelijke procedures.

2. In deze richtlijn worden ook regels vastgesteld ter vergemakkelijking van de doeltreffende uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie en de daaropvolgende ontneming van de betrokken voorwerpen, wanneer dat nodig is om strafbare feiten in verband met de schending van de beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

Artikel 2

Werkingssfeer

1. Deze richtlijn is van toepassing op de volgende strafbare feiten:

a) deelname aan een criminele organisatie zoals gedefinieerd in Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad 37 ;

b) terrorisme zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad 38 ;

c) mensenhandel zoals gedefinieerd in Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 39 ;

d) seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie zoals gedefinieerd in Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad 40 ;

e) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen zoals gedefinieerd in Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad 41 ;

f) corruptie zoals gedefinieerd in de overeenkomst opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, punt c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij functionarissen van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn 42  en in Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad 43 ;

g) witwaspraktijken zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad 44 ;

h) vervalsing van betaalmiddelen zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2019/713 van het Europees Parlement en de Raad 45 ;

i) valsemunterij, met inbegrip van namaak van de euro, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad 46 ;

j) computer-gerelateerde criminaliteit zoals gedefinieerd in Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad 47 ;

k) illegale handel in wapens, munitie en explosieven zoals gedefinieerd in het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad 48 ;

l) fraude, met inbegrip van fraude en andere strafbare feiten die de belangen van de Unie schaden, zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad 49 ;

m) milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde plantensoorten en -variëteiten, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad 50 , alsook misdrijven in verband met verontreiniging vanaf schepen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2005/35/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/123/EG 51 ;

n) hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf zoals gedefinieerd in Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad 52 en Richtlijn 2002/90/EG van de Raad 53 .

2. Deze richtlijn is van toepassing op de volgende strafbare feiten, voor zover deze zijn gepleegd in het kader van een criminele organisatie:

a) namaak van producten en productpiraterij;

b) illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen;

c) vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten;

d) moord of doodslag, of zware lichamelijke mishandeling;

e) illegale handel in menselijke organen en weefsels;

f) ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving of gijzeling;

g) georganiseerde of gewapende diefstal;

h) racketeering en afpersing;

i) handel in gestolen voertuigen;

j) fiscale misdrijven in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, zoals gedefinieerd in het nationale recht van de lidstaten, die strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of detentiemaatregel van ten minste één jaar.

3. [Deze richtlijn is van toepassing op de schending van beperkende maatregelen van de Unie zoals gedefinieerd in de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad].

4. Deze richtlijn is van toepassing op alle andere strafbare feiten die in andere rechtshandelingen van de Unie zijn vastgesteld, indien daarin uitdrukkelijk is bepaald dat deze richtlijn van toepassing is op de daarin omschreven strafbare feiten.

5. De bepalingen betreffende opsporing en identificatie van hulpmiddelen en opbrengsten of voorwerpen in hoofdstuk II zijn van toepassing op alle strafbare feiten zoals gedefinieerd in het nationale recht die strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of detentiemaatregel van ten minste één jaar.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) “opbrengst”: elk economisch voordeel dat al dan niet rechtstreeks uit een strafbaar feit is verkregen; dit kunnen voorwerpen van enigerlei aard zijn, met inbegrip van enige wederbelegging of omzetting van rechtstreekse opbrengsten en andere in geld waardeerbare voordelen;

2) “voorwerpen”: goederen van enigerlei aard, lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, alsmede rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van die goederen blijken;

3) “hulpmiddelen”: alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om een strafbaar feit te plegen;

4) “opsporing en identificatie”: elk onderzoek door de bevoegde autoriteiten om hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen die uit criminele activiteiten kunnen voortkomen, te achterhalen;

5) “bevriezing”: het tijdelijk verbieden van de overdracht, vernietiging, verwerking, beschikking of verplaatsing van voorwerpen of het tijdelijk aanvaarden van het beheer van of zeggenschap over voorwerpen;

6) “confiscatie”: definitieve ontneming van voorwerpen, bevolen door een rechter in verband met een strafbaar feit;

7) “Siena”: de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling, beheerd door Europol, die tot doel heeft de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en Europol te faciliteren;

8) “criminele organisatie”: een criminele organisatie zoals gedefinieerd in artikel 1 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad;

9) “slachtoffer”: een slachtoffer zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad, 54 alsook een rechtspersoon in de zin van het nationale recht die schade heeft geleden ten gevolge van een van de strafbare feiten die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen;

10) “uiteindelijk begunstigde”: een uiteindelijk begunstigde zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849 55 ;

11) “beperkende maatregelen van de Unie”: maatregelen die zijn vastgesteld op grond van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

12) “gerichte financiële sancties”: specifieke beperkende maatregelen van de Unie tegen bepaalde personen of entiteiten die zijn vastgesteld op grond van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

HOOFDSTUK II

opsporing en identificatie

Artikel 4

Opsporing van vermogensbestanddelen

1. Ter vergemakkelijking van de grensoverschrijdende samenwerking nemen de lidstaten maatregelen om de snelle opsporing en identificatie mogelijk te maken van hulpmiddelen en opbrengsten, of van voorwerpen die in de loop van een strafprocedure zijn of kunnen worden onderworpen aan een bevriezings- of confiscatiebevel.

2. De opsporing van vermogensbestanddelen overeenkomstig lid 1 wordt onmiddellijk door de bevoegde autoriteiten verricht wanneer een onderzoek wordt ingesteld in verband met een strafbaar feit dat aanzienlijk economisch voordeel kan opleveren, of wanneer dit nodig is om strafbare feiten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

Artikel 5

Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen

1. Elke lidstaat richt ten minste één bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen op om de grensoverschrijdende samenwerking in verband met de opsporing van vermogensbestanddelen te vergemakkelijken.

2. Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen hebben de volgende taken:

a) opsporing en identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen, wanneer dat nodig is ter ondersteuning van andere bevoegde nationale autoriteiten die belast zijn met de opsporing van vermogensbestanddelen uit hoofde van artikel 4;

b) opsporing en identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen die zijn of kunnen worden onderworpen aan een door een andere lidstaat uitgevaardigd bevriezings- of confiscatiebevel;

c) samenwerking en uitwisseling van informatie met de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen van andere lidstaten bij de opsporing en identificatie van hulpmiddelen en opbrengsten, of van voorwerpen die zijn of kunnen worden onderworpen aan een bevriezings- of confiscatiebevel;

d) uitwisseling van informatie met andere bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in de lidstaten in verband met de daadwerkelijke uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie, wanneer dat nodig is om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

3. Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen krijgen de bevoegdheid om voorwerpen van personen en entiteiten waarvoor gerichte financiële sancties van de Unie gelden, op te sporen en te identificeren wanneer dat nodig is om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken. Daartoe werken zij samen met de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en andere relevante bevoegde autoriteiten in andere lidstaten en wisselen zij relevante informatie uit.

4. De lidstaten stellen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in staat onmiddellijk actie in de zin van artikel 11, lid 2, te ondernemen wanneer dat nodig is om strafbare feiten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken. Artikel 11, lid 5, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

Toegang tot informatie

1. Met het oog op de uitvoering van de in artikel 5 genoemde taken zorgen de lidstaten ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen onmiddellijke en directe toegang hebben tot de volgende informatie, voor zover die informatie nodig is voor de opsporing en identificatie van opbrengsten, hulpmiddelen en voorwerpen:

a) fiscale gegevens, met inbegrip van gegevens die in het bezit zijn van de belastingautoriteiten;

b) nationale onroerendgoedregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting en land- en kadastrale registers;

c) nationale burgerschaps- en bevolkingsregisters van natuurlijke personen;

d) nationale registers van motorvoertuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen;

e) commerciële gegevensbanken, met inbegrip van bedrijfs- en vennootschapsregisters;

f) nationale socialezekerheidsregisters;

g) relevante informatie die in het bezit is van autoriteiten die bevoegd zijn om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken of te vervolgen.

2. Indien de in lid 1 bedoelde informatie niet in gegevensbanken of registers wordt opgeslagen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen deze informatie op een andere wijze kunnen verkrijgen.

3. De directe en onmiddellijke toegang tot de in lid 1 bedoelde informatie doet geen afbreuk aan de procedurele waarborgen die in het nationale recht zijn vastgesteld.

Artikel 7

Voorwaarden voor toegang tot informatie door bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen

1. De toegang tot informatie uit hoofde van artikel 6 wordt slechts indien nodig en per geval verleend aan het personeel dat specifiek is aangewezen en gemachtigd om toegang te krijgen tot de in artikel 6 bedoelde informatie.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen zich houdt aan de voorschriften inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim waarin het toepasselijke nationale recht voorziet. De lidstaten zorgen er ook voor dat het personeel van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen over de nodige gespecialiseerde vaardigheden en bekwaamheden beschikt om zich doeltreffend van zijn taak te kwijten.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat er passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om de beveiliging van de gegevens te waarborgen, zodat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toegang hebben tot de in artikel 6 bedoelde informatie en deze kunnen doorzoeken.

Artikel 8

Toezicht op toegangs- en zoekactiviteiten door bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen

1. Onverminderd artikel 25 van Richtlijn (EU) 2016/680 zorgen de lidstaten ervoor dat de autoriteiten die over de in artikel 6 bedoelde informatie beschikken, logbestanden bijhouden van alle door de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen verrichte toegangs- en zoekactiviteiten overeenkomstig deze richtlijn. De logbestanden bevatten de volgende gegevens:

a) het referentiekenmerk van het nationale bestand;

b) de datum en het tijdstip van de zoekopdracht;

c) het soort gegevens dat is gebruikt om de zoekopdracht te starten;

d) de unieke identificatienummers van de resultaten van de zoekopdracht;

e) de naam van het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het register raadpleegt;

f) de unieke gebruikersidentificatie van de functionaris die de zoekopdracht heeft gegeven of verricht.

2. De in lid 1 bedoelde logbestanden mogen uitsluitend worden gebruikt voor het toezicht op de gegevensbescherming, met inbegrip van controle op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, en ter waarborging van de beveiliging en de integriteit van de gegevens. De logbestanden worden met passende maatregelen tegen ongeoorloofde toegang beschermd en vijf jaar na het aanleggen ervan gewist. Indien zij echter nodig zijn voor lopende toezichtprocedures, worden zij gewist als de logbestanden in het kader van de toezichtprocedures niet langer nodig zijn.

Artikel 9

Uitwisseling van informatie

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen op verzoek van een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen van een andere lidstaat alle informatie verstrekt die nodig is voor de vervulling van hun taken uit hoofde van artikel 5. De persoonsgegevens die kunnen worden verstrekt zijn de in deel B, punt 2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794 bedoelde categorieën persoonsgegevens.

De te verstrekken persoonsgegevens worden voor elk geval afzonderlijk vastgesteld, in het licht van datgene wat nodig is voor de uitvoering van de taken uit hoofde van artikel 5.

2. Bij een verzoek als bedoeld in lid 1 vermeldt het verzoekende bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen zo nauwkeurig mogelijk het volgende:

a) het voorwerp van het verzoek;

b) de redenen voor het verzoek, met inbegrip van de relevantie van de gevraagde informatie voor de opsporing en identificatie van de voorwerpen;

c) de aard van de procedure;

d) de aard van het strafbare feit waarvoor het verzoek wordt ingediend;

e) het verband van de procedure met de aangezochte lidstaat;

f) nadere gegevens over de beoogde of gezochte voorwerpen, zoals bankrekeningen, onroerend goed, voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen, vennootschappen en andere zaken van grote waarde;

g) en/of de vermoedelijk betrokken natuurlijke of rechtspersonen, zoals namen, adressen, geboortedata en -plaatsen, datum van registratie, aandeelhouders, hoofdkantoor;

h) in voorkomend geval, de redenen voor de urgentie van het verzoek.

3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen zonder een daartoe strekkend verzoek gegevens uitwisselen met de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen van andere lidstaten, wanneer zij kennis hebben van gegevens over hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen die zij noodzakelijk achten voor de vervulling van de taken van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen uit hoofde van artikel 5. Bij het verstrekken van dergelijke informatie geven de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen aan waarom de uitgewisselde informatie noodzakelijk wordt geacht.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de door de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 verstrekte informatie als bewijs kan worden overgelegd voor een nationale rechter van een lidstaat, overeenkomstig de procedures van het nationale recht.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen rechtstreeks toegang hebben tot Siena en dat zij het Siena-systeem gebruiken voor de uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel.

6. De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen kunnen weigeren informatie te verstrekken aan het verzoekende bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen als er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van informatie:

a) de fundamentele nationale veiligheidsbelangen van de aangezochte lidstaat zou schaden;

b) een lopend onderzoek of een criminele-inlichtingenoperatie in gevaar brengt, of een onmiddellijke bedreiging vormt voor het leven of de fysieke integriteit van een persoon.

7. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat weigeringen om informatie te verstrekken met redenen worden omkleed. Weigeringen gelden slechts voor het deel van de gevraagde informatie waarop de in lid 6 genoemde redenen betrekking hebben, en doen, in voorkomend geval, niet af aan de verplichting om de andere delen van de informatie overeenkomstig deze richtlijn te verstrekken.

Artikel 10

Termijnen voor het verstrekken van informatie

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen zo spoedig mogelijk reageren op verzoeken om informatie overeenkomstig artikel 9, lid 1, en in ieder geval binnen de volgende termijnen:

a) zeven kalenderdagen, voor alle niet dringende verzoeken;

b) acht uur, voor dringende verzoeken die betrekking hebben op de in artikel 6, lid 1, bedoelde informatie die is opgeslagen in gegevensbanken en registers.

2. Wanneer de overeenkomstig lid 1, punt b), gevraagde informatie niet direct beschikbaar is of het verzoek overeenkomstig lid 1, punt a), een onevenredige last berokkent, kan het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het verzoek ontvangt, de verstrekking van de informatie uitstellen. In dat geval stelt het aangezochte bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen het verzoekende bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen of de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis van dit uitstel en verstrekt het de gevraagde informatie zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen drie dagen na de oorspronkelijke, overeenkomstig lid 1 vastgestelde termijn.

HOOFDSTUK III
Bevriezing en confiscatie

Artikel 11

Bevriezing

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de bevriezing mogelijk te maken van voorwerpen die nodig zijn voor een eventuele confiscatie van die voorwerpen krachtens artikel 12.

2. Bevriezingsmaatregelen omvatten onmiddellijke actie die moet worden ondernomen wanneer dat nodig is voor het behoud van de voorwerpen.

3. De lidstaten stellen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in staat onmiddellijk de in lid 2 bedoelde maatregelen te nemen totdat een bevriezingsbevel overeenkomstig lid 1 wordt uitgevaardigd. De geldigheidsduur van dergelijke tijdelijke dringende bevriezingsmaatregelen mag niet meer dan zeven dagen bedragen.

4. De voorwerpen die in het bezit zijn van een derde kunnen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 aan bevriezingsmaatregelen worden onderworpen wanneer dat nodig is om een eventuele confiscatie uit hoofde van artikel 13 te waarborgen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevriezingsbevelen uit hoofde van de leden 1, 2, 3 en 4 door een bevoegde autoriteit worden uitgevaardigd en naar behoren met redenen worden omkleed.

6. Het bevriezingsbevel uit hoofde van lid 1 blijft slechts zolang van kracht als nodig is om de voorwerpen met het oog op een eventuele latere confiscatie veilig te stellen. Bevroren voorwerpen die naderhand niet worden geconfisqueerd, worden onverwijld aan de eigenaar van de voorwerpen teruggegeven. De voorwaarden of procedureregels voor de teruggave van de voorwerpen worden door het nationale recht bepaald.

7. Wanneer de te bevriezen voorwerpen bestaan uit entiteiten die als “going concern” moeten worden gehandhaafd, zoals ondernemingen, omvat het bevriezingsbevel maatregelen om de toegang tot deze voorwerpen uit te sluiten voor de personen die er eigenaar van zijn of er zeggenschap over hebben, terwijl de activiteiten kunnen worden voortgezet.

Artikel 12

Confiscatie

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van hulpmiddelen en opbrengsten die zijn verkregen uit een strafbaar feit, na een definitieve veroordeling, die ook bij verstek kan gebeuren.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met hulpmiddelen of opbrengsten die verkregen zijn uit een strafbaar feit, na een definitieve veroordeling, die ook bij verstek kan gebeuren.

Artikel 13

Confiscatie bij derden

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de confiscatie mogelijk te maken van opbrengsten of andere voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van de opbrengsten, die direct of indirect door een verdachte of beklaagde aan derden zijn overgedragen of die door derden van een verdachte of beklaagde zijn verkregen.

De confiscatie van deze opbrengsten of andere voorwerpen wordt mogelijk gemaakt wanneer is vastgesteld dat deze derden wisten of hadden moeten weten dat de overdracht of verwerving tot doel had confiscatie te voorkomen, en dit op basis van concrete feiten en omstandigheden, met inbegrip van het feit dat de overdracht of de verwerving kosteloos werd uitgevoerd of tegen een bedrag dat beduidend onder de marktwaarde lag.

2. Lid 1 doet geen afbreuk aan de rechten van derden te goeder trouw.

Artikel 14

Ruimere confiscatie

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen die toebehoren aan een persoon die schuldig is bevonden aan een strafbaar feit, indien dit feit rechtstreeks of onrechtstreeks economisch voordeel kan opleveren en de nationale rechter ervan overtuigd is dat de voorwerpen afkomstig zijn van crimineel gedrag.

2. Bij de beoordeling of het betrokken voorwerp afkomstig is van crimineel gedrag, wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de zaak, waaronder de specifieke feiten en de beschikbare bewijzen, zoals de omstandigheid dat de waarde van het voorwerp niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de veroordeelde.

Artikel 15

Confiscatie zonder veroordeling

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om onder de in lid 2 genoemde voorwaarden de confiscatie mogelijk te maken van hulpmiddelen, opbrengsten of voorwerpen als bedoeld in artikel 12, of van voorwerpen die zijn overgedragen aan derden in de zin van artikel 13, in gevallen waarin een strafprocedure is ingesteld maar de procedure niet kon worden voortgezet wegens de volgende omstandigheden: 

a) ziekte van de verdachte of beklaagde;

b) vlucht van de verdachte of beklaagde;

c) overlijden van de verdachte of beklaagde;

d) immuniteit van vervolging van de verdachte of beklaagde, zoals bepaald in het nationale recht;

e) aan de verdachte of beklaagde verleende amnestie, zoals bepaald in het nationale recht;

f) de in het nationale recht voorgeschreven termijnen zijn verstreken, wanneer deze termijnen te kort zijn om een doeltreffend onderzoek en een doeltreffende vervolging van de betrokken strafbare feiten mogelijk te maken.

2. Confiscatie zonder voorafgaande veroordeling is beperkt tot strafbare feiten die direct of indirect een aanzienlijk economisch voordeel kunnen opleveren en alleen voor zover de nationale rechter ervan overtuigd is dat alle elementen van het strafbare feit aanwezig zijn.

3. Voordat de rechter een confiscatiebevel in de zin van de leden 1 en 2 uitvaardigt, zorgen de lidstaten ervoor dat de rechten van de verdediging van de getroffen persoon worden geëerbiedigd, onder meer door toegang tot het dossier te verlenen en het recht te verlenen om te worden gehoord over juridische en feitelijke kwesties.

4. Voor de toepassing van dit artikel omvat het begrip “strafbaar feit” ook de in artikel 2 genoemde strafbare feiten, indien daarop een vrijheidsstraf staat met een maximum van ten minste vier jaar.

Artikel 16

Confiscatie van onverklaarbare rijkdom die verband houdt met criminele activiteiten

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de confiscatie van voorwerpen mogelijk te maken wanneer confiscatie overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 15 niet mogelijk is en er aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de voorwerpen zijn bevroren in het kader van een onderzoek naar strafbare feiten die zijn gepleegd door een criminele organisatie;

b) het strafbare feit als bedoeld in punt a) kan direct of indirect een aanzienlijk economisch voordeel opleveren;

c) de nationale rechter heeft zich ervan vergewist dat de bevroren voorwerpen afkomstig zijn van strafbare feiten die door een criminele organisatie zijn gepleegd.

2. Bij het bepalen of de bevroren voorwerpen afkomstig zijn van strafbare feiten, wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de zaak, met inbegrip van de specifieke feiten en het beschikbare bewijs, zoals de omstandigheid dat de waarde van de voorwerpen niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de eigenaar van de voorwerpen.

3. Voor de toepassing van dit artikel omvat het begrip “strafbaar feit” ook de in artikel 2 genoemde feiten, indien daarop een vrijheidsstraf staat met een maximum van ten minste vier jaar.

4. Voordat de rechter een confiscatiebevel in de zin van de leden 1 en 2 uitvaardigt, zorgen de lidstaten ervoor dat de rechten van de verdediging van de getroffen persoon worden geëerbiedigd, onder meer door toegang tot het dossier te verlenen en het recht te verlenen om te worden gehoord over juridische en feitelijke kwesties.

Artikel 17

Daadwerkelijke confiscatie en tenuitvoerlegging

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de opsporing en identificatie mogelijk te maken van voorwerpen die bevroren en geconfisqueerd moeten worden, zelfs na een definitieve veroordeling voor een strafbaar feit of na een procedure op grond van de artikelen 15 en 16.

2. De lidstaten gaan na of er maatregelen moeten worden genomen waardoor geconfisqueerde voorwerpen voor het publiek belang of voor maatschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt.

Artikel 18

Schadeloosstelling van slachtoffers

Indien slachtoffers als gevolg van een strafbaar feit vorderingen hebben tegen de persoon ten aanzien van wie overeenkomstig deze richtlijn een confiscatiemaatregel is genomen, treffen de lidstaten de nodige maatregelen opdat de confiscatiemaatregel geen afbreuk doet aan de rechten van de slachtoffers om schadeloosstelling te verkrijgen voor hun vorderingen.

HOOFDSTUK IV
beheer

Artikel 19

Vermogensbeheer en planning vóór inbeslagneming

1. De lidstaten zorgen ervoor dat bevroren en geconfisqueerde voorwerpen tot de verwijdering ervan doeltreffend worden beheerd.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen, alvorens een bevriezingsbevel in de zin van artikel 11, lid 1, uit te vaardigen, een raming maken van de kosten die eventueel verbonden zijn aan het beheer van de voorwerpen die kunnen worden bevroren, zulks met het oog op het behoud en de optimalisering van de waarde van deze voorwerpen tot het tijdstip waarop zij worden vervreemd.

Artikel 20

Tussentijdse verkoop

1. De lidstaten zorgen ervoor dat overeenkomstig artikel 11, lid 1, bevroren voorwerpen kunnen worden overgedragen of verkocht voordat een confiscatiebevel is uitgevaardigd in een of meer van de volgende omstandigheden:

a) de te bevriezen voorwerpen zijn bederfelijk of kennen een snelle waardevermindering;

b) de opslag- of onderhoudskosten van de voorwerpen staan niet in verhouding tot de waarde ervan;

c) de voorwerpen zijn moeilijk te beheren of het beheer ervan vereist bijzondere voorzieningen en niet onmiddellijk beschikbare deskundigheid.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de belangen van de eigenaar van de voorwerpen in aanmerking worden genomen bij het uitvaardigen van een bevel tot tussentijdse verkoop, met inbegrip van de vraag of de te verkopen voorwerpen gemakkelijk vervangbaar zijn. Met uitzondering van gevallen van vlucht zorgen de lidstaten ervoor dat de eigenaar van de voorwerpen die in het kader van een tussentijdse verkoop kunnen worden verkocht, vóór de verkoop in kennis wordt gesteld en wordt gehoord. De eigenaar wordt in de gelegenheid gesteld om te verzoeken om de verkoop van de voorwerpen.

3. De opbrengsten van tussentijdse verkopen moeten worden veiliggesteld totdat er een rechterlijke beslissing inzake confiscatie is gegeven. De lidstaten nemen passende maatregelen om derde kopers van verkochte voorwerpen te beschermen tegen vergeldingsmaatregelen, teneinde ervoor te zorgen dat de verkochte voorwerpen niet worden teruggegeven aan personen die veroordeeld zijn voor de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten.

4. De lidstaten kunnen vereisen dat de kosten voor het beheer van bevroren voorwerpen ten laste komen van de uiteindelijk begunstigde.

Artikel 21

Bureaus voor vermogensbeheer

1. Door elke lidstaat wordt er ten minste één bureau voor het beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen opgericht of aangewezen.

2. Bureaus voor vermogensbeheer hebben de volgende taken:

a) zorgen voor een efficiënt beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen, hetzij door bevroren en geconfisqueerde voorwerpen rechtstreeks te beheren, hetzij door steun en expertise te verlenen aan andere bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen;

b) ondersteuning verlenen bij de planning vóór inbeslagneming aan de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen;

c) samenwerken met andere bevoegde autoriteiten die belast zijn met de opsporing, en identificatie, bevriezing en confiscatie van voorwerpen, overeenkomstig deze richtlijn;

d) samenwerken met andere bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen in grensoverschrijdende zaken.

HOOFDSTUK V
waarborgen

Artikel 22

Verplichting om getroffen personen te informeren

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevriezingsbevelen uit hoofde van artikel 11, de confiscatiebevelen uit hoofde van de artikelen 12 tot en met 16 en de beslissingen tot verkoop van voorwerpen uit hoofde van artikel 20, aan de getroffen persoon worden meegedeeld, met opgave van de redenen voor de maatregel.

Artikel 23

Rechtsmiddelen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de personen tegen wie de in deze richtlijn bedoelde maatregelen zijn gericht recht hebben op verdediging, op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht ter vrijwaring van hun rechten.

2. De lidstaten bieden de personen van wie de voorwerpen zijn getroffen daadwerkelijk de mogelijkheid om het in artikel 11 bedoelde bevriezingsbevel bij een rechtbank aan te vechten, overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde procedures. Wanneer het bevriezingsbevel door een andere bevoegde autoriteit dan een rechterlijke instantie is gegeven, bepaalt het nationale recht dat een dergelijk bevel eerst ter bekrachtiging of ter toetsing aan een rechterlijke instantie moet worden voorgelegd voordat het bij een rechtbank kan worden aangevochten.

3. Indien de verdachte of beklaagde is gevlucht, treffen de lidstaten alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat het recht om het confiscatiebevel aan te vechten daadwerkelijk kan worden uitgeoefend en verlangen zij dat de betrokken persoon wordt gedagvaard voor de confiscatieprocedure of dat er redelijke inspanningen worden geleverd om de betrokken persoon van de procedure in kennis te stellen.

4. De lidstaten bieden de personen van wie de voorwerpen zijn getroffen daadwerkelijk de mogelijkheid om het confiscatiebevel en de relevante omstandigheden van de zaak bij een rechtbank aan te vechten, overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde procedures.

In het geval van confiscatiebevelen uit hoofde van artikel 13 omvatten deze omstandigheden de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat de derde wist of had moeten weten dat de overdracht of de verwerving tot doel had confiscatie te voorkomen.

In het geval van confiscatiebevelen uit hoofde van de artikelen 14 en 16 omvatten dergelijke omstandigheden de specifieke feiten en het beschikbare bewijsmateriaal op grond waarvan de betrokken voorwerpen worden beschouwd als voorwerpen die afkomstig zijn van crimineel gedrag.

In het geval van confiscatiebevelen uit hoofde van artikel 15 omvatten deze omstandigheden de feiten en het bewijsmateriaal op grond waarvan de nationale rechter heeft geconcludeerd dat alle elementen van het strafbare feit aanwezig zijn.

5. Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn bepalen de lidstaten dat confiscatie niet wordt bevolen voor zover die niet in verhouding zou staan tot het gepleegde strafbare feit of tot de beschuldiging tegen de persoon op wie de confiscatie betrekking heeft. Bij de uitvoering van deze richtlijn bepalen de lidstaten dat er, in uitzonderlijke omstandigheden, geen confiscatie wordt bevolen wanneer die de getroffen persoon volgens het nationale recht onnodig nadeel zou berokkenen.

6. De lidstaten voorzien in de daadwerkelijke mogelijkheid voor de persoon van wie de voorwerpen in het geding zijn om een bevel uit hoofde van artikel 20 tot verkoop van de betrokken voorwerpen aan te vechten. De lidstaten voorzien in de mogelijkheid dat een dergelijk beroep schorsende werking heeft.

7. Derden hebben het recht eigendomstitels of andere eigendomsrechten op te eisen, ook in de gevallen bedoeld in artikel 13.

8. Personen van wie de voorwerpen zijn getroffen door de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, hebben recht op toegang tot een advocaat gedurende de gehele procedure van bevriezing en confiscatie. De getroffen personen worden ervan in kennis gesteld dat zij over dit recht beschikken.

HOOFDSTUK VI
Strategisch kader voor de ontneming van vermogensbestanddelen

Artikel 24

Nationale strategie betreffende de ontneming van vermogensbestanddelen

1. De lidstaten stellen uiterlijk op [één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] een nationale strategie betreffende de ontneming van vermogensbestanddelen vast en actualiseren deze met regelmatige tussenpozen van niet langer dan vijf jaar.

2. De strategie omvat ten minste de volgende elementen:

a) strategische doelstellingen, prioriteiten en maatregelen ter versterking van de inspanningen van alle bevoegde nationale autoriteiten die betrokken zijn bij de ontneming van voorwerpen, zoals uiteengezet in deze richtlijn;

b) een governancekader ter verwezenlijking van de strategische doelstellingen en prioriteiten, met inbegrip van een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van alle bevoegde autoriteiten en samenwerkingsmechanismen;

c) passende mechanismen voor coördinatie en samenwerking op strategisch en operationeel niveau tussen alle bevoegde autoriteiten;

d) middelen die ter beschikking van de bevoegde autoriteiten worden gesteld, waaronder opleiding;

e) procedures voor de regelmatige monitoring en evaluatie van de bereikte resultaten.

3. De lidstaten delen hun strategieën, en eventuele actualiseringen daarvan, binnen drie maanden na de aanneming ervan mee aan de Commissie.

Artikel 25

Middelen

De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de bureaus voor vermogensbeheer die uit hoofde van deze richtlijn taken uitvoeren, beschikken over het nodige gekwalificeerde personeel en de nodige financiële, technische en technologische middelen om hun taken in verband met de uitvoering van deze richtlijn doeltreffend te kunnen vervullen.

Artikel 26

Instelling van centrale registers van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen

1. Met het oog op het beheer van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen leggen de lidstaten centrale registers aan met informatie over de bevriezing, de confiscatie en het beheer van hulpmiddelen en opbrengsten, of voorwerpen die zijn of kunnen worden onderworpen aan een bevriezings- of confiscatiebevel.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, de bureaus voor vermogensbeheer en de andere bevoegde autoriteiten die taken uitvoeren uit hoofde van de artikelen 4, 19 en 20, de bevoegdheid hebben om directe en onmiddellijke toegang te krijgen tot de in lid 3 bedoelde informatie en deze te doorzoeken.

3. De volgende informatie wordt ingevoerd en is toegankelijk en doorzoekbaar via de in lid 1 bedoelde centrale registers:

a) de voorwerpen waarop een bevriezings- of confiscatiebevel betrekking heeft, met inbegrip van gegevens aan de hand waarvan die voorwerpen kunnen worden geïdentificeerd;

b) de geraamde of werkelijke waarde van de voorwerpen op het tijdstip van de bevriezing, confiscatie en beschikking;

c) de eigenaar van de voorwerpen, met inbegrip van de uiteindelijk begunstigde, indien dergelijke informatie beschikbaar is;

d) het referentiekenmerk van het nationale bestand van de procedure met betrekking tot de voorwerpen;

e) de naam van de autoriteit die de informatie in het register invoert;

f) de unieke gebruikersidentificatie van de functionaris die de informatie in het register heeft ingevoerd.

4. De in lid 3 bedoelde gegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor het bijhouden van een overzicht en een registratie van de bevroren, geconfisqueerde of beheerde voorwerpen, en in geen geval langer dan na de vervreemding ervan, of om jaarlijkse statistieken te verstrekken als bedoeld in artikel 27.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om de veiligheid van de gegevens in de centrale registers van bevroren en geconfisqueerde voorwerpen te garanderen.

Artikel 27

Statistieken

1. De lidstaten verzamelen op centraal niveau uitgebreide statistieken over de uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen en houden deze bij.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde statistieken op kalenderbasis worden verzameld en jaarlijks uiterlijk op [1 september] van het volgende jaar bij de Commissie worden ingediend.

3. De Commissie kan overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vaststellen met nadere voorschriften voor de te verzamelen gegevens en de methoden voor het verzamelen van de in lid 1 bedoelde statistieken en met de regelingen voor de toezending ervan aan de Commissie.

HOOFDSTUK VII
Samenwerking

Artikel 28

Samenwerking met instanties en agentschappen van de Unie

1. De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen van de lidstaten werken nauw samen met het Europees Openbaar Ministerie, teneinde de identificatie te vergemakkelijken van hulpmiddelen en opbrengsten of voorwerpen die zijn of kunnen worden onderworpen aan een bevriezings- of confiscatiebevel in strafprocedures met betrekking tot strafbare feiten ten aanzien waarvan het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheden uitoefent.

2. De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen werken op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden samen met Europol en Eurojust, teneinde de identificatie te vergemakkelijken van hulpmiddelen en opbrengsten, of van voorwerpen die zijn of kunnen worden onderworpen aan een door een bevoegde autoriteit in de loop van een strafprocedure uitgevaardigd bevriezings- of confiscatiebevel, en indien nodig om strafbare feiten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

Artikel 29

Samenwerking met derde landen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen zoveel mogelijk, en met inachtneming van het toepasselijke rechtskader voor gegevensbescherming, samenwerken met hun tegenhangers in derde landen, met het oog op de uitvoering van de taken uit hoofde van artikel 5 en indien nodig om strafbare feiten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor vermogensbeheer bij de uitvoering van de taken uit hoofde van artikel 21 zoveel mogelijk samenwerken met hun tegenhangers in derde landen. 

HOOFDSTUK VIII
slotbepalingen

Artikel 30

Uitoefening van de delegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 27 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 27 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 27 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van [twee maanden] na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met [twee maanden] verlengd.

Artikel 31

Aangewezen bevoegde autoriteiten en contactpunten

1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de autoriteit(en) die is (zijn) aangewezen om de in de artikelen 5 en 21 bedoelde taken uit te voeren.

2. Wanneer een lidstaat meer dan twee autoriteiten heeft die belast zijn met de taken uit hoofde van de artikelen 5 en 21, wijst hij ten hoogste twee contactpunten aan om de samenwerking in grensoverschrijdende zaken te vergemakkelijken.

3. Uiterlijk [... maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] delen de lidstaten de Commissie mee welke de bevoegde autoriteit(en) en de contactpunten zijn waarnaar respectievelijk in de leden 1 en 2 wordt verwezen.

4. Uiterlijk [... maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] zet de Commissie een onlineregister op met alle bevoegde autoriteiten en het aangewezen contactpunt voor elke bevoegde autoriteit. De Commissie publiceert de lijst van de in lid 1 bedoelde autoriteiten op haar website en werkt deze regelmatig bij.

Artikel 32

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [datum van inwerkingtreding + 1 jaar] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

2. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 33

Verslaglegging

1. De Commissie dient uiterlijk op [datum van inwerkingtreding + 3 jaar] bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin de uitvoering van deze richtlijn wordt beoordeeld.

2. De Commissie dient uiterlijk op [datum van inwerkingtreding + 5 jaar] bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag over deze richtlijn in. De Commissie houdt rekening met de door de lidstaten verstrekte informatie en met alle andere relevante informatie met betrekking tot de omzetting en de uitvoering van deze richtlijn. Op basis van deze evaluatie neemt de Commissie een besluit over passende vervolgmaatregelen, zo nodig in de vorm van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 34

Verhouding tot andere instrumenten

1. Deze richtlijn laat Richtlijn 2019/1153/EU van het Europees Parlement en de Raad onverlet 56 .

Artikel 35

Vervanging van Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ, Kaderbesluiten 2001/500/JBZ en 2005/212/JBZ, Besluit 2007/845/JBZ en Richtlijn 2014/42/EU

1. Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ, Kaderbesluiten 2001/500/JBZ en 2005/212/JBZ, Besluit 2007/845/JBZ en Richtlijn 2014/42/EU worden ten aanzien van de door deze richtlijn gebonden lidstaten vervangen, onverminderd de verplichtingen van deze lidstaten wat betreft de datum voor de omzetting van deze instrumenten in nationaal recht.

2. Voor de door deze richtlijn gebonden lidstaten gelden de verwijzingen naar de in lid 1 genoemde instrumenten als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 36

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 37

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Europol, “ Dismantling of an encrypted network sends shockwaves through organised crime groups across Europe ”, 2 juli 2020; “ New major interventions to block encrypted communications of criminal networks ”, 10 maart 2021; “ 800 criminal arrested in biggest ever law enforcement operation against encrypted communication ”, 8 juni 2021.
(2)    Mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) (COM(2021) 170 final van 14.4.2021).
(3)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen: zorgen dat misdaad niet loont (COM(2020) 217 final van 2.6.2020).
(4)    Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103).
(5)    Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).
(6)    Conclusies van de Raad over de intensivering van het financieel rechercheren ter bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit, Raadsdocument 8927/20 van 17 juni 2020.
(7)    Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2021 over de impact van georganiseerde misdaad op de eigen middelen van de EU en op het misbruik van EU-middelen, met bijzondere aandacht voor gedeeld beheer vanuit het oogpunt van audit en controle, P9_TA(2021)0501, (2020/2221(INI).
(8)    Verklaring van het Europees Parlement en de Raad over een door de Commissie uit te voeren analyse, Raadsdocument 7329/1/14/REV 1 ADD 1.
(9)    Referentienummer toevoegen
(10)    Referentienummer toevoegen
(11)    Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel; Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, Resolutie van de Algemene Vergadering 55/25 van 15 november 2000; en Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, Resolutie 55/255 van de Algemene Vergadering van 31 mei 2001.
(12)    Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie, Resolutie 58/43 van de Algemene Vergadering van 1 oktober 2003
(13)    Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198).
(14)    Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 1).
(15)    Europol, European Union Serious and Organised Crime Threat Assessment “ A Corrupting Influence: The infiltration and undermining of Europe’s economy and society by organised crimes ”, (2021).
(16)    Bijeenkomst met deskundigen van Eurojust in juni 2016, geciteerd uit het werkdocument van de diensten van de Commissie “Effectbeoordeling bij voorstel voor een verordening inzake de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie”, SWD(2016) 468 final.
(17)    Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).
(18)    PB C  van , blz. .
(19)    Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).
(20)    Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103).
(21)    Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB L 68 van 15.3.2005, blz. 49).
(22)    Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 1).
(23)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
(24)    Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 122).
(25)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, als gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/843 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(26)    Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
(27)    Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
(28)    Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
(29)    Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).
(30)    Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
(31)    Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).
(32)    Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1).
(33)    Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).
(34)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(35)    Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ van 3 december 1998 door de Raad vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven (PB L 333 van 9.12.1998, blz. 1).
(36)    Kaderbesluit van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1).
(37)    Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).
(38)    Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).
(39)    Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).
(40)    Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).
(41)    Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8).
(42)    PB C 195 van 25.6.1997, blz. 1.
(43)    Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54).
(44)    Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld, (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 22).
(45)    Richtlijn (EU) 2019/713 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PB L 123 van 10.5.2019, blz. 18).
(46)    Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij (PB L 151 van 21.5.2014, blz. 1).
(47)    Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PB L 218 van 14.8.2013, blz. 8).
(48)    PB L 89 van 25.3.2014, blz. 7.
(49)    Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(50)    Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).
(51)    Richtlijn 2009/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken (PB L 280 van 27.10.2009, blz. 52).
(52)    Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 1).
(53)    Richtlijn 2002/90/EG tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17).
(54)    Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad.
(55)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, als gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/843 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(56)    Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 122).
Top