Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022IP0223

    Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2022 over de routekaart van de EDEO voor klimaatverandering en defensie (2021/2102(INI))

    PB C 493 van 27.12.2022, p. 19–31 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    27.12.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 493/19


    P9_TA(2022)0223

    De routekaart van de EDEO inzake klimaatverandering en defensie

    Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2022 over de routekaart van de EDEO voor klimaatverandering en defensie (2021/2102(INI))

    (2022/C 493/02)

    Het Europees Parlement,

    gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 42 en 43,

    gezien de doelstellingen van de EU op het gebied van koolstofneutraliteit tegen 2030 en 2050,

    gezien de routekaart voor klimaatverandering en defensie van 9 november 2020,

    gezien het concept voor een geïntegreerde aanpak van klimaatverandering en veiligheid van 5 oktober 2021,

    gezien het EU-concept voor milieubescherming en energieoptimalisering in het kader van door de EU geleide militaire operaties en missies,

    gezien Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds (1), met name overweging 60, waarin wordt verwezen naar het streven dat 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie klimaatdoelen ondersteunen, en overweging 61, waarin wordt gerefereerd aan de ambitie om tot 2027 7,5 % en 10 % van de jaarlijkse uitgaven aan biodiversiteitsdoelstellingen te besteden,

    gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (2) (de NDICI-verordening), met name overweging 49 ten aanzien van de klimaatbijdrage van 30 %,

    gezien de mededeling van de Commissie van 8 juli 2020 over een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa (COM(2020)0301),

    gezien het actieplan van de NAVO inzake klimaatverandering en veiligheid,

    gezien het strategiedocument van de EDEO van juni 2016 “Een integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie” en de bijbehorende vervolgverslagen,

    gezien de conclusies van de Raad van 22 januari 2018 over de geïntegreerde aanpak van externe conflicten en crises,

    gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2018 over vrouwen, vrede en veiligheid,

    gezien de conclusies van de Raad van 20 januari 2020 over klimaatdiplomatie,

    gezien de conclusies van de Raad van 25 januari 2021 over klimaat- en energiediplomatie — verwezenlijking van de externe dimensie van de Europese Green Deal,

    gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2020 en van 10 mei 2021 over veiligheid en defensie,

    gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 7 juni 2017 getiteld “Een strategische aanpak van weerbaarheid in het externe optreden van de EU” (JOIN(2017)0021),

    gezien het jaarlijks activiteitenverslag van de Commissie 2020 — Defensie-industrie en Ruimtevaart,

    gezien de mededeling van de Commissie van 24 februari 2021, getiteld “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” (COM(2021)0082),

    gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN,

    gezien het onderzoeksverslag van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 21 juni 2021 over klimaatverandering,

    gezien de besluiten van NAVO-leiders in juni 2021 op het gebied van klimaat en veiligheid,

    gezien het mondiaal klimaat- en veiligheidsverslag (World Climate and Security Report) van de International Military Council on Climate and Security van juni 2021,

    gezien het eindverslag uit 2021 van het BIOSEC-project “Biodiversiteit en veiligheid”, dat tijdens de periode 2016-2020 werd gefinancierd door de Europese Onderzoeksraad,

    gezien het project van de denktank Adelphi “Weathering Risk: A Climate and Security Risk and Foresight Assessment”,

    gezien door de EU medegefinancierde projecten, zoals “FREXUS: Improving security and climate resilience in a fragile context through the water-energy-food security Nexus” in de Sahel,

    gezien VN-documenten over menselijke veiligheid en over de verantwoordelijkheid om te beschermen,

    gezien zijn resolutie van 7 juli 2021 over de samenwerking tussen de EU en de NAVO in het kader van de trans-Atlantische betrekkingen (3),

    gezien zijn resolutie van 3 juli 2018 over klimaatdiplomatie (4),

    gezien artikel 54 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0084/2022),

    A.

    overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne de Europese veiligheidsorde op ongekende wijze op de proef stelt en alle sectoren van de Unie en haar lidstaten dwingt sterker, veerkrachtiger en minder afhankelijk te worden, met name op het gebied van defensie, veiligheid, cyberveiligheid en kritieke infrastructuur, maar ook op het gebied van energie, met inbegrip van energie-efficiëntie;

    B.

    overwegende dat omgevingsfactoren de menselijke en de staatsveiligheid op verschillende directe en indirecte manieren kunnen beïnvloeden;

    C.

    overwegende dat klimaatverandering en klimaatgerelateerde effecten, waaronder milieuaantasting, biodiversiteitsverlies, ontbossing, woestijnvorming, extreme weersomstandigheden, water- en voedselschaarste, luchtverontreiniging en natuurrampen, het ontstaan van conflicten of crisissen in de hand werken en al een bedreiging vormen voor de lokale, regionale en internationale veiligheid, stabiliteit en vrede; overwegende dat klimaatverandering, waarvan de gevolgen reeds duidelijk zijn en volgens voorspellingen op de middellange en lange termijn zullen toenemen, een steeds dominantere risicoverhogende factor is geworden, voor zover zij voordien bestaande crisisfactoren mee kan versterken (zoals een toename van de economische ongelijkheid of sterke politieke onderdrukking), en een nieuwe veiligheidsuitdaging vormt die om adequate middelen vraagt, samen met hybride en cyberdreigingen;

    D.

    overwegende dat de verbanden tussen klimaatverandering en conflicten complex kunnen zijn en dat concrete gevolgen van klimaatverandering voor conflicten meestal specifiek van de context afhangen; overwegende dat een meer systematische en uitgebreide uitwisseling en kruisbestuiving tussen de wetenschappelijke gemeenschappen die aan het verband tussen klimaat en veiligheid werken, moeten worden ondersteund;

    E.

    overwegende dat klimaatverandering centraal blijft staan in de agenda voor vrede en veiligheid als ultieme “verveelvoudiging van de bedreigingen”, die de bestaande sociale, economische en milieurisico’s vergroot die de onrust kunnen aanwakkeren en mogelijk tot gewelddadige conflicten kunnen leiden; overwegende dat de milieu- en klimaatveranderingen en de gevolgen ervan, in combinatie met andere factoren, de voordien bestaande kwetsbaarheden, spanningen en risico’s verergeren in plaats van altijd een aanleiding of een rechtstreekse oorzaak te zijn van gewapende conflicten tussen staten of internationale conflicten; overwegende dat klimaatverandering de veiligheid van mensen verschillend kan beïnvloeden, afhankelijk van hun gender, sociaal-economische status, leeftijd, seksuele gerichtheid, etniciteit, godsdienst (of het ontbreken daarvan), handicap, bekwaamheid enz.; overwegende dat met name gemarginaliseerde groepen vaak onevenredig zwaar worden getroffen door klimaatverandering; overwegende dat met de klimaatverandering gerelateerde veiligheidsrisico’s vooral economisch achtergestelde bevolkingsgroepen treffen en sociaaleconomische gevolgen hebben; overwegende dat klimaatverandering negatieve gevolgen heeft voor het culturele en natuurlijke erfgoed van de getroffen gebieden;

    F.

    overwegende dat de klimaatcrisis zowel de veiligheid van mensen als die van staten onder druk zet; overwegende dat de klimaatverandering verschillende draagvlakken heeft met politieke, etnische en sociaal-economische dynamieken, en een directe aanjager van conflicten is aangezien zij bijdraagt tot een hoger rampenrisico en extra druk legt op ecosystemen, en een bedreiging vormt voor het levensonderhoud van mensen, de water- en voedselzekerheid en de kritieke infrastructuur, onder meer doordat zij verandering in landgebruik en milieuaantasting met zich meebrengt;

    G.

    overwegende dat de stijgende zeespiegel reeds heeft geleid tot overstromingen en verzilting, hetgeen een groot veiligheids- en existentieel risico voor laaggelegen kustgebieden en eilanden met zich meebrengt; overwegende dat volgens het geactualiseerde Groundswell-verslag van 2021 van de Wereldbank 216 miljoen mensen zich tegen 2050 door klimaatverandering genoodzaakt kunnen zien om binnen hun land te verhuizen; overwegende dat in het verslag ook wordt gesteld dat onmiddellijke en concrete maatregelen de omvang van klimaatmigratie aanzienlijk kunnen verminderen; overwegende dat waterschaarste een veelzijdige impact heeft op de menselijke veiligheid en de sociaal-politieke stabiliteit; overwegende dat de watervoorziening als gevolg van klimaatverandering zal worden beïnvloed, met name in ontwikkelingslanden, terwijl de mondiale vraag naar water zal toenemen; overwegende dat klimaatverandering het risico op droogte en overstromingen vergroot; overwegende dat de gevolgen van klimaatverandering voor voedselprijzen bestaansmiddelen ondermijnen en ontheemding, ziekten en hongersnood in de hand werken, hetgeen leidt tot migratie op een ongekende schaal;

    H.

    overwegende dat de gevolgen van veranderende klimatologische omstandigheden voor de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen in de Sahel, in combinatie met factoren als bevolkingsgroei, zwak bestuur en uitdagingen op het gebied van grondbezit, hebben geleid tot een grotere concurrentiestrijd om schaarse natuurlijke hulpbronnen — met name vruchtbare grond en water — en hebben geresulteerd in spanningen en conflicten tussen gemeenschappen en bestaansgroepen;

    I.

    overwegende dat klimaatverandering een bepalende factor voor de strategische omgeving is omdat zij risico’s versterkt en beperkingen creëert; overwegende dat de klimaatnoodtoestand gevolgen heeft gecreëerd voor het internationale systeem, waar hij geopolitieke spanningen kan verergeren en het evenwicht tussen grote mogendheden kan verschuiven; overwegende dat de klimaatveranderingsthematiek door kwaadwillende actoren wordt uitgebuit om hun invloed te vergroten of vijandelijkheden aan te moedigen; overwegende dat het smelten van de poolijskappen geopolitieke spanningen doet toenemen, met name rond de Noordpool;

    J.

    overwegende dat de Amerikaanse strijdmacht meer militair materieel en infrastructuur heeft verloren aan natuurrampen dan aan gewapende conflicten in Afghanistan en Irak samen; overwegende dat de regering van Biden positieve inspanningen heeft geleverd om klimaatverandering te bestrijden, onder meer door zich opnieuw aan te sluiten bij de Overeenkomst van Parijs en door klimaatverandering op te nemen in haar tussentijdse strategische richtsnoeren voor nationale veiligheid;

    K.

    overwegende dat strijdmachten een van de grootste verbruikers van fossiele brandstoffen ter wereld zijn;

    L.

    overwegende dat de binnenlandse olie- en gasproductie van de Unie gestaag afneemt; overwegende dat de Unie sterk en in toenemende mate afhankelijk is van energie, waarbij alle lidstaten netto-importeurs zijn van energie uit een beperkt aantal derde landen en dat de energieafhankelijkheid in de periode 2000-2019 is gestegen van 56 % tot 61 %; overwegende dat in een recente studie de koolstofvoetafdruk van de militaire sector in de lidstaten — inclusief zowel de nationale strijdmachten als de militaire technologie-industrie in de EU — in 2019 werd geraamd op ongeveer 24,8 miljoen ton CO2-equivalent; overwegende dat voor de energietransformatie alsmede voor geavanceerde wapensystemen toegang nodig is tot kritieke grondstoffen, waarvan de toeleveringsketens in sommige gevallen nieuwe kwetsbaarheden met zich meebrengen, ook voor gespecialiseerde kmo’s in de Europese defensiesector, met name indien deze ketens door een beperkt aantal derde landen worden gedomineerd;

    M.

    overwegende dat vervoersbrandstoffen volgens het Europees Defensieagentschap (EDA) goed waren voor 52 % van het energieverbruik van de 22 lidstaten die gegevens hebben verstrekt voor 2016 en 2017 (landen die 96,9 % van de totale defensie-uitgaven van de EDA-lidstaten vertegenwoordigen); overwegende dat militaire infrastructuur en gebouwen volgens dezelfde EDA-enquête eveneens grootverbruikers zijn van energie, waarbij in 2017 alleen al verwarming goed was voor gemiddeld 32 % van het energieverbruik van de strijdmacht van de lidstaten, en 75 % van deze energie werd opgewekt met olie en aardgas;

    N.

    overwegende dat de Unie en haar lidstaten vanwege de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne een einde willen maken aan de invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland; overwegende dat de Russische aanval op de Europese veiligheidsorde er ook toe leidt dat de Europese strijdkrachten minder afhankelijk moeten worden van de invoer van fossiele brandstoffen, terwijl hun militaire kracht en de doeltreffendheid van hun missies tegelijkertijd moeten worden vergroot;

    O.

    overwegende dat sommige EU-lidstaten hun uitgestrekte militair aangewezen gebieden gebruiken om de biodiversiteit te beschermen, bijvoorbeeld door helikoptervluchten boven broedgebieden te vermijden;

    P.

    overwegende dat milieucriminaliteit een veel voorkomende criminele activiteit in de wereld is en een belangrijk veiligheidsprobleem vormt; overwegende dat er op dit gebied nauwere samenwerking nodig is tussen de EU en de partnerlanden door landen te ondersteunen bij het ontwikkelen van hun capaciteiten om milieucriminaliteit aan te pakken;

    Q.

    overwegende dat milieucriminaliteit de op drie na grootste, opbrengsten genererende criminaliteitssector ter wereld is geworden, die drie keer zo snel is gegroeid als de wereldeconomie; overwegende dat in een verslag van Interpol en het Milieuprogramma van de VN van 2016 wordt geschat dat de opbrengsten van milieucriminaliteit jaarlijks goed zijn voor 258 miljard USD, met inbegrip van illegale handel in wilde dieren en planten, misdrijven op het gebied van bosbouw en visserij, illegale handel in afvalstoffen en illegale mijnbouw;

    R.

    overwegende dat in een verslag van Interpol, RHIPTO en het wereldwijde initiatief tegen transnationale georganiseerde misdaad van 2018 is vastgesteld dat milieucriminaliteit de grootste financiële aanjager van conflicten is en de grootste bron van inkomsten is voor niet-statelijke gewapende groeperingen en terroristische organisaties, nog vóór traditionele illegale activiteiten zoals ontvoering voor losgeld en drugshandel;

    S.

    overwegende dat de defensiesector niet wordt genoemd in de Overeenkomst van Parijs van 2015, en dat het aan de nationale regeringen is om te beslissen of zij de inspanningen tot beperking van de klimaatverandering van de defensiesector opnemen in hun nationale toezeggingen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC); overwegende dat alle sectoren moeten bijdragen tot de vermindering van emissies en zich tegelijkertijd moeten aanpassen aan klimaatverandering om de doelstellingen van de Unie op het gebied van koolstofneutraliteit te verwezenlijken en operationele doeltreffendheid te handhaven; overwegende dat Frankrijk in september 2020 zijn nieuwe defensie-energiestrategie heeft bekendgemaakt met 34 aanbevelingen om het energieverbruik van zijn strijdmachten te verminderen en te optimaliseren en zijn energiezekerheid te vergroten;

    T.

    overwegende dat zelfs een klein nucleair conflict dramatische humanitaire gevolgen zou hebben en het klimaat op zeer negatieve wijze zou beïnvloeden met als gevolg hongersnood en kortere groeiperioden gedurende meerdere jaren;

    U.

    overwegende dat veiligheid centraal moet staan in het milieudenken, met het oog op realistische, langdurige en efficiënte duurzameontwikkelingsoplossingen die de menselijke veiligheid en wereldwijde stabiliteit waarborgen; overwegende dat bijgevolg in het externe optreden van de Unie steeds meer rekening moet worden gehouden met klimaatverandering en milieuoverwegingen als een belangrijk veiligheidsrisico, en derhalve strategieën en concepten, procedures, civiele en militaire hardware en infrastructuur, vermogensopbouw met inbegrip van opleiding en, in voorkomend geval, haar institutionele kader en verantwoordingsmechanismen moeten worden aangepast; overwegende dat het veiligheids- en defensiebeleid van de Unie en haar instrumenten direct moeten bijdragen tot het voorkomen en verminderen van de negatieve veiligheidseffecten van de klimaatnoodtoestand; overwegende dat het verband tussen klimaat en veiligheid moet worden aangepakt door de volledige uitrusting van instrumenten voor governance en vredesopbouw;

    V.

    overwegende dat klimaatveiligheidsmaatregelen, met name het anticiperen op en zich aanpassen aan de effecten van klimaatverandering op de strategische omgeving en de missies van de strijdmachten, en de financiering daarvan, gezien de veiligheidseffecten van klimaatverandering en klimaatgerelateerde gevolgen, ook beschouwd moeten worden als een bijdrage aan defensie en veiligheid; overwegende dat het NDICI een uitgavenstreefcijfer heeft van 30 % van zijn begroting van 80 miljard EUR over een periode van zeven jaar ter ondersteuning van klimaatacties, en tussen 7,5 en 10 % per jaar voor milieubescherming en biodiversiteitsdoelstellingen;

    Strategie en concept

    1.

    merkt op dat artikel 21 VEU een passende rechtsgrondslag biedt om het extern optreden en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) van de Unie uit te rusten voor de grootste uitdagingen van de 21e eeuw, waarvan klimaatverandering en klimaatgerelateerde factoren belangrijke aanjagers zijn; herinnert eraan dat de Unie op grond van artikel 21 VEU gehouden is tot: “c) handhaving van de vrede, voorkoming van conflicten en versterking van de internationale veiligheid; […] f) het leveren van een bijdrage tot het uitwerken van internationale maatregelen ter bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en het duurzaam beheer van de mondiale natuurlijke rijkdommen…; [en] g) het verlenen van hulp aan volkeren, landen en regio’s die te kampen hebben met natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen”; wijst erop dat de integratie van conflictsensitieve beperking van en aanpassing aan klimaatverandering in het extern, buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de Unie, met name het GVDB, dringend moet worden versneld en verdiept; stelt dat de GVDB-missies en -operaties overeenkomstig artikel 42, lid 1, en artikel 43, lid 1, VEU in de eerste plaats gericht zijn op vredeshandhaving, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid in de gebieden waar zij worden ingezet, terwijl hun volledige operationele efficiëntie moet worden gewaarborgd;

    2.

    benadrukt dat er dringend lering moet worden getrokken uit de veranderde veiligheidssituatie in Europa als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, dat de militaire vermogens sneller moeten worden ontwikkeld, dat de militaire technologie dringend minder afhankelijk moet worden van fossiele brandstoffen en dat tegelijkertijd de doeltreffendheid van de missies en de gevechtskracht moeten worden vergroot;

    3.

    onderstreept dat de levering van energie aan de Europese strijdkrachten gezien de aanhoudende oorlog op het Europese continent te allen tijde moet worden gewaarborgd om de goede verdediging van het grondgebied en de burgers van de Unie te garanderen; onderkent dat voor de voorzieningszekerheid flexibele kortetermijnmaatregelen nodig kunnen zijn;

    4.

    is er vast van overtuigd dat militaire activiteiten en technologie moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van koolstofneutraliteit om bij te dragen tot de strijd tegen klimaatverandering zonder dat deze doelstelling de veiligheid van missies in het gedrang brengt en zonder dat de operationele capaciteit van de strijdmachten wordt aangetast; benadrukt in dit verband dat de Unie in haar extern optreden en de strijdmachten van de lidstaten ernaar moeten streven hun eigen koolstofvoetafdruk en de negatieve effecten daarvan op natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit te beperken;

    5.

    beklemtoont dat meer moet worden ingezet op prognose om de gevolgen van de veranderende ecosystemen en klimaatverandering te voorkomen wanneer deze de druk op de strijdmachten zouden kunnen vergroten of regionale spanningen zouden kunnen doen ontstaan;

    6.

    benadrukt dat dringend moet worden geïnvesteerd in slimme, geïntegreerde oplossingen voor de hele samenleving om de uitstoot aanzienlijk te verminderen, de ergste gevolgen van de klimaatverandering te vermijden en ook zwaar te investeren in de klimaatveerkracht van landen die deze nodig hebben om instabiliteit, conflicten en grote humanitaire rampen te voorkomen;

    7.

    dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) op aan ervoor te zorgen dat milieubescherming, de strijd tegen klimaatverandering en klimaatgerelateerde gevolgen naar behoren worden geïntegreerd en gemainstreamd in het extern optreden van de Unie, naar het voorbeeld van de NDICI-verordening; pleit voor de ontwikkeling van klimaatspecifieke acties, beleidsmaatregelen, procedures en vermogens; verzoekt de VV/HV erop toe te zien dat de ontwikkeling van een EU-beleid op het gebied van klimaatveiligheid en defensie ook uitgaat van de aanpak van menselijke veiligheid; is ingenomen met het voornemen van de EDEO dat civiele en militaire GVDB-missies en -operaties een reeks acties ontwikkelen en opnemen om milieuaspecten in hun werkzaamheden doeltreffend uit te voeren; steunt het versterken van de vermogens van de lidstaten door milieuaspecten in de opleidingsprogramma’s van civiele en militaire missies op te nemen en door beste praktijken en deskundigheid uit te wisselen;

    8.

    pleit voor de ontwikkeling van concrete benchmarks voor het meten van de vooruitgang in de aanpak van de verbanden tussen klimaatverandering enerzijds en conflict anderzijds; verzoekt de VV/HV halfjaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de geboekte vooruitgang bij het gebruik en de naleving van deze benchmarks en indicatoren; verzoekt de lidstaten om kennis van de gevolgen voor de veiligheid van het klimaat op te nemen in programma’s voor buitenlandse militaire bijstand;

    9.

    onderstreept hoe belangrijk het is zich in het kader van het strategische kompas te richten op de verbanden tussen klimaatverandering, veiligheid en defensie, met het oog op de vaststelling van duidelijke doelen en concrete maatregelen voor de lidstaten om de energie-efficiëntie van de strijdmachten te versterken en zich aan te passen aan de algemene veiligheidseffecten van klimaatverandering op middellange tot lange termijn, variërend van strategische prognose, opleiding en innovatie tot vermogensopbouw binnen het EU-kader;

    10.

    herinnert eraan dat onveiligheid voortvloeit uit tal van verschillende onderling verbonden onderliggende oorzaken, zoals armoede, kwetsbaarheid van staten, gebrek aan openbare infrastructuur en diensten, zeer beperkte toegang tot basisgoederen, gebrek aan onderwijs, corruptie enz., waaronder ook klimaatverandering;

    11.

    herinnert eraan dat in Afrika, en met name in de Sahel, de wisselwerking tussen klimaatverandering en de traditionele conflictfactoren (waaronder falende overheid, ontbreken van openbare diensten en verslechtering van de veiligheidstoestand) geweld en terrorisme in de hand werkt;

    12.

    dringt aan op meer steun voor inspanningen om klimaatverandering aan te pakken en klimaatneutrale alternatieven in de onmiddellijke omgeving van de EU, namelijk de Westelijke Balkan, het Oostelijk Partnerschap en het zuidelijk nabuurschap, te verbeteren teneinde mogelijke veiligheidsuitdagingen te voorkomen;

    13.

    wijst erop dat het noordpoolgebied als gevolg van klimaatverandering de afgelopen vijftig jaar gemiddeld drie keer zo snel als de rest van de planeet is opgewarmd; benadrukt hoe klimaatverandering de geopolitieke situatie in het noordpoolgebied heeft veranderd en een geopolitieke uitdaging voor de EU vormt; wijst erop dat het noordpoolgebied van strategisch en politiek belang is voor de EU en onderstreept de toezegging van de EU om een verantwoordelijke actor te zijn en te streven naar een duurzame en vreedzame ontwikkeling van de regio op de lange termijn; wijst erop dat het noordpoolgebied een gebied van vreedzame samenwerking moet blijven en dringt aan op maatregelen om stappen in de richting van toenemende militarisering te vermijden; herinnert eraan dat de EU-landen Finland, Zweden en Denemarken lid zijn van de Arctische Raad;

    De routekaart voor klimaatverandering en defensie

    14.

    is ingenomen met de routekaart voor klimaatverandering en defensie (hierna “de routekaart”) en verzoekt de EDEO waar passend samen met de bevoegde diensten van de Commissie en het EDA te zorgen voor een alomvattende uitvoering van de drie werkterreinen — de operationele dimensie, vermogensopbouw en partnerschappen; pleit ervoor de tijdschema’s voor het herzien van de routekaart opnieuw te bekijken, en in het bijzonder om de algemene doelstellingen veel eerder dan 2030 te herzien; verzoekt de lidstaten nationale structuren te ontwikkelen ter ondersteuning van hun doelstellingen; dringt er bij alle actoren op aan dit proces als een van hun prioriteiten te behandelen en initiatieven te ontwikkelen en uit te voeren die in overeenstemming zijn met de geïntegreerde aanpak; benadrukt de belangrijke rol van de strijdmachten met betrekking tot niet alleen aanpassing aan, maar ook beperking van hun invloed op klimaatverandering en het milieu, onder meer door de ecologische voetafdruk van strijdmachten uitgebreid te meten en in kaart te brengen, zoals voorgesteld in de routekaart; dringt er bij de VV/HV op aan de lidstaten een onmiddellijk actieprogramma voor te stellen dat bestaat uit in de routekaart omschreven prioritaire acties die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd;

    15.

    is met name ingenomen met de maatregelen voor onmiddellijke en kortetermijneffecten van de routekaart voor 2020-2021, met name de ontwikkeling van een eenvoudige verslagleggingsprocedure — gekoppeld aan de ontwikkeling van meetcapaciteiten — die gebaseerd is op indicatoren voor vooruitgang op het gebied van de ecologische voetafdruk, met inbegrip van energie-, water- en afvalbeheer van GBVB-missies en -operaties; benadrukt dat er in 2024 uitvoeriger evaluaties moeten worden geproduceerd, rekening houdend met de getrokken lering en beste praktijken, en dat strengere eisen moeten worden opgenomen voor passende technische specificaties als onderdeel van aanbestedingen om een levenscyclusbenadering te beperken, zoals opgenomen in het militair concept van 2012 inzake milieubescherming en energie-efficiëntie voor militaire operaties onder leiding van de EU; benadrukt dat klimaat- en milieuoverwegingen systematisch moeten worden opgenomen in militaire technologie, onderzoek, aanbestedingen en infrastructuur;

    16.

    is ingenomen met de recente initiatieven van de Commissie, de Raad en de EDEO op het gebied van klimaatdiplomatie, veiligheid en defensie, in het bijzonder het beleidskader voor klimaatdiplomatie, de routekaart en het concept voor een geïntegreerde aanpak van klimaatverandering en veiligheid; verzoekt de HV/VV ervoor te zorgen dat alle verschillende concepten degelijk op elkaar aansluiten en geharmoniseerd zijn binnen een samenhangend en consistent kader; wijst erop dat dit een prioriteit moet worden, en verzoekt de VV/HV tegen juni 2023 verslag uit te brengen over de vorderingen;

    17.

    betreurt dat de routekaart geen nadruk legt op de verwachte toekomstige hoge vraag van de Unie naar concurrentiële hernieuwbare energie en alternatieve brandstoffen, die zich kan voordoen als win-win-mogelijkheid, met nieuwe fora voor samenwerking en dialoog, wederzijdse economische voordelen, verhoogde voorzieningszekerheid en internationale stabiliteit; onderstreept dat schone waterstof een kandidaat is om fossiele brandstoffen te vervangen en de uitstoot van broeikasgassen in de strijdmachten te verminderen;

    18.

    verzoekt de VV/HV, teneinde de basis te leggen voor een bijdrage aan de beperking van klimaatverandering, om medio 2023 met een evaluatie te komen van de koolstofvoetafdruk en de milieueffecten van het extern optreden van de EU; houdt rekening met de gevoelige aard van de beoordeelde informatie, die werd verstrekt door GVDB-missies en -operaties, maar benadrukt dat uiterlijk in 2023 een zinvolle methode moet worden ontwikkeld om de uitstoot van broeikasgassen van alle veiligheids- en defensieactiviteiten van de Unie in kaart te brengen, met inbegrip van de uitstoot afkomstig van productie, bezit en ontmanteling, ook om het huidige gebrek aan betrouwbare en internationaal vergelijkbare gegevens aan te pakken; is van oordeel dat de routekaart moet worden gebruikt als stimulans voor de ontwikkeling van een strategie en voor duidelijke nationale toezeggingen om de militaire uitstoot te verlagen, met verplichte verslaglegging over de militaire uitstoot aan het UNFCCC en nationale parlementen, aangezien er zonder verslaglegging en transparantie geen druk is om de uitstoot te verlagen en het resultaat van de toezeggingen alleen op deze manier kan worden vastgesteld;

    19.

    dringt aan op het vaststellen van vrijwillige doelstellingen om de broeikasgasemissie-intensiteit van militaire missies en operaties te verminderen en zich te begeven op een pad naar klimaatneutraliteit tegen 2050, terwijl daarbij de operationele doeltreffendheid verder wordt verbeterd;

    20.

    stelt voor een proefproject op te starten voor het meten en in kaart brengen van de broeikasgasemissies van GVDB-missies en -operaties; is van mening dat EUFOR Althea in dat opzicht een goede keuze zou zijn;

    Een alomvattende en consistente aanpak

    21.

    dringt aan op gecoördineerde actie om zowel de schaal als de reikwijdte van klimaatverandering snel te verminderen door de uitstoot drastisch te verlagen, teneinde significante, ernstige of catastrofale gevolgen voor de wereldwijde veiligheid in de toekomst te voorkomen; benadrukt dat alle veiligheidselementen, met inbegrip van infrastructuur, instellingen en beleid, klimaatbestendig moeten zijn en dat zij snel moeten worden aangepast aan de gevolgen ervan;

    22.

    is zeer verheugd over het feit dat het nieuwe EU-instrument Europa in de wereld (NDICI) goed weerspiegelt hoe urgent en belangrijk snelle, krachtige en uitgebreide externe klimaatactie is; is in dit verband verheugd over het feit dat het NDICI klimaatactie mainstreamt en ervoor zal zorgen dat 30 % van zijn begroting van 80 miljard EUR voor zeven jaar klimaatacties ondersteunt; verzoekt de Commissie deze doelstellingen volledig na te leven en in haar berekeningen alleen maatregelen met een duidelijke klimaatdimensie op te nemen; is ingenomen met het feit dat investeringen in fossiele brandstoffen en maatregelen met schadelijke of aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu en het klimaat uitgesloten zijn van financiering; staat zeer positief tegenover het NDICI-klimaatveiligheidsbeleid (zie punt 3.1, d), van bijlage III bij de NDICI-verordening); verzoekt de Commissie prioriteit te verlenen aan maatregelen die gericht zijn op alomvattende en inclusieve resultaten door de beperking van en de aanpassing aan klimaatverandering te koppelen aan conflictpreventie en vredesopbouw; is ingenomen met het programma inzake milieu en klimaatverandering van het NDICI en benadrukt dat kwetsbare en in conflict verwikkelde landen beter moeten worden ondersteund op het gebied van milieugovernance, ook door middel van institutionele opbouw; dringt erop aan dat het volledige potentieel voor milieugerelateerde vredesopbouw wordt ontsloten in het kader van het NDICI-programma voor vrede, stabiliteit en conflictpreventie; is van mening dat de aanpak van het NDICI inzake klimaatveiligheid een referentiepunt moet zijn voor al het andere externe optreden van de Unie en verzoekt de VV/HV ervoor te zorgen dat met name het GVDB op die aanpak wordt afgestemd; verzoekt de Commissie en de EDEO gebruik te maken van de resultaten van bestaand onderzoek naar opkomende kwetsbaarheden op het gebied van klimaatveiligheid, met name in de Sahel, het Midden-Oosten en Oost-Afrika;

    23.

    is van mening dat klimaatveiligheid volledig moet worden geïntegreerd in het instrumentarium voor conflictpreventie en crisisbeheersing van de Unie teneinde de veerkracht van fragiele staten en getroffen bevolkingsgroepen te versterken;

    24.

    onderstreept dat het noodzakelijk is om het vermogen van de Unie voor strategische prognose, vroegtijdige waarschuwing, situationeel bewustzijn en conflictanalyse te verbeteren met behulp van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens en innovatieve methoden van verschillende bronnen; benadrukt dat de ruimteprogramma’s van de Unie, het Satellietcentrum van de EU (Satcen) en het Inlichtingen- en situatiecentrum van de EU (Intcen), de eenheid conflictpreventie van de EDEO, nationale onderzoekscentra, denktanks, nationale inlichtingendiensten en het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum, naast stelselmatige samenwerking met maatschappelijke organisaties, ook een bijdrage moeten leveren aan strategische prognose, vredesopbouw, klimaat- en conflictonderzoek; is van mening dat het van het grootste belang is dat deze kennis wordt gebruikt om toekomstige missies, operaties en acties goed op te zetten, rekening houdend met parameters die variëren van veranderende weersomstandigheden tot de lokale politieke context; prijst de essentiële rol van Europese ruimtevaartprogramma’s zoals Copernicus bij het begrijpen van klimaatverandering en het monitoren van broeikasgasemissies; herinnert eraan dat de gedecentraliseerde agentschappen van de EU, en in het bijzonder Satcen, over unieke mogelijkheden beschikken om gegevens te verzamelen over klimaatverandering en de veiligheidsaspecten ervan in de hele wereld; merkt op dat het ruimteprogramma van de EU eveneens een cruciale rol speelt bij de aanpak van de veiligheidsaspecten van klimaatverandering; is ingenomen met de huidige inspanningen van Satcen op dit gebied;

    25.

    beklemtoont dat het beginsel van op gegevens gebaseerde beleidsmaatregelen en programma’s binnen klimaatveiligheidsprogramma’s centraal moet staan; is zich tegelijkertijd bewust van de beperkingen van bigdatabenaderingen en kwantitatieve milieubelastingsindicatoren als het gaat om conflictvoorspelling, aangezien daarbij mogelijk onvoldoende rekening wordt gehouden met de lokale maatschappelijke context; herinnert aan het gebrek aan betrouwbare gegevens in sommige kwetsbare landen, ook als gevolg van corruptie en zwakke bestuursstructuren, en dat in dergelijke gevallen gebruik kan worden gemaakt van proxygegevens; is van mening dat de kennis en initiatieven van de lokale bevolking en het maatschappelijk middenveld een sleutelrol spelen bij de inspanningen van de Unie om de gevolgen van klimaatverandering voor conflicten aan te pakken;

    26.

    verzoekt de EDEO en de Commissie ervoor te zorgen dat vroegtijdige waarschuwing en conflictanalyse op passende wijze worden gekoppeld aan vroegtijdige maatregelen en reacties, en dat er een betekenisvolle strategische prognosecapaciteit voorhanden is; is in dit verband ingenomen met de lopende conflictanalyse van ongeveer zestig landen door de EDEO; herinnert eraan dat het van essentieel belang is dat klimaatmaatregelen conflictsensitief zijn om te vermijden onbedoeld schade toe te brengen en om waar mogelijk bij te dragen aan vrede;

    27.

    wijst erop dat er behoefte is aan een gevalsgewijze aanpak, met inbegrip van regiospecifieke analyses en lokaal aangestuurde initiatieven, die is aangepast aan de specifieke situatie ter plaatse; benadrukt dat het belangrijk is gemeenschappen weerbaarder te maken, en dat het ondersteunen van eigen plaatselijke inbreng en inclusieve lokale bestuursstructuren cruciaal is om duurzame resultaten te waarborgen; onderstreept dat een inclusieve en doorzichtige benadering van lokale bevolkingen en doeltreffendere maatregelen inzake milieubescherming, bijvoorbeeld toegang tot vitale hulpbronnen, ook bijdragen tot de veiligheid van EU-troepen en -personeel (veiligheid van missies); spreekt zijn volledige steun uit voor milieuactivisten, aangezien zij in delen van de wereld te maken krijgen met toenemende repressie; beklemtoont dat staten die de mogelijkheden van milieuactivisten om op te treden beperken, schade berokkenen aan tal van mensen wier vaardigheden het hardst nodig zijn en daardoor de belangen van de EU schaden;

    28.

    dringt aan op internationale samenwerking om de uitdagingen in verband met milieumigratie aan te pakken, teneinde gemeenschappelijke oplossingen te ontwikkelen; roept ertoe op bijzondere aandacht te besteden aan het verlenen van passende bijstand aan kinderen en jongeren;

    29.

    meent dat milieugerelateerde vredesopbouw moet worden versterkt, aangezien deze een van de algemene duurzame en eerlijke oplossingen is voor het tegengaan van de effecten van klimaatverandering en het bestendigen van vrede, door dialoog en samenwerking op lokaal, nationaal en internationaal niveau te bevorderen (bijvoorbeeld ten aanzien van het beheer van natuurlijke hulpbronnen, de toegang tot land en water, milieubescherming, rampenrisicovermindering, het opvangen van klimaatvluchtelingen enz.) en kansen te bieden voor een op verandering gerichte aanpak om het hoofd te bieden aan de onderliggende oorzaken van conflict en de structurele factoren voor marginalisering; benadrukt dat de initiatieven voor bemiddeling voorafgaand aan conflicten moeten worden opgevoerd, ook door de financiering via het NDICI te verhogen; wijst erop dat het milieu gedurende de volledige conflictcyclus moet worden aangepakt en dat ook de situatie na een conflict op passende wijze moet worden aangepakt, aangezien dit de bevolking kwetsbaarder kan maken voor milieurisico’s of kan leiden tot een toename van milieucriminaliteit of verwoesting (zoals ontbossing) in onbeheerde gebieden;

    30.

    onderstreept dat de klimaatactie van de Unie inclusief moet zijn, gendergelijkheid moet bevorderen, de op mensenrechten gebaseerde EU-benadering moet toepassen, goed bestuur moet stimuleren en de agenda voor jongeren, vrede en veiligheid en de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid ten uitvoer moet leggen, in overeenstemming met het genderactieplan III van de EU; pleit met name voor de ondersteuning van de initiatieven van basisorganisaties voor vrouwen, jongeren en inheemse bevolkingen en voor het trekken van lering uit deze initiatieven;

    31.

    onderstreept eveneens dat het noodzakelijk is klimaatveiligheidsdeskundigen in te zetten binnen de GVDB-missies en -operaties, waarbij de lidstaten worden aangemoedigd deze inspanningen te ondersteunen door dergelijke deskundigen ter beschikking te stellen; stelt voor om EU-delegaties specifiek te belasten met het verbeteren van de verslaglegging over het beheer van land en natuurlijke hulpbronnen, alsmede over de daarmee verband houdende sociaal-economische en politieke ontwikkelingen; benadrukt dat het van belang is de bevoegde EU-actoren ook op te dragen de situatie in regio’s die zwaar worden getroffen door klimaatverandering en milieuaantasting, zoals de Sahel, de Hoorn van Afrika en het gebied van de Stille Oceaan, nauwlettend in het oog te houden en dankzij de ontwikkeling van mechanismen de impact, de getrokken lering en de beste praktijken van inspanningen te monitoren, te evalueren, te documenteren en openbaar te maken teneinde alomvattende resultaten te bereiken door aanpassing aan klimaatverandering en vredesopbouw met elkaar te verbinden;

    32.

    is ingenomen met de toegenomen nadruk op het verband tussen klimaat en veiligheid en de deelname van secretaris-generaal van de NAVO, Jens Stoltenberg, aan de 26e VN-Conferentie van de Partijen inzake klimaatverandering in Glasgow (COP26), en dringt aan op concrete samenwerking tussen de EU en de NAVO in dit opzicht;

    De operationele dimensie aanpakken

    33.

    erkent dat veel GVDB-missies worden uitgevoerd in gebieden die zwaar worden getroffen door klimaatverandering, waardoor de uitdagingen voor deze missies toenemen;

    34.

    benadrukt dat klimaatverandering ook tot volksverhuizingen kan leiden en uitdagingen kan vormen voor de operatiegebieden; dringt aan op een duidelijk bewustzijn van de veiligheidsaspecten van klimaatverandering als een cruciale factor waarmee militairen te maken zullen krijgen, niet alleen vanwege de gevolgen ervan voor militaire operaties, maar ook om te anticiperen op toenemende door het klimaat veroorzaakte interne ontheemding, die al groter is dan de ontheemding door conflicten; merkt echter op dat de strijdmachten onvoldoende voorbereid zijn op de veiligheidsimplicaties van het veranderende klimaat in de wereld;

    35.

    pleit voor de integratie van een klimaatsensitieve aanpak en is er vast van overtuigd dat de lidstaten alle missies en -operaties en alle acties van de Europese Vredesfaciliteit (EVF) dringend het mandaat moeten geven om beter bij te dragen tot de geïntegreerde aanpak van veiligheidsuitdagingen op het gebied van de klimaatverandering, met name in de Sahel en de Hoorn van Afrika, om de kostprijs van de operaties (lager energieverbruik, gebruik van nieuwe energiebronnen) te doen dalen en tegelijk de operationele efficiëntie van de missies te vergroten;

    36.

    benadrukt dat GVDB-missies en -operaties en EVF-acties kunnen bijdragen tot het vergroten van de klimaatweerbaarheid van de gastlanden en onderstreept dat in hun exitstrategie een positief resultaat moet worden beoogd wat betreft de lokale voetafdruk, zonder afbreuk te doen aan hun belangrijkste veiligheids- en defensietaken en zonder de levensvatbaarheid en operationele doeltreffendheid van de missie of de veiligheid van militair en civiel personeel op het spel te zetten; benadrukt dat het verminderen van de operationele afhankelijkheid van fossiele brandstoffen voordelen oplevert qua operationele efficiëntie en doeltreffendheid, onder meer door de veiligheid van missiepersoneel te verbeteren door logistieke toeleveringsketens te verkorten, en de geloofwaardigheid van het GVDB-optreden te versterken met het oog op de leidersrol van de EU in de wereld op het gebied van klimaat;

    37.

    herinnert eraan dat alle civiele en militaire GVDB-missies en -operaties en EVF-acties deel moeten uitmaken van een bredere politieke strategie die is ontworpen om bij te dragen aan de menselijke veiligheid en ernaar moeten streven het niveau van veiligheid en stabiliteit lokaal te verhogen; wijst erop dat klimaatveiligheid en milieugerelateerde vredesopbouw moeten worden geïntegreerd in geactualiseerde EU-concepten inzake hervorming van de veiligheidssector en ontwapening, demobilisatie en re-integratie, waarbij de veerkracht van de betrokken lokale bestuursstructuren moet worden versterkt, met name wat betreft de kwaliteit van veiligheidsdiensten, inclusiviteit (vooral met betrekking tot de participatie en de rechten van vrouwen, jongeren en gemarginaliseerde groepen in al hun diversiteit), verantwoordingsplicht en transparantie;

    38.

    benadrukt dat de belangrijkste effecten van de klimaatverandering momenteel pleiten voor meer missies ter bevordering van de burgerveiligheid, hetgeen niet tot de kerntaak van de strijdmachten behoort;

    39.

    verzoekt de EDEO te waarborgen dat civiele missies en militaire operaties klimaatsensitief door ontwerp zijn; benadrukt dat dringend moet worden voorkomen dat de activiteiten van de Unie in kwetsbare derde landen bijdragen tot schaarste van hulpbronnen, stijgende prijzen van vitale hulpbronnen of milieuaantasting en -verontreiniging; benadrukt dat voor missies een infrastructuur en toeleveringsketen moeten worden ontwikkeld die klimaat- en milieuveerkrachtig en -sensitief en zo geoptimaliseerd qua energie en koolstofneutraal mogelijk zijn; is van mening dat het absoluut noodzakelijk is massaal te investeren in onderzoek naar en ontwikkeling van koolstofneutrale brandstoffen en aandrijfsystemen voor militaire middelen voor vervoer op land, over zee en in de lucht en gebruik te maken van nieuwe technologie als mobiele zonnesystemen, met name voor statische elementen, teneinde de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verkleinen, en dat daarbij moet worden gestreefd naar een zo goed mogelijk evenwicht tussen operationele prestaties en milieuefficiëntie zonder nieuwe afhankelijkheden van buitenlandse actoren te creëren;

    40.

    stelt voor een leerplan op te stellen voor een cursus aan de Europese Veiligheids- en defensieacademie voor de opleiding van opleiders om klimaat- en milieukwesties te integreren in het gewone militaire opleidingssysteem op tactisch en strategisch niveau; is van mening dat dergelijke cursussen verplichte opleiding voorafgaand aan de missie moeten vormen voor klimaatveiligheidsadviseurs voor GVDB-missies en -operaties alsmede EU-delegaties;

    41.

    is van mening dat de koolstofvoetafdruk van militaire infrastructuur kan worden geoptimaliseerd door meer in te zetten op energie-efficiëntie, via renovatie en het passende gebruik van hernieuwbare energie;

    42.

    is ingenomen met de moderniseringsinspanningen om de apparatuur bestand te maken tegen de extreme temperatuurschommelingen ten gevolge van de klimaatverandering, en in het bijzonder met de cellen voor ecodesign om de duurzaamheid van de apparatuur te waarborgen;

    43.

    benadrukt dat de milieugerelateerde vredesopbouw en klimaatveiligheid van de EU moeten worden versterkt door taken en ondersteuning op te nemen op het gebied van bemiddeling, dialoog, burgerbescherming, conflictoplossing en verzoening ter verlichting van door het klimaat veroorzaakte spanningen tussen verschillende gemeenschappen die strijden om schaarse hulpbronnen, zoals landbouwgrond of water, en die de positie van gewelddadige gewapende en extremistische groepen gemakkelijk kunnen versterken of kunnen uitmonden in gewapende conflicten of zelfs interstatelijke oorlogen; wijst er in dit verband op dat aangepaste missies onder meer gericht moeten zijn op geïntegreerde vredesopbouw, milieugerelateerde vredesopbouw en maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering, alsmede op het versterken van civiele capaciteiten voor conflictpreventie; stelt voor dergelijke aangepaste missies te richten op:

    (a)

    door het klimaat veroorzaakte schaarste van hulpbronnen die bijdraagt tot conflict en instabiliteit;

    (b)

    kritieke infrastructuur in kwetsbare landen en het weerbaarder maken van deze landen op het gebied van veiligheid;

    (c)

    een conflictsensitieve bescherming en verdediging van biodiversiteit, met name in ecosystemen van kwetsbare en door oorlog verscheurde landen;

    Klimaatverandering integreren in de militaire vermogensopbouw

    44.

    stelt dat alle door de Unie en haar lidstaten gebruikte militaire vermogens en diensten moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU en zich moeten aanpassen aan steeds uitdagender klimaatomstandigheden, onder meer om de voltooiing van hun taken thuis en in het buitenland te kunnen waarborgen; is ten aanzien van aanpassing aan klimaatverandering van mening dat het dringend noodzakelijk is dat de strijdmachten van de lidstaten hun vermogens aanpassen aan de steeds moeilijker wordende klimaatomstandigheden;

    45.

    dringt aan op een evaluatie van de impact van door klimaatverandering veroorzaakte veranderende weerspatronen en van frequentere extreme weersomstandigheden op de operationele doeltreffendheid van de strijdmachten en de vermogensvereisten die daar mogelijk het gevolg van zijn;

    46.

    onderstreept dat een toename van de defensie-uitgaven, rekening houdend met de noodzaak om het ambitieniveau van onze legers te handhaven, niet mag leiden tot een stijging van de uitstoot, dat een deel van de defensie-uitgaven bestemd moet zijn voor investeringen in technologieën en capaciteiten die de uitstoot aanzienlijk verlagen, zoals elektrificatie en het gebruik van koolstofneutrale brandstoffen, en dat klimaat- en milieuoverwegingen een belangrijke drijvende kracht zijn geworden; herinnert eraan dat militaire strategen en planners van de EU en de NAVO zich al meer dan een decennium buigen over de vraag hoe strijdmachten hun koolstofvoetafdruk kunnen verkleinen; verzoekt de EU en de NAVO een gemeenschappelijke methode te ontwikkelen om bondgenoten te helpen de broeikasgasemissies van militaire activiteiten en installaties te meten en emissiereductiedoelstellingen vast te stellen; herinnert eraan dat een verminderde energetische voetafdruk en brandstofbehoefte ook een positief effect hebben op de veiligheid en efficiëntie van missies; is in dit verband ingenomen met de activiteiten van het EDA, met name het Go Green-beleid, het Groene Defensie-initiatief, de energie- en milieuwerkgroep, het overlegforum over duurzame energie in de defensie- en veiligheidssector en het incubatieforum inzake circulaire economie op het gebied van Europese defensie; pleit voor een versnelling en uitbreiding van dergelijke projecten en voor een onafhankelijke externe evaluatie daarvan;

    47.

    merkt op dat het EDA heeft geconcludeerd dat de daaruit voortvloeiende verlaging van het verbruik van fossiele brandstoffen ook leidt tot lagere kosten, minder uitstoot en minder afhankelijkheid van niet-Europese bronnen, en dat het aantal slachtoffers aanzienlijk kan worden verlaagd aangezien er veel minder brandstofkonvooien zijn die tegenstanders kunnen aanvallen, waardoor tegelijkertijd middelen vrijkomen die anders gebruikt worden om de konvooien te beschermen, en dat het algehele vermogen doeltreffender wordt gemaakt door meer uithoudingsvermogen, mobiliteit en autonomie; herinnert eraan dat de toename van het aandeel koolstofvrije brandstoffen in het leger niet alleen kan bijdragen tot klimaatneutraliteit, maar ook de voorzieningszekerheid en strategische autonomie kan helpen vergroten; benadrukt dat een grote vraag naar fossiele brandstoffen en lange aanvoerroutes de kosten voor missies en operaties doen toenemen en het veiligheidsrisico voor personeel en contractanten van missies vergroten;

    48.

    verzoekt DG DEFIS, de lidstaten, EDEO en het EDA bij de besteding van EU-middelen te kiezen voor een benadering met een lage ecologische, energie- en koolstofvoetafdruk door ontwerp en regelmatig verslag uit te brengen over de vorderingen; benadrukt dat een gecoördineerde aanpak op EU-niveau van bijzonder belang is bij het introduceren van initiatieven op het gebied van onderzoek, ontwikkeling, modernisering of het bundelen en delen van initiatieven, met name op het gebied van technologie en vermogens voor militair en voor tweeërlei gebruik; herinnert eraan dat het strategisch van belang is alle technologische aspecten te ontwikkelen en de kosten van de hele economische levensduur aan te pakken, samen met normalisatie en certificering op EU-niveau, om ervoor te zorgen dat uitrusting geschikt is om de gevolgen van de klimaatcrisis aan te pakken; is ingenomen met het feit dat het EDF bijdraagt tot de integratie van klimaatacties in het beleid van de Unie en tot de verwezenlijking van een globale doelstelling om 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie aan klimaatdoelstellingen te besteden, wat het streefcijfer is voor de EU-begroting 2021-2027; herinnert eraan dat onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten gericht kunnen zijn op oplossingen om de efficiëntie te verbeteren, de koolstofvoetafdruk te verkleinen en duurzame beste praktijken te verwezenlijken; is ingenomen met de investeringen van 133 miljoen EUR die hiervoor in het eerste jaarlijkse werkprogramma zijn uitgetrokken, maar merkt op dat dit slechts 11 % van de totale jaarlijkse EDF-begroting is; herinnert aan de rol van NextGenerationEU voor klimaatactie en verzoekt de lidstaten middelen uit hun nationale herstelplannen te gebruiken teneinde te investeren in de groene transitie van hun militaire infrastructuur;

    49.

    benadrukt dat meer moet worden geïnvesteerd in “groene” defensie, met name door een groter aandeel van uit de EU-begroting gefinancierde militaire O&O en dual-use technologische innovaties (materialen, energie enz.) te wijden aan koolstofneutrale brandstoffen en aandrijfsystemen voor militaire vliegtuigen, schepen en andere voertuigen, vooral met betrekking tot toekomstige zware wapensystemen (zoals het toekomstige Europese luchtgevechtssysteem (FCAS) en de Europese gevechtstank (EMBT)) en andere systemen die binnen de door de EU verstrekte kaders worden ontwikkeld; onderstreept dat dergelijke investeringen, gezien hun tweeledige karakter, een krachtig positief overloopeffect hebben naar de civiele sector, met name de noodlijdende burgerluchtvaartsector die op zoek is naar minder energie-intensieve en kosteneffectievere bedrijfsmodellen en -technologieën; is van mening dat meer gebruik kan worden gemaakt van ecodesign om de milieueffecten van militaire apparatuur tijdens de levensduur ervan te beperken en dat daarbij moet worden gestreefd naar een zo goed mogelijk evenwicht tussen operationele prestaties en milieuefficiëntie; is van oordeel dat de stroomvoorziening van militaire technologie verder moet worden bevorderd en uitgebreid moet worden gefinancierd via in het kader van het EDF toegekende Europese subsidies, met name wat betreft wapensystemen, maar ook als het gaat om huisvesting, kazernes en de daarvoor bestemde verwarmings- en koelsystemen, hetzij in de lidstaten, hetzij in militaire kampen waar zij worden ingezet; herinnert eraan dat de verantwoordelijkheid voor de aanpassing van defensiemiddelen en het gebruik ervan aan klimaatverandering in de eerste plaats bij de lidstaten ligt en dat de EU als zodanig nog niet over haar eigen capaciteiten beschikt;

    50.

    benadrukt dat de EU continu waakzaam moet blijven voor alle elementen die de EU kwetsbaar en/of afhankelijk kunnen maken ten gevolge van de “elektrificatie” van de Europese strijdmachten en deze moet beperken, in het bijzonder wat betreft de toegang tot essentiële grondstoffen; beklemtoont dat de “vergroening” en de digitalisering van de Europese strijdmachten de EU in geen geval op een nieuwe manier kwetsbaar mogen maken of de veiligheid van Europa of de Europese burgers in gevaar mogen brengen;

    51.

    dringt erop aan energie-efficiëntiecriteria en beginselen van de circulaire economie te integreren in programma’s voor vermogensontwikkeling en aanbestedingsrichtsnoeren, op basis van de ervaring en getrokken lering van de lidstaten en in het kader van activiteiten van het EDA; verzoekt de lidstaten te werken aan procesoptimalisering, milieuvriendelijk systeemontwerp, bouw en exploitatie op basis van circulariteitsbeginselen, met name met betrekking tot operationele hoofdkwartieren en veldkantoren; dringt aan op de versterking van de rol van het EDA, het EDF en permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) bij het ondersteunen van de lidstaten, het verspreiden van nationale beste praktijken en het organiseren van regelmatige peer-to-peeruitwisselingen over groene defensie en beperking van klimaatverandering;

    52.

    is van mening dat het tijd is om nieuwe PESCO-projecten te ontwikkelen die gericht zijn op het vaststellen van normen en benchmarks voor energie-efficiëntie, het creëren van nieuwe capaciteiten of het bundelen en moderniseren van bestaande capaciteiten; verzoekt de lidstaten na te gaan of het uitvoerbaar is om gebruik te maken van PESCO om een korps van militaire ingenieurs op te zetten dat zich richt op de aanpak van door het klimaat veroorzaakte natuurrampen en de bescherming van infrastructuur in kwetsbare landen; wijst erop dat het belangrijk is om periodieke evaluaties op te nemen om de voortgang van dergelijke projecten te beoordelen en tekortkomingen zo vroeg mogelijk aan te pakken; prijst de rol van gezamenlijke operaties om burgers te redden bij natuurrampen, zoals de Frans-Nederlandse Hurex-oefeningen op het gebied van rampenbeheersing in het Caribisch gebied;

    53.

    beklemtoont dat klimaatverandering en milieuaantasting moeten worden aangekaart bij de toekomstige herziening van het pact inzake het civiele GVDB, met name wat betreft de integratie van klimaat- en milieuaspecten in de operationele taken en het opleidingsbeleid;

    De internationale samenwerking intensiveren en het multilateralisme versterken

    54.

    wijst op het belang van samenwerking als kernelement van de voortrekkersrol van de EU bij het aanpakken van klimaatverandering, zoals verankerd in de routekaart; staat positief tegenover personeelsuitwisselingen tussen de VN en de NAVO, en benadrukt dat nauwere samenwerking op dit gebied noodzakelijk is; verzoekt de EDEO en de bevoegde diensten van de Commissie nader in dialoog te treden met andere partners, zoals de Afrikaanse Unie, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, Canada en de Verenigde Staten; benadrukt dat het huidige gebrek aan betrouwbare en internationaal vergelijkbare gegevens over energieverbruik en broeikasgasemissies in de defensiesector eveneens moet worden verholpen;

    55.

    benadrukt dat klimaatveiligheidsbeleid niet alleen gericht moet zijn op aanpassing aan onrust, tekorten aan hulpbronnen en hogere niveaus van onvoorspelbaarheid, maar ook op het bevorderen van de diepere veranderingen die nodig zijn om de ecologische stabiliteit en het evenwicht op mondiaal niveau te herstellen;

    56.

    dringt erop aan het verband tussen klimaat en veiligheid op te nemen als een nieuw prioritair gebied voor het strategisch partnerschap tussen de VN en de EU inzake vredesoperaties en crisisbeheersing;

    57.

    neemt kennis van de door de NAVO geuite ambitie om tegen 2050 koolstofneutraliteit te bereiken; onderstreept dat 22 lidstaten NAVO-lid zijn en verzoekt de VV/HV erop toe te zien dat doelstellingen, benchmarks en methoden op het gebied van emissieverlaging op elkaar zijn afgestemd tussen de lidstaten, aangezien zij maar over één strijdmacht beschikken; meent dat de NAVO en de EU ervoor moeten kiezen om klimaatveiligheid te behandelen als een nieuw terrein voor samenwerking en concrete acties; dringt er met name op aan klimaatverandering en -veiligheid op te nemen als een nieuw en zeer concreet samenwerkingsgebied in de derde gezamenlijke verklaring van de EU en de NAVO;

    58.

    benadrukt de belangrijke rol van parlementaire diplomatie bij het versterken van de internationale banden met het oog op de bestrijding van klimaatverandering, onder meer door middel van de werkzaamheden van de commissies en delegaties van het Europees Parlement, en dringt aan op meer aandacht voor het verband tussen klimaat en veiligheid;

    59.

    wijst erop dat het gebrek aan klimaatfinanciering een belangrijke belemmering vormt voor het op zinvolle wijze aanpakken van klimaatverandering en het opbouwen van klimaatveiligheid; betreurt het feit dat de internationale gemeenschap in 2009 100 miljard USD aan klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden heeft toegezegd, maar dat deze toezegging nog steeds niet was nagekomen tegen de COP26;

    o

    o o

    60.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie.

    (1)  PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149.

    (2)  PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1.

    (3)  PB C 99 van 1.3.2022, blz. 105.

    (4)  PB C 118 van 8.4.2020, blz. 32.


    Top