EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022IP0064

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (2020/2268(INI))

PB C 347 van 9.9.2022, p. 61–96 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
PB C 347 van 9.9.2022, p. 50–85 (GA)

9.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/61


P9_TA(2022)0064

Buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (2020/2268(INI))

(2022/C 347/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”), en met name de artikelen 7, 8, 11, 12, 39, 40, 47 en 52,

gezien het Handvest van de Verenigde Naties, en met name de artikelen 1 en 2,

gezien resolutie 2131 (XX) van 21 december 1965 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, getiteld Verklaring inzake de ontoelaatbaarheid van inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van staten en de bescherming van hun onafhankelijkheid en soevereiniteit,

gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name de artikelen 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16 en 17, alsook het protocol daarbij, met name artikel 3 daarvan,

gezien zijn resolutie van 23 november 2016 over de strategische communicatie van de EU in reactie op negatieve EU-propaganda door derden (1) en zijn aanbeveling van 13 maart 2019 bij het opmaken van de balans ten aanzien van de door de EDEO gegeven follow-up twee jaar na het EP-verslag over strategische communicatie van de EU in reactie op negatieve EU-propaganda door derden (2),

gezien zijn resolutie van 13 juni 2018 over cyberdefensie (3),

gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 5 december 2018 getiteld “Actieplan tegen desinformatie” (JOIN(2018)0036) en van 14 juni 2019 getiteld “Verslag over de uitvoering van het actieplan tegen desinformatie” (JOIN(2019)0012),

gezien het gezamenlijk werkdocument van 23 juni 2021 over het vijfde voortgangsverslag over de uitvoering van het gezamenlijk kader van 2016 ter bestrijding van hybride bedreigingen, en de gezamenlijke mededeling van 2018 over het opbouwen van weerbaarheid en reactiecapaciteit tegen hybride bedreigingen (SWD(2021)0729),

gezien het actieplan voor Europese democratie (COM(2020)0790),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 december 2020 getiteld “Europese media in het digitale decennium: Een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie” (COM(2020)0784),

gezien het wetgevingspakket digitale diensten,

gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021, over de Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie (4),

gezien de praktijkcode betreffende desinformatie van 2018 en de richtsnoeren van 2021 ter versterking van de praktijkcode betreffende desinformatie (COM(2021)0262) en de aanbevelingen inzake de nieuwe praktijkcode betreffende desinformatie die in oktober 2021 door de Europese Groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten zijn gepubliceerd,

gezien Speciaal verslag 09/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Desinformatie met gevolgen voor de EU: aangepakt, maar niet beteugeld”,

gezien het voorstel van de Commissie van 16 december 2020 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten (COM(2020)0829) en de voorgestelde bijlage bij de Richtlijn,

gezien Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (5) (BDI-screeningverordening) en de richtsnoeren van maart 2020 over de BDI-screeningverordening (C(2020)1981),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 16 december 2020 getiteld “De EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk” (JOIN(2020)0018),

gezien de artikelen van de Commissie Internationaal Recht inzake de aansprakelijkheid van staten voor internationale onrechtmatige daden,

gezien het voorstel van de Commissie van 16 december 2020 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (COM(2020)0823),

gezien het EU-instrumentarium van maart 2021 voor risicobeperkende maatregelen inzake de cyberbeveiliging van 5G-netwerken,

gezien Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (6),

gezien de studies, nota’s en uitgebreide analyses op verzoek van de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (INGE),

gezien de door zijn Commissie interne markt en consumentenbescherming in samenwerking met andere commissies georganiseerde hoorzitting met Frances Haugen van 8 november 2021,

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2021 over de stand van de cyberdefensievermogens van de EU (7),

gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals — SDG’s) van de Verenigde Naties, en met name SDG 16, die gericht is op de bevordering van vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling,

gezien de toespraak en intentieverklaring in de Staat van de Unie van 2021,

gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 10 september 2021 inzake “onze gemeenschappelijke agenda”,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 juni 2020 getiteld “Desinformatie in verband met COVID-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie” (JOIN(2020)0008),

gezien het besluit van de Raad van 15 november 2021 tot wijziging van de sanctieregeling tegen Belarus ter uitbreiding van de aanwijzingscriteria betreffende personen en entiteiten die hybride aanvallen en de instrumentalisering van mensen door het regime in Belarus organiseren of hieraan meewerken,

gezien zijn besluit van 18 juni 2020 over de instelling van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie — bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn (8), aangenomen overeenkomstig artikel 207 van zijn Reglement,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag aan de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (A9-0022/2022),

A.

overwegende dat buitenlandse inmenging een ernstige schending vormt van de universele waarden en beginselen waarop de Unie is gegrondvest, zoals menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, democratie en de rechtsstaat;

B.

overwegende dat buitenlandse inmenging, manipulatie van informatie en desinformatie een inbreuk vormen op de fundamentele vrijheden van meningsuiting en informatie zoals neergelegd in artikel 11 van het Handvest, en een bedreiging vormen voor deze vrijheden, en de democratische processen in de EU en haar lidstaten, zoals het houden van vrije en eerlijke verkiezingen, ondermijnen; overwegende dat buitenlandse inmenging tot doel heeft een verdraaide en verkeerde voorstelling van de feiten te geven, eenzijdige argumenten op kunstmatige wijze te versterken, informatie in diskrediet te brengen teneinde het politieke debat aan te tasten en uiteindelijk het vertrouwen in het kiesstelsel te ondermijnen, en daarmee ook in het democratische proces zelf;

C.

overwegende dat Rusland zich schuldig maakt aan desinformatie van een ongeëvenaarde kwaadaardigheid en omvang via zowel traditionele mediakanalen als socialemediaplatforms, om zijn burgers in eigen land en de internationale gemeenschap te misleiden aan de vooravond van en tijdens de aanvalsoorlog tegen Oekraïne die Rusland op 24 februari 2022 is begonnen, waaruit blijkt dat zelfs informatie als wapen kan worden ingezet;

D.

overwegende dat elke actie tegen buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie zelf de fundamentele vrijheden van meningsuiting en informatie moet eerbiedigen; overwegende dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) een sleutelrol speelt bij de evaluatie van de eerbiediging van de grondrechten, met inbegrip van artikel 11 van het Handvest, om onevenredige acties te voorkomen; overwegende dat actoren die zich bezighouden met buitenlandse inmenging en informatiemanipulatie deze vrijheden in hun voordeel misbruiken en dat het daarom van essentieel belang is de preventieve strijd tegen buitenlandse inmenging en informatiemanipulatie op te voeren, aangezien de democratie afhankelijk is van mensen die weloverwogen beslissingen nemen;

E.

overwegende dat is aangetoond dat kwaadwillende en autoritaire buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren, zoals onder meer Rusland, China, gebruikmaken van manipulatie van informatie en andere vormen van bemoeienis om zich in democratische processen in de EU te mengen; overwegende dat deze aanvallen, die deel uitmaken van een strategie voor hybride oorlogvoering en een schending van het internationaal recht vormen, burgers misleiden en bedriegen en hun stemgedrag beïnvloeden, verdeeldheid zaaien, polariseren en misbruik maken van de kwetsbaarheden van samenlevingen, haatzaaiende uitlatingen bevorderen, de situatie van kwetsbare groepen die vaker het slachtoffer worden van desinformatie verergeren, de integriteit van democratische verkiezingen en referenda verstoren, het wantrouwen zaaien in nationale regeringen, overheidsinstanties en de liberale democratische orde en het doel hebben de Europese democratie te destabiliseren, en derhalve een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid en soevereiniteit van de EU;

F.

overwegende dat buitenlandse inmenging een gedragspatroon is dat waarden, democratische procedures, politieke processen en de veiligheid van staten en burgers bedreigt of in potentie negatief beïnvloedt, alsmede het vermogen om uitzonderlijke situaties het hoofd te bieden; overwegende dat deze inmenging een manipulatief karakter heeft en opzettelijk en gecoördineerd wordt uitgevoerd en gefinancierd; overwegende dat degenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke inmenging, met inbegrip van hun gevolmachtigden binnen en buiten hun eigen grondgebied, statelijke of niet-statelijke actoren kunnen zijn en in hun buitenlandse inmenging dikwijls worden bijgestaan door politieke handlangers in de lidstaten die politieke en economische voordelen halen uit het bevoordelen van buitenlandse strategieën; overwegende dat het gebruik door buitenlandse actoren van binnenlandse gevolmachtigden en de samenwerking met binnenlandse bondgenoten de grens tussen buitenlandse en binnenlandse inmenging doet vervagen;

G.

overwegende dat buitenlandse inmenging vele vormen aanneemt, zoals desinformatie, het onderdrukken van informatie, manipulatie van socialemediaplatforms, hun algoritmen, algemene voorwaarden en reclamesystemen, cyberaanvallen, hack-and-leak-operaties om toegang te krijgen tot informatie over stemgerechtigden en zich in te laten met de legitimatie van de verkiezingen, bedreigingen en intimidatie van journalisten, onderzoekers, politici en leden van maatschappelijke organisaties, verkapte donaties en leningen aan politieke partijen, campagnes ten gunste van specifieke kandidaten, organisaties en mediakanalen, nep- of proxymediakanalen en -organisaties, inkapseling en coöptatie van elites, crimineel geld, neppersoonlijkheden en -identiteiten, druk om zelfcensuur uit te oefenen, misbruik van historische, religieuze en culturele narratieven, druk op onderwijs- en culturele instellingen, overname van kritieke infrastructuur, het onder druk zetten van buitenlanders die in de EU wonen, het instrumentaliseren van migranten en spionage; overwegende dat deze tactieken veelal gecombineerd worden toegepast om meer effect te sorteren;

H.

overwegende dat manipulatie van informatie en de verspreiding van desinformatie de economische belangen van statelijke en niet-statelijke actoren en hun gevolmachtigden ten goede kunnen komen en economische afhankelijkheden kunnen creëren die voor politieke doeleinden kunnen worden uitgebuit; overwegende dat buitenlandse inmenging in een wereld van non-kinetische internationale concurrentie bij uitstek als instrument kan worden gebruikt voor het destabiliseren en verzwakken van specifieke tegenhangers, of voor het bevorderen van het eigen concurrentievoordeel door de totstandbrenging van invloedskanalen, afhankelijkheden binnen toeleveringsketens, chantage of dwang; overwegende dat desinformatie directe en indirecte economische schade veroorzaakt die nog niet stelselmatig is beoordeeld op EU-niveau;

I.

overwegende dat misinformatie verifieerbaar onjuiste informatie betreft die niet is bedoeld om schade te berokkenen, terwijl desinformatie verifieerbaar onjuiste of misleidende informatie betreft die opzettelijk wordt gecreëerd, gepresenteerd of verspreid om schade te berokkenen of mogelijk ontwrichtende gevolgen voor de samenleving te bewerkstelligen door het publiek te misleiden, of met het doel om economisch voordeel te behalen;

J.

overwegende dat er binnen de EU overeenstemming moet worden bereikt over gezamenlijke en zeer gedetailleerde definities en methodologieën om het gemeenschappelijk inzicht in de bedreigingen te verbeteren en passende EU-normen te ontwikkelen teneinde het toeschrijven van verantwoordelijkheid en de respons te verbeteren; overwegende dat de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op dit gebied veel werk heeft verzet; overwegende dat deze definities moeten garanderen dat inmenging van buitenaf niet mogelijk is en de mensenrechten worden geëerbiedigd; overwegende dat samenwerking met gelijkgestemde partners in de betreffende internationale fora bij het opstellen van gemeenschappelijke definities van buitenlandse inmenging met het oog op de vaststelling van internationale normen en standaarden, van het allergrootste belang is; overwegende dat de EU het voortouw moet nemen bij het vaststellen van duidelijke internationale regels voor het toeschrijven van de verantwoordelijkheid bij buitenlandse inmenging;

Noodzaak van een gecoördineerde strategie tegen buitenlandse inmenging

K.

overwegende dat pogingen tot buitenlandse inmenging in de hele wereld toenemen en steeds systemischer en geraffineerder worden, waarbij wijdverbreid gebruikgemaakt wordt van artificiële intelligentie (AI) en de toerekenbaarheid wordt uitgehold;

L.

overwegende dat het de plicht is van de EU en haar lidstaten om alle burgers en infrastructuur, alsook hun democratische stelsels, te beschermen tegen pogingen van buitenlandse inmenging; overwegende dat het de EU en haar lidstaten echter lijkt te ontbreken aan passende en toereikende middelen om deze dreigingen beter te kunnen voorkomen, opsporen, toeschrijven, bestrijden en bestraffen;

M.

overwegende dat veel beleidsmakers, en burgers in het algemeen, zich niet bewust zijn van de realiteit van deze kwesties, hetgeen onbedoeld kan bijdragen tot het ontstaan van nog meer kwetsbaarheden; overwegende dat de kwestie van desinformatiecampagnes bij Europese beleidsmakers niet bovenaan de agenda staat; overwegende dat de hoorzittingen en werkzaamheden van de Bijzondere Commissie INGE hebben bijgedragen tot de publieke erkenning en de contextualisering van deze kwesties en het Europese debat over buitenlandse inmenging met succes hebben ingekaderd; overwegende dat langdurige pogingen vanuit het buitenland om desinformatie te verspreiden reeds hebben bijgedragen tot de opkomst van desinformatie van eigen bodem;

N.

overwegende dat het van cruciaal belang is dat institutionele organen en onafhankelijke analisten en factcheckers in realtime toezicht houden op de stand van zaken met betrekking tot buitenlandse inmenging, doeltreffend hun maatregelen coördineren en informatie uitwisselen, zodat passende actie wordt ondernomen, niet alleen om informatie te verstrekken over actuele kwaadwillige aanvallen, maar ook om deze tegen te gaan; overwegende dat er vergelijkbare aandacht moet uitgaan naar het in kaart brengen van de samenleving en het identificeren van de onderdelen ervan die het meest kwetsbaar en ontvankelijk zijn voor buitenlandse inmenging en desinformatie, en naar het aanpakken van de oorzaken van die kwetsbaarheden;

O.

overwegende dat de eerste prioriteit van de EU-defensie, dat wil zeggen de weerbaarheid van EU-burgers tegen buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie, een aanpak op de lange termijn en voor de gehele samenleving vereist, om te beginnen door middel van vroegtijdige voorlichting over en bewustmaking van de problemen;

P.

overwegende dat het noodzakelijk is om op alle bestuurlijke niveaus en sectoren samen te werken en te coördineren tussen de lidstaten, op EU-niveau en met gelijkgestemde landen, alsook met het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector, om kwetsbaarheden in kaart te brengen, aanvallen op te sporen en te neutraliseren; overwegende dat het dringend noodzakelijk is de perceptie van bedreigingen te synchroniseren met de nationale veiligheid;

Weerbaarheid opbouwen door situationeel bewustzijn, mediawijsheid en informatiegeletterdheid, mediapluriformiteit, onafhankelijke journalistiek en onderwijs

Q.

overwegende dat situationeel bewustzijn, krachtige democratische stelsels, een sterke rechtsstaat, een levendig maatschappelijk middenveld, vroegtijdige waarschuwingen en dreigingsevaluatie de eerste stappen zijn om manipulatie van informatie en inmenging tegen te gaan; overwegende dat, ondanks alle vooruitgang die is geboekt bij de bewustmaking van buitenlandse inmenging, veel mensen, waaronder beleidsmakers en ambtenaren die werkzaam zijn in de potentieel betrokken domeinen, zich nog steeds niet bewust zijn van de potentiële risico’s die verbonden zijn aan buitenlandse inmenging en niet weten hoe zij die kunnen aanpakken;

R.

overwegende dat hoogwaardige, duurzaam en transparant gefinancierde en onafhankelijke nieuwsmedia en professionele journalistiek essentieel zijn voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media en voor de rechtsstaat, en derhalve een pijler van de democratie en de beste remedie tegen desinformatie vormen; overwegende dat sommige buitenlandse actoren misbruik maken van de westerse mediavrijheid om desinformatie te verspreiden; overwegende dat professionele media en de traditionele journalistiek, als bron van kwaliteitsvolle informatie, voor moeilijke tijden staan in het digitale tijdperk; overwegende dat hoogwaardig onderwijs en hoogwaardige opleidingen journalistiek binnen en buiten de EU nodig zijn om waardevolle journalistieke analysen en hoge redactionele normen te kunnen voortbrengen te waarborgen; overwegende dat de EU journalistiek in de digitale omgeving moet blijven steunen; overwegende dat wetenschappelijk onderbouwde communicatie een belangrijke rol moet spelen;

S.

overwegende dat de media met een onafhankelijke redactie een essentiële en onvervangbare rol vervullen bij het leveren van hoogwaardige en onpartijdige informatiediensten aan het grote publiek en moeten worden beschermd tegen kwaadwillige inkapseling en worden versterkt als een fundamentele pijler in de strijd tegen desinformatie;

T.

overwegende dat verschillende belanghebbenden en instellingen verschillende methoden en definities hanteren om buitenlandse inmenging te analyseren — alle met een verschillende mate van begrijpelijkheid — en overwegende dat deze verschillen vergelijkbare monitoring, analyse en beoordeling van het dreigingsniveau in de weg kunnen staan, hetgeen gezamenlijk optreden bemoeilijkt; overwegende dat er behoefte is aan een EU-definitie en -methodologie om de gemeenschappelijke dreigingsanalyse te verbeteren;

U.

overwegende dat terminologie die zich toespitst op inhoud — zoals nep- of misleidend nieuws, onjuiste informatie en desinformatie — moet worden aangevuld met terminologie die zich toespitst op gedrag, teneinde het probleem adequaat aan te pakken; overwegende dat deze terminologie moet worden geharmoniseerd en zorgvuldig in acht moet worden genomen;

V.

overwegende dat opleiding in media- en digitale geletterdheid en bewustmaking, zowel voor kinderen als volwassenen, belangrijke instrumenten zijn om burgers weerbaarder te maken tegen pogingen van inmenging in de informatieruimte en om manipulatie en polarisatie te vermijden; overwegende dat samenlevingen met een hoog niveau van mediageletterdheid over het algemeen weerbaarder zijn tegen pogingen tot buitenlandse inmenging; overwegende dat journalistieke werkmethoden zoals constructieve journalistiek het vertrouwen van burgers in de journalistiek kunnen helpen versterken;

W.

overwegende dat manipulatie van informatie vele vormen kan aannemen, zoals het verspreiden van desinformatie en volledig onwaar nieuws, het verdraaien van feiten, narratieven en voorstellingen van meningen, het onderdrukken van bepaalde informatie of meningen, het uit de context halen van informatie, het manipuleren van gevoelens van mensen, het bevorderen van haatzaaiende uitlatingen, het bevorderen van sommige meningen ten koste van andere en het intimideren van mensen om hen het zwijgen op te leggen; overwegende dat de manipulatie van informatie onder meer tot doel heeft chaos te creëren om het afbrokkelen van vertrouwen van de burgers in de oude en nieuwe “poortwachters” van informatie aan te moedigen; benadrukt dat er een dunne scheidingslijn bestaat tussen de vrijheid van meningsuiting en de bevordering van haatzaaiende uitlatingen en desinformatie, die niet mag worden misbruikt;

X.

wijst erop dat onder meer Azerbeidzjan, China, Turkije en Rusland het hebben gemunt op journalisten en tegenstanders in de Europese Unie, zoals de zaak van de Azerbeidzjaanse blogger en oppositiefiguur Mahammad Mirzali in Nantes of de Turkse journalist Erk Acarer in Berlijn;

Y.

overwegende dat er concreet bewijs bestaat dat de democratische processen van de EU doelwit zijn en inmenging ondervinden van desinformatiecampagnes die de democratische idealen en grondrechten op de proef stellen; overwegende dat desinformatie over onderwerpen zoals gender, lgbtiq+, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en minderheden een vorm van desinformatie is die een bedreiging vormt voor de mensenrechten, de digitale en politieke rechten ondermijnt, alsook de veiligheid en beveiliging van de doelwitten ervan, en tweespalt en verdeeldheid zaait tussen de lidstaten; overwegende dat vrouwelijke politieke kandidaten tijdens verkiezingscampagnes onevenredig vaak het doelwit zijn van seksistische narratieven, hetgeen ertoe kan leiden dat vrouwen worden ontmoedigd deel te nemen aan democratische processen; overwegende dat de daders van dergelijke desinformatiecampagnes, onder het mom van bevordering van “traditionele” of “conservatieve” waarden, strategische samenwerkingsverbanden aangaat met lokale partners teneinde toegang te krijgen tot informatie op lokaal niveau, en naar verluidt miljoenen euro’s aan buitenlandse financiering ontvangt;

Z.

overwegende dat ook elk onderdeel binnen de samenleving en elk individu, naast overheidsorganen, journalisten en de particuliere sector, een belangrijke rol te vervullen hebben om verspreiding van desinformatie te identificeren en een halt toe te roepen en mensen in hun omgeving die gevaar lopen, te waarschuwen; overwegende dat het maatschappelijk middenveld, de academische wereld en journalisten al sterk hebben bijgedragen aan de bewustmaking van het publiek en de vergroting van de maatschappelijke weerbaarheid, onder meer in samenwerking met confraters in partnerlanden;

AA.

overwegende dat maatschappelijke organisaties die de stemmen van minderheden vertegenwoordigen en mensenrechtenorganisaties in heel Europa nog altijd ondergefinancierd zijn, ondanks het feit dat zij een cruciale rol spelen op het gebied van bewustmaking en het tegengaan van desinformatie; overwegende dat maatschappelijke organisaties over passende middelen moeten beschikken om hun rol te vervullen bij het beperken van de gevolgen van buitenlandse inmenging;

AB.

overwegende dat het belangrijk is gemakkelijk en tijdig toegang te hebben tot op feiten gebaseerde informatie uit betrouwbare bronnen wanneer desinformatie zich begint te verspreiden;

AC.

overwegende dat het noodzakelijk is gevallen van buitenlandse inmenging en pogingen van manipulatie van de informatiesfeer snel op te sporen om deze tegen te gaan; overwegende dat EU-inlichtingenanalyses en situationeel bewustzijn afhankelijk zijn van de bereidheid van de lidstaten om informatie uit te wisselen; overwegende dat de voorzitter van de Commissie heeft voorgesteld een EU-centrum voor gezamenlijk situationeel bewustzijn tot stand te brengen; overwegende dat preventie en proactieve maatregelen, waaronder prebunking en een gezond informatie-ecosysteem, vele malen doeltreffender blijken te zijn dan factchecking en debunking die een veel lager bereik blijken te hebben dan de oorspronkelijke desinformatie; overwegende dat de EU en haar lidstaten momenteel niet over voldoende middelen beschikken om dergelijke maatregelen te treffen; overwegende dat nieuwe op AI gebaseerde analytische instrumenten, zoals het Litouwse Debunk.eu, kunnen helpen aanvallen op te sporen, kennis te delen en het publiek te informeren;

AD.

overwegende dat desinformatie gedijt in een omgeving van een zwak of versplinterd discours op nationaal of EU-niveau en in gepolariseerde en emotionele debatten, waarbij zwakke punten en vooroordelen in de samenleving en bij individuen worden uitgebuit, en overwegende dat desinformatie het publieke debat rond verkiezingen en andere democratische processen verstoort en het voor burgers moeilijk kan maken om weloverwogen keuzes te maken;

Buitenlandse inmenging met behulp van onlineplatforms

AE.

overwegende dat onlineplatforms gemakkelijk toegankelijke en betaalbare instrumenten kunnen zijn voor degenen die zich bezighouden met manipulatie van informatie en andere vormen van inmenging, zoals haatzaaien en pesten, het aantasten van de gezondheid en veiligheid van onze onlinegemeenschappen, het monddood maken van opposanten, spionage of de verspreiding van desinformatie; overwegende dat is gebleken dat de werking ervan gepolariseerde en extreme opvattingen in de hand werkt die ten koste gaan van op feiten gebaseerde informatie; overwegende dat platforms ook belangen hebben en niet persé neutraal zijn bij de behandeling van informatie; overwegende dat sommige onlineplatforms in hoge mate profiteren van het systeem dat verdeeldheid, extremisme en polarisatie versterkt; overwegende dat onlineruimte net zo belangrijk is geworden voor onze democratie als fysieke ruimte en daarom overeenkomstige regels nodig heeft;

AF.

overwegende dat platforms de verspreiding van onjuiste informatie en desinformatie op een ongekende en problematische manier hebben versneld en verergerd; overwegende dat onlineplatforms de stroom van online-informatie en -reclame controleren, dat platforms algoritmen ontwerpen en gebruiken om deze stromen te controleren en dat platforms niet transparant zijn, niet over geschikte procedures beschikken voor identiteitscontrole, gebruikmaken van onduidelijke en vage terminologie, en zeer weinig of geen informatie delen over het ontwerp, het gebruik en de effecten van deze algoritmen; overwegende dat het verslavende element van de algoritmen van onlineplatforms een ernstig probleem voor de volksgezondheid heeft gecreëerd dat moet worden aangepakt; overwegende dat onlineplatforms verantwoordelijk moeten zijn voor de schadelijke gevolgen van hun diensten, aangezien sommige platforms zich bewust waren van de tekortkomingen in hun algoritmen — met name hun rol bij het verspreiden van verdeeldheid zaaiende inhoud — maar nalieten deze tekortkomingen aan te pakken om zoveel mogelijk winst te behalen, zoals door klokkenluiders werd onthuld;

AG.

overwegende dat de premiers van Estland, Letland, Litouwen en Polen naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne op 27 februari 2022 een brief hebben gestuurd naar de CEO’s van de socialemediaplatforms van de grote technologiebedrijven (Twitter, Alphabet, YouTube en Meta), waarin zij onder meer opriepen tot de opschorting van accounts die oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid behandelen en verheerlijken, tot een versterkte inhoudsmoderatie in het Russisch en Oekraïens, tot de volledige en onmiddellijke afsluiting van alle accounts die desinformatie van de Russische en Belarussische regering verspreiden, en tot assistentie aan gebruikers die betrouwbare informatie over de oorlog in Oekraïne proberen te vinden;

AH.

overwegende dat er sprake is van inmenging en campagnes voor manipulatie van informatie die gericht zijn tegen allerlei maatregelen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan — waaronder vaccinatie in de hele EU — en dat onlineplatforms hun optreden daartegen niet hebben gecoördineerd en mogelijk zelfs hebben bijgedragen aan deze verspreiding; overwegende dat dergelijke desinformatie levensbedreigend kan zijn wanneer mensen ervan wordt weerhouden te worden gevaccineerd of onjuiste behandelingen worden aangeprezen; overwegende dat de pandemie de systemische strijd tussen de democratie en het autoritarisme heeft verergerd, hetgeen autoritaire overheids- en niet-overheidsactoren, zoals China en Rusland, ertoe heeft aangezet een brede waaier aan openlijke en heimelijke instrumenten in te zetten in hun streven naar het destabiliseren van hun democratische tegenhangers; overwegende dat uit de “Facebook Papers” is gebleken dat het platform vaccingerelateerde desinformatie, ook in de Engelse taal, niet heeft aangepakt; overwegende dat de situatie nog slechter is waar het vaccingerelateerde desinformatie betreft die niet in het Engels is opgesteld; overwegende dat dit probleem alle platforms betreft;

AI.

overwegende dat talrijke in de EU geregistreerde verkopers niet-authentieke “likes”, volgers, opmerkingen en “shares” verkopen aan actoren die hun zichtbaarheid online op kunstmatige wijze willen vergroten; overwegende dat het onmogelijk is legitiem gebruik van dergelijke diensten vast te stellen, terwijl schadelijk gebruik onder meer bestaat uit het manipuleren van verkiezingen en andere democratische processen, het bevorderen van zwendel, het posten van negatieve beoordelingen van producten van concurrenten, het bedriegen van adverteerders en het creëren van een neppubliek voor het bepalen van de conversatie, voor persoonlijke aanvallen en voor het op kunstmatige wijze versterken van bepaalde standpunten waar anders geen aandacht aan zou worden besteed; overwegende dat buitenlandse regimes, zoals Rusland en China, deze online-instrumenten op grote schaal gebruiken om het publieke debat in Europese landen te beïnvloeden; overwegende dat desinformatie de Europese democratie kan destabiliseren;

AJ.

overwegende dat sociale platforms, digitale apparaten en toepassingen immense hoeveelheden zeer gedetailleerde persoonlijke en vaak gevoelige gegevens over elke gebruiker verzamelen en opslaan; overwegende dat dergelijke gegevens kunnen worden gebruikt om gedragstendensen te voorspellen, cognitieve vooroordelen te versterken en richting te geven aan de besluitvorming, zoals is gebleken uit het schandaal rondom Cambridge Analytica; overwegende dat dergelijke gegevens voor commerciële doeleinden worden misbruikt; overwegende dat datalekken herhaaldelijk voorkomen, hetgeen ten koste gaat van de veiligheid van de slachtoffers van dergelijke lekken, en gegevens op de zwarte markt kunnen worden verkocht; overwegende dat dergelijke databanken goudmijnen kunnen zijn voor kwaadwillende actoren die groepen of individuen in het vizier willen nemen;

AK.

overwegende dat in het algemeen platforms zo zijn ingericht dat gewaarborgd wordt dat de keuze om gegevens niet te delen niet-intuïtief, omslachtig en tijdrovend is in vergelijking met de keuze om gegevens wel te delen;

AL.

overwegende dat onlineplatforms in de meeste aspecten van ons leven zijn geïntegreerd en de verspreiding van informatie op platforms een enorme invloed kan hebben op ons denken en ons gedrag, bijvoorbeeld als het gaat om onze stemvoorkeuren of ons stemgedrag, economische en sociale keuzes, en de keuze van informatiebronnen, en dat deze doorslaggevende keuzes van publiek belang vandaag de dag in feite worden bepaald door de commerciële belangen van particuliere bedrijven;

AM.

overwegende dat mechanismen voor algoritmische curatie en andere kenmerken van socialemediaplatforms zijn opgezet om een zo groot mogelijke betrokkenheid tot stand te brengen; overwegende dat herhaaldelijk is gemeld dat deze kenmerken polarisatie en radicalisering van inhoud in de hand werken, discriminerende inhoud bevorderen en gebruikers in gelijkgestemde gemeenschappen houden; overwegende dat dit leidt tot de geleidelijke radicalisering van platformgebruikers en tot de conditionering en vervuiling van collectieve discussieprocessen, in plaats van tot de bescherming van democratische processen en individuen; overwegende dat ongecoördineerde acties door platforms hebben gezorgd voor discrepanties in hun acties en voor een situatie waarin desinformatie tussen platforms kan worden verspreid; overwegende dat het bedrijfsmodel om geld te genereren door de verspreiding van polariserende informatie en het ontwerpen van algoritmen platforms een gemakkelijk doelwit maken voor manipulatie door vijandige buitenlandse actoren; overwegende dat socialemediaplatforms op een andere manier kunnen worden ingericht teneinde een gezondere online publieke ruimte te bevorderen;

AN.

overwegende dat het creëren van deepfake audio- en audiovisueel materiaal steeds eenvoudiger wordt met de intrede van betaalbare en gebruiksvriendelijke technologieën, en dat de verspreiding van dergelijk materiaal een exponentieel groeiend probleem is; overwegende dat 90 % van het onderzoek momenteel is gericht op de ontwikkeling van deepfake materiaal en slechts 10 % op de opsporing ervan;

AO.

overwegende dat zelfreguleringssystemen zoals de praktijkcode betreffende desinformatie van 2018 tot verbeteringen hebben geleid; overwegende dat het vertrouwen op de goede wil van platforms echter niet werkt noch doeltreffend is en weinig betekenisvolle gegevens over hun totale impact heeft opgeleverd; overwegende dat platforms daarnaast individuele maatregelen hebben genomen, in verschillende mate en met verschillende effecten, zodat er achterdeurtjes zijn ontstaan en inhoud wel wordt verwijderd maar elders kan worden verspreid; overwegende dat er behoefte is aan een reeks duidelijke regels en sancties zodat de praktijkcode voldoende effect op de onlineomgeving kan hebben;

AP.

overwegende dat het actieplan voor Europese democratie tot doel heeft de praktijkcode van 2018 te versterken, een stap weg vormt van de zelfregulerende aanpak, en erop gericht is om samen met de wet inzake digitale diensten meer garanties en bescherming voor gebruikers in te voeren, door de autonomie te verhogen en de passiviteit met betrekking tot de aangeboden diensten te doorbreken, maatregelen in te voeren die bedrijven tot meer transparantie en verantwoording dwingen en platforms meer verplichtingen op te leggen;

AQ.

overwegende dat de huidige acties tegen desinformatiecampagnes op onlineplatforms niet doeltreffend of afschrikkend zijn en platforms de mogelijkheid bieden discriminatoire en kwaadwillende inhoud te blijven bevorderen;

AR.

overwegende dat platforms aanzienlijk minder middelen besteden aan inhoudsbeheer in weinig gesproken talen, en zelfs in veel gesproken niet-Engelse talen, in vergelijking met Engelstalige inhoud;

AS.

overwegende dat de klachten- en beroepsprocedures van platforms over het algemeen ontoereikend zijn;

AT.

overwegende dat in de afgelopen maanden verschillende grote spelers zich aan censuurregels hebben gehouden, bijvoorbeeld tijdens de Russische parlementsverkiezingen in september 2021, toen Google en Apple Smart Voting-apps uit hun appstores in Rusland haalden;

AU.

overwegende dat het gebrek aan transparantie met betrekking tot de algoritmische keuzes van platforms het onmogelijk maakt om beweringen te valideren van platforms over wat zij doen om manipulatie van informatie en inmenging tegen te gaan en over de effecten van hun acties; overwegende dat er discrepanties bestaan tussen de effecten van hun inspanningen zoals vermeld in hun jaarlijkse zelfevaluaties en hun daadwerkelijke doeltreffendheid, zoals blijkt uit de recent uitgebrachte “Facebook Papers”;

AV.

overwegende dat de niet-transparante aard van gerichte reclame ertoe leidt dat enorme hoeveelheden onlinereclame van gerenommeerde merken, soms zelfs van overheidsinstellingen, terechtkomen op websites die haatzaaiende uitlatingen en desinformatie verspreiden, en de groei van deze websites financieren, zonder medeweten of toestemming van de adverteerders;

AW.

overwegende dat de markt voor onlinereclame wordt beheerst door een klein aantal grote reclametechnologiebedrijven die de markt samen in handen heeft, met Google en Facebook als de grootste spelers; overwegende dat deze hoge marktconcentratie bij enkele bedrijven gepaard gaat met een grote machtsongelijkheid; overwegende dat het gebruik van clickbait-technieken en de macht van dit kleine aantal actoren om te bepalen welke inhoud geld oplevert en welke niet, hoewel de algoritmen die zij gebruiken het verschil tussen desinformatie en normale nieuwsinhoud niet kunnen maken, een bedreiging vormen voor gediversifieerde media; overwegende dat de markt voor gerichte reclame zeer ondoorzichtig is; overwegende dat reclametechnologiebedrijven merken dwingen op te draaien voor hun nalatigheid bij het monitoren van waar de reclame wordt geplaatst;

Kritieke infrastructuur en strategische sectoren

AX.

overwegende dat de beheersing van bedreigingen van kritieke infrastructuur — vooral wanneer die deel uitmaken van een gesynchroniseerde, kwaadaardige hybride strategie — gecoördineerde en gezamenlijke inspanningen vergt in alle sectoren, op verschillende niveaus — EU, nationaal, regionaal en lokaal — en op verschillende tijden;

AY.

overwegende dat de Commissie een nieuwe richtlijn heeft voorgesteld om de veerkracht van kritieke entiteiten die essentiële diensten in de EU verlenen, te vergroten, waaronder een voorgestelde lijst van nieuwe soorten kritieke infrastructuur; overwegende dat de lijst van diensten in de bijlage bij de richtlijn zal worden opgenomen;

AZ.

overwegende dat de toenemende mondialisering van de arbeidsverdeling en van productieketens heeft geleid tot productie- en vaardigheidslacunes in belangrijke sectoren in de gehele Unie; overwegende dat dit heeft geleid tot een grote afhankelijkheid van de EU van de invoer uit het buitenland van veel essentiële producten en primaire activa, die ingebouwde kwetsbaarheden kunnen bevatten; overwegende dat veerkracht van toeleveringsketens een van de prioriteiten van de besluitvormers van de EU moet zijn;

BA.

overwegende dat buitenlandse directe investeringen (BDI’s) — investeringen door derde landen en buitenlandse ondernemingen — in strategische sectoren in de EU, maar ook in naburige gebieden, zoals de Westelijke Balkan, met name de verwerving van kritieke structuren door China, de afgelopen jaren een steeds grotere bron van zorg zijn geworden, gezien het toenemende belang van het verband tussen handel en veiligheid; overwegende dat deze investeringen het risico met zich meebrengen dat economische afhankelijkheid ontstaat en dat er in belangrijke productie- en industriële sectoren kennis verloren gaat;

BB.

overwegende dat de open strategische autonomie van de EU de zeggenschap over de Europese strategische infrastructuur vereist; overwegende dat de Commissie en de lidstaten hun bezorgdheid hebben geuit over de veiligheid van en de controle op technologieën en infrastructuur in Europa;

Buitenlandse inmenging tijdens verkiezingsprocessen

BC.

overwegende dat kwaadwillende actoren die inmenging in verkiezingsprocessen nastreven, gebruikmaken van de openheid en het pluralisme van onze samenlevingen als strategische kwetsbaarheid teneinde democratische processen en de veerkracht van de EU en haar lidstaten aan te tasten; overwegende dat buitenlandse inmenging in het kader van verkiezingsprocessen gevaarlijker wordt naarmate burgers opnieuw en meer betrokken zijn bij conventionele politieke participatie;

BD.

overwegende dat de specifieke aard van buitenlandse inmenging in verkiezingsprocessen en het gebruik van nieuwe technologieën in dit kader, alsmede de potentiële effecten ervan, bijzonder gevaarlijke bedreigingen voor de democratie vormen; overwegende dat buitenlandse inmenging in verkiezingsprocessen aanzienlijk verder reikt dan “informatieoorlog” op sociale media waarin specifieke kandidaten worden gesteund, databanken het doelwit zijn van hacking om toegang te krijgen tot informatie over geregistreerde kiezers, en de normale werking, het concurrentievermogen en de legitimiteit van het verkiezingsproces rechtstreeks verstoort; overwegende dat buitenlandse inmenging tot doel heeft twijfel, onzekerheid en wantrouwen te creëren en niet alleen de uitslag van de verkiezingen te wijzigen, maar het gehele verkiezingsproces te delegitimeren;

Heimelijke financiering van politieke activiteiten door buitenlandse actoren en donateurs

BE.

overwegende dat uit solide bewijsmateriaal blijkt dat buitenlandse actoren zich actief hebben bemoeid met het democratisch functioneren van de EU en haar lidstaten, met name tijdens verkiezingsperioden en referenda, door middel van geheime financieringsoperaties;

BF.

overwegende dat bijvoorbeeld Rusland, China en andere autoritaire regimes meer dan 300 miljoen USD naar 33 landen hebben gesluisd om zich te mengen in democratische processen, en dat ook andere actoren zoals Iran en Venezuela, uit het Midden-Oosten en uiterst rechts in de VS betrokken zijn geweest bij verkapte financiering; overwegende dat deze trend duidelijk versnelt; overwegende dat in de helft van deze gevallen het om acties van Rusland in Europa gaat; overwegende dat corruptie en illegale witwaspraktijken bronnen van politieke financiering uit autoritaire derde landen zijn;

BG.

overwegende dat door buitenlandse donateurs op niet-transparante wijze ontwikkelde media-instrumenten zeer effectief worden voor het verzamelen van grote aantallen volgers en het creëren van betrokkenheid;

BH.

overwegende dat deze operaties extremistische, populistische en anti-Europese politieke partijen en bepaalde andere partijen en personen of bewegingen financieren die het verdiepen van de maatschappelijke versplintering en het ondermijnen van de legitimiteit van Europese en nationale overheden beogen; overwegende dat dit heeft bijgedragen aan het vergroten van het bereik van die partijen of bewegingen;

BI.

overwegende dat Rusland toenadering zoekt met partijen, personen en bewegingen om spelers binnen de EU-instellingen te gebruiken om Russische standpunten en proxyregeringen te legitimeren, te lobbyen voor verlichting van sancties en de gevolgen van internationaal isolement te verzachten; overwegende dat partijen zoals de Oostenrijkse Freiheitliche Partei Österreichs, het Franse Rassemblement National en de Italiaanse Lega Nord samenwerkingsovereenkomsten hebben gesloten met de partij Verenigd Rusland van de Russische president Vladimir Poetin en nu worden geconfronteerd met beschuldigingen in de media dat zij bereid zijn politieke financiering van Rusland te aanvaarden; overwegende dat andere Europese partijen, zoals de Duitse Alternative für Deutschland (AfD), de Hongaarse Fidesz en Jobbik, en de brexitpartij in het VK naar verluidt ook nauw contact hebben met het Kremlin, en dat de AfD en Jobbik werkzaam zijn geweest als zogenaamde “verkiezingswaarnemers” in door het Kremlin gecontroleerde verkiezingen, bijvoorbeeld in Donetsk en Loegansk in Oost-Oekraïne, om door Rusland gesponsorde verkiezingen te monitoren en te legitimeren; overwegende dat bevindingen over de nauwe en regelmatige contacten tussen Russische functionarissen en vertegenwoordigers van een groep Catalaanse separatisten in Spanje, alsook tussen Russische functionarissen en de grootste particuliere donor van de brexitcampagne Vote Leave, een diepgaand onderzoek vereisen en deel uitmaken van de bredere strategie van Rusland om elke gelegenheid aan te grijpen om het debat te manipuleren teneinde destabilisatie te bevorderen;

BJ.

overwegende dat de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa, en de Commissie van Venetië reeds uiteenlopende aanbevelingen hebben gedaan om de reikwijdte van mogelijke inmenging door buitenlandse actoren door middel van politieke financiering in te perken;

BK.

overwegende dat kieswetgeving — met name bepalingen inzake de financiering van politieke activiteiten — niet voldoende gecoördineerd wordt op EU-niveau en derhalve ruimte laat voor ondoorzichtige financieringsmethoden door buitenlandse actoren; overwegende dat de wettelijke definities van politieke donaties te beperkt zijn, waardoor bijdragen in natura van buitenlandse actoren in de Europese Unie mogelijk zijn;

BL.

overwegende dat politieke onlinereclame in sommige lidstaten niet onderworpen is aan de regels voor politieke offlinereclame; overwegende dat sprake is van een ernstig gebrek aan transparantie in politieke onlinereclame, waardoor het voor regelgevers onmogelijk is bestedingslimieten te handhaven en illegale financieringsbronnen te voorkomen, met mogelijk rampzalige gevolgen voor de integriteit van onze kiesstelsels;

BM.

overwegende dat een gebrek aan transparantie inzake financiering een klimaat schept voor corruptie, die vaak samengaat met buitenlandse financiering en investeringen;

BN.

overwegende dat Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (9) wordt herzien om een grotere mate van transparantie te bereiken wat de financiering van politieke activiteiten betreft;

BO.

overwegende dat de rol van politieke stichtingen in de laatste jaren is toegenomen, dat deze stichtingen meestal een positieve rol in de politiek vervullen alsmede voor het versterken van de democratie, maar dat zij in sommige gevallen tot een onvoorspelbaarder middel kunnen uitgroeien voor kwaadwillige vormen van financiering en indirecte inmenging;

BP.

overwegende dat moderne technologieën en digitale activa, zoals cryptovaluta, worden gebruikt om illegale financiële transacties met politieke actoren en politieke partijen te verhullen;

Cyberbeveiliging en weerbaarheid tegen cyberaanvallen

BQ.

overwegende dat het aantal cyberaanvallen en cybergerelateerde incidenten onder leiding van vijandige overheids- en niet-overheidsactoren de afgelopen jaren is toegenomen; overwegende dat verschillende cyberaanvallen — zoals de wereldwijde spear-phishing-aanvallen gericht tegen strategische vaccinopslagplaatsen en de cyberaanvallen tegen het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), de Europese Bankautoriteit, het Noorse parlement en talloze anderen — te herleiden zijn tot door de staat gesteunde hackersgroepen, die voornamelijk verbonden zijn aan de Russische en Chinese overheden;

BR.

overwegende dat de Europese Unie zich inzet voor de toepassing van het bestaande internationale recht in de cyberruimte, met name het Handvest van de Verenigde Naties; overwegende dat kwaadwillige buitenlandse actoren misbruik maken van het ontbreken van een sterk internationaal rechtskader op cybergebied;

BS.

overwegende dat de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van cyberdefensie in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), met inbegrip van de oprichting van snellereactieteams bij cyberincidenten, is toegenomen; overwegende dat in de werkprogramma’s van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie inlichtingen (EDIDP), beveiligde communicatie en cyberdefensie zijn opgenomen; overwegende dat de huidige capaciteit om cyberdreigingen het hoofd te bieden beperkt is door de schaarse personele en financiële middelen, bijvoorbeeld in kritieke structuren zoals ziekenhuizen; wijst erop dat de EU heeft toegezegd in het kader van het programma Digitaal Europa 1,6 miljard EUR te zullen investeren (10) in de responsecapaciteit en de uitrol van instrumenten voor cyberbeveiliging ten behoeve van overheidsdiensten, bedrijven en particulieren, en de samenwerking tussen de publieke en de private sector te zullen bevorderen;

BT.

overwegende dat lacunes in en versnippering van de capaciteiten en strategieën van de EU op cybergebied een steeds groter probleem worden, zoals de Europese Rekenkamer heeft opgemerkt (11); overwegende dat het EU-instrumentarium voor cyberdiplomatie, dat in mei 2019 is opgezet, de toegevoegde waarde heeft aangetoond van een gezamenlijke diplomatieke reactie van de EU op kwaadwillige cyberactiviteiten; overwegende dat de Raad op 30 juli 2020 voor het eerst heeft besloten beperkende maatregelen op te leggen tegen particulieren, entiteiten en instanties die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij diverse cyberaanvallen;

BU.

overwegende dat surveillanceprogramma’s, zoals Pegasus, illegaal en op grote schaal gebruikt worden door buitenlandse overheidsactoren om journalisten, mensenrechtenactivisten, academici, overheidsfunctionarissen en politici, waaronder Europese staatshoofden, in het vizier te krijgen; overwegende dat de lidstaten ook gebruik hebben gemaakt van de spyware voor surveillance;

Bescherming van de lidstaten, instellingen, agentschappen, delegaties en missies van de EU

BV.

overwegende dat het gedecentraliseerde en multinationale karakter van de EU-instellingen, waaronder hun missies en operaties, steeds meer een doelwit wordt en wordt uitgebuit door kwaadwillende buitenlandse actoren die verdeeldheid in de EU willen zaaien; overwegende dat er sprake is van een algeheel gebrek aan een veiligheidscultuur bij de Europese instellingen, hoewel het onmiskenbare doelwitten zijn; overwegende dat het Parlement als democratisch verkozen EU-instelling voor specifieke uitdagingen staat; overwegende dat uit verschillende gevallen is gebleken dat de EU-instellingen kwetsbaar lijken te zijn voor buitenlandse infiltratie; overwegende dat de veiligheid van het EU-personeel moet worden gewaarborgd;

BW.

overwegende dat de Unie zich prioritair moet uitrusten met krachtige en coherente crisisbeheersingsprocedures; overwegende dat aanvullende opleiding moet worden aangeboden om de paraatheid van het personeel te vergroten;

BX.

overwegende dat verschillende EU-instellingen onlangs het doelwit zijn geweest van cyberaanvallen, hetgeen de noodzaak beklemtoont van een sterke interinstitutionele samenwerking op het gebied van het opsporen, monitoren en delen van informatie tijdens cyberaanvallen en/of met het oog op het voorkomen ervan, ook tijdens missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); overwegende dat de EU en de lidstaten regelmatig gezamenlijke oefeningen moeten organiseren, om zwakke plekken te identificeren en de nodige maatregelen te nemen;

Inmenging via het inkapselen van elites, nationale diaspora, universiteiten en culturele evenementen

BY.

overwegende dat een aantal politici, waaronder voormalige hooggeplaatste Europese politici en ambtenaren, door onder controle van buitenlandse, autoritaire staten staande nationale of particuliere bedrijven zijn ingehuurd of gecoöpteerd, in ruil voor hun kennis ten koste van de belangen van de burgers van de EU en haar lidstaten;

BZ.

overwegende dat enkele landen bijzonder actief zijn op het gebied van inkapseling en coöptatie van elites, met name Rusland en China, maar ook Saudi-Arabië en andere golfstaten, waarbij bijvoorbeeld de voormalige Duitse bondskanselier Gerhard Schröder en voormalig premier van Finland Paavo Lipponen zich beiden bij Gazprom hebben aangesloten om de aanvraagprocedure voor Nord Stream 1 en 2 te versnellen, voormalig Oostenrijks minister van Buitenlandse Zaken Karin Kneissl benoemd is tot bestuurslid van Rosneft, voormalig premier van Frankrijk François Fillon benoemd is tot bestuurslid van Zaroubejneft, voormalig premier van Frankrijk Jean-Pierre Raffarin actief betrokken is bij de bevordering van Chinese belangen in Frankrijk, voormalig Tsjechisch commissaris Štefan Füle werkzaam is geweest bij CEFC China Energy, voormalig premier van Finland Esko Aho nu lid is van de raad van bestuur van de Kremlin Sherbank, voormalig Frans minister belast met de betrekkingen met het parlement Jean-Marie Le Guen lid is van de raad van bestuur van Huawei Frankrijk of voormalig premier van België Yves Leterme medevoorzitter is van het Chinees investeringsfonds ToJoy, en vele andere hooggeplaatste politici en functionarissen die soortgelijke rollen vervullen;

CA.

overwegende dat economische lobbystrategieën kunnen worden gecombineerd met doelstellingen op het gebied van buitenlandse inmenging; overwegende dat volgens het verslag van de OESO over lobbyen in de 21e eeuw (12) alleen de VS, Australië en Canada regels hebben die betrekking hebben op buitenlandse invloed; overwegende dat er een ernstig gebrek is aan juridisch bindende regels en handhaving van het lobbyregister van de EU, waardoor het praktisch onmogelijk is om lobbyactiviteiten van buiten de EU te volgen; overwegende dat er momenteel geen toezicht kan worden gehouden op lobbyactiviteiten in lidstaten, die via de Europese Raad invloed uitoefenen op wetgeving en buitenlands beleid; overwegende dat de regels inzake lobbyactiviteiten in de EU voornamelijk gericht zijn op persoonlijk contact en geen rekening houden met het hele ecosysteem van verschillende soorten lobbyactiviteiten in Brussel; overwegende dat ook landen als China en Rusland, maar ook Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije veel hebben geïnvesteerd in lobbyactiviteiten in Brussel;

CB.

overwegende dat het trachten instrumentaliseren van kwetsbare groepen, waaronder de nationale minderheden en diasporagemeenschappen die op het grondgebied van de EU wonen, een belangrijk element vormt van de buitenlandse inmengingsstrategieën;

CC.

overwegende dat verschillende overheidsactoren, zoals de Russische, de Chinese, en, in mindere mate, Turkse regeringen, hebben getracht hun invloed te vergroten door de oprichting en gebruikmaking van culturele, onderwijs- (bv. via subsidies en studiebeurzen) en religieuze instellingen in de verschillende EU-lidstaten, in een strategische inspanning om de Europese democratie te destabiliseren en de controle over Oost- en Midden-Europa uit te breiden; overwegende dat Rusland in het verleden de vermeende moeilijke situatie van zijn nationale minderheid heeft gebruikt als excuus voor directe interventie in derde landen;

CD.

overwegende dat er bewijzen zijn van Russische inmenging en manipulatie van online-informatie in tal van liberale democratieën overal ter wereld, met inbegrip van maar niet beperkt tot het brexitreferendum in het Verenigd Koninkrijk en de presidentsverkiezingen in Frankrijk en de VS, en van praktische steun aan extreme, populistische, anti-Europese partijen en bepaalde andere partijen en personen in heel Europa, zoals onder meer Frankrijk, Duitsland, Italië en Oostenrijk; overwegende dat meer steun aan onderzoek en onderwijs nodig is om te kunnen nagaan wat de exacte invloed van buitenlandse inmenging is op specifieke gebeurtenissen, zoals de brexit en de verkiezing van president Trump in 2016;

CE.

overwegende dat door de Russische staat gecontroleerde Sputnik en RT-netwerken die in het westen zijn gevestigd, in combinatie met westerse media die geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van Russische en Chinese juridische en individuele entiteiten, actief betrokken zijn bij desinformatieactiviteiten tegen liberale democratieën; overwegende dat Rusland zijn toevlucht neemt tot historisch revisionisme, de geschiedenis van Sovjetmisdaden probeert te herschrijven en Sovjetnostalgie onder de gevoelige bevolking in Midden- en Oost-Europa bevordert; overwegende dat het voor nationale omroepen in Midden- en Oost-Europa moeilijk is te concurreren met televisie-inhoud in de Russische taal, die door de Russische regering wordt gefinancierd; overwegende dat er een risico bestaat van een onevenwichtige samenwerking tussen Chinese en buitenlandse media, rekening houdend met het feit dat de Chinese media in binnen- en buitenland de stem van de Chinese Communistische Partij zijn;

CF.

overwegende dat over de hele wereld meer dan 500 Confucius-centra zijn geopend, waaronder zo’n 200 in Europa, en dat Confucius-instituten en Confucius-klaslokalen door China worden gebruikt als een instrument van inmenging binnen de EU; overwegende dat academische vrijheid binnen het Confucius-instituut ernstig wordt beperkt; overwegende dat universiteiten of onderwijsprogramma’s het doelwit zijn van aanzienlijke buitenlandse financiering, met name uit China of Qatar, zoals de Fudan-universiteit in Boedapest;

CG.

overwegende dat de EU momenteel niet over het nodige instrumentarium beschikt om de inkapseling van elites aan te pakken en de totstandbrenging van invloedskanalen tegen te gaan, ook binnen de EU-instellingen; overwegende dat vermogens op het gebied van situationeel bewustzijn en instrumenten voor contra-intelligentie op EU-niveau nog steeds schaars blijven, waarbij in hoge mate wordt vertrouwd op de bereidheid van nationale actoren om informatie uit te wisselen;

Afschrikking, toerekening en collectieve tegenmaatregelen, waaronder sancties

CH.

overwegende dat de EU en haar lidstaten momenteel niet beschikken over een specifieke sanctieregeling in verband met buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes die door buitenlandse overheidsactoren worden georkestreerd, hetgeen betekent dat deze actoren er veilig van uit kunnen gaan dat hun destabilisatiecampagnes tegen de EU geen gevolgen zullen hebben;

CI.

overwegende dat het waarborgen van een duidelijke toerekening van desinformatie en propaganda-aanvallen, met inbegrip van het publiekelijk benoemen van de daders, hun sponsors en de doelen die zij nastreven, alsmede het meten van de effecten van deze aanvallen op het beoogde publiek, eerste stappen zijn om zich effectief tegen zulke acties te verdedigen;

CJ.

overwegende dat de EU haar afschrikkingsinstrumenten moet versterken, evenals de middelen waarmee de verantwoordelijkheid voor dergelijke aanvallen en het al of niet illegale karakter daarvan volgens het internationaal recht worden vastgesteld met het oog op de toepassing van doeltreffende sanctieregelingen, zodat kwaadwillende buitenlandse actoren de kosten van hun beslissingen moeten betalen en de gevolgen moeten dragen; overwegende dat het mogelijk niet voldoende is om personen aan te pakken; overwegende dat andere instrumenten, zoals handelsmaatregelen, kunnen worden gebruikt om Europese democratische processen te beschermen tegen door de staat gesteunde hybride aanvallen; overwegende dat afschrikkende maatregelen op transparante wijze en met alle nodige garanties moeten worden toegepast; overwegende dat hybride aanvallen zodanig zijn gekalibreerd dat zij opzettelijk onder de drempel van artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag vallen;

Wereldwijde samenwerking en multilateralisme

CK.

overwegende dat kwaadwillige acties, die door buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren worden opgezet, tal van democratische partnerlanden in de wereld treffen; overwegende dat democratische bondgenoten afhankelijk zijn van de mogelijkheid om hun krachten te bundelen in een collectieve respons;

CL.

overwegende dat de toetredingslanden van de Westelijke Balkan bijzonder hard worden getroffen door aanvallen in de vorm van buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes uit Rusland, China en Turkije, zoals de Russische interventiecampagnes tijdens het ratificatieproces van de Overeenkomst van Prespa in Noord-Macedonië; overwegende dat China en Rusland de COVID-19-pandemie in de Westelijke Balkan verder hebben uitgebuit om deze landen te destabiliseren en de EU in diskrediet te brengen; overwegende dat van kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten wordt verwacht dat zij zich aansluiten bij de initiatieven van de EU ter bestrijding van buitenlandse inmenging;

CM.

overwegende dat het bij gelijkgestemde partners en bondgenoten nog steeds ontbreekt aan een gemeenschappelijk begrip en gemeenschappelijke definities met betrekking tot de aard van deze bedreigingen; overwegende dat de secretaris-generaal van de VN oproept tot een mondiale gedragscode om de integriteit van openbare informatie te bevorderen; overwegende dat de Conferentie over de toekomst van Europa een belangrijk platform is voor discussies over dit thema;

CN.

overwegende dat er behoefte is aan wereldwijde, multilaterale samenwerking en steun tussen gelijkgestemde partners bij de aanpak van buitenlandse kwaadwillige inmenging; overwegende dat andere democratieën geavanceerde vaardigheden en strategieën hebben ontwikkeld, zoals Australië of Taiwan; overwegende dat Taiwan een voortrekkersrol speelt in de strijd tegen manipulatie van informatie, voornamelijk vanuit China; overwegende dat het succes van het Taiwanese systeem is gebaseerd op samenwerking tussen alle geledingen van de overheid, maar ook met onafhankelijke ngo’s die zijn gespecialiseerd in factchecking en mediawijsheid en met socialemediaplatforms als Facebook, op het gebied van de bevordering van mediawijsheid voor alle generaties, het ontkrachten van desinformatie en het beteugelen van manipulatieve berichten; overwegende dat de bijzondere commissie INGE een driedaags officieel werkbezoek aan Taiwan heeft gebracht om desinformatie en buitenlandse verkiezingsinterventies te bespreken;

Noodzaak van een gecoördineerde EU-strategie tegen buitenlandse inmenging

1.

is ernstig bezorgd over de toenemende frequentie en het almaar geraffineerdere karakter van pogingen van buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie, die voornamelijk door Rusland en China worden gedaan, en die gericht zijn tegen alle aspecten van de democratische werking van de Europese Unie en haar lidstaten;

2.

is ingenomen met de aankondiging van de voorzitter van de Commissie van 27 februari 2022 om in de hele EU een verbod in te stellen op Russische propagandakanalen zoals Sputnik TV, RT (dat voorheen bekendstond als Russia Today) en andere Russische desinformatieorganen, die uitsluitend tot doel hebben de publieke opinie in de EU en de besluitvormers van de EU te verzwakken en tweedracht te zaaien; dringt in dit verband aan op verdere maatregelen;

3.

verzoekt de Commissie een meerlagige, gecoördineerde en sectoroverschrijdende strategie voor te stellen — en de medewetgevers en de lidstaten om deze te steunen — alsmede toereikende financiële middelen, die erop gericht zijn de EU en haar lidstaten uit te rusten met passende prognoses, weerbaarheidsbeleid en afschrikkingsinstrumenten, zodat zij het hoofd kunnen bieden aan alle hybride bedreigingen en door buitenlandse statelijke en niet-statelijke actoren georganiseerde aanvallen; is van mening dat deze strategie moet berusten op:

(a)

gemeenschappelijke terminologie en definities, één enkele methodologie, evaluaties en effectbeoordelingen achteraf van de tot dusver aangenomen wetgeving, een gedeeld inlichtingensysteem, en inzicht, monitoring, met inbegrip van vroegtijdige waarschuwingen, en situationeel bewustzijn van de betreffende kwesties;

(b)

concrete beleidsmaatregelen die de opbouw van weerbaarheid onder EU-burgers mogelijk maken in overeenstemming met de democratische waarden, onder meer door steun aan het maatschappelijk middenveld;

(c)

passende ontwrichtings- en defensievermogens;

(d)

diplomatieke en afschrikkende maatregelen, met inbegrip van een EU-instrumentarium voor de bestrijding van buitenlandse inmenging en beïnvloeding, met inbegrip van hybride operaties, door middel van passende maatregelen, zoals het toeschrijven van verantwoordelijkheid en het benoemen van daders, sancties en tegenmaatregelen, en mondiale partnerschappen om praktijken uit te wisselen en internationale normen voor verantwoordelijk gedrag van staten te bevorderen;

4.

benadrukt dat alle maatregelen om buitenlandse inmenging te voorkomen, op te sporen, toe te rekenen, te bestrijden en te bestraffen, zodanig moeten worden opgezet dat de grondrechten — met inbegrip van het vermogen van EU-burgers om op veilige, anonieme en ongecensureerde wijze te communiceren, zonder ongeoorloofde inmenging van buitenlandse actoren — worden geëerbiedigd en bevorderd;

5.

is van oordeel dat deze strategie moet berusten op een op risico’s gebaseerde, de gehele samenleving omvattende en de gehele regering omvattende aanpak, die met name betrekking heeft op de volgende gebieden:

(a)

versterking van de weerbaarheid van de EU door situationeel bewustzijn, mediawijsheid en informatiegeletterdheid en onderwijs;

(b)

buitenlandse inmenging met behulp van onlineplatforms;

(c)

kritieke infrastructuur en strategische sectoren;

(d)

buitenlandse inmenging tijdens verkiezingsprocessen;

(e)

heimelijke financiering van politieke activiteiten door buitenlandse actoren;

(f)

cyberbeveiliging en weerbaarheid tegen cyberaanvallen;

(g)

bescherming van de lidstaten, instellingen, agentschappen, delegaties en missies van de EU;

(h)

inmenging via het inkapselen van elites, nationale diaspora, universiteiten en culturele evenementen;

(i)

afschrikking, toerekening en collectieve tegenmaatregelen, waaronder sancties;

(j)

wereldwijde samenwerking en multilateralisme;

6.

dringt er met name bij de EU en haar lidstaten op aan in heel Europa en wereldwijd meer middelen toe te wijzen aan organen en organisaties — zoals denktanks en factcheckers — die belast zijn met het toezicht op en de bewustmaking van de ernst van dreigingen, waaronder desinformatie; benadrukt de cruciale rol van de EU in bredere strategische zin; dringt erop aan dat de prognosecapaciteit en de interoperabiliteit van de EU en haar lidstaten worden versterkt om te zorgen voor een robuuste paraatheid om manipulatie en inmenging van buitenlandse informatie te voorspellen, te voorkomen en te beperken, de bescherming van hun strategische belangen en infrastructuur te versterken en deel te nemen aan multilaterale samenwerking en coördinatie om in de relevante internationale fora tot een gemeenschappelijk begrip van deze kwestie te komen; verzoekt de Raad Buitenlandse Zaken regelmatig kwesties van buitenlandse inmenging te bespreken;

7.

is bezorgd over het enorme gebrek aan besef, onder meer bij het grote publiek en regeringsfunctionarissen, van de ernst van de huidige bedreigingen die uitgaan van buitenlandse autoritaire regimes en andere kwaadwillende actoren die zich tegen alle niveaus en sectoren van de Europese samenleving richten en ondermijning van de grondrechten en de legitimiteit van de overheid en verdieping van de politieke en sociale versplintering beogen;

8.

is bezorgd over het ontbreken van normen en passende en afdoende maatregelen om de verantwoordelijken voor handelingen van buitenlandse inmenging aan te wijzen en daarop te reageren, wat voor kwaadwillende actoren resulteert in een aantrekkelijke rekensom van lage kosten, een laag risico en een hoge beloning, aangezien het risico van represailles voor hun acties momenteel zeer gering is;

9.

dringt er bij de Commissie op aan, in voorkomend geval, een perspectief van buitenlandse manipulatie van informatie en inmenging op te nemen in de ex-ante-effectbeoordeling die wordt uitgevoerd alvorens nieuwe voorstellen in te dienen, met het oog op integratie van de bestrijding van buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie in de beleidsvorming van de EU; dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan regelmatig de weerbaarheid te evalueren, waarbij de ontwikkeling van de bedreigingen en de gevolgen ervan voor de huidige wetgeving en beleidsmaatregelen beoordeeld worden;

10.

verzoekt de Commissie een analyse te maken van recente nationale instellingen — zoals de nationale coördinator voor de bestrijding van buitenlandse inmenging in Australië, het Finse veiligheidscomité dat de regering en ministeries bijstaat, het Zweedse agentschap voor burgerbescherming, het nieuwe agentschap voor psychologische verdediging en het National China Centre in Zweden, het nieuwe nationale agentschap Viginum in Frankrijk, het nationale centrum voor cyberbeveiliging van Litouwen en de overkoepelende taskforce voor coördinatie van desinformatie in Taiwan — om na te gaan wat we kunnen leren van deze beste praktijken en in welke mate een soortgelijke idee op EU-niveau kan worden toegepast; verzoekt de Commissie de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de lidstaten in dit verband te ondersteunen; benadrukt het belang van proactieve aanpak en instrumenten, met inbegrip van strategische communicatie als kernactiviteit voor de uitvoering van het beleid van de EU en lidstaten door middel van woorden en acties; verzoekt de Commissie voor toereikende opleidingen op het gebied van gegevenswetenschap te zorgen en binnen de Commissie één toezichtsorgaan voor manipulatie van informatie op te zetten;

11.

is bezorgd over de vele leemten en mazen in de huidige wetgeving en beleidslijnen op EU- en nationaal niveau die bedoeld zijn om buitenlandse inmenging op te sporen, te voorkomen en tegen te gaan;

12.

merkt op dat een aantal langetermijnprojecten en -programma’s die gericht zijn op de bestrijding van desinformatie op technologisch, juridisch, psychologisch en informatieniveau worden gefinancierd door de EU; verzoekt de Commissie het effect van deze projecten en programma’s en de toepasbaarheid ervan te beoordelen;

13.

verzoekt de Commissie een taskforce van de Commissie, met vicevoorzitter Jourová voor Waarden en Transparantie als verantwoordelijk commissaris, op te zetten die de bestaande wetgeving en beleidsmaatregelen onder de loep neemt voor het opsporen van lacunes waarvan kwaadwillende actoren misbruik kunnen maken, en dringt er bij de Commissie op aan deze lacunes te dichten; wijst erop dat deze structuur met andere EU-instellingen en de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau moet samenwerken en de uitwisseling van beste praktijken moet vergemakkelijken; verzoekt de Commissie en de EDEO na te denken over de oprichting van een goed uitgerust en onafhankelijk Europees Centrum voor dreigingen van inmenging en integriteit van informatie, dat tegen de EU als geheel gerichte operaties van informatiemanipulatie en dreigingen van inmenging moet identificeren, analyseren en documenteren, het situationeel bewustzijn moet vergroten, een gespecialiseerd kenniscentrum moet ontwikkelen door een platform te worden voor coördinatie met het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, de EU- en nationale instellingen, en het publiek bewuster moet maken, onder meer door middel van regelmatige verslagen over systemische bedreigingen; wijst erop dat de voorlopige oprichting van een nieuw, onafhankelijk en goed uitgerust Europees Centrum voor dreigingen van inmenging en integriteit van informatie de rol van de StratCom-divisie van de EDEO met haar taskforces als strategisch orgaan van de diplomatieke dienst van de EU moet verduidelijken en versterken en overlapping van activiteiten moet voorkomen; wijst erop dat het mandaat van de StratCom-divisie van de EDEO gericht moet zijn op de strategische ontwikkeling van extern beleid om bestaande en opkomende gezamenlijke bedreigingen tegen te gaan en de samenwerking met internationale partners op dit gebied te versterken; wijst erop dat de StratCom-divisie van de EDEO dit kan voortzetten in nauwe samenwerking met het nieuwe Europees Centrum voor dreigingen van inmenging en een nieuwe taskforce van de Commissie;

14.

verzoekt alle EU-instellingen en lidstaten het maatschappelijk middenveld in staat te stellen een actieve rol te spelen bij de bestrijding van deze buitenlandse invloed; verzoekt alle niveaus en sectoren van de Europese samenleving om systemen op te zetten om organisaties en burgers weerbaarder te maken tegen buitenlandse inmenging, om aanvallen tijdig te kunnen opsporen en om aanvallen zo efficiënt mogelijk tegen te gaan, onder meer door gedegen onderwijs en bewustmaking, binnen een EU-grondrechtenkader en op transparante en democratische wijze; wijst in dit kader op de beste praktijken en aanpak die in Taiwan worden toegepast, waarbij de volledige samenleving wordt betrokken; verzoekt besluitvormers het maatschappelijk middenveld passende instrumenten en financiering te verschaffen om onderzoek te doen naar buitenlandse invloed en deze bloot te leggen en tegen te gaan;

De EU weerbaarder maken door situationeel bewustzijn, mediawijsheid en onderwijs

15.

wijst erop dat de EU-instellingen en de lidstaten degelijke, solide en onderling verbonden systemen nodig hebben voor het opsporen, analyseren, volgen en in kaart brengen van incidenten waarbij buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren trachten democratische processen te verstoren, teneinde situationeel bewustzijn te ontwikkelen en een duidelijk inzicht te krijgen in het soort gedragingen die de EU en haar lidstaten moeten afschrikken en aanpakken; dringt aan op regelmatige sociologische onderzoeken en opiniepeilingen voor de monitoring van weerbaarheid en mediageletterdheid, en voor het verkrijgen van inzicht in het maatschappelijke draagvlak en de publieke opinie voor wat de meest voorkomende vormen van desinformatie betreft;

16.

beklemtoont dat het evenzeer van belang is dat de inzichten uit deze analyse niet binnen groepen specialisten op het gebied van buitenlandse inmenging blijven, maar in de mate van het mogelijke openlijk worden gedeeld met het bredere publiek, met name met mensen die gevoelige functies bekleden, zodat iedereen zich bewust is van de dreigingspatronen en de risico’s kan vermijden;

17.

benadrukt dat er een gemeenschappelijke methodologie tot stand moet worden gebracht voor het ontwikkelen van situationeel bewustzijn, vroegtijdige waarschuwing en dreigingsevaluaties, het verzamelen van systematisch bewijsmateriaal en het opsporen van manipulatie van de informatieomgeving, alsmede normen voor technische toerekening;

18.

wijst erop dat de EU, in samenwerking met de lidstaten en door multilateraal te werken in de relevante internationale fora, een conceptuele definitie moet ontwikkelen van de dreigingen van inmenging waarmee de EU wordt geconfronteerd; benadrukt dat deze definitie de tactieken, technieken, procedures en instrumenten moet weerspiegelen die worden gebruikt om de gedragspatronen beschrijven van de moderne bedreigende overheids- en niet-overheidsactoren; dringt er bij de Commissie op aan het Bureau voor de grondrechten (FRA) van de EU te betrekken om ervoor te zorgen dat er geen discriminerende of onbillijke concepten of vooroordelen zijn ingebed in conceptuele definities;

19.

benadrukt dat publieke diplomatie en strategische communicatie essentiële elementen zijn van de externe betrekkingen van de EU en de bescherming van de democratische waarden van de EU; verzoekt de EU-instellingen met klem het belangrijke werk van de StratCom-divisie van de EDEO, inclusief haar taskforces, het Inlichtingen- en situatiecentrum van de EU (EU-Intcen) en de EU-Fusiecel voor analyse van hybride dreigingen, het directoraat Inlichtingen van de Militaire Staf van de EU, het systeem voor snelle waarschuwing, de bestaande samenwerking op administratief niveau tussen de EDEO, de Commissie en het Parlement, het door de Commissie geleide netwerk tegen desinformatie en de administratieve taskforce van het Parlement tegen desinformatie verder uit te bouwen en te stimuleren, alsmede de voortdurende samenwerking met de NAVO, de G7, het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector op het gebied van samenwerking inzake inlichtingen, analyse, uitwisseling van beste praktijken en bewustmaking omtrent buitenlandse manipulatie van informatie en inmenging; is ingenomen met speciaal verslag 09/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Desinformatie met gevolgen voor de EU: aangepakt, maar niet beteugeld”; verzoekt de EDEO en de Commissie een gedetailleerd tijdschema voor de uitvoering van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer te publiceren;

20.

benadrukt dat het permanente toezicht moet worden versterkt, en dat dit toezicht moet worden geïntensiveerd ruim voor verkiezingen, referenda of andere belangrijke politieke processen in heel Europa;

21.

verzoekt de lidstaten om ten volle gebruik te maken van deze middelen door relevante inlichtingen met EU-Intcen te delen en hun deelname aan het systeem voor snelle waarschuwing te verbeteren; is van mening dat de samenwerking op het gebied van analyse en inlichtingen binnen de EU en met de NAVO nog verder moet worden versterkt, waarbij deze samenwerking nog transparanter en democratisch verantwoordelijk moet worden, onder meer middels het delen van informatie met het Parlement;

22.

is ingenomen met het idee van Commissievoorzitter Von der Leyen om een gemeenschappelijk centrum voor situationeel bewustzijn op te richten met als doel de strategische prognoses en de strategische autonomie van de EU te verbeteren, maar verwacht nadere verduidelijking over de opzet en missie daarvan; benadrukt dat een dergelijk centrum een actieve samenwerking met de diensten van de Commissie, de EDEO, de Raad, het Parlement en nationale instanties zou vereisen; herhaalt evenwel dat dubbel werk en overlapping met bestaande EU-structuren moeten worden voorkomen;

23.

herinnert eraan dat de EDEO moet worden toegerust met een versterkt en duidelijk omschreven mandaat en met de nodige middelen om zijn divisie strategische communicatie en informatieanalyse in staat te stellen manipulatie van informatie en inmenging te controleren en aan te pakken buiten de buitenlandse bronnen die momenteel door de drie taskforces worden bestreken, en herhaalt dat er middels een risicogebaseerde benadering op een bredere geografische dekking moet worden gemikt; roept de EDEO er dringend toe op adequate capaciteiten in te zetten om de manipulatie van informatie en inmenging door China aan te pakken en hiertoe met name een specifiek team voor het Verre Oosten op te zetten; wijst er voorts op dat de deskundigheid en het taalvermogen met betrekking tot China en andere strategisch belangrijke regio’s aanzienlijk moeten worden opgevoerd, zowel binnen de EDEO als in de lidstaten en bij de EU-instellingen in het algemeen, en dat er gebruik moet worden gemaakt van vrij toegankelijke inlichtingenbronnen, die momenteel worden onderbenut;

24.

wijst op het belang van breed verdeelde, concurrerende en pluriforme media, onafhankelijke journalisten, factcheckers, onderzoekers en sterke publieke mediadiensten voor een levendig en vrij democratisch debat; is ingenomen met initiatieven om organisaties van onafhankelijke journalisten, factcheckers en onderzoekers in heel Europa — en met name in de regio’s die het meest bedreigd zijn — bijeen te brengen, op te leiden en anderszins te ondersteunen, zoals het Europees Waarnemingscentrum voor digitale media en het Europees Fonds voor Democratie; betreurt ten zeerste dat het Europees Waarnemingscentrum voor digitale media zich niet bezighoudt met de Baltische staten; is daarnaast ingenomen met initiatieven die erop gericht zijn indicatoren voor de betrouwbaarheid van journalistiek en factchecking vast te stellen die gemakkelijk te herkennen zijn, zoals het initiatief van verslaggevers zonder grenzen; verzoekt de Commissie om monopolistische eigendom van massamedia tegen te gaan;

25.

prijst het onontbeerlijke onderzoek en de vele creatieve en succesvolle initiatieven op het gebied van mediawijsheid en digitale geletterdheid en bewustmaking die door individuele personen, scholen, universiteiten, mediaorganisaties, overheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties zijn ontplooid;

26.

roept de EU en de lidstaten ertoe op overheidsfinanciering te reserveren voor onafhankelijke factcheckers, onderzoekers, kwaliteits- en onderzoeksmedia en -journalisten, en ngo’s die onderzoek doen naar manipulatie van informatie en inmenging, en vraagt ze media-, informatie- en digitale geletterdheid te versterken, evenals andere middelen om burgers weerbaarder te maken, en te onderzoeken hoe de doeltreffendheid van opleidingen in media-, informatie- en digitale geletterdheid, bewustmaking, ontkrachting en strategische communicatie op zinvolle wijze kan worden gemeten;

27.

dringt aan op versterking van professionele en pluriforme media door te waarborgen dat uitgevers een eerlijke vergoeding ontvangen voor het gebruik van hun inhoud op internet; benadrukt dat verscheidene landen over de hele wereld stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat de media over voldoende financiële middelen beschikken; herhaalt zijn oproep voor de oprichting van een permanent EU-fonds voor nieuwsmedia, en is in dit verband ingenomen met het NEWS-initiatief en met de nieuwe financieringsmogelijkheden voor de mediasector en voor media- en informatiegeletterdheid in het kader van het programma Creatief Europa 2021-2027; merkt echter op dat financieringsstromen tot afhankelijkheid kunnen leiden of gevolgen kunnen hebben voor de onafhankelijkheid van de media; benadrukt in dit verband het belang van transparantie van mediafinanciering; is van mening dat openbaarmaking van informatie over wie mediakanalen bezit, controleert, er geld aan doneert of inhoud aan verstrekt en wie voor journalistieke inhoud betaalt, noodzakelijk is om de pluriformiteit van de media te beschermen;

28.

benadrukt dat analyses, incidentverslagen en op inlichtingen gebaseerde dreigingsevaluaties over manipulatie van informatie en inmenging moeten worden geconsolideerd en dat deze informatie beschikbaar moeten worden gesteld aan het publiek; stelt daarom voor een Europese databank op te zetten over de incidenten van buitenlandse inmenging die door de autoriteiten van de EU en de lidstaten zijn gemeld; onderstreept dat informatie over deze incidenten indien toepasselijk kan worden gedeeld met maatschappelijke organisaties en de bevolking, in alle EU-talen;

29.

verzoekt alle lidstaten om media- en digitale geletterdheid, alsmede onderwijs inzake democratie, grondrechten, de recente geschiedenis, wereldaangelegenheden, kritisch denken en inspraak van het publiek, op te nemen in hun leerplannen, van kleuter- tot volwassenenonderwijs, en ook leraren en onderzoekers hierin op te leiden; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer steun te verlenen aan geschiedenisonderwijs en historisch onderzoek naar de wijze waarop buitenlandse inmenging en totalitarisme in het verleden de samenleving in het algemeen en grootschalige democratische gebeurtenissen in het bijzonder hebben beïnvloed;

30.

roept de EU-instellingen en de lidstaten ertoe op om op alle bestuurlijke niveaus sectoren aan te wijzen waar het risico van pogingen van inmenging bestaat, en regelmatig opleidingen en oefeningen te organiseren voor het personeel dat in deze sectoren werkt over de wijze waarop pogingen van inmenging kunnen worden opgespoord en voorkomen, en benadrukt dat dergelijke inspanningen baat zouden hebben bij een door de EU vastgesteld standaardformaat; beveelt aan om ook aan alle ambtenaren uitgebreide opleidingsmodulen aan te bieden; is in dit verband ingenomen met de opleiding die door de diensten van het Parlement aan de leden en het personeel wordt aangeboden; beveelt aan deze opleiding verder te ontwikkelen;

31.

onderstreept de noodzaak om het bewustzijn over buitenlandse inmenging in alle lagen van de samenleving te vergroten; is ingenomen met de initiatieven van de EDEO, de Commissie en de diensten van het Parlement, zoals opleidings- en voorlichtingsevenementen voor journalisten, leraren, influencers, studenten, senioren en bezoekers, zowel offline als online, in Brussel en in alle EU-lidstaten, en beveelt aan deze verder te ontwikkelen;

32.

verzoekt de lidstaten, de EU-administratie en maatschappelijke organisaties om beste praktijken voor opleiding in mediawijsheid en informatiegeletterdheid en bewustmaking uit te wisselen, zoals gevraagd in de richtlijn audiovisuele mediadiensten (13); verzoekt de Commissie deze uitwisselingen te organiseren in samenwerking met de deskundigengroep mediawijsheid; benadrukt dat de herziene richtlijn snel en correct door de lidstaten moet worden uitgevoerd;

33.

dringt er bij de EU-instellingen op aan een gedragscode op te stellen om overheden en politieke vertegenwoordigers te begeleiden bij het gebruik van socialemediaplatforms en -netwerken; acht het noodzakelijk verantwoord gebruik van dergelijke platforms en netwerken aan te moedigen om manipulatie en onjuiste informatie afkomstig uit de publieke ruimte tegen te gaan;

34.

verzoekt de EU en haar lidstaten met klem bewustmakingsprogramma’s en programma’s voor media- en informatiegeletterdheid op maat uit te voeren, ook voor diasporagemeenschappen en minderheden, en verzoekt de Commissie een systeem op te zetten voor het gemakkelijk delen van materiaal in minderheidstalen, teneinde de vertaalkosten te beperken en zoveel mogelijk mensen te bereiken; roept regio’s en gemeenten ertoe op hierbij het voortouw te nemen, aangezien het belangrijk is om plattelandsgebieden en diverse bevolkingsgroepen te bereiken;

35.

beklemtoont dat een essentiële reactie op pogingen tot buitenlandse inmenging verdediging van de voornaamste doelgroepen behelst waartegen deze zijn gericht; benadrukt de noodzaak van gerichte actie, door middel van een geharmoniseerd EU-rechtskader, tegen de verspreiding van desinformatie en haatzaaiende uitlatingen over kwesties die verband houden met gender, lgbtiq+-personen, minderheden en vluchtelingen; verzoekt de Commissie strategieën uit te werken en in te voeren om de financiering van individuen en groepen te beletten die actief desinformatie verspreiden of meewerken aan de manipulatie van informatie, vaak in verband met de bovengenoemde bevolkingsgroepen en onderwerpen, met als doel de samenleving te verdelen; dringt aan op positieve communicatiecampagnes over deze kwesties en onderstreept de noodzaak van gendergevoelige voorlichting;

36.

erkent dat gendergerelateerde desinformatieaanvallen en -campagnes vaak worden ingezet als onderdeel van een bredere politieke strategie om de gelijke participatie in democratische processen te ondermijnen, met name voor vrouwen en lgbtiq+-personen; beklemtoont dat desinformatie over lgbtiq-personen haat in de hand werkt, zowel online als offline, en mensenlevens in gevaar brengt; pleit voor onderzoek naar onlinedesinformatie vanuit een intersectionele benadering, mede met het doel om de wijzigingen in kaart te brengen die platforms doorvoeren in antwoord op gendergerelateerde desinformatiecampagnes online; pleit ervoor meer aandacht te besteden aan gendergerelateerde desinformatie door systemen voor vroegtijdige waarschuwing in het leven te roepen waarmee gendergerelateerde desinformatiecampagnes kunnen worden gemeld en geïdentificeerd;

37.

verzoekt de Commissie een overkoepelende strategie inzake media- en informatiegeletterdheid voor te stellen, met speciale aandacht voor de bestrijding van manipulatie van informatie;

38.

is ingenomen met de oprichting van de deskundigengroep voor de bestrijding van desinformatie en de bevordering van digitale geletterdheid door middel van onderwijs en opleiding, die onder meer gericht zal zijn op kritisch denken, lerarenopleiding, weerlegging op voorhand, ontkrachting en factchecking alsmede betrokkenheid van studenten; verzoekt de Commissie de resultaten van de werkzaamheden van deze deskundigengroep te delen en de conclusies ervan uit te voeren;

39.

benadrukt het belang van strategische communicatie om de meest voorkomende antidemocratische verhalen te weerleggen; dringt aan op verbetering van de strategische communicatie van de EU om haar bereik zowel ten aanzien van haar burgers als in het buitenland te vergroten; wijst erop dat alle democratische organisaties de democratie moeten verdedigen, de rechtsstaat moeten eerbiedigen en een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben om met de burgers in gesprek te gaan, met behulp van hun voorkeurstalen en -platforms;

40.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor doeltreffende publieke communicatiecampagnes met betrekking tot de COVID-19-pandemie teneinde tijdig nauwkeurige informatie te verspreiden om desinformatie tegen te gaan, met name met betrekking tot vaccins;

41.

is ernstig bezorgd over de verspreiding van buitenlandse staatspropaganda, voornamelijk vanuit Moskou, Peking en Ankara, die in lokale talen wordt vertaald — bijvoorbeeld in door Russia Today, Sputnik, Andadolu, CCTV, Global Times, Xinhua en de Chinese communistische partij gesponsorde media-inhoud onder het mom van journalistiek — en samen met kranten wordt verspreid; is van mening dat dergelijke kanalen niet kunnen worden beschouwd als echte media en derhalve niet dezelfde rechten en bescherming mogen genieten als democratische media; is eveneens bezorgd over hoe deze verhalen in echte journalistieke producten zijn doorgesijpeld; benadrukt dat Russische en Chinese desinformatiecampagnes, die tot doel hebben de democratische waarden aan te vechten en de EU te verdelen, sterker onder de aandacht moeten worden gebracht, aangezien deze in Europa de voornaamste bron van desinformatie vormen; verzoekt de Commissie een studie op te starten naar minimumnormen voor media als basis om licenties in geval van inbreuken mogelijk in te trekken; verzoekt de Commissie de bevindingen van de studie te integreren in toekomstige wetgeving, zoals een mogelijke wet inzake mediavrijheid; merkt op dat buitenlandse actoren die zich bezighouden met inmenging zich valselijk als journalisten kunnen voordoen; is van mening dat het in dergelijke gevallen mogelijk moet zijn om die persoon of organisatie te bestraffen, bijvoorbeeld door hen publiekelijk terecht te wijzen, hun de toegang tot persevenementen te ontzeggen of hun persaccreditatie in te trekken;

42.

is ernstig bezorgd over aanvallen, intimidatie, geweld en bedreigingen ten aanzien van journalisten, mensenrechtenactivisten en andere personen die buitenlandse inmenging aan het licht brengen, en vreest dat dit ook hun onafhankelijkheid kan ondermijnen; verzoekt de Commissie snel concrete en ambitieuze voorstellen te doen om de veiligheid van al deze personen veilig te stellen, en denkt daarbij onder meer aan een instrument tegen SLAPP (strategic lawsuits against public participation: strategische rechtszaken ter ontmoediging van publieke participatie) en economische, juridische en diplomatieke steun, zoals aangekondigd in het actieplan voor Europese democratie; is in dit opzicht ingenomen met Aanbeveling (EU) 2021/1534 van de Commissie van 16 september 2021 over het waarborgen van de bescherming, de veiligheid en de weerbaarheid van journalisten en andere mediaprofessionals in de Europese Unie (14); verzoekt de lidstaten journalisten en andere mediaprofessionals doeltreffend te beschermen aan de hand van wetgevende en niet-wetgevende instrumenten;

43.

wijst erop dat lokale en regionale beleidsmakers die verantwoordelijk zijn voor strategische besluiten op gebieden die onder hun bevoegdheid vallen — zoals infrastructuur, cyberbeveiliging, cultuur en onderwijs — bij de besluitvorming moeten worden betrokken; benadrukt dat lokale en regionale politici en overheden zorgwekkende ontwikkelingen vaak in een vroeg stadium kunnen signaleren en wijst erop dat lokale kennis vaak nodig is om adequate tegenmaatregelen vast te stellen en uit te voeren;

44.

vraagt de Commissie en de lidstaten communicatiekanalen op te zetten en platforms op te richten waar bedrijven, ngo’s en personen, ook binnen diasporagemeenschappen, gemakkelijk melding kunnen doen wanneer zij het slachtoffer worden van manipulatie van informatie of inmenging; verzoekt de lidstaten om steun te verlenen aan degenen die het slachtoffer zijn van aanvallen en degenen die zich bewust zijn van dergelijke aanvallen of onder druk worden gezet;

Buitenlandse inmenging met behulp van onlineplatforms

45.

is ingenomen met de voorgestelde herziening van de gedragscode betreffende desinformatie, en met de voorstellen voor een wet inzake digitale diensten, een wet inzake digitale markten en andere maatregelen in verband met het actieplan voor Europese democratie, en meent dat dit doeltreffende instrumenten kunnen zijn om buitenlandse inmenging aan te pakken; beveelt aan dat bij de definitieve lezing van deze teksten rekening wordt gehouden met de aspecten die in het vervolg van dit gedeelte aan de orde komen;

46.

wijst erop dat de vrijheid van meningsuiting niet ten onrechte mag worden uitgelegd als de vrijheid om online activiteiten te ontplooien die offline illegaal zijn, zoals pesterijen, haatuitingen, rassendiscriminatie, terrorisme, geweld, spionage en dreigementen; benadrukt dat platforms zich niet alleen aan de wet moeten houden van het land waarin zij actief zijn, maar ook hun eigen algemene voorwaarden moeten naleven, in het bijzonder voor wat schadelijke online-inhoud betreft; roept platforms ertoe op meer inspanningen te leveren om te verhinderen dat inhoud die als illegaal is aangemerkt en verwijderd, opnieuw opduikt;

47.

onderstreept dat bovenal de toename van desinformatie en buitenlandse inmenging online moet worden onderzocht en dat er EU-brede wetgeving nodig is om te zorgen voor aanzienlijk meer betekenisvolle transparantie, monitoring en verantwoordingsplicht met betrekking tot de activiteiten van onlineplatforms en de toegang tot gegevens voor legitieme vragende partijen, in het bijzonder in de context van algoritmen en onlinereclame; verzoekt socialemediabedrijven om advertentiebibliotheken aan te houden;

48.

dringt aan op regelgeving en maatregelen om platforms, met name die met een systemisch risico voor de samenleving, ertoe te verplichten hun steentje bij te dragen aan het tegengaan van manipulatie van informatie en inmenging, bijvoorbeeld door labels te gebruiken die de ware auteurs achter accounts aangeven; het bereik te beperken van accounts die regelmatig worden gebruikt om desinformatie te verspreiden of die regelmatig de algemene voorwaarden van het platform schenden; niet-authentieke accounts die worden gebruikt voor gecoördineerde inmengingscampagnes, op te schorten en, indien nodig en op basis van duidelijke wetgeving, te verwijderen; sites die desinformatie verspreiden te demonetiseren; maatregelen te nemen ter beperking van de inmengingsrisico’s die het gevolg zijn van de impact van hun algoritmen, reclamemodellen, aanbevelingssystemen en AI-technologieën; en desinformatie in zowel berichten als commentaren te signaleren; wijst er nogmaals op dat deze maatregelen op transparante en verantwoordelijke wijze moeten worden doorgevoerd;

49.

verzoekt de Commissie ten volle rekening te houden met het in juni 2021 goedgekeurde richtsnoer van de Raad van Europa over goede praktijken met het oog op doeltreffende juridische en procedurele kaders voor zelf- en coreguleringsmechanismen voor inhoudsmoderatie;

50.

dringt aan op de volledige en effectieve uitvoering van de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) (15), die de hoeveelheid gegevens die platforms over gebruikers mogen opslaan en de gebruiksduur van deze gegevens beperkt — met name voor platforms en toepassingen die gebruikmaken van zeer persoonlijke en/of gevoelige gegevens, zoals berichten-, gezondheids-, financiële en datingapps en kleine discussiegroepen; roept poortwachterplatforms ertoe op persoonsgegevens niet te combineren met persoonsgegevens van andere door de poortwachter aangeboden diensten of met persoonsgegevens van diensten van derden, het niet-instemmen met de opslag en uitwisseling van gegevens even gemakkelijk te maken als het wel aanvaarden hiervan, en gebruikers toe te staan zelf te bepalen of zij op hun persoon toegesneden onlinereclame willen zien; is ingenomen met alle inspanningen om microtargetingtechnieken voor politieke reclame te verbieden, met name — maar niet uitsluitend — technieken die gebaseerd zijn op gevoelige persoonsgegevens, zoals etnische afkomst, religieuze overtuigingen of seksuele geaardheid, en verzoekt de Commissie te overwegen het verbod op microtargeting uit te breiden tot thematische reclame;

51.

dringt aan op bindende EU-regels om platforms ertoe te verplichten samen te werken met de bevoegde autoriteiten, hun systemen regelmatig te testen, en het risico van manipulatie van informatie en inmenging als gevolg van het gebruik van hun diensten alsook de gevaren waaraan gebruikers van hun diensten zich blootstellen, inclusief de manier waarop het ontwerp en het beheer van hun diensten tot dit risico bijdragen, te evalueren en te beperken; pleit voor bindende EU-regels om platforms te verplichten systemen op te zetten waarmee kan worden nagegaan hoe hun diensten worden gebruikt, bijvoorbeeld middels realtimetoezicht op de meest besproken en populaire berichten in een overzicht per land, zodat manipulatie van informatie en inmenging kunnen worden opgespoord en vermoedelijke inmenging bij de verantwoordelijke autoriteiten kunnen worden gemeld, en om de kosten te verhogen voor actoren die de ogen te sluiten voor dergelijke door hun systemen vergemakkelijkte acties;

52.

verzoekt onlineplatforms voldoende middelen uit te trekken om schadelijke buitenlandse inmenging te voorkomen en te zorgen voor betere arbeidsomstandigheden, psychologische zorg en een billijk loon voor inhoudsmoderatoren; dringt er bij grote socialemediaplatforms op aan gedetailleerde verslagen per land te verstrekken over de middelen die in elk land worden besteed aan factchecking, onderzoeksactiviteiten, inhoudsmoderatie, met inbegrip van menselijke en AI-capaciteiten in individuele talen, en samenwerking met het plaatselijke maatschappelijk middenveld; benadrukt dat deze platforms meer moeten doen om desinformatie in kleinere en commercieel minder winstgevende markten in de EU aan te pakken;

53.

verzoekt socialemediaplatforms de gelijkheid van alle EU-burgers ten volle te eerbiedigen, ongeacht de taal die zij gebruiken, bij het ontwerp van hun diensten, instrumenten en monitoringmechanismen en bij het nemen van maatregelen voor meer transparantie en een veiligere onlineomgeving; benadrukt dat dit niet alleen betrekking heeft op alle officiële nationale en regionale talen, maar ook op de talen van aanzienlijke diasporagemeenschappen binnen de EU; onderstreept dat deze diensten ook toegankelijk moeten zijn voor slechthorenden;

54.

pleit ervoor deepfakes van een duidelijk en goed leesbaar label te voorzien, zowel ten behoeve van de gebruikers van platforms als in inhoudsgerelateerde metadata, zodat onderzoekers en factcheckers deze deepfakes gemakkelijker kunnen traceren; is in dit verband ingenomen met de initiatieven ter verbetering van de authenticiteit en traceerbaarheid van inhoud, zoals de ontwikkeling van watermerken en authenticatienormen en de invoering van internationale normen;

55.

dringt aan op de regulering van diensten die instrumenten en diensten voor manipulatie van sociale media aanbieden, zoals het vergroten van het bereik van accounts of inhoud met behulp van kunstmatige betrokkenheid of niet-authentieke profielen; onderstreept dat deze verordening gebaseerd moet zijn op een grondige beoordeling van de huidige praktijken en de daaraan verbonden risico’s, en moet verhinderen dat kwaadwillige actoren deze diensten gebruiken voor politieke inmenging;

56.

wijst op de nood aan transparantie met betrekking tot de werkelijke natuurlijke of rechtspersoon achter online-inhoud en accounts voor personen die willen adverteren; verzoekt platforms om mechanismen in te voeren om met name niet-authentieke accounts die verbonden zijn met gecoördineerde beïnvloedingsactiviteiten, op te sporen en op te schorten; benadrukt dat deze praktijken geen invloed mogen hebben op de mogelijkheid om zich anoniem online te begeven, iets wat van het allergrootste belang is voor de bescherming van journalisten, activisten, gemarginaliseerde gemeenschappen en personen in kwetsbare posities (bijvoorbeeld klokkenluiders, dissidenten en politieke tegenstanders van autocratische regimes), en ruimte moeten laten voor satirische en humoristische accounts;

57.

benadrukt dat een grotere verantwoordelijkheid voor het verwijderen van inhoud niet mag leiden tot de willekeurige verwijdering van legale inhoud; dringt aan op voorzichtigheid wat betreft het volledig opschorten van de accounts van echte personen of het grootschalige gebruik van geautomatiseerde filters; wijst bezorgd op de willekeurige beslissingen van platforms om de accounts van gekozen overheidsfunctionarissen op te schorten; benadrukt dat deze accounts alleen mogen worden verwijderd op hoofde van duidelijke wetgeving die gebaseerd is op democratische waarden, die worden omgezet in bedrijfsbeleid en worden gehandhaafd middels onafhankelijk democratisch toezicht, en dat er sprake moet zijn van een volledig transparante procedure die ook het recht op beroep omvat;

58.

dringt aan op bindende regels om platforms ertoe te verplichten gemakkelijk beschikbare en effectieve communicatiekanalen te creëren voor personen of organisaties die illegale inhoud, schendingen van algemene voorwaarden, desinformatie of buitenlandse inmenging of manipulatie willen melden, waarbij in beschuldiging gestelde personen waar toepasselijk de kans krijgen om te reageren vooraleer er beperkende maatregelen worden genomen, en pleit voor de invoering van onpartijdige, transparante, snelle en toegankelijke verwijzings- of beroepsprocedures voor slachtoffers van online geplaatste inhoud, personen die inhoud melden, en personen of organisaties die worden getroffen door een besluit om een label te plaatsen op accounts, de zichtbaarheid ervan te beperken, de toegang ertoe onmogelijk te maken, ze op te schorten, of om de toegang tot reclame-inkomsten te beperken; beveelt aan dat socialemediaplatforms een specifiek contactpunt voor elke lidstaat aanwijzen en taskforceteams vormen voor elke belangrijke verkiezing in elke lidstaat;

59.

dringt aan op regelgeving ter garantie van transparantie ten aanzien van gebruikers en de algemene bevolking, bijvoorbeeld door platforms ertoe te verplichten openbare en gemakkelijk doorzoekbare archieven op te zetten van onlineadvertenties, waarbij ook moet worden geregistreerd op wie de reclame advertenties gericht zijn en wie ervoor heeft betaald, alsook van gemodereerde en verwijderde inhoud, en uitgebreide en zinvolle toegang te verlenen tot informatie over het ontwerp, het gebruik en de impact van algoritmen aan nationale bevoegde autoriteiten, erkende onderzoekers die verbonden zijn aan academische instellingen, de media, maatschappelijke organisaties en internationale organisaties die het openbaar belang behartigen; is van mening dat de gegevens in deze bibliotheken moeten worden geharmoniseerd om platformoverschrijdende analyse mogelijk te maken en de administratieve lasten voor de platforms te verminderen;

60.

pleit ervoor een eind te maken aan bedrijfsmodellen waarbij mensen ertoe worden aangemoedigd langer op platforms te blijven door hun aantrekkelijke inhoud voor te schotelen; roept beleidsmakers en platforms ertoe op om er door het gebruik van menselijke moderatoren en controle door een derde partij voor te zorgen dat algoritmen geen illegale, extremistische, discriminerende of radicaliserende inhoud bevorderen, maar gebruikers integendeel een grote verscheidenheid aan perspectieven bieden en feiten en wetenschappelijk onderbouwde inhoud te bevorderen en hieraan voorrang te geven, met name wanneer het gaat om belangrijke sociale kwesties zoals de volksgezondheid en klimaatverandering; is van oordeel dat verslavende classificatiesystemen op basis van de mate van betrokkenheid een systeemrisico inhouden voor onze samenleving; verzoekt de Commissie zich te buigen over het actuele probleem van prijsprikkels, waarbij voor zeer gerichte reclame met tot verdeeldheid leidende inhoud vaak veel lagere prijzen worden gehanteerd voor hetzelfde aantal weergaven dan bij minder gerichte reclame met sociaal integratieve inhoud;

61.

dringt erop aan algoritmen zodanig te wijzigen dat inhoud afkomstig van niet-authentieke accounts en kanalen die de toename van schadelijke buitenlandse manipulatie van informatie kunstmatig stimuleren, niet langer wordt gepromoot; pleit ervoor algoritmen zodanig aan te passen dat zij geen inhoud onder de aandacht brengen die verdeeldheid in de hand werkt en woede uitlokt; benadrukt dat de EU maatregelen moet nemen zodat socialemediabedrijven er wettelijk toe worden verplicht om de versterking van geïdentificeerde desinformatie zo veel mogelijk te beperken, en zodat platforms worden bestraft indien zij niet voldoen aan de verplichting om desinformatie te verwijderen;

62.

wijst op de noodzaak van een verbeterde testfase en een systematisch onderzoek naar de gevolgen van algoritmen, onder meer naar de wijze waarop zij het publieke debat vormgeven en verkiezingsuitslagen beïnvloeden en naar de wijze waarop inhoud voorrang krijgt; benadrukt dat bij een dergelijk onderzoek ook moet worden nagegaan of platforms de garanties die zij in hun respectieve voorwaarden beloven, kunnen handhaven en of zij over afdoende waarborgen beschikken om te voorkomen dat grootschalig gecoördineerd niet-authentiek gedrag de op hun platforms getoonde inhoud manipuleert;

63.

is verontrust over het bedrag van gemiddeld 65 miljoen EUR aan reclame-inkomsten dat jaarlijks wordt opgehaald door de ongeveer 1 400 desinformatiesites die zich richten op EU-burgers (16); wijst erop dat onlineadvertenties, soms zelfs van openbare instellingen, terechtkomen op en aldus financiering bieden aan kwaadwillende websites die haatuitingen en desinformatie verspreiden, zonder de toestemming of zelfs het medeweten van de adverteerders in kwestie; merkt op dat vijf bedrijven, waaronder Google Ads, goed zijn voor 97 % van deze reclame-inkomsten en, doordat ze verantwoordelijk zijn voor de selectie van de websites van uitgevers die in hun inventaris zijn opgenomen, de macht hebben om te beslissen welke inhoud te gelde wordt gemaakt en welke niet; acht het onaanvaardbaar dat de algoritmen waarmee reclamefondsen worden verdeeld, volslagen ondoorzichtig zijn voor het publiek; verzoekt de Commissie om gebruik te maken van de instrumenten van het mededingingsbeleid en de antikartelwetgeving om ervoor te zorgen dat de markt naar behoren functioneert en om dit monopolie te breken; verzoekt deze actoren te voorkomen dat desinformatiesites door hun advertentiediensten worden gefinancierd; prijst organisaties die zich inzetten om deze zorgwekkende kwestie onder de aandacht te brengen; benadrukt dat adverteerders het recht moeten hebben te weten en te beslissen waar hun advertenties worden geplaatst en welke tussenpersoon hun gegevens heeft verwerkt; pleit voor de vaststelling van een bemiddelingsprocedure, die het mogelijk maakt adverteerders te vergoeden wanneer reclame op websites wordt geplaatst die desinformatie bevorderen;

64.

benadrukt dat voor de geactualiseerde praktijkcode betreffende desinformatie, de wet inzake digitale diensten, de wet inzake digitale markten en andere maatregelen in verband met het actieplan voor Europese democratie, na de goedkeuring ervan, een doeltreffend mechanisme voor overzicht, evaluatie en sanctionering nodig zal zijn, zodat de uitvoering ervan op nationaal en EU-niveau regelmatig kan worden geëvalueerd en lacunes onverwijld kunnen worden opgespoord en verholpen, en zodat er sancties kunnen worden opgelegd in geval van onjuiste toepassing of niet-toepassing van de verplichtingen; pleit in dit verband voor doortastende en vindingrijke coördinatoren voor digitale diensten in alle lidstaten, alsook voor toereikende middelen om de handhavingsarm van de Commissie in staat te stellen zich te kwijten van de taken die hem op grond van de wet inzake digitale diensten zijn toegekend; beklemtoont voorts dat het van groot belang is te garanderen dat onlineplatforms worden onderworpen aan onafhankelijke, door de Commissie gecertificeerde controles; merkt op dat controleurs niet mogen worden gefinancierd door individuele platforms, zodat hun onafhankelijkheid wordt gewaarborgd;

65.

dringt in dit verband aan op de vaststelling van objectieve kernprestatie-indicatoren, door middel van coregulering, met het oog op het veiligstellen van de controleerbaarheid en de impact van de door de platforms ondernomen stappen; onderstreept dat deze kernprestatie-indicatoren landspecifieke gegevens moeten omvatten, zoals de doelgroep van desinformatie, de mate van betrokkenheid (doorklikfrequentie enz.), financiering van factcheck- en onderzoeksactiviteiten in de landen, en de invloed en sterkte van betrekkingen met het maatschappelijk middenveld in de landen;

66.

maakt zich grote zorgen over het gebrek aan openheid bij de herziening van de praktijkcode betreffende desinformatie, aangezien het debat grotendeels is gevoerd door de particuliere sector en de Commissie; betreurt dat het Europees Parlement, met name de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging, en een aantal andere essentiële belanghebbenden niet naar behoren zijn geraadpleegd tijdens het opstellen van de herziening van de praktijkcode;

67.

betreurt dat de praktijkcode zelfregulerend van aard blijft, aangezien zelfregulering ontoereikend is om het publiek te beschermen tegen pogingen tot inmenging en manipulatie; vindt het zorgwekkend dat de geactualiseerde praktijkcode betreffende desinformatie mogelijk geen antwoord biedt op de komende uitdagingen; vindt het verontrustend dat de richtsnoeren ter versterking van de praktijkcode betreffende desinformatie zo sterk leunen op het voorstel voor de wet inzake digitale diensten van de Commissie; dringt aan op snelle actie om ervoor te zorgen dat de praktijkcode bindende verplichtingen omvat voor de platforms, zodat de EU voorafgaand aan de volgende lokale, regionale, nationale en Europese verkiezingen goed beslagen ten ijs komt;

68.

dringt er bij de EU op aan de dialoog in de technologiegemeenschap en uitwisseling van informatie over het gedrag en de strategieën van sociale platforms te beschermen en aan te moedigen; is van mening dat alleen een open technologiegemeenschap de publieke opinie weerbaarder kan maken tegen aanvallen, manipulatie en inmenging; pleit ervoor te onderzoeken of het mogelijk is een publiek-privaat centrum voor informatie-uitwisseling en -analyse (ISAC) over desinformatie op te richten, waarbij de leden van het ISAC dreigingsinformatie over desinformatie en degenen die deze doorspelen volgen, volgens een dreigingsclassificatie van een label voorzien en deze informatie delen; is van mening dat deze informatie kan worden gebruikt door het systeem voor snelle waarschuwing van de EU en het mechanisme voor snelle respons van de G7 en ook van voordeel kan zijn voor kleinere actoren met minder middelen; pleit voor een voor de gehele bedrijfstak geldende norm inzake desinformatie voor advertentiediensten en onlinemonetisatiediensten, teneinde schadelijke inhoud te demonetiseren, die ook moet worden gehanteerd door onlinebetalingssystemen en e-commerceplatforms en door een derde partij moeten worden gecontroleerd;

69.

beklemtoont dat de praktijkcode dienst moet kunnen doen als een doeltreffend instrument totdat de wet inzake digitale diensten in werking treedt; is van mening dat in de praktijkcode alvast een aantal van de verplichtingen uit hoofde van de wet inzake digitale diensten moeten worden opgenomen en dat de ondertekenaars ertoe moeten worden verplicht een aantal van de bepalingen van de wet inzake digitale diensten uit te voeren met betrekking tot gegevenstoegang voor onderzoekers en toezichthouders, alsook de transparantie van reclame, waaronder de transparantie van algoritmen en aanbevelingssystemen; dringt er bij de ondertekenaars op aan hun naleving van deze verplichtingen te laten controleren door een onafhankelijke controleur en pleit ervoor deze controleverslagen openbaar te maken;

70.

betreurt het gebrek aan transparantie over het toezicht op de naleving van de praktijkcode, alsook de keuze van het tijdstip van de herziening ervan, waaraan vóór de conclusie van de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging de laatste hand zal worden gelegd; merkt op dat ten minste de vergaderagenda’s, de slotaantekeningen en de presentielijsten openbaar gemaakt moeten worden; dringt er bij de ondertekenaars op aan voor het Parlement een verklaring af te leggen over hun verplichtingen onder de praktijkcode en de manier waarop zij hieraan gevolg hebben gegeven en dat in de toekomst zullen doen;

71.

is van mening dat onafhankelijke regelgevende instanties voor de media, zoals de Europese Groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten, een cruciale rol kunnen spelen bij het toezicht op en de handhaving van de gedragscode;

72.

is ingenomen met het voorstel om overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie ter versterking van de praktijkcode een taskforce op te richten; verzoekt de Commissie met klem vertegenwoordigers van het Parlement, nationale toezichthouders en andere belanghebbenden, onder meer uit het maatschappelijk middenveld en de onderzoeksgemeenschap, uit te nodigen om zitting te nemen in deze taskforce;

Kritieke infrastructuur en strategische sectoren

73.

is van mening dat kritieke infrastructuur, gezien haar verwevenheid en grensoverschrijdende karakter, steeds kwetsbaarder wordt voor inmenging van buitenaf en is van mening dat het thans geldende kader moet worden herzien; is derhalve ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een nieuwe richtlijn ter versterking van de veerkracht van kritieke entiteiten die essentiële diensten in de Europese Unie verlenen;

74.

beveelt aan dat de lidstaten het voorrecht behouden om kritieke entiteiten te identificeren, maar dat coördinatie op EU-niveau noodzakelijk is om:

(a)

de verbindings- en communicatiekanalen te versterken die door meerdere actoren worden gebruikt, onder meer voor de algemene veiligheid van EU-missies en -operaties;

(b)

de bevoegde autoriteiten in de lidstaten te ondersteunen via de Groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten, waarbij wordt gezorgd voor de betrokkenheid van diverse belanghebbenden, en met name de effectieve betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), maatschappelijke organisaties en vakbonden;

(c)

de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen, niet alleen tussen de lidstaten maar ook op regionaal en lokaal niveau en met de Westelijke Balkan, alsook tussen eigenaars en exploitanten van kritieke infrastructuur, onder meer door communicatie tussen instanties, teneinde zorgwekkende ontwikkelingen in een vroeg stadium te onderkennen en adequate tegenmaatregelen te ontwikkelen;

(d)

een gemeenschappelijke strategie uit te voeren om cyberaanvallen op kritieke infrastructuur het hoofd te bieden;

75.

suggereert de lijst van kritieke infrastructuur uit te breiden met digitale verkiezingsinfrastructuur en onderwijssystemen, gezien hun cruciale belang voor de werking en de stabiliteit op lange termijn van de EU en haar lidstaten, en pleit voor de mogelijkheid van flexibiliteit bij het nemen van besluiten over de toevoeging aan de lijst van nieuwe strategische sectoren die moeten worden beschermd;

76.

dringt aan op een overkoepelende EU-aanpak om vraagstukken in verband met hybride bedreigingen van verkiezingsprocessen aan te pakken en de coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren; verzoekt de Commissie de afhankelijkheid van platforms en de gegevensinfrastructuur in de context van verkiezingen kritisch te beoordelen; is van mening dat er een gebrek is aan democratisch toezicht op de particuliere sector; dringt aan op meer democratisch toezicht op platforms en voor passende toegang tot gegevens en algoritmen voor bevoegde autoriteiten;

77.

beveelt aan dat de verplichtingen die voortvloeien uit de voorgestelde richtlijn, waaronder de evaluaties van de bedreigingen, risico’s en kwetsbaarheden in de hele EU en per land, moeten zijn afgestemd op de nieuwste ontwikkelingen en worden verricht door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek in samenwerking met het Intcen van de EDEO; onderstreept de noodzaak van voldoende middelen voor deze instellingen, zodat zij de meest recente en geavanceerde analyse kunnen leveren, met sterk democratisch toezicht, hetgeen niet mag beletten dat het FRA vooraf een evaluatie uitvoert om de eerbiediging van de grondrechten te waarborgen;

78.

is van mening dat de EU en haar lidstaten financieringsalternatieven moeten bieden aan de kandidaat-lidstaten in de Westelijke Balkan en andere potentiële kandidaat-lidstaten wanneer derde landen buitenlandse directe investeringen (BDI) hebben gebruikt als een geopolitiek hulpmiddel om hun invloed op deze landen te vergroten, met als doel te voorkomen dat grote delen van de kritieke infrastructuur van EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten in handen komen van landen en bedrijven buiten de EU, zoals het geval is voor de haven van Piraeus in Griekenland en zoals momenteel gebeurt met Chinese investeringen in onderzeese kabels in de Oostzee, de Middellandse Zee en de Noordelijke IJszee; is derhalve ingenomen met de BDI-screeningverordening als een belangrijk instrument om het optreden van de lidstaten inzake buitenlandse investeringen te coördineren, en dringt aan op een sterker regelgevingskader en een strengere handhaving van dit kader om ervoor te zorgen dat BDI die een negatieve impact hebben op de veiligheid van de EU, zoals omschreven in de verordening, worden geblokkeerd en om ervoor te zorgen dat de EU-instellingen meer bevoegdheden toegewezen krijgen inzake de screening van BDI; pleit voor de afschaffing van het beginsel van de laagste bieder in de besluitvorming over overheidsinvesteringen; roept alle lidstaten zonder screeningsmechanismen voor investeringen ertoe op dergelijke maatregelen te treffen; meent dat het kader beter moet aansluiten op onafhankelijke analysen die worden verricht door nationale en EU-instellingen of andere relevante belanghebbenden, zoals denktanks, met als doel BDI in kaart te brengen en te evalueren; is van mening dat het ook aangewezen kan zijn andere strategische sectoren, zoals de sector van 5G en andere informatie- en communicatietechnologieën (ICT), in het kader op te nemen, teneinde de EU en haar lidstaten minder afhankelijk te maken van leveranciers met een hoog risico; beklemtoont dat deze aanpak ook moet gelden voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten;

79.

is van mening dat de EU in het verleden niet voldoende geïnvesteerd heeft, hetgeen heeft bijgedragen tot haar afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers van technologie, en daardoor nu met grotere problemen wordt geconfronteerd; beveelt aan de productie- en toeleveringsketens van kritieke infrastructuur en kritiek materiaal binnen de EU veilig te stellen; is van mening dat de stap van de EU naar open strategische autonomie en digitale soevereiniteit belangrijk is en de juiste weg voorwaarts is; benadrukt dat de EU naar verwachting nieuwe instrumenten zal inzetten om haar geopolitieke positie te versterken, onder meer een antidwanginstrument; beschouwt de door de Commissie aangekondigde Europese chipwet — die ervoor moet zorgen dat onderdelen die van vitaal belang zijn voor de productie van chips in de EU worden vervaardigd — als een belangrijke stap om de afhankelijkheid van derde landen zoals China en de VS te beperken; is van mening dat investeringen in de productie van chips in de gehele Unie op gecoördineerde wijze en op basis van een analyse van de vraagzijde moeten worden gedaan om een wedloop naar nationale overheidssubsidies en versnippering van de interne markt te voorkomen; verzoekt de Commissie derhalve om een specifiek Europees halfgeleiderfonds op te richten dat de opleiding van hoognodig gekwalificeerd personeel kan ondersteunen en de hogere oprichtingskosten voor productie- en ontwerpinfrastructuur in de EU kan compenseren; beschouwt Taiwan als een belangrijke partner bij het verhogen van de productie van halfgeleiders in de EU;

80.

pleit voor de verdere ontwikkeling van Europese netwerken van aanbieders van data-infrastructuur en -diensten met Europese beveiligingsnormen, zoals GAIA-X, en beschouwt dit als een belangrijke stap voor de totstandbrenging van concurrerende alternatieven voor bestaande dienstverleners en een grote stap in de richting van een open, transparante en veilige digitale economie; onderstreept dat kmo’s moeten worden versterkt en dat kartelvorming op de cloudmarkt moet worden vermeden; wijst erop dat datacentra tot de kritieke infrastructuur behoren; is bezorgd over de invloed van derde landen en bedrijven uit derde landen op de ontwikkeling van GAIA-X;

81.

beklemtoont dat de integriteit, beschikbaarheid en vertrouwelijkheid van openbare elektronische communicatienetwerken, zoals internetbackbones en onderzeese communicatiekabels, van het allerhoogste belang zijn voor de veiligheid; vraagt de Commissie en de lidstaten sabotage en spionage binnen deze communicatienetwerken te verhinderen en het gebruik van interoperabele, veilige routeringsnormen te bevorderen om de integriteit en robuustheid van elektronische communicatienetwerken en -diensten te waarborgen, onder meer via de recente Global Gateway-strategie;

82.

verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen voor het opbouwen van een veilige en duurzame voorziening van de grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van kritieke onderdelen en technologieën, waaronder batterijen en apparatuur, 5G en vervolgtechnologieën, en chemische en farmaceutische producten, en benadrukt het belang van wereldwijde handel en internationale samenwerking, met volledige inachtneming van de rechten van werknemers en het natuurlijke milieu, en met handhaving van de internationale sociale duurzaamheidsnormen betreffende het gebruik van hulpbronnen; wijst erop dat de nodige financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld voor onderzoek en ontwikkeling om passende vervangers te vinden voor het geval de toeleveringsketens worden verstoord;

Buitenlandse inmenging tijdens verkiezingsprocessen

83.

dringt erop aan de bescherming van het volledige verkiezingsproces te beschouwen als een prioritair Europees en nationaal veiligheidsvraagstuk, aangezien vrije en eerlijke verkiezingen de hoeksteen van het democratische proces vormen; verzoekt de Commissie een kader te ontwikkelen om beter te reageren op buitenlandse inmenging in verkiezingsprocessen en deze inmenging tegen te gaan, en vindt dat dit kader onder meer directe communicatiekanalen met burgers moet omvatten;

84.

benadrukt dat de samenleving weerbaarder moet worden gemaakt tegen desinformatie tijdens verkiezingsprocessen, ook op het niveau van privépersonen en de academische wereld, en dat er een holistische aanpak nodig is waarbij deze inmenging voortdurend wordt aangepakt, in educatieve programma’s op scholen, middels de technische veiligstelling van de integriteit en betrouwbaarheid van de stembusgang en via structurele maatregelen ter bestrijding van de hybride aard van deze vorm van desinformatie; pleit met name voor een voorbereidingsplan voor de Europese verkiezingen in 2024 dat een strategie, opleidingen en voorlichting voor Europese politieke partijen en hun personeel moet omvatten, alsmede striktere beveiligingsmaatregelen om buitenlandse inmenging te voorkomen;

85.

is van mening dat onjuiste informatie en desinformatie via de sociale media een steeds groter wordend probleem vormen voor de integriteit van verkiezingen; is van oordeel dat socialemediaplatforms moeten toezien op de uitvoering en de goede werking van beleid ter bescherming van de integriteit van verkiezingen; is verontrust over recent nieuws over privébedrijven die door kwaadwillige actoren worden ingeschakeld om zich met de verkiezingen te bemoeien, onjuiste verhalen de wereld in te sturen en samenzweringstheorieën aan te wakkeren, dit alles hoofdzakelijk via de sociale media; pleit voor een diepgaand onderzoek naar de manier waarop het verschijnsel van betaalde desinformatiecampagnes kan worden tegengegaan, aangezien dit fenomeen steeds vernuftiger wordt en overal ter wereld terrein wint;

86.

benadrukt dat verkiezingswaarnemingsmissies van het grootste belang zijn om relevante informatie te verstrekken en specifieke aanbevelingen te doen om het kiesstelsel weerbaarder te maken en buitenlandse inmenging in verkiezingsprocessen tegen te gaan; pleit voor de verbetering en versterking van verkiezingsprocessen en wijst erop dat verkiezingswaarnemingsmissies een essentieel instrument vormen in de strijd tegen het toenemende gebruik van oneerlijke en frauduleuze verkiezingen door illiberale regimes die zich als democratisch proberen voor te doen; benadrukt in dit verband dat de instrumenten en methoden voor internationale verkiezingswaarneming tegen het licht moeten worden gehouden en moeten worden geactualiseerd om rekening te houden met nieuwe trends en dreigingen, en denkt hierbij onder meer aan het bestrijden van valse verkiezingswaarnemers, de uitwisseling van beste praktijken met gelijkgezinde partners, en nauwere samenwerking met relevante internationale organisaties zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa, alsook alle relevante actoren in het kader van de Verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming en de Gedragscode voor internationale verkiezingswaarnemers; beklemtoont dat de deelname van EP-leden aan niet-toegestane verkiezingswaarnemingsmissies de geloofwaardigheid en reputatie van het Europees Parlement ondermijnt; verheugt zich over en steunt de volledige handhaving van de procedure van de Coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen voor “gevallen van individuele niet-officiële verkiezingswaarneming door leden van het Europees Parlement” (aangenomen op 13 december 2018), die het mogelijk maakt leden van het Europees Parlement voor de rest van hun mandaat uit te sluiten van officiële verkiezingswaarnemingsdelegaties van het Parlement;

Heimelijke financiering van politieke activiteiten door buitenlandse donateurs

87.

benadrukt dat er een beter begrip nodig is van de impact van heimelijke financiering van politieke activiteiten op bijvoorbeeld antidemocratische tendensen in Europa, en dat de buitenlandse financiering van politieke activiteiten via geheime operaties een ernstige inbreuk vormt op de integriteit van de democratische werking van de EU en haar lidstaten, met name tijdens verkiezingsperioden, en derhalve in strijd is met het beginsel van vrije en eerlijke verkiezingen; benadrukt dat alle lidstaten het deelnemen aan geheime, door buitenlandse mogendheden gefinancierde activiteiten die tot doel hebben het verloop van de Europese of de nationale politiek te beïnvloeden, bij wet moeten verbieden; merkt in dit verband op dat landen als Australië wetten hebben ingevoerd die buitenlandse inmenging in de politiek verbieden;

88.

hekelt het feit dat extremistische, populistische, anti-Europese en bepaalde andere partijen en individuen banden hebben met en overduidelijk meewerken aan pogingen om de democratische processen van de Unie te beïnvloeden, en is verontrust over het feit dat deze partijen en individuen worden gebruikt als spreekbuis voor inmenging door buitenlandse actoren teneinde hun autoritaire regeringen te legitimeren; dringt aan op volledige opheldering over de politieke en economische betrekkingen tussen deze partijen en individuen en Rusland; beschouwt deze betrekkingen als zeer ongepast en veroordeelt hun medeplichtigheid bij het nastreven van politieke doelstellingen die de EU en haar lidstaten kan blootstellen aan aanvallen door buitenlandse mogendheden;

89.

roept de lidstaten ertoe op om een verbod op buitenlandse donaties in te voeren en bij de verdere harmonisatie van hun nationale regelgeving in het bijzonder de volgende achterpoortjes te dichten;

(a)

bijdragen in natura van buitenlandse actoren aan politieke partijen, stichtingen, personen die een openbaar ambt of een verkozen ambt bekleden, met inbegrip van financiële leningen van rechtspersonen of natuurlijke personen die buiten de EU en de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigd zijn (Europese kiezers uitgezonderd), anonieme donaties boven een bepaalde drempel, en het ontbreken van uitgavenlimieten voor politieke campagnes die invloed via grote donaties mogelijk maken; politici, politieke actoren of politieke partijen aan wie respectievelijk waaraan financiële bijdragen of bijdragen in natura zijn aangeboden en/of die deze hebben ontvangen van een buitenlandse actor, moeten ertoe verplicht worden deze bij de bevoegde autoriteiten te melden, en deze informatie moet vervolgens ook op EU-niveau worden geregistreerd, met het oog op EU-wijd toezicht;

(b)

stropopdonateurs met binnenlandse nationaliteit (17): transparantie van natuurlijke personen en rechtspersonen moet worden afgedwongen door middel van conformiteitsverklaringen van donateurs om hun status te bevestigen en door kiescommissies meer handhavingsbevoegdheden te geven; donaties van binnen de EU die een bepaalde minimumdrempel overschrijden, moeten worden opgetekend in een officieel, openbaar register en moeten aan een natuurlijke persoon gekoppeld worden, en er moet een maximumdrempel worden vastgelegd voor donaties van natuurlijke en rechtspersonen (en hun dochterondernemingen) aan politieke partijen;

(c)

lege vennootschappen en binnenlandse dochterondernemingen van buitenlandse moedermaatschappijen (18): lege vennootschappen moeten worden verboden en er moeten strengere eisen worden vastgesteld om de herkomst van financiering via moedermaatschappijen aan het licht te brengen; financiering en donaties aan politieke partijen boven een bepaalde drempel moeten worden ingeschreven in een openbaar centraal register met een officiële naam en een officieel adres die aan een bestaande persoon kunnen worden gekoppeld, en de lidstaten moeten deze informatie opvragen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de autoriteiten in de lidstaten het recht hebben om de oorsprong van financiering te onderzoeken en de door binnenlandse dochterondernemingen verstrekte informatie te verifiëren, en het gebrek aan voldoende gegevens in de nationale registers aan te pakken, met name in situaties waarin een netwerk van brievenbusondernemingen wordt gebruikt;

(d)

non-profitorganisaties en derden (19), gecoördineerd door buitenlandse actoren en opgericht met het oog op het beïnvloeden van verkiezingsprocessen: in de gehele EU moeten meer uniforme regels en transparantie worden overwogen voor organisaties die politieke activiteiten willen financieren wanneer zij proberen rechtstreeks invloed uit te oefenen op verkiezingsprocessen zoals verkiezingen en referendumcampagnes; dergelijke regels mogen niet beletten dat non-profitorganisaties en derden financiering ontvangen voor campagnes over specifieke vraagstukken; regels ter waarborging van de transparantie van financiering of donaties moeten ook worden toegepast op politieke stichtingen;

(e)

online politieke reclame is niet onderworpen aan de regels voor tv-, radio- en gedrukte reclame en is meestal niet gereglementeerd op EU-niveau: advertenties die zijn gekocht door actoren van buiten de EU en de EER moeten dan ook worden verboden en er moet worden gezorgd voor volledige transparantie met betrekking tot de aankoop van online politieke reclame door actoren van binnen de EU; beklemtoont dat er moet worden gezorgd voor een veel grotere transparantie en voor veel meer democratische verantwoordingsplicht met betrekking tot het gebruik van algoritmen; is ingenomen met de aankondiging door de Commissie van een nieuw wetgevingsvoorstel inzake de transparantie van gesponsorde politieke inhoud, zoals voorgesteld in het kader van het actieplan voor Europese democratie, dat moet proberen een lappendeken van 27 verschillende nationale wetgevingskaders over online politieke reclame te verhinderen en moet waarborgen dat EU-partijen in de aanloop naar de Europese verkiezingen online campagne kunnen voeren, waarbij het risico op buitenlandse inmenging moet worden beperkt en moet worden nagegaan welke van de regels die politieke partijen binnen afzonderlijke lidstaten en grote socialemediaplatforms vrijwillig hebben vastgesteld, kunnen worden ingevoerd als regels voor iedereen in de EU; roept de lidstaten ertoe op hun nationale regels voor politieke reclame te actualiseren, die immers geen gelijke tred hebben gehouden met de gestage ontwikkeling richting digitale media als de voornaamste vorm van politieke communicatie; vraagt de Commissie met een voorstel te komen voor een democratische definitie van thematische politieke reclame om een eind te maken aan een situatie waarin particuliere platforms met winstoogmerk besluiten wat thematisch is en wat niet;

(f)

verkiezingsuitgaven moeten worden gemonitord door onafhankelijke controleurs, aan wie tijdig informatie ter beschikking moet worden gesteld over uitgaven en donaties, zodat risico’s zoals belangenconflicten en beleidsbeïnvloeding met betrekking tot politieke financiering worden beperkt; middels de invoering van proactieve openbaarmaking moeten instellingen die belast zijn met de financiële regelgeving een duidelijk mandaat ontvangen en moeten zij beschikken over de mogelijkheden, middelen en wettelijke bevoegdheden om onderzoeken in te stellen en zo nodig het parket in te schakelen;

90.

verzoekt de Commissie derhalve een analyse uit te voeren van heimelijke financiering in de EU en concrete voorstellen in te dienen om alle mazen te dichten die ondoorzichtige financiering van politieke partijen, stichtingen en personen die verkozen ambten bekleden vanuit bronnen van derde landen mogelijk maken, en gemeenschappelijke EU-normen voor te stellen die van toepassing zijn op nationale kieswetten in alle lidstaten; is van mening dat de lidstaten moeten streven naar de invoering van duidelijke transparantievereisten voor de financiering van politieke partijen en naar een verbod op donaties aan politieke partijen en individuele politieke actoren van buiten de EU en de Europese Economische Ruimte (EER), met uitzondering van kiezers die buiten de EU en de EER wonen, en dat zij een duidelijke strategie voor het sanctiesysteem moeten uitstippelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem een EU-autoriteit voor financiële controles op te richten ter bestrijding van illegale financiële praktijken en inmenging vanuit Rusland en andere autoritaire regimes; benadrukt dat donaties of financiering met behulp van opkomende technologieën die zeer moeilijk te traceren zijn, moeten worden verboden; verzoekt de lidstaten en de Commissie meer middelen toe te wijzen en een krachtiger mandaat te geven aan de controleautoriteiten teneinde de kwaliteit van de gegevens te verhogen;

91.

verbindt zich ertoe erop toe te zien dat alle non-profitorganisaties, denktanks, instellingen en ngo’s die tijdens de parlementaire werkzaamheden input leveren voor de EU-beleidsvorming of een raadgevende rol vervullen in het wetgevingsproces volledig transparant, onafhankelijk en vrij van belangenconflicten zijn voor wat betreft de financiering en eigendom ervan;

92.

is ingenomen met de lopende herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen; steunt alle inspanningen om te komen tot een grotere transparantie van de financiering van de activiteiten van Europese politieke partijen en stichtingen, met name met het oog op de Europese verkiezingen van 2024, met inbegrip van een verbod op alle donaties van anonieme bronnen en van buiten de EU (de diaspora uit EU-lidstaten uitgezonderd) alsook donaties van buiten de EU die niet kunnen worden geboekstaafd door middel van contracten, dienstverleningsovereenkomsten of kosten in verband met het lidmaatschap van Europese politieke partijen, maar is van oordeel dat lidmaatschapsbijdragen van nationale zusterpartijen van buiten de EU en de EER aan Europese politieke partijen moeten worden toegestaan; dringt er bij Europese en nationale politieke partijen op aan zich achter de bestrijding van buitenlandse inmenging en van de verspreiding van desinformatie te scharen door een handvest met specifieke verplichtingen op dit gebied te ondertekenen;

93.

benadrukt dat de uitvoering van veel van de aanbevelingen van de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa en de Commissie van Venetië het politieke systeem van de lidstaten en de Unie als geheel minder vatbaar zou maken voor buitenlandse financiële invloed;

Cyberbeveiliging en weerbaarheid tegen cyberaanvallen

94.

dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op onverwijld meer te investeren in de strategische cybercapaciteiten en het strategische cybervermogen van de Unie om buitenlandse inmenging — zoals artificiële intelligentie, beveiligde communicatie, en data- en cloudinfrastructuur — op te sporen, aan het licht te brengen en aan te pakken, teneinde de cyberbeveiliging van de Unie te verbeteren en tegelijk de eerbiediging van de grondrechten te garanderen; verzoekt de Commissie tevens meer te investeren in het vergroten van de digitale kennis en technische deskundigheid van de EU, zodat beter inzicht wordt verkregen in de digitale systemen die in de EU worden gebruikt; verzoekt de Commissie om extra personele, materiële en financiële middelen uit te trekken voor de capaciteiten voor de analyse van cyberdreigingen, te weten het Intcen van de EDEO, en de cyberbeveiliging van de lidstaten en van de instellingen, organen en agentschappen van de EU, met name Enisa en het computercrisisresponsteam voor de EU-instellingen (CERT-EU); betreurt het gebrek aan samenwerking en harmonisatie op het gebied van cyberbeveiliging tussen de lidstaten;

95.

is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor een nieuwe cyberbeveiligingsstrategie en een nieuwe richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Europese Unie, tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (20) (NIS 2-richtlijn); beveelt aan dat bij het eindresultaat van de lopende werkzaamheden betreffende het voorstel de tekortkomingen van de NIS-richtlijn van 2016 worden aangepakt, met name door beveiligingseisen aan te scherpen, het toepassingsgebied uit te breiden, een kader voor samenwerking en uitwisseling van informatie in Europa in het leven te roepen, de cyberbeveiligingsvermogens van de lidstaten te versterken, publiek-private samenwerking te ontwikkelen, strengere handhavingseisen in te voeren en het hoogste leidinggevende niveau te belasten met cyberbeveiliging voor Europese entiteiten die van vitaal belang zijn voor onze samenleving; benadrukt dat het van belang is een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in alle lidstaten te bewerkstelligen, teneinde de zwakke punten in de gezamenlijke cyberbeveiliging van de EU te beperken; benadrukt dat het van het allerhoogste belang is de weerbaarheid van informatiesystemen te garanderen en is in dit verband ingenomen met het netwerk van verbindingsorganisaties voor cybercrises (CyCLONe); moedigt aan de vertrouwenwekkende maatregelen van de OVSE voor cyberspace te blijven bevorderen;

96.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie in de NIS 2-richtlijn om gecoördineerde beoordelingen van de veiligheidsrisico’s uit te voeren voor kritieke toeleveringsketens, vergelijkbaar met haar EU-instrumentarium voor 5G, zodat er beter rekening wordt gehouden met risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van software en hardware die geproduceerd is door bedrijven die onder controle staan van buitenlandse staten; vraagt de Commissie mondiale 6G-normen en mededingingsregels te ontwikkelen, overeenkomstig de democratische waarden; verzoekt de Commissie uitwisselingen tussen de EU-instellingen en nationale autoriteiten over de uitdagingen, beste praktijken en oplossingen in verband met de maatregelen van het instrumentarium te bevorderen; is van mening dat de EU meer moet investeren in haar capaciteiten op het gebied van 5G- en post-5G-technologieën teneinde de afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers te verkleinen;

97.

benadrukt dat cybercriminaliteit geen grenzen kent en dringt er bij de EU op aan haar internationale inspanningen om cybermisdrijven op doeltreffende wijze aan te pakken, op te voeren; wijst erop dat de EU het voortouw moet nemen bij de uitwerking van een Internationaal verdrag inzake cyberbeveiliging met internationale normen voor cyberbeveiliging ter bestrijding van cybercriminaliteit;

98.

benadrukt dat de EU, de NAVO en gelijkgezinde internationale partners hun bijstand op het gebied van cyberbeveiliging aan Oekraïne moeten opvoeren; is ingenomen met de eerste inzet van deskundigen van het in het kader van PESCO gefinancierde snellereactieteam bij cyberincidenten en dringt aan op volledige gebruikmaking van de EU-cybersanctieregeling tegen personen, entiteiten en organen die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij de verschillende cyberaanvallen tegen Oekraïne;

99.

is ingenomen met de aankondiging van de opstelling van een wet inzake cyberveerkracht als aanvulling op een Europees beleid voor cyberdefensie, aangezien cyberkwesties en defensie nauw samenhangen; roept op tot meer investeringen in Europese capaciteiten en coördinatie op het gebied van cyberdefensie; beveelt aan de opbouw van cybercapaciteit van onze partners te bevorderen door middel van EU-opleidingsmissies of civiele cybermissies; onderstreept de noodzaak om cybergerelateerde opleidingen te harmoniseren en te standaardiseren en dringt aan op structurele EU-financiering op dit gebied;

100.

veroordeelt het grootschalige en illegale gebruik van de Pegasus-bewakingssoftware van de NSO Group door overheidsinstanties, onder meer in Marokko, Saudi-Arabië, Hongarije, Polen, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Azerbeidzjan, die wordt ingezet tegen journalisten, mensenrechtenactivisten en politici; herinnert eraan dat Pegasus slechts een van de vele voorbeelden is van misbruik van een programma door overheidsinstanties met als doel onschuldige burgers illegaal te bespioneren; veroordeelt ook andere door overheden uitgevoerde spionageactiviteiten die gericht zijn tegen Europese politici; dringt er bij de Commissie op aan een lijst van illegale bewakingssoftware op te stellen en deze lijst voortdurend bij te werken; vraagt de EU en de lidstaten met klem deze lijst te gebruiken om erop toe te zien dat de mensenrechten terdege worden geëerbiedigd en dat de uitvoer van en technische bijstand voor Europese bewakingstechnologie naar lidstaten die een duidelijk risico vormen voor de rechtsstaat, naar behoren worden gecontroleerd; dringt daarnaast aan op de oprichting van een EU-burgerlab, vergelijkbaar met dat in Canada, bestaande uit journalisten, mensenrechtendeskundigen en deskundigen op het gebied van reverse engineering malware, dat als taak zou hebben het onrechtmatige gebruik van software voor illegale bewakingsdoeleinden op te sporen en aan het licht te brengen;

101.

verzoekt de EU een krachtig regelgevingskader op dit gebied vast te stellen, zowel binnen de EU als op internationaal niveau; is in dit verband ingenomen met de beslissing van het Bureau voor Industrie en Veiligheid van het Amerikaanse ministerie van Handel om NSO Group Technologies op een zwarte lijst te zetten, met als gevolg dat het bedrijf geen Amerikaanse technologie meer kan ontvangen;

102.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de EU samenwerkt op het gebied van recht en wetshandhaving met derde landen die een beroep hebben gedaan op de diensten van NGO Group en de Pegasus-spyware hebben gebruikt om EU-burgers te bespieden; pleit voor aanvullende waarborgen en versterking van het democratische toezicht op deze samenwerking;

103.

verzoekt de Commissie de investeringen van de EU in NSO Group Technologies te herzien en gerichte maatregelen te treffen tegen buitenlandse staten die software gebruiken om EU-burgers of personen die in EU-landen de vluchtelingenstatus genieten, te bespieden;

104.

is bezorgd over het feit dat journalisten en voorvechters van democratie illegaal in de gaten kunnen worden gehouden en kunnen worden lastiggevallen door de autoritaire regimes waaraan zij trachtten te ontsnappen, zelfs op het grondgebied van de EU, en beschouwt dit als een ernstige schending van de fundamentele waarden van de Unie en van de grondrechten van het individu, zoals die zijn neergelegd in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; betreurt het gebrek aan juridische ondersteuning voor de slachtoffers van deze spionagesoftware;

105.

wijst erop dat het wetgevingskader dringend moet worden versterkt om degenen die dergelijke software voor illegale en ongeoorloofde doeleinden verspreiden, gebruiken en misbruiken, ter verantwoording te roepen; verwijst met name naar de sancties die op 21 juni 2021 zijn opgelegd aan Aleksandr Sjatrov, algemeen directeur van een Belarussisch bedrijf dat software voor gezichtsherkenning produceert die door een autoritair regime wordt gebruikt, bijvoorbeeld om de identiteit van demonstranten van de politieke oppositie vast te stellen; verzoekt de Commissie het gebruik en de financiering van illegale bewakingstechnologieën in de EU te verhinderen; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om in samenwerking met de overheden van derde landen en middels versterking van het democratische toezicht een einde te maken aan repressieve wetgeving en praktijken op het gebied van cyberbeveiliging en terrorismebestrijding; dringt aan op een onderzoek door de bevoegde EU-instanties naar het onrechtmatig gebruik van spyware in de EU en naar de uitvoer van dergelijke software vanuit de EU, en pleit voor sancties tegen de lidstaten en geassocieerde landen, inclusief landen die deelnemen aan EU-programma’s, die dergelijke spyware hebben gekocht en gebruikt en van waaruit deze is uitgevoerd met als doel journalisten, mensenrechtenverdedigers, juristen en politici op illegale wijze op de korrel te nemen;

106.

dringt aan op een ambitieuze herziening van de e-privacyrichtlijn (21) teneinde de vertrouwelijkheid van communicatie en van persoonsgegevens bij het gebruik van elektronische apparatuur te versterken, zonder het niveau van bescherming dat door de richtlijn wordt geboden, te verlagen, en zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de nationale veiligheid te waarborgen; wijst erop dat overheidsinstanties ertoe moeten worden verplicht om de kwetsbaarheden die zij ontdekken in IT-apparatuur, bekend te maken; roept de EU en de lidstaten op hun maatregelen op basis van de richtlijn over aanvallen op informatiesystemen (22) verder te coördineren om ervoor te zorgen dat een definitie van de strafbare feiten onrechtmatige toegang tot informatiesystemen en onrechtmatige systeemverstoring en onrechtmatige gegevensverstoring wordt ingevoerd en dat deze met passende sancties worden bestraft; herinnert eraan dat elke inbreuk op de vertrouwelijkheid met het oog op de nationale veiligheid in een democratische samenleving rechtmatig en voor uitdrukkelijke en legitieme doeleinden moet worden uitgevoerd, op basis van strikte noodzaak en evenredigheid, zoals vereist door het EVRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie;

Bescherming van de lidstaten, instellingen, agentschappen, delegaties en missies van de EU

107.

benadrukt dat de netwerken, gebouwen en personeelsleden van de EU-instellingen, -organen, -agentschappen, -delegaties, -missies en -operaties een doelwit vormen voor allerlei hybride bedreigingen en aanvallen door buitenlandse overheidsactoren, en derhalve naar behoren moeten worden beschermd, met bijzondere aandacht voor de bedrijfsmiddelen, gevouwen en activiteiten van de EDEO in het buitenland en voor de veiligheid van EU-personeel dat is gestationeerd in niet-democratische landen met repressieve regimes; dringt aan op een gestructureerde respons op deze bedreigingen door GVDB-missies, alsook op concretere ondersteuning van deze missies door middel van strategische communicatie; erkent dat het aantal door de staat gesteunde aanvallen op instellingen, organen en instanties van de EU — waaronder het EMA — en op instellingen en overheidsinstanties van de lidstaten voortdurend toeneemt;

108.

dringt aan op een grondige en periodieke herziening van alle diensten, netwerken, apparatuur en hardware van de instellingen, organen, agentschappen, delegaties, missies en operaties van de EU, met als doel deze weerbaarder te maken tegen cyberdreigingen en mogelijk gevaarlijke programma’s en apparaten, zoals die van Kaspersky Lab, te weren; dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan te zorgen voor goede bijstand en veilige instrumenten voor het personeel; benadrukt dat het gebruik van beveiligde diensten en netwerken binnen instellingen en overheidsdiensten, ook tijdens missies, meer onder de aandacht moet worden gebracht; wijst op de voordelen voor het vertrouwen en de veiligheid van netwerkbesturingssystemen met vrije programmatuur, die alom worden gebruikt door geallieerde militaire instanties en overheidsdiensten;

109.

wijst op het belang van doeltreffende, tijdige en nauwe coördinatie tussen de verschillende instellingen, organen en instanties van de EU die gespecialiseerd zijn in cyberbeveiliging, zoals CERT-EU, waarvan ook de operationele capaciteiten ten volle moeten worden ontplooid, alsmede Enisa en de aanstaande gezamenlijke cybereenheid, die zal instaan voor een gecoördineerde reactie op grootschalige cyberbedreigingen in de EU; is ingenomen met de huidige gestructureerde samenwerking tussen CERT-EU en Enisa; is ook ingenomen met de oprichting van een EU-werkgroep voor cyberinlichtingen binnen het EU-Intcen met als doel de strategische samenwerking op het gebied van inlichtingen te bevorderen; waardeert de recente initiatieven van de secretarissen-generaal van de EU-instellingen om gemeenschappelijke regels voor informatie en cyberbeveiliging te ontwikkelen;

110.

ziet uit naar de twee voorstellen van de Commissie voor verordeningen tot instelling van een normatief kader voor informatiebeveiliging en cyberbeveiliging in alle instellingen, organen en instanties van de EU, en is van mening dat deze verordeningen ook het opbouwen van capaciteit en weerbaarheid moeten omvatten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om extra middelen uit te trekken voor de cyberbeveiliging van de EU-instellingen teneinde de uitdagingen van voortdurend evoluerende bedreigingen het hoofd te bieden;

111.

kijkt uit naar het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over de controle van cyberbeveiliging, dat begin 2022 wordt verwacht;

112.

pleit voor een grondig onderzoek naar de gemelde gevallen van buitenlandse infiltratie in het personeel van de EU-instellingen; dringt aan op een evaluatie en de mogelijke herziening van het personeelsbeleid, met onder meer screening vóór aanwerving, om mazen in de wetgeving te dichten die buitenlandse infiltratie mogelijk maken; verzoekt de bestuursorganen van het Parlement de screeningprocedures voor personeel te verbeteren en de regels en controles voor de toegang tot zijn gebouwen aan te scherpen om te voorkomen dat personen die nauwe banden hebben met buitenlandse belanghebbenden toegang krijgen tot vertrouwelijke vergaderingen en informatie; verzoekt de Belgische autoriteiten hun binnenlandse antispionagekader te evalueren en te actualiseren zodat daders doeltreffend kunnen worden opgespoord, vervolgd en gestraft; pleit ervoor dat andere lidstaten vergelijkbare maatregelen nemen om de EU-instellingen en -agentschappen op hun grondgebied te beschermen;

113.

verzoekt alle EU-instellingen om het bewustzijn van hun personeel te vergroten door middel van degelijke opleiding en voorlichting, teneinde cyber- en niet-cyberbeveiligingsrisico’s te vermijden, te beperken en aan te pakken; roept op tot verplichte en regelmatige veiligheids- en ICT-opleiding voor alle personeelsleden (inclusief stagiairs) en leden van het Europees Parlement; dringt erop aan dat buitenlandse invloed binnen de instellingen regelmatig in kaart wordt gebracht en aan specifieke risicobeoordelingen wordt onderworpen;

114.

wijst op de noodzaak van goede crisisbeheersingsprocedures voor gevallen van manipulatie van informatie, waaronder waarschuwingssystemen tussen bestuurlijke niveaus en sectoren, teneinde de verstrekking van wederzijdse informatie te waarborgen en de verspreiding van manipulatie van informatie te voorkomen; is in dit verband ingenomen met het systeem voor snelle waarschuwing en de procedure voor snelle waarschuwing die vóór de Europese verkiezingen van 2019 zijn ingesteld, alsmede met de procedures die bij de diensten van de Commissie en het Europees Parlement van kracht zijn om te waarschuwen voor mogelijke gevallen die van invloed zijn op de instellingen of democratische processen van de EU; verzoekt de EU-administratie haar toezicht te versterken, onder meer door een centraal archief op te richten, een hulpmiddel voor het volgen van incidenten in te voeren en een gemeenschappelijk instrumentarium te ontwikkelen dat in geval van een snelle waarschuwing in werking kan worden gesteld;

115.

dringt aan op verplichte transparantievoorschriften voor reizen die door andere landen en buitenlandse entiteiten worden aangeboden aan ambtenaren van de EU-instellingen, inclusief de leden van het Europees Parlement, geaccrediteerde parlementaire medewerkers en fractieadviseurs, en aan nationale ambtenaren, onder meer met betrekking tot: de naam van de betalingsgemachtigden, het bedrag van de reizen en een beschrijving van de beweegredenen; wijst erop dat dergelijke georganiseerde reizen niet mogen worden beschouwd als officiële delegaties van het Parlement en dringt aan op strenge sancties indien dit beginsel niet wordt geëerbiedigd; benadrukt dat informele vriendschapsgroepen de werkzaamheden van de officiële organen van het Parlement kunnen bemoeilijken en problematisch kunnen zijn voor de reputatie van het Parlement en de coherentie van zijn optreden; dringt er bij de bestuursorganen van het Parlement op aan de transparantie en verantwoordingsplicht van deze vriendschapsgroepen te vergroten, toe te zien op de naleving van de huidige regels, en de noodzakelijke maatregelen te treffen wanneer deze vriendschapsgroepen door derde landen worden misbruikt; verzoekt de quaestoren een toegankelijk en actueel register van vriendschapsgroepen en -verklaringen op te zetten en bij te houden;

Inmenging door mondiale actoren via het inkapselen van elites, nationale diaspora, universiteiten en culturele evenementen

116.

veroordeelt alle vormen van inkapseling van elites en de techniek van coöptatie van topambtenaren en voormalige EU-politici door buitenlandse bedrijven die banden hebben met regeringen die actief betrokken zijn bij tegen de EU gerichte inmenging, en betreurt het ontbreken van de nodige instrumenten en handhaving om deze praktijken te voorkomen; is van mening dat het openbaar maken van vertrouwelijke informatie die is verkregen tijdens de uitvoering van overheidsmandaten of functies van ambtenaren, ten koste van de strategische belangen van de EU en haar lidstaten, juridische consequenties moet hebben, bijvoorbeeld ontslag op staande voet en/of diskwalificatie voor toekomstige aanwerving door de instellingen; is van mening dat de verklaringen van inkomen en eigendom van dergelijke personen openbaar moeten worden gemaakt;

117.

verzoekt de Commissie om maatregelen tegen inkapseling van elites aan te moedigen en te coördineren, zoals het aanvullen en onvoorwaardelijk handhaven van de afkoelingsperiode voor EU-commissarissen en hooggeplaatste EU-ambtenaren met een meldplicht na de periode, met als doel draaideurpraktijken te voorkomen, en gestructureerde regels om inkapseling van elites op EU-niveau aan te pakken; verzoekt de Commissie te evalueren of de bestaande afkoelingsvereisten hun doel nog dienen; benadrukt dat voormalige Europese politici en EU-ambtenaren aan de bel moeten trekken bij een relevant toezichthoudend orgaan wanneer zij worden benaderd door een buitenlandse staat en dat zij klokkenluiderbescherming moeten genieten; verzoekt alle lidstaten afkoelingsperioden toe te passen voor hun politieke leiders en deze perioden te harmoniseren, en voor maatregelen en systemen te zorgen waarmee overheidsdienaren hun externe activiteiten, arbeidsbetrekkingen, investeringen, activa en aanzienlijke geschenken of voordelen moeten opgeven die kunnen leiden tot belangenverstrengeling;

118.

maakt zich zorgen over geïntegreerde lobbystrategieën waarin industriële belangen en buitenlandse politieke doelstellingen worden gecombineerd, met name wanneer deze de belangen van een autoritaire staat dienen; dringt er derhalve bij de EU-instellingen op aan het transparantieregister te hervormen, onder meer door strengere transparantieregels in te voeren, buitenlandse financiering voor EU-gerelateerd lobbyen in kaart te brengen en te zorgen voor een vermelding waarmee financiering door buitenlandse regeringen kan worden geïdentificeerd; pleit voor doeltreffende samenwerking op dit terrein tussen alle EU-instellingen; beschouwt de Australische regeling inzake transparantie van buitenlandse invloeden als een goede praktijk die navolging verdient;

119.

verzoekt de lidstaten te overwegen een regeling voor registratie van buitenlandse invloeden op te zetten en een door de overheid beheerd register samen te stellen van aangegeven activiteiten die voor of namens een buitenlandse staat worden verricht, in navolging van de goede praktijken van andere gelijkgestemde democratieën;

120.

is bezorgd over de pogingen van buitenlandse autoritaire staten om op EU-grondgebied wonende diasporagemeenschappen te controleren; wijst op de cruciale rol van het Chinese United Front, een afdeling die rechtstreeks verslag uitbrengt aan het centrale comité van de Chinese communistische partij en belast is met de coördinatie van de strategie van externe inmenging van China door middel van de strikte controle van Chinese personen en Chinese bedrijven in het buitenland; wijst op de ervaringen van Australië en Nieuw-Zeeland in hun omgang met het United Front;

121.

veroordeelt ten zeerste de inspanningen van het Kremlin om minderheden in de EU-lidstaten te instrumentaliseren aan de hand van een zogenaamd landgenotenbeleid, met name in de Baltische staten en de oostelijke buurlanden, als onderdeel van de geopolitieke strategie van het bewind van Poetin, dat samenlevingen in de EU beoogt te verdelen, naast de uitvoering van het concept van de “Russische wereld”, dat expansionistische acties van het bewind beoogt te rechtvaardigen; merkt op dat veel Russische “particuliere stichtingen”, “particuliere ondernemingen”, “mediaorganisaties” en “ngo’s” staatseigendom zijn, verborgen banden hebben met de Russische staat; wijst erop dat het van het hoogste belang is in dialogen met het Russisch maatschappelijk middenveld onderscheid te maken tussen organisaties die zich op geen enkele manier laten beïnvloeden door de Russische regering en degenen die banden hebben met het Kremlin; herinnert eraan dat er ook bewijs is van Russische inmenging en manipulatie in veel Westerse liberale democratieën, en van actieve steun aan extremistische krachten en radicaal gezinde entiteiten met als doel de Unie te destabiliseren; merkt op dat het Kremlin cultuur, met inbegrip van populaire muziek, audiovisuele inhoud en literatuur, breed inzet als wapen in zijn ecosysteem voor desinformatie; betreurt de pogingen van Rusland om de Sovjetmisdaden uit het verleden niet volledig te erkennen en in plaats daarvan een nieuwe versie van de Russische geschiedenis te presenteren;

122.

is bezorgd over de pogingen van de Turkse regering om mensen van Turkse afkomst te beïnvloeden met als doel de diaspora te gebruiken als spreekbuis voor de standpunten van Ankara en met als doel de Europese samenlevingen te verdelen, met name via het voorzitterschap van Turks Abroad and Related Communities (YTB); veroordeelt de openlijke pogingen van Turkije om zijn diaspora in Europa te gebruiken met als doel het verloop van verkiezingen te beïnvloeden;

123.

hekelt de inspanningen van Rusland om etnische spanningen in de Westelijke Balkan te misbruiken met als doel conflicten aan te wakkeren en gemeenschappen te verdelen, en wijst erop dat dit de hele regio kan destabiliseren; vindt het verontrustend dat de orthodoxe kerk in landen zoals Servië, Montenegro, en in het bijzonder in de Servische Republiek, één van de federale entiteiten van Bosnië en Herzegovina, probeert Rusland voor te stellen als een land dat traditionele familiewaarden beschermt en de banden tussen kerk en staat poogt te versterken; is bezorgd over het feit dat landen zoals Hongarije en Servië China en Rusland helpen hun geopolitieke doelstellingen te verwezenlijken; beveelt aan dialogen te starten met het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan en de particuliere sector om inspanningen te coördineren om desinformatie in de regio te bestrijden, waarbij de nadruk moet liggen op onderzoek en analyse en de benutting van regionale expertise; verzoekt de Commissie de nodige infrastructuur op te zetten voor een op feiten gebaseerde respons op de korte- en langetermijnrisico’s van desinformatie in de Westelijke Balkan; verzoekt de EDEO zich proactiever op te stellen en met name aandacht te besteden aan het vergroten van de geloofwaardigheid van de EU in de regio in plaats van aan de bescherming ervan, en de StratCom-monitoring uit te breiden en hierbij bijzondere aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende gevaren die samenhangen met desinformatie vanuit landen in en rond de Westelijke Balkan;

124.

wijst erop dat de EU en haar lidstaten de landen van het Oostelijk Partnerschap meer moeten ondersteunen, in het bijzonder door samen te werken om de weerbaarheid van hun staten en samenlevingen tegen desinformatie en Russische staatspropaganda te vergroten, zodat de strategische verzwakking en fragmentatie van hun samenlevingen en instellingen een halt kan worden toegeroepen;

125.

is verontrust over de extraterritoriale toepassing van dwangmaatregelen die voortvloeien uit de nieuwe nationale veiligheidswet in Hongkong en de wet om buitenlandse sancties tegen te gaan in China, in combinatie met de uitleveringsovereenkomsten die China met andere landen heeft gesloten en die China in staat stellen grootschalige afschrikkingsacties uit te voeren tegen kritische niet-Chinese onderdanen, bijvoorbeeld, in een recent geval, tegen twee Deense parlementsleden, en over de Chinese tegensancties tegen vijf leden van het Europees Parlement, de Subcommissie mensenrechten van het Parlement, drie parlementsleden uit EU-lidstaten, het Politiek en Veiligheidscomité van de Raad van de EU, twee Europese wetenschappers en twee Europese denktanks in Duitsland en Denemarken; verzoekt alle lidstaten uitlevering te weigeren en zich ertegen te verzetten, en de personen in kwestie, in voorkomend geval, passende bescherming te bieden om te voorkomen dat hun mensenrechten worden geschonden;

126.

is bezorgd over het aantal Europese universiteiten, scholen en culturele centra dat partnerschappen aangaat met Chinese entiteiten, waaronder Confucius-instituten, die het mogelijk maken wetenschappelijke kennis te stelen en strikte controle uit te oefenen op alle onderwerpen in verband met China op het gebied van onderzoek en onderwijs, hetgeen een schending inhoudt van de grondwettelijke bescherming van academische vrijheid en autonomie, en op de keuzes van culturele activiteiten in verband met China; is bang dat dergelijke acties kunnen leiden tot het verlies van kennis over aan China verwante kwesties, met als gevolg dat de EU niet over de noodzakelijke competenties beschikt; uit zijn bezorgdheid onder andere over de sponsoring in 2014 van de China-bibliotheek van het Europacollege door het voorlichtingsbureau van de staatsraad van de Chinese regering (23); is ernstig bezorgd over de pogingen van China om druk en censuur uit te oefenen, bijvoorbeeld op het museum van Nantes in verband met de tentoonstelling over Dzjengis Khan die aanvankelijk voor 2020 op de agenda stond (24); verzoekt de Commissie de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten te vergemakkelijken zodat buitenlandse inmenging in de culturele en onderwijssector kan worden aangepakt;

127.

is bezorgd over gevallen van verhulde financiering van in Europa uitgevoerd onderzoek, waaronder Chinese pogingen om talent weg te kapen via het Thousand Talents-plan en de beurzen van het Confucius-instituut, en de opzettelijke vermenging van militaire en civiele wetenschappelijke projecten via de Chinese strategie voor civiel-militaire fusie; benadrukt de pogingen van Chinese instellingen voor hoger onderwijs om memoranda van overeenstemming te sluiten met partnerinstellingen in Europa, die clausules bevatten waarmee Chinese propaganda wordt bestendigd of steun wordt aangewakkerd voor standpunten of politieke initiatieven van de Chinese Communistische Partij, zoals de Nieuwe Zijderoute, waarbij de officiële standpunten van de regeringen van de desbetreffende landen worden omzeild en ondermijnd; verzoekt culturele, academische en niet-gouvernementele instellingen transparanter te zijn omtrent Chinese invloed en roept hen op alle uitwisselingen en banden met de Chinese regering en verwante organisaties openbaar te maken;

128.

veroordeelt het besluit van de Hongaarse regering om een afdeling van de Fudan-universiteit te openen en tegelijkertijd de Central European University in Boedapest te sluiten; is bezorgd over de toenemende financiële afhankelijkheid van Europese universiteiten van China en andere buitenlands staten, gezien het gevaar dat gevoelige gegevens, technologieën en onderzoeksresultaten bij buitenlandse staten terechtkomen en de gevolgen die deze afhankelijkheid zou kunnen hebben voor de academische vrijheid; wijst erop hoe belangrijk academische vrijheid is om desinformatie en beïnvloedingspraktijken aan te pakken; spoort deze instellingen aan gedetailleerde kwetsbaarheidsbeoordelingen uit te voeren alvorens nieuwe partnerschappen met buitenlandse partners aan te gaan; benadrukt dat academisch personeel moet worden opgeleid om via een speciale hotline melding te maken van heimelijke financiering of invloed en dat degenen die zich melden altijd klokkenluidersbescherming moeten genieten; roept de Commissie en de lidstaten op te garanderen dat financiering voor geopolitiek gevoelig onderzoek aan Europese universiteiten afkomstig is uit Europese bronnen; verzoekt de Commissie wetgeving voor te stellen om de transparantie van de buitenlandse financiering van universiteiten, ngo’s en denktanks te vergroten, bijvoorbeeld via verplichte donatieverklaringen, zorgvuldigheidscontroles van hun financieringsstromen en de openbaarmaking van informatie over financiering, bijdragen in natura en subsidies van buitenlandse partijen; verzoekt de autoriteiten van de lidstaten doeltreffende regels inzake buitenlandse financiering van instellingen voor hoger onderwijs vast te stellen, met inbegrip van strikte plafonds en rapportagevereisten;

129.

benadrukt dat de veiligheidsrisico’s en het gevaar van diefstal van intellectuele eigendom in de particuliere sector, waar medewerkers mogelijk toegang hebben tot cruciale technologieën en handelsgeheimen, vergelijkbaar zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten academische instellingen en de particuliere sector aan te sporen om uitgebreide beveiligings- en nalevingsprogramma’s op te zetten, met inbegrip van specifieke veiligheidsbeoordelingen voor nieuwe contracten; merkt op dat striktere beperkingen voor systeem- en netwerktoegang en veiligheidsscreenings gerechtvaardigd kunnen zijn voor sommige professoren of medewerkers die aan kritieke onderzoeken en producten werken;

130.

merkt op dat de herziene blauwekaartrichtlijn (25), die het gemakkelijker maakt voor geschoolde migranten van buiten de EU om naar de EU te komen, in Europa gevestigde Chinese en Russische bedrijven bijvoorbeeld in staat stelt geschoolde migranten uit hun eigen land naar de EU te halen; wijst erop dat het op deze manier lastiger kan worden voor de lidstaten om controle uit te oefenen op de instroom van deze burgers, waardoor er gevaar van buitenlandse inmenging kan ontstaan;

131.

wijst op het toenemende aantal Confucius-instituten dat wereldwijd en met name in Europa wordt opgericht; merkt op dat het Centrum voor taalonderwijs en samenwerking, dat voorheen bekendstond als de zetel van het Confucius-instituut of Hanban (Kantoor van de Internationale Raad voor de Chinese taal), dat verantwoordelijk is voor het programma van de Confucius-instituten wereldwijd, deel uitmaakt van de propagandamachine van de Chinese partijstaat; verzoekt de lidstaten en de Commissie onafhankelijke cursussen Chinees te steunen zonder de betrokkenheid van de Chinese staat of daaraan gelieerde organisaties; is van mening dat het onlangs opgerichte National China Centre in Zweden als lichtend voorbeeld kan dienen voor hoe onafhankelijke competenties met betrekking tot China in Europa kunnen worden vergroot;

132.

is voorts van mening dat de Confucius-instituten als lobbyplatform dienen voor Chinese economische belangen, de Chinese inlichtingendienst en de werving van agenten en spionnen; herinnert eraan dat tal van universiteiten hebben besloten hun samenwerking met Confucius-instituten te beëindigen vanwege de risico’s van Chinese spionage en inmenging, zoals de universiteiten van Düsseldorf in 2016, Brussel (VUB en ULB) in 2019, en Hamburg in 2020, en alle universiteiten in Zweden; dringt erop aan dat meer universiteiten hun huidige samenwerkingsverbanden evalueren om te garanderen dat hun academische vrijheid niet in het gedrang komt; verzoekt de lidstaten nauw toezicht te houden op onderwijs-, onderzoeks- en andere activiteiten binnen de Confucius-instituten en, indien er duidelijk bewijs is van spionage of inmenging, handhavingsmaatregelen te nemen om de Europese economische en politieke soevereiniteit te waarborgen, onder meer door financiering te weigeren of de vergunningen van verwante instituten in te trekken;

133.

merkt op dat buitenlandse inmenging ook kan plaatsvinden via invloed in en de instrumentalisering van religieuze instituten, zoals de Russische invloed in orthodoxe kerken, met name in Servië, Montenegro, Bosnië en Herzegovina — vooral in Republika Srpska –, Georgië en in zekere mate Oekraïne, onder andere door verdeeldheid te zaaien onder de plaatselijke bevolking, een partijdige geschiedschrijving tot stand te brengen en een anti-EU-agenda te bevorderen, de invloed van de Turkse regering via moskeeën in Frankrijk en Duitsland, en de Saudi-Arabische invloed via salafistische moskeeën in heel Europa, waarbij de radicale islam wordt gepropageerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op een betere coördinatie inzake de bescherming van religieuze instituten tegen buitenlandse inmenging, een plafond in te stellen voor de financiering van deze instituten en de transparantie van die financiering te vergroten; verzoekt de lidstaten nauwlettend toezicht te houden op activiteiten in religieuze instituten en, in voorkomend geval en op basis van bewijs, maatregelen te nemen, onder meer door financiering te weigeren of de vergunningen van verwante instituten in te trekken;

134.

verzoekt de EDEO een studie uit te laten voeren naar de aanwezigheid en invloed van kwaadwillende overheidsactoren in Europese denktanks, universiteiten, religieuze organisaties en mediaorganisaties; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten samen te werken en een systematische dialoog aan te gaan met belanghebbenden en deskundigen met als doel om de buitenlandse invloed in de culturele, academische en religieuze sfeer nauwkeurig in kaart te brengen en te monitoren; dringt aan op een betere uitwisseling van nieuwsitems tussen Europese nationale omroepen, met inbegrip van omroepen in buurlanden;

135.

uit zijn bezorgdheid over meldingen van buitenlandse inmenging in de Europese rechtsstelsels; vraagt met name aandacht voor de uitvoering van Russische vonnissen tegen opponenten van het Kremlin door Europese rechtbanken; verzoekt de lidstaten bewustzijn te kweken onder justitieel personeel en met het maatschappelijk middenveld samen te werken om misbruik van internationale justitiële samenwerkingsverbanden en Europese tribunalen en rechtbanken door buitenlandse regeringen te voorkomen; verzoekt de EDEO opdracht te geven tot een studie naar het vóórkomen en de invloed van buitenlandse inmenging in Europese gerechtelijke procedures; merkt op dat het, op basis van deze studie, noodzakelijk kan zijn om wijzigingen voor te stellen in de transparantie- en financieringsvereisten voor gerechtelijke procedures;

Afschrikking, toerekening en collectieve tegenmaatregelen, waaronder sancties

136.

is van mening dat de sanctieregelingen die de EU onlangs heeft ingesteld — zoals de beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie en haar lidstaten bedreigen (26) en de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (27) (EU-Magnitski-wet), die respectievelijk op 17 mei 2019 en 7 december 2020 zijn genomen — een meerwaarde hebben aangetoond doordat zij de EU waardevolle afschrikkingsinstrumenten verschaffen; verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen om een nieuwe thematische sanctieregeling vast te stellen en daarmee ernstige corruptiepraktijken aan te pakken; herinnert eraan dat de sanctieregelingen voor cyberaanvallen en de mensenrechten tweemaal zijn toegepast, respectievelijk in 2020 en 2021; dringt erop aan de cybersanctieregeling permanent te maken en verzoekt de lidstaten al het bewijsmateriaal en alle inlichtingen te delen, zodat die kunnen worden gebruikt om lijsten met cybersancties op te stellen;

137.

verzoekt de EU en haar lidstaten met klem om — met volledige eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting en van informatie — verdere maatregelen te nemen tegen buitenlandse inmenging, waaronder grootschalige desinformatiecampagnes, hybride dreigingen en hybride oorlogsvoering, onder meer in de vorm van een sanctieregeling; is van mening dat deze regeling de invoering van een sectoroverschrijdend en asymmetrisch sanctiekader moet omvatten, evenals diplomatieke sancties, reisverboden, bevriezing van tegoeden en het afnemen van EU-verblijfsvergunningen van buitenlandse personen en hun familieleden die betrokken zijn bij pogingen tot buitenlandse inmenging, en dat die regeling zo nauwkeurig mogelijk gericht moet zijn op de besluitvormers en organen die verantwoordelijk zijn voor agressieve acties, waarbij een lik-op-stukbeleid wordt vermeden, overeenkomstig artikel 29 VEU en artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (beperkende maatregelen) en stevig verankerd moet zijn in de pijlers van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het GVDB van de Unie; roept de lidstaten op van buitenlandse en binnenlandse inmenging en desinformatie een vast agendapunt te maken van de Raad Buitenlandse Zaken; verzoekt de EU te definiëren wat een handeling in strijd met het internationale recht is en minimumdrempels vast te stellen voor de activering van tegenmaatregelen op grond van deze nieuwe definitie, die gepaard moet gaan met een effectbeoordeling om rechtszekerheid te bieden; merkt op dat de Raad bij meerderheid in plaats van eenparigheid van stemmen moet kunnen beslissen over sancties met betrekking tot buitenlandse inmenging; is van mening dat landen die zich schuldig maken aan buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie met als doel de situatie in de EU te destabiliseren, de kosten van hun beslissingen moeten betalen en de economische en/of reputatieschade en/of diplomatieke gevolgen moeten dragen; verzoekt de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid concrete voorstellen in dit verband in te dienen;

138.

benadrukt dat een sanctieregeling weliswaar gericht moet zijn op de instandhouding van democratische processen, mensenrechten en vrijheden zoals omschreven in de Verdragen, maar in het bijzonder aandacht moet besteden aan de gevolgen van opgelegde sancties voor de grondrechten en fundamentele vrijheden, teneinde de eerbiediging van het Handvest te handhaven, en daarnaast transparant moet zijn als het gaat om de gronden op basis waarvan een sanctie wordt opgelegd; wijst erop dat op EU-niveau meer duidelijkheid moet worden verschaft over de reikwijdte en de effecten van sancties die worden opgelegd aan geassocieerde personen, zoals EU-onderdanen en -bedrijven;

139.

is van mening dat de aard van deze hybride aanvallen weliswaar varieert, maar het gevaar ervan voor de waarden, de fundamentele belangen, de veiligheid, de onafhankelijkheid en de integriteit van de EU en haar lidstaten, alsmede voor de consolidatie van en de steun voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten, de beginselen van het internationaal recht en fundamentele vrijheden, aanzienlijk kan zijn, hetzij door de omvang van de aanvallen, hetzij door de aard of het cumulatieve effect ervan; is ingenomen met het feit dat het actieplan voor Europese democratie erin voorziet dat de Commissie en de EDEO samen een instrumentarium ontwikkelen voor buitenlandse inmenging en beïnvloeding, met inbegrip van hybride operaties en de duidelijke toerekening van tegen de EU gerichte kwaadwillige aanvallen aan derden en derde landen;

140.

wijst erop dat het inzicht dat bepaalde vormen van buitenlandse inmenging democratische processen ernstig schaden en van invloed zijn op de uitoefening van rechten of plichten, internationaal terrein wint; wijst in dit verband op de in 2018 aangenomen wijzigingen in de Australische wet tot wijziging van de nationale veiligheidswetgeving (spionage en buitenlandse inmenging), die erop gericht is heimelijke en misleidende activiteiten van buitenlandse actoren met de bedoeling politieke of regeringsprocessen te verstoren, rechten of plichten te beïnvloeden of de inlichtingenactiviteiten van een buitenlandse regering te ondersteunen, strafbaar te stellen door nieuwe strafbare feiten in het leven te roepen zoals “opzettelijke buitenlandse inmenging”;

141.

is zich ervan bewust dat de Unie krachtens artikel 21, lid 3, VEU moet zorgen voor consistentie tussen de verschillende aspecten van haar externe optreden en tussen het externe optreden en het beleid op andere terreinen, zoals omschreven in de Verdragen; wijst er in dit verband op dat buitenlandse inmenging — zoals de dreiging die uitgaat van buitenlandse terroristische strijders en groeperingen die invloed uitoefenen op personen die in de EU verblijven — ook is aangepakt via Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding (28);

142.

benadrukt dat sancties, om het effect ervan te versterken, collectief moeten worden opgelegd, indien mogelijk op basis van coördinatie met gelijkgestemde partners, waarbij eventueel internationale organisaties worden betrokken en die formeel worden vastgelegd in een internationale overeenkomst, waarin ook andere soorten reacties op aanvallen aan de orde komen; merkt op dat kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten deze sancties ook moeten nemen om hun beleid op het GBVB van de EU af te stemmen; wijst op het belangrijke werk dat de NAVO heeft verzet op het gebied van hybride dreigingen en verwijst in dit verband naar het communiqué van de NAVO-vergadering van 14 juni 2021, waarin opnieuw werd bevestigd dat de Noord-Atlantische Raad per geval zou besluiten wanneer een cyberaanval zou leiden tot het inroepen van artikel 5 van het NAVO-Verdrag, en dat de impact van significante kwaadwillende cumulatieve cyberactiviteiten in bepaalde omstandigheden kan worden beschouwd als een gewapende aanval (29); wijst erop dat de EU en de NAVO een meer toekomstgerichte en strategische benadering moeten hanteren voor hybride dreigingen waarin de nadruk ligt op de motieven en doelstellingen van vijanden, en moeten verduidelijken in welke situaties de EU beter is toegerust en relatief over betere capaciteiten beschikt om te reageren op een dreiging; herinnert eraan dat verscheidende EU-lidstaten geen lid zijn van de NAVO, maar niettemin samenwerken met de NAVO, bijvoorbeeld via haar programma Partnerschap voor de Vrede (PvV) en Partnership Interoperability Initiative (PII), en onderstreept daarom dat geen enkele vorm van samenwerking tussen de EU en de NAVO afbreuk mag doen aan het veiligheids- en defensiebeleid van de EU-lidstaten die geen lid zijn van de NAVO, met inbegrip van de lidstaten die een neutraliteitsbeleid voeren; wijst op het belang van wederzijdse bijstand en solidariteit overeenkomstig artikel 42, lid 7, VEU en artikel 222 VWEU, en verzoekt de EU concrete scenario’s uit te werken voor de inwerkingtreding van deze artikelen in het hypothetische geval van een cyberaanval; verzoekt de EU en alle lidstaten deze kwestie te koppelen aan de andere aspecten van hun betrekkingen met de staten die achter inmenging en desinformatiecampagnes zitten, met name Rusland en China;

Wereldwijde samenwerking en multilateralisme

143.

onderkent dat tal van democratische landen in de hele wereld met soortgelijke destabiliseringsacties van buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren te maken hebben;

144.

beklemtoont de noodzaak van wereldwijde, multilaterale samenwerking tussen gelijkgestemde landen op relevante internationale fora met betrekking tot deze kwesties van cruciaal belang, in de vorm van een partnerschap op basis van gemeenschappelijke inzichten en gezamenlijke definities, met het oog op de vaststelling van internationale normen en beginselen; onderstreept hoe belangrijk nauwe samenwerking met de VS en andere gelijkgestemde staten is voor de modernisering van multilaterale organisaties; is in dit verband ingenomen met de top voor democratie en verwacht dat deze zal resulteren in concrete voorstellen en maatregelen om de grootste dreigingen waarmee democratieën vandaag de dag worden geconfronteerd, door middel van collectief optreden aan te pakken;

145.

is van mening dat gelijkgestemde partners — op basis van een gemeenschappelijk situationeel bewustzijn — beste praktijken moeten uitwisselen en gemeenschappelijke reacties moeten bepalen op wereldwijde, maar ook gedeelde binnenlandse uitdagingen, waaronder collectieve sancties, de bescherming van de mensenrechten en democratische normen; verzoekt de EU het debat over de juridische implicaties van buitenlandse inmenging te leiden, gemeenschappelijke internationale definities en regels voor het toerekenen van verantwoordelijkheid te bevorderen en een internationaal kader te ontwikkelen voor reacties op inmenging in verkiezingen, teneinde een mondiale praktijkcode voor vrije en veerkrachtige democratische processen vast te stellen;

146.

roept de EU en haar lidstaten op zich te beraden op de juiste internationale formules om een dergelijk partnerschap en samenwerking tussen gelijkgestemde partners mogelijk te maken; verzoekt de EU en haar lidstaten op VN-niveau een proces op gang te brengen om een wereldwijd verdrag ter bevordering en verdediging van de democratie aan te nemen waarin een gemeenschappelijke definitie van buitenlandse inmenging is opgenomen; verzoekt de EU een instrumentarium voor de wereldwijde verdediging van de democratie voor te stellen, dat in het verdrag moet worden opgenomen, met gezamenlijke acties en sancties om buitenlandse inmenging tegen te gaan;

147.

is ingenomen met de NAVO-verklaring van 14 juni 2021, waarin wordt onderkend dat cyberdreigingen, hybride dreigingen en andere asymmetrische dreigingen, waaronder desinformatiecampagnes, alsmede het kwaadwillige gebruik van almaar geavanceerdere nieuwe en ontwrichtende technologieën, een steeds grotere uitdaging vormen; is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de samenwerking tussen de EU en de NAVO op het gebied van cyberdefensie; is ingenomen met het door Litouwen opgerichte regionale cyberdefensiecentrum waarbij de VS en de landen van het Oostelijk Partnerschap betrokken zijn; is voorstander van nauwere samenwerking met partnerlanden op het gebied van cyberdefensie, in de vorm van informatie-uitwisseling en operationele werkzaamheden; is ingenomen met de besprekingen tussen de VS en de EU over multilaterale uitvoercontroles op producten voor cybertoezicht in het kader van de Handels- en Technologieraad;

148.

is ingenomen met de reeds genomen initiatieven, met name op bestuurlijk niveau, om in realtime kennis uit te wisselen over de stand van zaken met betrekking tot hybride aanvallen, waaronder desinformatieactiviteiten, zoals het door de EDEO opgezette systeem voor snelle waarschuwing dat gedeeltelijk is opengesteld voor gelijkgestemde derde landen, het door de G7 opgezette mechanisme voor snelle reactie en de gemeenschappelijke inlichtingen- en veiligheidsdivisie van de NAVO;

149.

benadrukt dat wereldwijde samenwerking gebaseerd moet zijn op gemeenschappelijke waarden die weerspiegeld worden in gemeenschappelijke projecten waarbij internationale organisaties zoals de OESO en Unesco worden betrokken en democratische capaciteitsopbouw wordt opgezet en duurzame vrede en veiligheid wordt bevorderd in landen die met soortgelijke dreigingen van buitenlandse inmenging worden geconfronteerd; roept de EU op een Europees fonds voor democratische media op te richten ter ondersteuning van onafhankelijke journalistiek in (potentiële) uitbreidingslanden, de landen van het Europees nabuurschap en in kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten; benadrukt dat onafhankelijke journalisten uit buurlanden vaak aangeven praktische behoeften te hebben, bijvoorbeeld aan technische apparatuur om hun werk te kunnen doen;

150.

benadrukt dat er dringend iets moet worden gedaan aan onjuiste en desinformatie op het gebied van klimaat; is ingenomen met de inspanningen tijdens de COP26 om een universele definitie van onjuiste informatie en desinformatie over het klimaat vast te stellen en maatregelen uiteen te zetten om dit aan te pakken; dringt erop aan dat modellen zoals van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering worden ontwikkeld om een mondiale gedragscode inzake desinformatie op te stellen, een proces dat de basis zou leggen voor een Overeenkomst van Parijs inzake desinformatie;

151.

benadrukt hoe belangrijk het is een duidelijk perspectief te bieden aan kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten en ondersteuning te bieden aan partner- en buurlanden zoals de landen van de Westelijke Balkan en de oostelijke en zuidelijke buurlanden van de EU, aangezien landen zoals Rusland, Turkije en China proberen deze landen te gebruiken als laboratorium voor manipulatie van informatie en hybride oorlogsvoering, met als doel om de EU te ondermijnen; is van mening dat de VS een belangrijke partner is bij de bestrijding van buitenlandse inmenging, desinformatiecampagnes en hybride dreigingen in die regio’s; is met name bezorgd over de rol die Servië en Hongarije spelen bij de grootschalige verspreiding van desinformatie in omringende landen; onderstreept dat de EU deze landen moet ondersteunen en met hen moet samenwerken, zoals bepaald in de NDICI-verordening (30); is van mening dat haar acties de vorm kunnen aannemen van het bevorderen van de meerwaarde en de positieve impact van de EU in de regio, het financieren van projecten die gericht zijn op het waarborgen van mediavrijheid, het versterken van het maatschappelijk middenveld en de rechtsstaat, en het versterken van de samenwerking op het gebied van media, digitale en informatiegeletterdheid, met inachtneming van de soevereiniteit van deze landen; dringt in dit verband aan op een verhoging van de capaciteit van de EDEO;

152.

spoort de EU en haar lidstaten aan nauwer te gaan samenwerken met Taiwan bij het bestrijden van inmengingsactiviteiten en desinformatiecampagnes uit kwaadwillige derde landen, onder andere door middel van de uitwisseling van beste praktijken, gezamenlijke benaderingen om de persvrijheid en journalistiek te bevorderen, nauwere samenwerking op het gebied van cyberveiligheid en cyberdreigingen, het vergroten van het bewustzijn van burgers en het verbeteren van de algemene digitale geletterdheid van de bevolking om de veerkracht van onze democratische stelsels te vergroten; steunt intensievere samenwerking tussen relevante Europese en Taiwanese overheidsinstanties, ngo’s en denktanks op dit gebied;

153.

roept het Parlement op actief werk te maken van een EU-verhaal, een leidende rol te spelen bij het bevorderen van de uitwisseling van informatie en beste praktijken te bespreken met parlementen over de hele wereld, door gebruik te maken van zijn uitgebreide netwerk van interparlementaire delegaties, alsmede van de initiatieven voor democratie en de ondersteunende activiteiten die worden gecoördineerd door de Coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen; benadrukt hoe belangrijk het is nauw samen te werken met parlementsleden uit derde landen door middel van projecten op maat die een Europees perspectief voor kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten bevorderen;

154.

roept de EDEO op de rol van de EU-delegaties en van de GBVB-missies van de EU in derde landen te versterken om hen beter in staat te stellen door buitenlandse overheidsactoren georkestreerde desinformatiecampagnes op te sporen en te ontkrachten, en projecten voor onderwijs die de democratische waarden versterken te financieren; beveelt sterk aan een door de EDEO geïnitieerde strategische communicatiehub op te richten om structurele samenwerking tot stand te brengen op het gebied van de bestrijding van desinformatie en buitenlandse inmenging, die in Taipei moet worden gevestigd; verzoekt de EU-delegaties bovendien bij te dragen aan de strijd van de EU tegen desinformatie door relevante EU-besluiten, zoals dringende resoluties van het Parlement, te vertalen in de taal van het land waar zij gevestigd zijn;

155.

dringt erop aan dat de kwestie van buitenlandse kwaadwillige inmenging in het aanstaande nieuwe strategisch kompas van de EU aan de orde wordt gesteld;

156.

pleit voor de oprichting van een permanent institutioneel orgaan in het Europees Parlement dat wordt belast met de follow-up van deze aanbevelingen om buitenlandse inmenging en desinformatie in de EU systematisch aan te pakken buiten het huidige mandaat van de commissie INGE; dringt aan op een verbeterde geïnstitutionaliseerde uitwisseling tussen de Commissie, de EDEO en het Parlement via dit orgaan;

o

o o

157.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB C 224 van 27.6.2018, blz. 58.

(2)  PB C 23 van 21.1.2021, blz. 152.

(3)  PB C 28 van 27.1.2020, blz. 57.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0428.

(5)  PB L 79 I van 21.3.2019, blz. 1.

(6)  PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15.

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0412.

(8)  PB C 362 van 8.9.2021, blz. 186.

(9)  PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1.

(10)  https://www.consilium.europa.eu/nl/policies/cybersecurity/

(11)  https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/ BRP_CYBERSECURITY/BRP_CYBERSECURITY_NL.pdf

(12)  Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Lobbying in the 21st Century: Transparency, Integrity and Access, 2021, OECD Publishing, Paris, beschikbaar op: https://doi.org/10.1787/c6d8eff8-en

(13)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).

(14)  PB L 331 van 20.9.2021, blz. 8.

(15)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(16)  https://www.europarl.europa.eu/cmsdata/232164/revised_Agenda%20item%207_Clare%20Melford_GDI_Deck_EU-Ad-funded_Disinfo.pdf

(17)  Persoon die onder zijn eigen naam andermans geld doneert aan een politieke partij of een kandidaat voor een politieke functie.

(18)  Deze maas in de wetgeving heeft betrekking op twee verschillende fenomenen: enerzijds de lege vennootschappen, die geen echte bedrijfsactiviteiten verrichten en niets anders zijn dan vehikels voor financiële ondersteuning, en anderzijds de binnenlandse dochterbedrijven van buitenlandse moederbedrijven die worden gebruikt om geld naar de politiek door te sluizen.

(19)  Non-profitorganisaties en derden hoeven de identiteit van hun donateurs niet bekend te maken, maar mogen in verschillende EU-lidstaten wel politieke partijen en kandidaten voor een politieke functie financieren.

(20)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (COM(2020)0823).

(21)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(22)  Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PB L 218 van 14.8.2013, blz. 8).

(23)  https://www.coleurope.eu/events/official-inauguration-china-library

(24)  https://www.chateaunantes.fr/expositions/fils-du-ciel-et-des-steppes/

(25)  Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PB L 382 van 28.10.2021, blz. 1).

(26)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=OJ%3AL%3A2019%3A129I%3ATOC

(27)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=OJ:L:2020:410I:TOC

(28)  PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6.

(29)  https://www.nato.int/cps/en/natohq/news_185000.htm

(30)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).


Top