Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022IE0344

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de analyse van de rol van het maatschappelijk middenveld in de nieuwe overeenkomst tussen de EU en de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (OACPS), met inbegrip van de situatie van de EPO’s in dit kader (initiatiefadvies)

    EESC 2022/00344

    PB C 443 van 22.11.2022, p. 29–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.11.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 443/29


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de analyse van de rol van het maatschappelijk middenveld in de nieuwe overeenkomst tussen de EU en de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (OACPS), met inbegrip van de situatie van de EPO’s in dit kader

    (initiatiefadvies)

    (2022/C 443/04)

    Rapporteur:

    Carlos TRINDADE

    Besluit van de voltallige vergadering

    21.10.2021

    Rechtsgrondslag

    Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde

     

    Initiatiefadvies

    Bevoegde afdeling

    Externe betrekkingen

    Goedkeuring door de afdeling

    9.6.2022

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    13.7.2022

    Zitting nr.

    571

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    170/0/1

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) merkt op dat de Europese Unie (EU) voor haar betrekkingen met de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) al lang een kader heeft vastgesteld waarin waarden en doelen als democratie, behoorlijk bestuur en mensenrechten, inclusieve en duurzame groei en waardig werk, mobiliteit en migratie omzetten in kansen, menselijke ontwikkeling, milieubescherming en “samenwerken op mondiaal vlak op gebieden van gemeenschappelijk belang” vooropstaan. Met het oog op de betrekkingen met naburige derde landen is hier nog het aspect veiligheid aan toegevoegd.

    1.2.

    Het EESC onderschrijft dit kader van waarden en doelstellingen waarmee de EU haar betrekkingen op het gebied van handel en ontwikkelingssamenwerking, die sinds 1960 zijn vastgelegd in diverse internationale overeenkomsten met de ACS-landen, heeft vormgegeven.

    1.3.

    Het EESC staat in het algemeen achter de nieuwe overeenkomst en hoopt dat deze snel door de partijen kan worden ondertekend; tevens prijst het de grote inspanningen die zijn geleverd en de belangrijke toezeggingen die zijn gedaan in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties.

    1.4.

    Het EESC dringt er met name bij de Commissie op aan om zich terdege te beraden op de structuur voor ontwikkelingssamenwerking die ten grondslag ligt aan de nieuwe overeenkomst en de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) en tot nieuwe besluiten te komen, rekening houdend met wat COVID-19 ons heeft geleerd (met name op het gebied van kritieke gezondheidsinfrastructuur) en met de geopolitieke gevolgen van de oorlog in Oekraïne (onder meer op het gebied van voedselzekerheid, energieprijzen en bedreigingen voor de democratie). Feit is dat deze twee cruciale mondiale gebeurtenissen, die het mondiale landschap ingrijpend hebben veranderd, in de ACS-landen een dringende behoefte aan een meer complexe respons hebben doen ontstaan, die een ander soort internationale samenwerking vergt.

    1.5.

    Het EESC is blij dat de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties en sociale partners in de nieuwe overeenkomst wordt erkend en dat de ondertekenende partijen zich hierin kunnen vinden.

    1.6.

    Het EESC is zeer te spreken over het feit dat in de nieuwe overeenkomst, zowel in het gemeenschappelijke deel als in elk van de regionale protocollen, herhaaldelijk (zij het in verschillende bewoordingen) wordt gewezen op het belang van het bestaan van institutionele mechanismen voor gestructureerde participatie, informatie en raadpleging van en overleg met het maatschappelijk middenveld (institutionele mechanismen).

    1.7.

    Het EESC wijst erop dat de maatschappelijke organisaties/sociale partners over eigen institutionele mechanismen beschikken waarmee zij hun oordelen, voorstellen en kritiek formeel tot uitdrukking kunnen brengen. Het is van essentieel belang dat er institutionele mechanismen zijn die — ongeacht hun benaming (economische, sociale en culturele comités, adviesraden, fora, platforms, netwerken van maatschappelijke organisaties, permanente conferenties of andere formaties) — bij wet zijn gereguleerd en formele werkzaamheden verrichten waaraan wordt deelgenomen door maatschappelijke organisaties (die een burgerdialoog voeren) en sociale partners (die een sociale dialoog voeren), en die aldus een bijdrage leveren aan het debat in de publieke ruimte en de democratische arena. De institutionalisering van deze mechanismen maakt de samenleving veerkrachtiger, omdat het burgerschap en het democratisch leven hierdoor een nieuw impuls krijgen.

    1.8.

    Het EESC merkt op dat er grote verschillen bestaan tussen de EU en de ACS-landen wat maatschappelijke organisaties/sociale partners alsook institutionele mechanismen betreft, als gevolg van economische, sociale, culturele en politieke verschillen tussen regio’s, subregio’s en landen. In de ACS-landen is informaliteit onontkoombaar, iets waarmee rekening moet worden gehouden bij de werkzaamheden van maatschappelijke organisaties/sociale partners en bij de implementatie en werking van institutionele mechanismen. Anders zal de bevolking in het algemeen niet kunnen profiteren van de resultaten van de nieuwe overeenkomst. Het EESC stelt dat het absoluut noodzakelijk is oplossingen te vinden om de bestaande problemen, met name op het gebied van technische capaciteitsopbouw en financiële ondersteuning van maatschappelijke organisaties/sociale partners, te overwinnen. Het EESC is van mening dat er binnen de EU en de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (OACPS) een aantal goede praktijken bestaan die in andere landen navolging verdienen. Het follow-upcomité ACS-EU is hier een voorbeeld van en beschikt over de nodige capaciteit om voor de verspreiding van dergelijke praktijken zorg te dragen.

    1.9.

    Het EESC streeft ernaar zich in te zetten voor de tenuitvoerlegging van institutionele mechanismen en de bevordering en ondersteuning van maatschappelijke organisaties/sociale partners in de ACS-landen, en erkent hun rol als aanjager van duurzame ontwikkeling, met name in het licht van SDG 17 van de VN.

    1.10.

    Het EESC stelt de Commissie voor om, met inachtneming van de structuur van de nieuwe overeenkomst, te streven naar het opzetten van vier institutionele mechanismen: één tussen de EU en de OACPS, op basis van het gemeenschappelijke deel; een tweede tussen de EU en Afrika, op basis van het Regionaal Protocol EU-Afrika; een derde tussen de EU en het Caribisch gebied, op basis van het Regionaal Protocol EU-Caribisch gebied; een vierde tussen de EU en de Stille Oceaan, op basis van Regionaal Protocol EU-Stille Oceaan.

    1.11.

    Het EESC stelt de Commissie ook voor om in het kader van de EPO’s raadgevende comités op te richten. In de EPO’s spelen ook de maatschappelijke organisaties/sociale partners een rol die niet door anderen kan worden ingevuld en dringend moet worden versterkt. Het EESC onderschrijft dan ook de aanbevelingen in advies REX/536, die in de huidige en toekomstige EPO’s ten uitvoer moeten worden gelegd, en beschouwt het Raadgevend Comité Cariforum als een uitstekend voorbeeld van goede praktijken die moeten worden verspreid en navolging verdienen.

    1.12.

    Het EESC stelt de Commissie vol overtuiging voor om de verschillende institutionele mechanismen die binnen de EU en de OACPS actief zijn (gemeenschappelijk deel + regionale protocollen + EPO’s) in de toekomst goed op elkaar af te stemmen, zodat er synergieën ontstaan en de financiële middelen optimaal worden benut. Indien de institutionele mechanismen zich nauwgezet en accuraat toeleggen op hun taak, onderling contact onderhouden en als een goed geolied systeem functioneren, zullen zij aldus hun belang voor de veerkracht van samenlevingen, de economische groei en het welzijn van de burgers bewijzen.

    1.13.

    Het EESC zou bijzonder graag zien dat de Commissie over financiële instrumenten zou beschikken ter ondersteuning van onderzoeksprogramma’s en -projecten ten behoeve van maatschappelijke organisaties/sociale partners in de ACS-landen, waarbij rekening wordt gehouden met hun behoeften aan training op het gebied van leiderschap, technische versterking van organisaties en tenuitvoerlegging van de geplande institutionele mechanismen. Op deze manier kan worden bijgedragen aan een grotere rol voor democratische maatschappelijke organisaties/sociale partners in het kader van de nieuwe overeenkomst, met bekwaam optreden en actieve betrokkenheid van hun leden.

    1.14.

    Het EESC verzoekt de Commissie met klem om steun te verlenen aan de werkzaamheden van het follow-upcomité ACS-EU van het EESC, dat momenteel het enige institutionele mechanisme is in het kader van de nieuwe overeenkomst tussen de EU en de OACPS. Dit comité zal een grote rol spelen in dit proces, met name door via een gestructureerde dialoog i) de instellingen te voorzien van relevante verslagen, projecten en adviezen; ii) de betrokkenheid van belanghebbenden uit de ACS-landen te stimuleren, en iii) bij te dragen tot de instelling van de beoogde institutionele mechanismen.

    2.   Algemene opmerkingen over de historische context en de strategische doelstellingen

    2.1.

    In 2016 heeft de EU een reeks prioriteiten vastgesteld voor de gemeenschappelijke belangen in het hernieuwde partnerschap met de landen van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (OACPS), die in latere documenten werden herbevestigd: democratie, behoorlijk bestuur en mensenrechten, inclusieve en duurzame groei en waardig werk, mobiliteit en migratie omzetten in kansen, menselijke ontwikkeling, milieubescherming en “samenwerken op mondiaal vlak op gebieden van gemeenschappelijk belang” (1). Later is daar nog, met het oog op de betrekkingen met haar directe buurlanden, het aspect veiligheid aan toegevoegd. Zo worden eerdere EU-doelstellingen op dit gebied geconsolideerd.

    2.2.

    De EU heeft deze doelstellingen bereikt door middel van internationale overeenkomsten, eerst via de Overeenkomst van Yaoundé, daarna met de overeenkomsten van Lomé, vervolgens met de Overeenkomst van Cotonou en nu via de onderhandelingen over de post-Cotonou-overeenkomst. Tegelijkertijd heeft de EU met een aantal ACS-landen of groepen van -landen economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) gesloten.

    2.3.

    EPO’s zijn het meest algemene economische instrument waarmee deze strategie ten uitvoer wordt gelegd en wordt gestreefd naar de soepele en geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie en de uitbanning van armoede. In de onderhandelingen moet echter rekening worden gehouden met de verschillen in ontwikkeling tussen partijen en met de specifieke economische, sociale en milieukenmerken van elke economie alsook, en vooral, met de mate van informaliteit in elk land of elke subregio.

    2.4.

    Het EESC is van mening dat de lessen die kunnen worden getrokken uit de pandemie (met de problemen in de gezondheidszorg, de schadelijke gevolgen voor de economie, de toename van sociale ongelijkheid en armoede, de structurele problemen op het gebied van de toegang tot of de productie van geneesmiddelen en vaccins, het belang van digitale instrumenten, de bedreigingen voor de mensenrechten en de democratie en de enorme economische afhankelijkheid) hebben aangetoond dat de ontwikkelingssamenwerking nodig op de schop moet. Dat is iets om rekening mee te houden bij het uitstippelen en uitvoeren van nieuwe strategieën tussen de EU en de OACPS.

    3.   Specifieke opmerkingen over de post-Cotonou-overeenkomst

    3.1.

    In 2015 werd de toen vijftienjarige Overeenkomst van Cotonou geëvalueerd, waarbij de sterke en zwakke punten in kaart werden gebracht.

    3.2.

    De Overeenkomst van Cotonou zou oorspronkelijk in februari 2020 aflopen. Maar door de gevoelige onderwerpen op de agenda en de pandemie werd de geplande datum niet gehaald. Pas in april 2021 werd de tekst van de vernieuwde partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de OACPS, algemeen bekend als de “post-Cotonou-overeenkomst” (hierna: de nieuwe overeenkomst), goedgekeurd.

    3.3.

    Om rekening te houden met de diversiteit van de ondertekenende landen en de nadruk te leggen op regiospecifieke uitvoering, omvat de nieuwe overeenkomst een gemeenschappelijk deel dat wordt aangevuld met drie regionale protocollen (Afrika, Caribisch gebied en Stille Oceaan), die alle bindend zijn. Gezien de complexiteit van deze structuur zal het follow-upcomité ACS-EU in de toekomst proactiever moeten optreden.

    3.4.

    De prioriteiten van de nieuwe overeenkomst, waarin de partijen zich verbinden tot het realiseren van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s), hebben betrekking op zes terreinen: i) mensenrechten, democratie en behoorlijk bestuur; ii) vrede en veiligheid; iii) menselijke ontwikkeling (waaronder gezondheidszorg, onderwijs, sanitaire voorzieningen, voedselzekerheid, sociale cohesie, cultuur en gendergelijkheid, en verbintenissen inzake ontwikkelingssamenwerking); iv) inclusieve en duurzame economische groei en ontwikkeling (waaronder een benadering van de EPO’s); v) milieuduurzaamheid en klimaatverandering, en vi) migratie en mobiliteit. Deze prioriteiten zijn van het grootste belang voor maatschappelijke organisaties en sociale partners.

    3.5.

    Behalve aan deze prioriteiten moet ook aandacht worden besteed aan de gevolgen van de COVID-19-pandemie in de EU en de ACS-landen. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de dreigende democratische terugval, maar ook naar het economisch en sociaal herstel, aangezien de vooruitzichten op herstel in de ACS-landen niet rooskleurig zijn en, als gevolg daarvan, een toename van armoede en ongelijkheid op de loer liggen.

    3.6.

    Het EESC benadrukt met name dat de kwestie van kritieke infrastructuur in de ACS-landen van groot belang blijft, zoals de pandemie heeft aangetoond. Duurzame ontwikkeling hangt zeer nauw samen met een veerkrachtige infrastructuur die economische activiteit en sociale vooruitgang bevordert en ondersteunt, en is van doorslaggevend belang voor de verwezenlijking van de SDG’s van de VN-Agenda 2030 en de Agenda 2063 van de Afrikaanse Unie. Het EESC benadrukt dat ontwikkelingssamenwerking een noodzakelijke, maar niet afdoende voorwaarde blijft voor de uitvoering daarvan en onderstreept het belang van meer aandacht hiervoor in de ACS-landen.

    3.7.

    Het EESC wenst in dit verband vooral te wijzen op het belang van kritieke gezondheidsinfrastructuur. Het bestaan van een universele, gemakkelijk toegankelijke en over het algemeen gratis gezondheidszorg in de ACS-landen is essentieel voor het welzijn van de bevolking en voor duurzame ontwikkeling. Met name een snelle toegang tot vaccins (octrooien en lokale technische productiecapaciteit) zal de samenlevingen van de ACS-landen de nodige veerkracht geven in geval van toekomstige (en mogelijke) pandemieën. Het EESC stelt vast dat deze belangrijke kwestie niet aan bod komt in de nieuwe overeenkomst en verzoekt de EU en de OACPS om hiermee rekening te houden bij de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst.

    3.8.

    Gezien de huidige Europese en mondiale geopolitieke situatie, met name de gevolgen van de oorlog in Oekraïne (onder meer op het gebied van voedselzekerheid, energieprijzen en bedreigingen voor de democratie), moet in de nieuwe overeenkomst rekening worden gehouden met de weerslag hiervan op de ontwikkelingssamenwerking in het algemeen en de EPO’s in het bijzonder. Als gevolg van de huidige situatie wordt er namelijk steeds meer gewedijverd om invloed op de ACS-landen, reden waarom de EU haar samenwerking met deze landen zou moeten intensiveren, met name op economisch, sociaal en cultureel vlak.

    3.9.

    Wat de institutionele mechanismen voor gestructureerde participatie, informatie en raadpleging van en overleg met het maatschappelijk middenveld (institutionele mechanismen) betreft, wijst het EESC tot zijn genoegen op de volgende uitspraken in de nieuwe overeenkomst: dat partijen er belang bij hebben om “open en transparante mechanismen voor gestructureerd overleg” (2) of “overlegmechanismen” (3) in het leven te roepen, of dat partijen “mechanismen voor overleg en dialoog tot stand brengen en verder ontwikkelen” (4) of, tot slot, dat partijen “voorzien in mechanismen voor overleg en dialoog” (5).

    4.   Specifieke opmerkingen over de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) tussen de EU en de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan

    4.1.

    De onderhandelingen over negen EPO’s hebben tot zeven regionale overeenkomsten geleid met 32 van de 79 ACS-landen (14 in het Caribisch gebied, 14 in Afrika en vier in de Stille Oceaan). Vijf van de zeven overeenkomsten zijn voorlopig van toepassing, aangezien zij nog niet door alle EU-lidstaten zijn geratificeerd. Deze voorlopige toepassing geldt niet de overige twee, met West- en Oost-Afrika, vanwege vertragingen bij de ondertekening en ratificatie door Afrikaanse landen. Nog eens 21 landen hebben de EPO-onderhandelingen afgerond, maar deze moeten nog worden geïmplementeerd.

    4.2.

    Het EESC benadrukt dat de EPO’s zowel kansen als risico’s met zich meebrengen. Het is van cruciaal belang te zorgen voor een partnerschap tussen gelijken dat niet alleen economische groei oplevert, maar ook welzijn en sociale rechtvaardigheid waarborgt. Het optreden van maatschappelijke organisaties/sociale partners is van fundamenteel belang om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    4.3.

    Er klinkt echter kritiek op de EPO’s vanuit de hoek van maatschappelijke organisaties/sociale partners in de EU en de partnerlanden.

    4.4.

    Deze kritiek is gericht tegen de specifieke opzet van EPO’s en tegen het feit dat deze de productiegroei in de ACS-landen zouden kunnen afremmen, ook al is bescherming van nationale bedrijfstakken, zoals o.a. de agrovoedselindustrie, mogelijk. De vrije handel tussen de EU en OACPS die door de EPO’s tot stand is gebracht, is op zich een goede zaak, maar heeft in een aantal gevallen als gevolg gehad dat de douane-inkomsten en met name de invoerheffingen zijn gedaald. Bovendien vormt de economische kloof tussen de EU en de ACS-landen een bedreiging voor het voortbestaan van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen of coöperaties, die het fundament zijn onder de gezinseconomie, zoals verschillende maatschappelijke organisaties/sociale partners hebben gesteld.

    4.5.

    De rol van het maatschappelijk middenveld is op verschillende manieren in de EPO’s verankerd en neemt verschillende vormen aan; maatschappelijke organisaties worden op een verschillende manier betrokken bij de discussie over en het toezicht op deze overeenkomsten. Zo heeft de EPO met Ivoorkust geleid tot de oprichting van een platform (“Convention de la Société Civile Ivoirienne”, CSCI) dat een project (6) startte om de effecten van de EPO op de gezinseconomie te monitoren. Bovendien gaan de interne vergaderingen vooral over duurzame ontwikkeling, waardoor de invloed van het maatschappelijk middenveld op andere onderwerpen beperkt is.

    4.6.

    Sommige EPO’s voorzien in aanvullende organen, zoals een gemengde parlementaire commissie, zoals het Cariforum en de EPO met West-Afrika.

    4.7.

    Aangezien de EPO’s uitdrukkelijk verwijzen naar de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de Overeenkomst van Cotonou, biedt de nieuwe overeenkomst partijen de kans om een uitgebreidere, geharmoniseerde en geïnstitutionaliseerde deelname van de maatschappelijke organisaties/sociale partners te bevorderen, hetgeen ten volle moet worden benut. Niet in de laatste plaats omdat, zoals blijkt uit de evaluatie van de uitvoering door de EU in september 2021, het proces op dit gebied maar langzaam vordert. De meest doeltreffende manier om de institutionele mechanismen waarin de EPO’s voorzien te implementeren, is door de maatschappelijke organisaties/sociale partners van overheidswege tijdig en uitgebreid te informeren over de werkwijze en hen uit te nodigen om hieraan structureel deel te nemen en bij te dragen met studies en empirisch onderbouwde voorstellen.

    5.   Specifieke opmerkingen over het concept, de representativiteit, het optreden en de institutionalisering van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners

    5.1.

    Het EESC beschouwt zichzelf als het “Huis van het Europees maatschappelijk middenveld”. Het EESC is een adviesorgaan van de Europese Unie dat is opgericht overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Zijn 329 leden behartigen de belangen van werkgevers (groep I), werknemers (groep II) en maatschappelijke organisaties (groep III), en verwoorden hun standpunten over relevante EU-kwesties door middel van een gestructureerde dialoog.

    5.2.

    Het EESC wijst erop dat onder maatschappelijke organisaties verenigingen met zeer uiteenlopende doelstellingen vallen; ze vertegenwoordigen hun leden en hun maatschappelijke rol omvat onder meer actie op de volgende gebieden: bevordering van het welzijn van de bevolking, acties ter bevordering van sociale inclusie en ter bestrijding van uitsluiting, bescherming van sociale, economische, culturele en professionele rechten en belangen van gemeenschappen en/of groepen burgers, milieubescherming en bestrijding van klimaatverandering, bescherming van de mensenrechten, klokkenluiden (toezicht), waarschuwen en gezamenlijk druk uitoefenen op soevereine organen om de belangen van hun leden en hun maatschappelijke waarden te verdedigen.

    5.3.

    De economische, sociale en politieke omstandigheden van een samenleving waarin een breed en uiteenlopend scala aan organisaties actief is, bepalen in verregaande mate hoe deze organisaties eruitzien. Ondanks hun belangrijke en verdienstelijke rol mogen zij echter niet worden gezien als de sociale aanjagers van duurzame ontwikkeling bij uitstek.

    5.4.

    Het EESC wijst erop dat in deze veelzijdige realiteit terdege rekening moet worden gehouden met het feit dat de ACS-landen in het algemeen worden gekenmerkt door een hoge mate van economische en sociale informaliteit, waarvan alle sociale, organisatorische en institutionele betrekkingen doordrenkt zijn. In dit verband ondervinden maatschappelijke organisaties/sociale partners vaak grote moeilijkheden wanneer ze zich willen vestigen, een organisatie willen opzetten en runnen, financiële ondersteuning zoeken en formele actie willen ondernemen. De maatschappelijke organisaties/sociale partners hebben daarom buitengewone financiële steun nodig, omdat ze anders nauwelijks in staat zijn om met hun participatie en betrokkenheid bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling, de eerbiediging van de burgerschapsrechten en de democratische veerkracht van hun land.

    5.5.

    Het optreden van maatschappelijke organisaties hangt af van de sociale rol die ze willen spelen (meer civiel of meer politiek), van hun omvang, van het maatschappelijk belang dat hun leden en de samenleving waarvan ze deel uitmaken aan hen hechten en de leidende positie die ze innemen, van de middelen die ze nodig hebben om hun doelstellingen te realiseren en, in dit geval, ook de door hun geldschieters opgelegde eisen.

    5.6.

    In het algemeen leiden de zwakke punten van maatschappelijke organisaties ertoe dat zij soms niet alleen met elkaar, maar ook met overheidsinstanties wedijveren om financiering. Dit vormt een probleem voor hun activiteiten en hun deelname aan nationale en/of internationale institutionele mechanismen. Anderzijds kan dit tot afhankelijkheid van de geldschieters en/of autoriteiten van een land leiden.

    5.7.

    Vakbonden en bedrijfsverenigingen, d.w.z. de sociale partners, worden beschouwd als maatschappelijke organisaties, maar hebben vanwege hun unieke karakter een geheel eigen en andere identiteit. De sociale partners vertegenwoordigen en behartigen de belangen van hun leden, met name de economische belangen, hetzij ten overstaan van de autoriteiten, via specifieke overleg- en onderhandelingsmechanismen, hetzij in onderlinge dialoog, met name in het kader van collectieve onderhandelingen. De sociale partners hebben een consistente structuur, vertegenwoordigen specifieke belangen, zijn onmiskenbaar toekomstbestendig, beschikken over een erkend historisch acquis, zijn actief op een gevestigd en vastomlijnd terrein en kunnen in het algemeen zelf voorzien in hun financiële behoeftes.

    6.   Specifieke opmerkingen over de post-Cotonou-overeenkomst en het maatschappelijk middenveld en de sociale partners

    6.1.   Het maatschappelijk middenveld en de sociale partners in de post-Cotonou-overeenkomst

    6.1.1.

    Zowel in het gemeenschappelijke deel als in elk van de drie regionale protocollen van de nieuwe overeenkomst is een actieve rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld. Deze rol wordt echter niet gespecificeerd, aangezien het aan de ondertekenende partijen (OACPS-EU) wordt overgelaten om het institutionele kader voor de participatie van het maatschappelijk middenveld, met name de institutionele mechanismen, vast te stellen. Dit werpt de cruciale vraag op hoe de deelname van maatschappelijke organisaties/sociale partners op nationaal en transnationaal niveau kan worden gewaarborgd.

    6.1.2.

    Door rekening te houden met belangrijke organisatorische elementen, zoals de vaststelling van een rechtsvorm, representativiteit, selectie van vertegenwoordigers en een minimumfrequentie voor vergaderingen, wordt een dynamiek gecreëerd die de rol van maatschappelijke organisaties/sociale partners als belanghebbenden bij dit proces zal versterken.

    6.1.3.

    Deze belanghebbenden spelen vanwege hun belangen een bijzondere rol, die niet mag worden verward met de rol van politieke partijen in de samenleving. De betrokkenheid van maatschappelijke organisaties/sociale partners moet niet alleen tot uiting komen in algemene debatten maar ook, en vooral, in concrete activiteiten. Met hun studies, adviezen en voorstellen aan overheidsinstellingen kunnen zij bijdragen aan het debat en de besluitvorming. Maatschappelijke organisaties en sociale partners kunnen met behulp van institutionele mechanismen, die gericht zijn op de actieve deelname van belanghebbenden en door henzelf volgens vaststelde procedurele normen worden beheerd, informatie verspreiden en met elkaar in contact treden via overleg en gestructureerde dialoog, en aldus de beste bijdrage leveren aan “open governance” (7).

    6.1.4.

    Financiering is in dit geval van bijzonder belang. Zonder een adequate, doordachte en transparante financiering kunnen maatschappelijke organisaties/sociale partners niet deelnemen aan vergaderingen en kunnen zij ook niet bijdragen aan voorbereidend onderzoek door gegevens te verzamelen, studies uit te voeren en adviezen op te stellen.

    6.2.   De huidige situatie in de EU en de ACS-landen op het gebied van maatschappelijke organisaties en sociale partners

    6.2.1.   Europa

    In Europa zijn er vele duizenden nationale of Europese verenigingen, organisaties, federaties, confederaties, platforms en fora, die bestaan uit leden van maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven (particuliere, micro- en kleine ondernemingen, staatsbedrijven of sociale ondernemingen) of vakbonden en qua organisatie in zekere mate overeenkomen.

    6.2.2.   Afrika, Caribisch gebied en Stille Oceaan

    6.2.2.1.

    In de ACS-landen hebben de verschillende economische, sociale, politieke en historische situaties van alle regio’s, subregio’s en landen tot een grote verscheidenheid aan organisatievormen van maatschappelijke organisaties/sociale partners en, in sommige gevallen, tot een gebrek aan onderlinge interactie geleid, met veel voorbeelden van goede praktijken, maar ook veel problemen en tekortkomingen.

    6.2.2.2.

    Daarnaast zijn er problemen met of schort het aan algemene of specifieke informatie voor maatschappelijke organisaties/sociale partners over de nieuwe overeenkomst of de EPO’s (voor zover deze bestaan) en ontbreekt het aan participatiemogelijkheden en fora voor structureel overleg met overheidsinstellingen.

    6.2.2.3.

    Gezien deze heterogene realiteit is het raadzaam om in beide gevallen de situatie ter plaatse te bestuderen om voorbeelden van goede praktijken te verspreiden en problemen en tekortkomingen aan te pakken, zodat de maatschappelijke organisaties en sociale partners fatsoenlijk hun werk kunnen doen en hun rol naar behoren kunnen vervullen. Dit zal de reeds bestaande institutionele mechanismen ten goede komen of de totstandbrenging van nieuwe bevorderen.

    6.2.3.   Follow-upcomité EU-ACS

    Momenteel kunnen de maatschappelijke organisaties/sociale partners in het kader van de betrekkingen tussen de EU en de ACS-landen een beroep doen op het follow-upcomité ACS-EU, dat deel uitmaakt van het EESC en bestaat uit een gelijk aantal van twaalf leden van de EU/het EESC en twaalf afgevaardigden die door de maatschappelijke organisaties/sociale partners van de ACS-landen zijn aangewezen (momenteel acht uit Afrika, twee uit het Caribisch gebied en twee uit de Stille Oceaan) op voordracht van het maatschappelijk middenveld van elke regio; daarbij dient zorg te worden gedragen voor een evenwichtige belangenbehartiging.

    7.   Specifieke opmerkingen over hoe maatschappelijke organisaties en sociale partners kunnen worden gesteund als drijvende krachten achter duurzame ontwikkeling

    7.1.

    Het EESC vindt het buitengewoon belangrijk dat de beoogde institutionele mechanismen daadwerkelijk hun beslag krijgen en beschouwt dit als zijn belangrijkste doel op dit gebied.

    7.2.

    Het EESC dringt er met klem op aan dat de Commissie na de definitieve ondertekening van de nieuwe overeenkomst het initiatief neemt om de OACPS en de desbetreffende landen voor te stellen de politieke, organisatorische en financiële voorwaarden te scheppen voor de invoering van deze institutionele mechanismen.

    7.3.

    Het EESC doet ook een dringende oproep aan de OACPS om zich hiervoor in gelijke mate in te zetten.

    7.4.

    Het EESC stelt vast dat de nieuwe overeenkomst voorziet in een institutioneel mechanisme dat dienst doet als gemeenschappelijke basis en vertegenwoordigers van de EU en de OACPS omvat. Tegelijkertijd voorziet de overeenkomst in de mogelijkheid om, rekening houdend met elk regionaal protocol, in elke regio (Afrika, Caribisch gebied en Stille Oceaan) een institutioneel mechanisme in te stellen waarbij vertegenwoordigers van die regio en van de EU betrokken zijn. Dit resulteert in een systeem van 1 + 3 institutionele mechanismen, dat het gehele spectrum van de nieuwe overeenkomst bestrijkt.

    7.5.

    Het EESC merkt op dat er in het kader van EPO’s ook institutionele mechanismen, nl. de raadgevende comités, worden voorzien die vergelijkbaar zijn met die van de overeenkomsten met Cariforum en West- en Oost-Afrika.

    7.6.

    Het EESC wijst er met name op dat deze hele structuur van institutionele mechanismen grote inspanningen zal vergen op het gebied van organisatie en netwerkvorming tot één gestructureerd systeem om synergieën tot stand te brengen, dubbel werk te voorkomen, middelen te spreiden en het gebruik ervan te optimaliseren, met name op financieel gebied.

    7.7.

    Het EESC stelt voor dat de Commissie de EU-delegaties in de OACPS-landen opdracht geeft om ondersteuning te bieden aan projecten van maatschappelijke organisaties/sociale partners; daarbij moet vooral aandacht worden besteed aan de bewustmaking, opleiding en capaciteitsontwikkeling van hun leden en leiders, aan de technische versterking van organisaties en aan de vlottere totstandbrenging van institutionele mechanismen. Het EESC zou graag zien dat de Commissie, na beoordeling van hun respectieve merites, voorrang geeft aan aanvragen van maatschappelijke organisaties/sociale partners uit ACS-landen boven andere aanvragen.

    7.8.

    Het EESC stelt voor dat de Commissie programma’s opzet die het mogelijk maken om in het kader van de tenuitvoerlegging van institutionele mechanismen de situatie, de mogelijkheden en de moeilijkheden van maatschappelijke organisaties/sociale partners en de verschillende bestaande structuren (platforms, fora enz.) ter plaatse te bestuderen om voorbeelden van goede praktijken (die reeds bestaan in het kader van de EU-OACPS) op te tekenen en te verspreiden. Het zou een goede zaak zijn als de maatschappelijke organisaties/sociale partners uit de ACS-landen een belangrijke kwantitatieve en kwalitatieve bijdrage aan deze studie zouden leveren.

    7.9.

    Het EESC benadrukt dat het follow-upcomité ACS-EU meer middelen, leden en afgevaardigden moet krijgen, zodat het beter aan dit proces kan bijdragen en zijn taak kan vervullen.

    7.10.

    Het EESC doet een dringend beroep op de Commissie om dit proces te financieren met de huidige financiële instrumenten. Het EESC vestigt met name de aandacht op het feit dat de activiteiten van maatschappelijke organisaties/sociale partners moeten worden gefinancierd, aangezien hun eigen financiële middelen tekortschieten. Het EESC herinnert eraan dat, gezien de geografische reikwijdte van de nieuwe overeenkomst, de werking van de institutionele mechanismen en de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties/maatschappelijke organisaties financiële middelen vereisen waarover zij niet beschikken. Zelfs al wordt er streng gecontroleerd en wordt er gebruikgemaakt van moderne digitale technologie, dan nog is financiële steun aan maatschappelijke organisaties/sociale partners van cruciaal belang. Het EESC dringt er bij de EU, de OACPS en de lidstaten op aan om specifieke programma’s op te zetten ter ondersteuning van de activiteiten van maatschappelijke organisaties/sociale partners en van de werking van de institutionele mechanismen.

    Brussel, 13 juli 2022.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Christa SCHWENG


    (1)  Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad — Een hernieuwd partnerschap met de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, 2016, blz. 5-6.

    (2)  Gemeenschappelijk deel van de overeenkomst, artikel 95.

    (3)  Regionaal protocol voor Afrika, artikel 5.

    (4)  Regionaal protocol voor het Caribisch gebied, artikel 7.

    (5)  Regionaal protocol voor de Stille Oceaan, artikel 7.

    (6)  Steun voor de versterking van de operationele capaciteit van de Ivoriaanse maatschappelijke organisaties in het kader van de voorlopige economische partnerschapsovereenkomst met Ivoorkust.

    (7)  Door de OESO gedefinieerd beginsel.


    Top