EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022DC0630

VERSLAG VAN DE COMMISSIE België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

COM/2022/630 final

Brussel, 23.5.2022

COM(2022) 630 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland

Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie


VERSLAG VAN DE COMMISSIE

België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland

Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

1.Inleiding

1 In artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“het Verdrag”) is de procedure bij buitensporige tekorten vastgesteld. Deze procedure is verder uiteengezet in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact.

Sinds het voorjaar van 2020 hebben gecoördineerde beleidsmaatregelen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie verzacht. De activering van de algemene ontsnappingsclausule 2 van het stabiliteits- en groeipact in maart 2020, in combinatie met de tijdelijke kaderregeling inzake overheidssteun, heeft grootschalige begrotingssteun mogelijk gemaakt in alle lidstaten. Op 23 mei 2022 oordeelde de Commissie dat de voorwaarden om de algemene ontsnappingsclausule in 2023 te handhaven en vanaf 2024 3 te deactiveren, zijn vervuld.

Eerder beleidsadvies

4 Op 20 juli 2020 heeft de Raad de lidstaten aanbevolen in 2020 en 2021 alle nodige maatregelen te nemen om de COVID-19-pandemie doeltreffend aan te pakken, de economie te stimuleren en het daaropvolgende herstel te ondersteunen. De lidstaten kregen ook de aanbeveling om, als de economische omstandigheden dit toelaten, een begrotingsbeleid te voeren dat gericht is op het tot stand brengen van prudente begrotingssituaties op middellange termijn en het waarborgen van de houdbaarheid van de schuld, en tegelijkertijd de investeringen te verhogen.

5 6 Een jaar later, op 18 juni 2021, heeft de Raad aanbevelingen inzake het begrotingsbeleid goedgekeurd voor 2022, die als volgt kunnen worden samengevat: lidstaten met een lage/gemiddelde schuldenlast moeten een ondersteunende begrotingskoers nastreven of handhaven, terwijl lidstaten met een hoge schuldenlast gebruik moeten maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit om aanvullende investeringen ter ondersteuning van het herstel te financieren en tegelijkertijd een prudent begrotingsbeleid moeten voeren. Alle lidstaten moeten nationaal gefinancierde investeringen behouden. Om het herstel zoveel mogelijk te ondersteunen zonder vooruit te lopen op toekomstige begrotingstrajecten en een permanente last voor de overheidsfinanciën te creëren, moet de toename van nationaal gefinancierde lopende uitgaven onder controle worden gehouden en worden beperkt door lidstaten met een hoge schuldenlast. De Raad heeft de lidstaten ook aanbevolen om, als de economische omstandigheden dit toelaten, een begrotingsbeleid te voeren dat gericht is op het tot stand brengen van prudente begrotingssituaties op middellange termijn en het waarborgen van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op middellange termijn. Tegelijkertijd moeten de investeringen worden verhoogd om het groeipotentieel te stimuleren. In de aanbeveling van de Raad van 13 juli 2021 over het economisch beleid van de eurozone wordt voorts aangegeven dat het begrotingsbeleid in alle lidstaten van de eurozone in de loop van 2021 ondersteuning moet blijven bieden. De Raad heeft ook de lidstaten van de eurozone aanbevolen een begrotingsbeleid te voeren dat gericht is op het tot stand brengen van prudente begrotingssituaties op middellange termijn en het waarborgen van de houdbaarheid van de schuld, en tegelijkertijd de investeringen te verhogen.

7 Op 5 april 2022 werd er in de aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone toe opgeroepen het nationale begrotingsbeleid van de lidstaten te blijven gebruiken en te coördineren ten behoeve van een doeltreffende ondersteuning van een duurzaam en inclusief herstel. De lidstaten moeten in 2022 een gematigd ondersteunende begrotingskoers aanhouden in de eurozone, rekening houdend met de nationale begrotingen en de financiering uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit. De lidstaten moeten bovendien de begrotingsmaatregelen geleidelijk richten op investeringen voor een duurzaam en inclusief herstel, in overeenstemming met de groene en de digitale transitie en met bijzondere aandacht voor de kwaliteit van de maatregelen. Als gevolg van het niveau van onzekerheid moeten de lidstaten de begrotingskoers flexibel houden om te kunnen reageren op het verdere verloop van de COVID-19-pandemie. Het begrotingsbeleid moet worden gedifferentieerd op basis van de kracht van het herstel, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën moet worden gewaarborgd en investeringen moeten worden gestimuleerd, terwijl ook de verschillen moeten worden teruggedrongen.

Belangrijkste gegevens ter staving en motivering van dit verslag

Volgens gegevens die op 22 april 2022 door Eurostat zijn gevalideerd 8 , overschreed het overheidstekort in 2021 de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp in 14 lidstaten: België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Slovenië en Slowakije. 9 Feitelijke tekorten voor 2021 van meer dan 3 % van het bbp vormen een begin van bewijs van het bestaan van buitensporige tekorten in deze lidstaten 10 , zoals gedefinieerd in artikel 126 van het Verdrag.

Op basis van hun stabiliteits- of convergentieprogramma zal het overheidstekort in Estland, Litouwen en Polen meer dan 3 % van het bbp bedragen in 2022 (dit wordt bevestigd in de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie 11 ). De tekorten voor 2022 die in deze programma’s worden voorspeld, vormen een begin van bewijs van het bestaan van buitensporige tekorten in deze drie lidstaten.

In België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Slovenië, Slowakije en Finland lag de bruto-overheidsschuld aan het einde van 2021 boven de referentiewaarde van 60 % van het bbp 12 . Gegevens voor 2021 impliceren dat Duitsland, Griekenland, Oostenrijk en Slowakije de norm inzake schuldafbouw hebben nageleefd en dat Spanje voldoende vooruitgang heeft geboekt om te voldoen aan de norm. België, Frankrijk, Italië, Hongarije en Finland hebben de norm inzake schuldafbouw in 2021 niet nageleefd. Slowakije heeft de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp overschreden aan het einde van 2021, terwijl de schuldquote het jaar voordien minder dan 60 % van het bbp bedroeg. Dit vormt een begin van bewijs van het bestaan (België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Slowakije en Finland), van een buitensporig tekort op basis van het schuldcriterium in deze zes lidstaten.

***

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie dit verslag voorbereid in overeenstemming met artikel 126, lid 3, van het Verdrag. In het verslag wordt de naleving van de tekort- en schuldcriteria in de lidstaten geanalyseerd, rekening houdend met alle relevante factoren, waaronder de ernstige economische neergang als gevolg van de COVID-19-pandemie, de macro-economische en budgettaire gevolgen van de invasie van Oekraïne door Rusland en de vraag of het beleid van de lidstaten overeenstemt met de aanbevelingen van de Raad.

13
In haar mededeling van 2 maart 2022 heeft de Commissie reeds aangekondigd dat zij niet van plan was nieuwe buitensporigtekortprocedures in te leiden in het voorjaar van 2022, aangezien de COVID-19-pandemie nog steeds buitengewone macro-economische en budgettaire gevolgen had die, samen met de invasie van Oekraïne door Rusland, leidt tot een uitzonderlijke mate van onzekerheid, ook wat betreft het uitstippelen van een gedetailleerd traject voor het begrotingsbeleid. De Commissie zal echter toezicht blijven houden op de tekort- en schuldontwikkelingen en zal in het najaar van 2022 opnieuw nagaan of het relevant is voor te stellen om buitensporigtekortprocedures in te leiden.

Tabel 1: Positie van de lidstaten ten aanzien van de in het Verdrag vastgelegde tekort- en schuldreferentiewaarden

 

Daadwerkelijk tekort van meer dan () of niet meer dan () 3 % van het bbp in 2021

Voorzien tekort van meer dan () of niet meer dan () 3 % van het bbp in 2022

Schuldquote van meer dan () of niet meer dan () 60 % van het bbp aan het einde van 2021

België

Bulgarije

Tsjechië

Duitsland

Estland

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Letland

Litouwen

Hongarije

Malta

Oostenrijk

Polen

Slovenië

Slowakije

Finland

p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen

Denemarken

Ierland

Kroatië

Cyprus

Luxemburg

Nederland

Portugal

Zweden

Roemenië*

(*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020.

Bron: Eurostat, voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en stabiliteits- en convergentieprogramma’s 2022.

2.Tekortcriterium

België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië en Slowakije hebben de referentiewaarde voor het tekort overschreden in 2021 of zullen deze overschrijden in 2022.

Voor al deze lidstaten zijn de tekorten die de referentiewaarde overschreden in 2021 of die deze zullen overschrijden in 2022 uitzonderlijk. In 2021 waren deze overschrijdingen te wijten aan de gevolgen van de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische neergang voor de overheidsfinanciën en aan de gecoördineerde budgettaire beleidsrespons van de lidstaten. De gecoördineerde begrotingssteun in 2020 en 2021 was van essentieel belang om het economisch herstel te ondersteunen. In 2022 dragen de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om de economische en sociale gevolgen van de energieprijzen te verzachten en om humanitaire hulp te verlenen aan vluchtelingen uit Oekraïne na de invasie door Rusland ook bij tot de hoge voorziene tekorten.

De overheidstekorten waren hoger en niet in de buurt van de referentiewaarde in België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Slovenië en Slowakije (zie Tabel 2).

In Estland, Litouwen en Polen was het overheidstekort in 2021 lager dan de referentiewaarde van het Verdrag, maar de voorziene tekorten voor 2022 liggen hoger en niet in de buurt van 3 % van het bbp; dit wordt bevestigd door de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie (hierna de prognoses van de Commissie).

In Bulgarije, Duitsland, Griekenland, Letland, Litouwen, Oostenrijk en Slowakije zullen de overheidstekorten in 2023 naar verwachting tot onder de 3 % van het bbp dalen (in Duitsland is dit al in 2022 het geval). Hoewel de tekorten in deze lidstaten sinds 2020 hoger zijn dan de referentiewaarde van 3 % van het bbp, zullen zij naar verwachting dus slechts van tijdelijke aard zijn in de zin van het stabiliteits- en groeipact. De onzekerheid over de tekortprognoses voor 2022 en 2023 is echter uitzonderlijk groot.

Samengevat blijkt uit deze eerste analyse dat 17 lidstaten niet voldoen aan het tekortcriterium alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking worden genomen: België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië en Slowakije.

Tabel 2: Overheidssaldo

Percentage van het bbp

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

België

-0,9

-2,0

-9,0

-5,5

-5,0

-4,4

Bulgarije

1,7

2,1

-4,0

-4,1

-3,7

-2,4

Tsjechië

0,9

0,3

-5,8

-5,9

-4,3

-3,9

Duitsland

1,9

1,5

-4,3

-3,7

-2,5

-1,0

Estland

-0,6

0,1

-5,6

-2,4

-4,4

-3,7

Griekenland

0,9

1,1

-10,2

-7,4

-4,3

-1,0

Spanje

-2,6

-3,1

-10,3

-6,9

-4,9

-4,4

Frankrijk

-2,3

-3,1

-8,9

-6,5

-4,6

-3,2

Italië

-2,2

-1,5

-9,6

-7,2

-5,5

-4,3

Letland

-0,8

-0,6

-4,5

-7,3

-7,2

-3,0

Litouwen

0,5

0,5

-7,3

-1,0

-4,6

-2,3

Hongarije

-2,1

-2,1

-7,8

-6,8

-6,0

-4,9

Malta

2,1

0,6

-9,5

-8,0

-5,6

-4,6

Oostenrijk

0,2

0,6

-8,0

-5,9

-3,1

-1,5

Polen

-0,2

-0,7

-6,9

-1,9

-4,0

-4,4

Slovenië

0,7

0,4

-7,8

-5,2

-4,3

-3,4

Slowakije

-1,0

-1,3

-5,5

-6,2

-3,6

-2,6

Finland

-0,9

-0,9

-5,5

-2,6

-2,2

-1,7

p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen

Denemarken

0,8

4,1

-0,2

2,3

0,9

0,6

Ierland

0,1

0,5

-5,1

-1,9

-0,5

0,4

Kroatië

0,0

0,2

-7,3

-2,9

-2,3

-1,8

Cyprus

-3,6

1,3

-5,8

-1,7

-0,3

-0,2

Luxemburg

3,0

2,3

-3,4

0,9

-0,1

0,1

Nederland

1,4

1,7

-3,7

-2,5

-2,7

-2,1

Portugal

-0,3

0,1

-5,8

-2,8

-1,9

-1,0

Zweden

0,8

0,6

-2,7

-0,2

-0,5

0,5

Roemenië*

-2,8

-4,3

-9,3

-7,1

-7,5

-6,3

(*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020.

Bron: Eurostat en voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie. 

3.Schuldcriterium

In elf van de lidstaten die in dit verslag worden besproken, bedroeg de bruto-overheidsschuld aan het einde van 2021 meer dan 60 % van het bbp: België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Slovenië, Slowakije en Finland (zie tabel 3). In vergelijking met vorig jaar is de schuldquote van de overheid gedaald in al deze lidstaten, behalve in Duitsland en Slowakije.

Uit de gegevens blijkt dat de schuldreductiebenchmark in 2021 werd nageleefd door Duitsland, Griekenland, Oostenrijk en Slovenië (zie Tabel 4), maar niet door België, Frankrijk, Italië, Hongarije en Finland. De schuldreductiebenchmark wordt berekend over een periode van drie jaar die “forward-looking” (t-1 tot t+1), “backward-looking” (t-3 tot t-1) en conjunctuurgezuiverd kan zijn. 14 Hoewel de schuldreductiebenchmark niet betekenisvol kan worden berekend voor Slowakije zal de schuldquote naar verwachting in 2023 al dalen tot minder dan 60 % van het bbp. Spanje, dat onderworpen is aan de overgangsregel voor de schuld, boekte in 2021 voldoende vorderingen in de richting van naleving van de schuldreductiebenchmark, aangezien de verandering in het structurele saldo hoger was dan de vereiste minimale lineaire structurele aanpassing (tabel 5 en de respectieve aantekeningen).

Samengevat blijkt dus uit de analyse dat Duitsland, Griekenland, Spanje, Oostenrijk, Slovenië en Slowakije hebben voldaan aan het schuldcriterium, terwijl België, Frankrijk, Italië, Hongarije en Finland niet hebben voldaan, alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking te nemen.

Zoals aangegeven in haar mededeling van 2 maart 2022 oordeelt de Commissie in het kader van haar beoordeling van alle relevante factoren dat de naleving van de schuldreductiebenchmark een te veeleisende en vroege begrotingsinspanning zou inhouden die de groei in gevaar dreigt te brengen. Volgens de Commissie is in de huidige uitzonderlijke economische omstandigheden voldoen aan de schuldreductiebenchmark niet gerechtvaardigd.

Tabel 3: Overheidsschuld

Percentage van het bbp

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

België

99,8

97,7

112,8

108,2

107,5

107,6

Bulgarije

22,1

20,0

24,7

25,1

25,3

25,6

Tsjechië

32,1

30,1

37,7

41,9

42,8

44,0

Duitsland

61,2

58,9

68,7

69,3

66,4

64,5

Estland

8,2

8,6

19,0

18,1

20,9

23,5

Griekenland

186,4

180,7

206,3

193,3

185,7

180,4

Spanje

100,5

98,3

120,0

118,4

115,1

113,7

Frankrijk

97,8

97,4

114,6

112,9

111,2

109,1

Italië

134,4

134,1

155,3

150,8

147,9

146,8

Letland

37,1

36,7

43,3

44,8

47,0

46,5

Litouwen

33,7

35,9

46,6

44,3

42,7

43,1

Hongarije

69,1

65,5

79,6

76,8

76,4

76,1

Malta

43,7

40,7

53,4

57,0

58,5

59,5

Oostenrijk

74,1

70,6

83,3

82,8

80,0

77,5

Polen

48,8

45,6

57,1

53,8

50,8

49,8

Slovenië

70,3

65,6

79,8

74,7

74,1

72,7

Slowakije

49,6

48,1

59,7

63,1

61,7

58,3

Finland

59,8

59,6

69,0

65,8

65,9

66,6

p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen

Denemarken

34,0

33,6

42,1

36,7

34,9

33,9

Ierland

63,1

57,2

58,4

56,0

50,3

45,5

Kroatië

73,3

71,1

87,3

79,8

75,3

73,1

Cyprus

98,4

91,1

115,0

103,6

93,9

88,8

Luxemburg

20,8

22,3

24,8

24,4

24,7

25,1

Nederland

52,4

48,5

54,3

52,1

51,4

50,9

Portugal

121,5

116,6

135,2

127,4

119,9

115,3

Zweden

38,9

34,9

39,6

36,7

33,8

30,5

Roemenië*

34,7

35,3

47,2

48,8

50,9

52,6

(*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020.

Bron: Eurostat en voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie. 

Tabel 4: Verschil met de schuldreductiebenchmark1

Een negatief verschil betekent dat de schuldreductiebenchmark is nageleefd

Percentage van het bbp

r

2018

2019

2020

2021

2022

2023

België

0,1

-0,4

5,6

2,9

-0,1

2,9

Duitsland

-6,4

Schuld < 60 %

n.v.t.2

-2,8

-3,1

-2,8

Griekenland

Overgangsregel voor de schuld

5,0

-1,3

0,2

-1,3

Frankrijk

Overgangsregel voor de schuld

1,4

0,9

1,4

Italië

6,9

6,9

9,2

4,4

2,1

4,4

Hongarije

-3,7

-5,3

3,6

0,3

-1,4

0,3

Oostenrijk

-5,8

-6,0

2,8

-2,3

-3,3

-2,3

Slovenië

Overgangsregel voor de schuld

-7,2

1,9

-1,8

0,2

-1,8

Slowakije

Schuld < 60 %

n.v.t.2

Schuld < 60 %

Finland

Schuld < 60 %

n.v.t.2

0,4

0,4

-0,2

p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen

Kroatië

-4,6

-3,8

-2,4

-5,5

-6,2

-5,5

Cyprus

Overgangsregel voor de schuld

-3,3

-5,3

-10,8

-10,6

-10,8

Portugal

Overgangsregel voor de schuld

-0,2

-5,5

-8,3

-5,5

Bron: Voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en eigen berekeningen.

1 Voor de lidstaten met een schuld van meer dan 60 % van het bbp wordt de schuldreductiebenchmark berekend over een periode van drie jaar die “forward-looking” (t-1 tot t+1), “backward-looking” (t-3 tot t-1) en conjunctuurgezuiverd kan zijn. De tabel laat het verschil zien tussen de schuldquote en de schuldbenchmark. Indien negatief voldoet de voorspelde schuldquote aan de schuldreductiebenchmark. In dat geval daalde het verschil ten opzichte van de referentiewaarde over een periode van drie jaar (forward- of backward-looking) met een gemiddeld percentage van ten minste 1/20e.

2 De schuldreductiebenchmark is niet relevant in het eerste jaar wanneer de schuld van een lidstaat stijgt tot meer dan 60 % van het bbp aangezien noch de “backward-looking” noch de “forward-looking” benchmark betekenisvol kan worden berekend.

Tabel 5: Naleving van de overgangsregel voor de schuld

 

Vereiste minimale lineaire structurele aanpassing
(MLSA)3

Verandering van het structurele saldo3

Gap ten opzichte van de schuldreductiebenchmark4

 

2018

2019

2020

2021

2019

2020

2021

2021

2022

2023

Spanje

PBT1

-1,3

-1,9

-5,5

-1,1

-0,4

0,4

niet geregistreerd 2

-5,6

1,5

Bron: Voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de eigen berekeningen.

1 Tegen deze lidstaat loopt een buitensporigtekortprocedure.

2 Spanje heeft zijn buitensporig tekort in 2018 gecorrigeerd en bevond zich dus in de overgangsperiode tot einde 2021, d.w.z. het wordt niet beoordeeld op basis van de schuldreductiebenchmark, maar op basis van de minimale lineaire structurele aanpassing.

3 Van toepassing tijdens de overgangsperiode van drie jaar vanaf de correctie van het buitensporige tekort, voor in november 2011 lopende buitensporigtekortprocedures. De minimale lineaire structurele aanpassing staat voor de resterende jaarlijkse structurele aanpassing gedurende de overgangsperiode, waardoor lidstaten aan het einde van die drie jaar zouden voldoen aan de schuldreductiebenchmark. Indien de verandering in het structurele saldo hoger is dan de vereiste minimale lineaire structurele aanpassing, voldoet de lidstaat aan de overgangsregel voor de schuld.

4 Voor de lidstaten met een schuld van meer dan 60 % van het bbp wordt de schuldreductiebenchmark berekend over een periode van drie jaar die “forward-looking” (t-1 tot t+1), “backward-looking” (t-3 tot t-1) en conjunctuurgezuiverd kan zijn. De tabel laat het verschil zien tussen de schuldquote en de schuldbenchmark. Indien negatief voldoet de voorspelde schuldquote aan de schuldreductiebenchmark. In dat geval daalt het verschil ten opzichte van de referentiewaarde over een periode van drie jaar (forward- of backward-looking) met een gemiddeld percentage van ten minste 1/20e.

4.Relevante factoren

In artikel 126, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat er in dit verslag “tevens rekening mee [wordt] gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en [dat] alle andere relevante factoren in aanmerking [worden] genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.”

Die factoren worden nader toegelicht in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97, waarin voorts is bepaald dat rekening moet worden gehouden met “alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt”. Dat artikel wijst er met name op dat de schuldpositie op middellange termijn ook als een relevante factor kan worden beschouwd.

Naast de horizontale relevante factoren (punt 4.1) worden landspecifieke relevante factoren in aanmerking genomen. Daarbij gaat het onder meer om de economische situatie op middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (met inbegrip van overheidsinvesteringen), de schuldpositie op middellange termijn, de vraag of de lidstaat macro-economische onevenwichtigheden of buitensporige macro-economische onevenwichtigheden vertoont, en alle andere door de lidstaten aangevoerde relevante factoren.

Zoals bepaald in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kan, met betrekking tot de naleving van het tekortcriterium, rekening worden gehouden met deze relevante factoren in de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium, maar alleen als:

a)de verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp de referentiewaarde van 60 % niet overschrijdt, of

b)deze verhouding de referentiewaarde wel overschrijdt en voldaan is aan een tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding van de referentiewaarde slechts tijdelijk is.

Van de lidstaten die de referentiewaarde voor het tekort in 2021 overschreden, of die deze waarde in 2022 zullen overschrijden, was de schuldquote in zeven lidstaten lager dan de referentiewaarde van 60 %: Bulgarije, Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Polen.

In de resterende 10 lidstaten die de referentiewaarde van 3 % van het bbp overschrijden – nl. België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Slovenië en Slowakije – heeft de verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp de referentiewaarde van 60 % overschreden en werd niet voldaan aan de dubbele voorwaarde die noodzakelijk is om rekening te houden met relevante factoren. Het tekort in deze 10 lidstaten is niet dicht bij de referentiewaarde gebleven (of zal dit naar verwachting niet doen). In het geval van België, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije en Slovenië zal de overschrijding van de referentiewaarde naar verwachting ook niet van tijdelijke aard zijn. Derhalve kan voor deze 10 lidstaten geen rekening worden gehouden met relevante factoren in de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium.

Wat de kennelijke niet-naleving van het schuldcriterium door België, Frankrijk, Italië, Hongarije en Finland betreft, stelt artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 dat bij de nalevingsbeoordeling op basis van het schuldcriterium altijd rekening moet worden gehouden met relevante factoren, ongeacht de hoogte van de overschrijding.

De verschillende relevante factoren worden hierna besproken, zelfs wanneer er geen rekening mee kan worden gehouden in de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium.

4.1.Horizontale relevante factoren

Een belangrijke factor waar rekening mee moet worden gehouden voor alle lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, is de economische en budgettaire impact van de COVID-19-pandemie en de begrotingsrespons. De pandemie en de daarmee samenhangende ernstige economische neergang hebben geleid tot de activering van de algemene ontsnappingsclause van het stabiliteits- en groeipact en tot de aanbevelingen van de Raad van 13 en 20 juli 2020, waarin de lidstaten 15  worden aangespoord om alle nodige maatregelen te nemen om de COVID-19-pandemie doeltreffend aan te pakken, de economie te stimuleren en het daaropvolgende herstel te ondersteunen.

De uitbraak van de COVID-19-pandemie in maart 2020 heeft een volksgezondheidscrisis veroorzaakt die gepaard ging met een forse daling van de economische activiteit, die slechts gedeeltelijk werd opgevangen door de werking van automatische stabilisatoren. De lidstaten zagen zich gedwongen om de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid het hoofd te bieden, huishoudens en bedrijven te ondersteunen en hun economieën algemene ondersteuning te bieden. De lidstaten hebben daarnaast omvangrijke liquiditeitssteun en overheidsgaranties goedgekeurd. 16

De krachtdadige ondersteuning van het begrotingsbeleid op nationaal en Europees niveau heeft de verbetering van de economische voorwaarden in 2021 ondersteund. Op basis van de laatste gegevens wordt de gecumuleerde begrotingssteun in de Unie in 2020-2021 17  geraamd met 11,6 % van het bbp (11,9 % van het bbp in de eurozone).

De begrotingskoers 18 in de EU in haar geheel – met inbegrip van de openbare uitgaven die worden gefinancierd door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen 19 wordt expansief geraamd met 0,1 % van het bbp in 2020 en 0,9 % in 2021. 

Door de Russische invasie van Oekraïne in februari 2022 zijn de economische en budgettaire verwachtingen voor 2022 en daarna bovendien uitzonderlijk onzeker. De invasie heeft miljoenen mensen hun land doen ontvluchten, waardoor steun vereist is van de sociale, onderwijs- en gezondheidssystemen van de lidstaten. Ook de merkelijk hogere energie-, grondstoffen- en voedselprijzen en de steeds frequentere onderbrekingen van de toeleveringsketens hebben een effect op de macro-economische omstandigheden. Samen met de hogere kosten voor defensie-uitgaven oefenen al deze factoren druk uit op de overheidsfinanciën.

4.2.Landspecifieke relevante factoren

In dit punt worden de landspecifieke relevante factoren beoordeeld, zoals de macro-economische vooruitzichten voor de middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (inclusief overheidsinvesteringen; zie Tabel 6), de schuldpositie op middellange termijn, de vraag of de lidstaat te maken heeft met macro-economische onevenwichtigheden of buitensporige macro-economische onevenwichtigheden en alle eventuele andere relevante factoren die worden aangedragen door de lidstaten in overeenstemming met artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97.

Terwijl de landspecifieke punten belangrijke informatie bevatten over de macro-economische situatie op middellange termijn, inclusief over de bijdragen aan de groei, worden de macro-economische ontwikkelingen nader toegelicht in de voorjaarsprognoses van de Commissie. Nadere informatie over de begrotingsmaatregelen en de schuldhoudbaarheidsanalyse voor elke hieronder besproken lidstaat is te vinden in de aanbevelingen van de Commissie voor aanbevelingen van de Raad met een advies over de stabiliteits- of convergentieprogramma’s 2022 en de bijbehorende statistische begrotingstabellen, alsook in de landenverslagen voor 2022. De schuldhoudbaarheidsanalyse werd bijgewerkt op basis van het Fiscal Sustainability Report 2021 20  en weerspiegelt nu de prognoses van de Commissie.

De oorlog heeft de situatie drastisch gewijzigd door nieuwe verstoringen te veroorzaken in de toeleveringsketen, de druk op de grondstofprijzen te vergroten en de onzekerheid te verhogen. Volgens de prognoses van de Commissie zal het bbp in de EU dalen van een geraamde 5,4 % in 2021 tot 2,7 % in 2022 en 2,3 % in 2023. De inflatie zal naar verwachting hoger zijn en langer hoger blijven dan verwacht, aangewakkerd door de stijgende grondstofprijzen en toenemende prijsdruk.

In 2021 is het overheidstekort voor de EU en de eurozone in zijn geheel gedaald tot respectievelijk 4,7 % en 5,1 % van het bbp (een daling van ca. 2 procentpunten van het bbp in beide gevallen). Verwacht wordt dat het zal dalen tot 3,6 % en 3,7 % van het bbp in 2022 voor respectievelijk de EU en de eurozone in zijn geheel, en dat het in 2023 verder zal dalen tot 2,5 % van het bbp.

De daling van het tekort in 2021 was voornamelijk te wijten aan het economisch herstel en de afbouw van een groot gedeelte van de discretionaire beleidsondersteuning om de gevolgen van de COVID-19-pandemie te bestrijden. Bovendien waren de ontwikkelingen aan de ontvangstenzijde gunstig in 2021. Van de lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, is in 2021 alleen in Bulgarije, Tsjechië, Letland en Slowakije de tekortquote niet gedaald, omdat er nog steeds maatregelen ter ondersteuning van de economie tijdens de COVID-19-crisis van kracht waren. Van de lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, zal de tekortquote in 2022 naar verwachting toenemen in Estland, Litouwen en Polen, voornamelijk ten gevolge van aanvullende uitgaven voor maatregelen om de gevolgen van de stijgende energieprijzen te verzachten en ten gevolge van de kosten van bijstand aan ontheemden uit Oekraïne.

Door de dalende trend van het tekort en het economisch herstel zal de overheidsschuld naar verwachting gedurende de gehele prognoseperiode dalen voor de EU en de eurozone in zijn geheel. De verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp in de EU is gedaald van 91,7 % in 2020 tot 89,7 % in 2021 (respectievelijk 99,2 % en 97,4 % voor de eurozone) en zal naar verwachting verder dalen tot 87,1 % in 2022 en 85,2 % in 2023 (respectievelijk 94,7 % en 92,7 % voor de eurozone). Van de lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, is de overheidsschuldquote in 2021 niet gedaald in Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Letland, Malta en Slowakije.

Tabel 6: Overheidsinvesteringen

Percentage van het bbp

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

België

2,6

2,6

2,7

2,7

2,8

2,8

Bulgarije

3,1

3,3

3,8

3,3

5,0

5,4

Tsjechië

4,1

4,4

4,9

4,7

4,9

5,2

Duitsland

2,4

2,4

2,6

2,5

2,7

2,8

Estland

5,3

5,0

5,8

5,7

6,3

6,8

Griekenland

3,2

2,5

3,1

3,6

4,8

4,8

Spanje

2,1

2,1

2,6

2,7

2,7

2,6

Frankrijk

3,4

3,7

3,7

3,6

3,6

3,6

Italië

2,1

2,3

2,6

2,9

3,2

3,7

Letland

5,6

5,1

5,7

5,2

6,1

5,8

Litouwen

3,2

3,1

4,1

3,2

3,7

3,3

Hongarije

5,8

6,2

6,4

5,8

5,4

5,9

Malta

3,2

3,8

4,5

4,2

4,1

4,2

Oostenrijk

3,1

3,1

3,3

3,5

3,7

3,3

Polen

4,7

4,3

4,5

4,1

4,2

3,9

Slovenië

3,7

3,8

4,1

4,7

5,7

6,3

Slowakije

3,7

3,6

3,5

3,2

4,2

5,1

Finland

4,3

4,4

4,9

4,1

4,4

4,5

p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen

Denemarken

3,4

3,2

3,6

3,5

3,5

3,8

Ierland

2,0

2,3

2,3

2,0

2,3

2,3

Kroatië

3,5

4,3

5,6

4,8

5,3

5,7

Cyprus

4,9

2,5

2,8

2,7

2,7

2,6

Luxemburg

3,9

4,1

4,7

4,0

4,1

4,2

Nederland

3,4

3,4

3,6

3,3

3,3

3,4

Portugal

1,8

1,8

2,2

2,5

3,1

3,4

Zweden

4,9

4,9

5,0

4,8

4,8

4,8

Roemenië*

2,7

3,5

4,6

4,2

5,9

6,0

(*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020.

 

Bron: Eurostat en de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie. 

4.2.1.België

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 5,7 % in 2020 is de economie in 2021 met 6,2 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 2 % groeien en in 2023 met 1,8 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere en openbare consumptie. De economische activiteit heeft in 2021 het niveau van 2019 overschreden.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 9 % van het bbp in 2020 tot 5,5 % in 2021, en wordt geraamd op 5 % in 2022 en 4,4 % in 2023. De investeringsuitgaven van de overheid zijn in 2020 gestegen tot 2,7 % van het bbp en stabiel gebleven in 2021. In 2022 zullen ze naar verwachting stijgen tot 2,8 % van het bbp. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de begrotingsimpuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 11,3 % van het bbp, inclusief de discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die België in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Belgische Stabiliteitsprogramma voor 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -2,4 % van het bbp. 21 België is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit om aanvullende investeringen te financieren, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,2 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Volgens de prognoses zullen de nationaal gefinancierde investeringen in 2022 een neutrale bijdrage leveren aan de begrotingskoers. België is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 2,1 procentpunten leveren aan de algemene begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende gevolgen van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (0,5 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). De toename in de overheidsuitgaven vanwege de automatische indexering van de loonkosten in de overheidssector en sociale uitkeringen en, in mindere mate, vanwege de overheidsconsumptie van goederen en diensten, zullen naar verwachting ook bijdragen tot de expansieve bijdrage van nationaal gefinancierde (netto) primaire lopende uitgaven. Op basis van de prognoses van de Commissie worden deze maatregelen en de drijvende krachten achter de hogere uitgaven niet volledig gecompenseerd door compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 97,7 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 112,8 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 108,2 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 107,5 % en 107,6 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. 22 Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zal de overheidsschuldquote rond de 108 % van het bbp blijven tot 2026, maar vanaf 2027 beginnen stijgen tot ca. 117 % van het bbp in 2032. Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die een breed gamma aan mogelijke tijdelijke schokken voor macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2026 waarschijnlijk hoger zijn dan in 2021. Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis), het feit dat de overheidsschuld volledig in euro is en de historisch lage financieringskosten. Bovendien wordt verwacht dat de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, een positief en aanhoudend effect zal hebben op de bbp-groei, wat de houdbaarheid van de schuld zou moeten versterken. Anderzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals het aandeel kortlopende schulden, de hoge en naar verwachting toenemende bruto financieringsbehoeften, het grote deel van de overheidsschuld dat in handen is van niet-ingezetenen en het gebrek aan begrotingscoördinatie op de verschillende overheidsniveaus, waarbij verscheidene gefedereerde entiteiten specifieke kwetsbaarheden vertonen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2022 heeft België aanvullende nog niet eerder vermelde relevante factoren aangedragen. Het benadrukte dat de noodhulp en de kosten voor de wederopbouw na de overstromingen die het land hebben geteisterd in juli 2021 zijn opgelopen tot naar schatting 0,4 % van het bbp in 2021 en 0,1 % van het bbp in 2022. Het verwijst ook naar een onlangs goedgekeurde hervorming van de arbeidsmarkt die tot doel heeft de opleidingen en vaardigheden te verbeteren, een beter evenwicht tussen privé- en beroepsleven mogelijk te maken, en de transitie van de ene baan naar de andere te vergemakkelijken en zo bij te dragen tot een stijging van de werkgelegenheidsgraad. België vermeldt tot slot het voornemen van de overheid om een aantal structurele hervormingen door te voeren die de situatie van de overheidsfinanciën potentieel kunnen verbeteren, waaronder een hervorming van het pensioen- en belastingstelsel, herzieningen van de overheidsuitgaven en een verhoging van de overheidsinvesteringen.

4.2.2.Bulgarije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,4 % in 2020 is de economie in 2021 gegroeid met 4,2 %. Naar verwachting zal ze in 2022 groeien met 2,1 % en in 2023 met 3,1 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gestegen van 4 % van het bbp in 2020 tot 4,1 % in 2021. Voor 2022 en 2023 wordt het geraamd op respectievelijk 3,7 % en 2,4 % van het bbp. Na een stijging tot 3,8 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gedaald tot 3,3 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 5 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022. De begrotingssteun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de begrotingsimpuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 14,9 % van het bbp, met inbegrip van de discretionaire begrotingsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Bulgarije in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Bulgaarse Convergentieprogramma voor 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -3,4 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Bulgarije is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 1,1 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. 23 Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,1 procentpunt van het bbp aan de begrotingskoers leveren. Bulgarije is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,4 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de extra impact van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (0,2 procentpunt van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 procentpunt van het bbp), terwijl wijzigingen van het pensioenstelsel (0,6 %) en loonsverhogingen (0,3 % van het bbp) volgens de prognoses ook zullen bijdragen tot de toename van de netto lopende uitgaven. Op basis van de huidige ramingen van de Commissie heeft Bulgarije de toename van nationaal gefinancierde lopende uitgaven dan ook onvoldoende onder controle in 2022.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 20 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 24,7 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 25,1 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 25,3 % en 25,6 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. 24 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Bulgarije op 10 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.3.Tsjechië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 5,8 % in 2020 is de economie in 2021 gegroeid met 3,3 %. In 2022 zal ze naar verwachting groeien met 1,9 % en in 2023 met 2,7 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2023 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gestegen van 5,8 % van het bbp in 2020 tot 5,9 % in 2021. Het wordt geraamd op respectievelijk 4,3 % en 3,9 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 4,9 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 4,7 % van het bbp in 2021. In 2022 zullen ze naar verwachting 4,9 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 14,3 % van het bbp, met inbegrip van de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Tsjechië in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Tsjechische Convergentieprogramma voor 2022 wordt verwacht dat de begrotingskoers in 2022 vrijwel neutraal zal zijn met +0,1 % van het bbp, terwijl de Raad een ondersteunende koers had aanbevolen. Tsjechië is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, zullen naar verwachting toenemen met 1,0 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een contracterende bijdrage van 0,6 procentpunt leveren aan het begrotingsbeleid. Tsjechië is dan ook niet van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een contracterende bijdrage van 0,7 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Dit omvat de aanvullende gevolgen van maatregelen om de economische en sociale impact van de stijgende energieprijzen (0,03 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,4 % van het bbp).

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 30,1 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 37,7 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 41,9 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 42,8 % en 44 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. 25 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Tsjechië op 11 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.4.Duitsland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,6 % in 2020 is de economie in 2021 met 2,9 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 1,6 % groeien 2022 en in 2023 met 2,4 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2023 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 4,3 % van het bbp in 2020 tot 3,7 % in 2021. Het wordt geraamd op respectievelijk 2,5 % en 1 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 2,6 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gedaald tot 2,5 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 2,7 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 11,8 % van het bbp, met inbegrip van de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Duitsland in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Duitse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -1,6 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Duitsland is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zullen naar verwachting stabiel blijven in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Duitsland is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,5 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende gevolgen van maatregelen om de economische en sociale impact van de stijgende energieprijzen (0,7 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp), terwijl aanvullende uitgaven voor de groene transitie (0,2 % van het bbp) naar verwachting ook zullen bijdragen aan de toename van de netto lopende uitgaven.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 58,9 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 68,7 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 69,3 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 66,4 % en 64,5 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. 26 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Evaluatie in het kader van de PMO: Duitsland heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden hangen samen met een aanhoudend groot overschot op de lopende rekening, wat een weerspiegeling is van getemperde investeringen in vergelijking met de besparingen, en hebben grensoverschrijdende relevantie. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Duitsland op 9 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.5.Estland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 3 % in 2020 is de economie in 2021 gegroeid met 8,3 %. In 2022 zal ze naar verwachting met 1 % groeien en in 2023 met 2,4 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan netto-export en particuliere consumptie. De economische activiteit heeft in 2021 het niveau van 2019 overschreden.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 5,6 % van het bbp in 2020 tot 2,4 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 4,4 % en 3,7 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 5,8 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 5,7 % van het bbp in 2021. In 2022 zullen ze naar verwachting 6,3 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2021 en 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 11,5 % van het bbp, met inbegrip van de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Estland in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Estse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -2,4 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Estland is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, zullen naar verwachting toenemen met 0,1 procentpunt in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,6 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Estland is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,4 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat o.a. verhogingen van de lonen en sociale overdrachten, alsook de aanvullende gevolgen van maatregelen om de economische en sociale impact van de stijgende energieprijzen (0,5 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,4 % van het bbp).

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 8,6 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 19 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 18,1 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 20,9 % en 23,5 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. 27 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Estland op 6 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.6.Griekenland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 9 % in 2020 is de economie in 2021 met 8,3 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 3,5 % groeien en in 2023 met 3,1 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan investeringen en particuliere consumptie. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 10,2 % van het bbp in 2020 tot 7,4 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 4,3 % en 1 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 3,1 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gestegen tot 3,6 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 4,8 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 26,4 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Griekenland in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Griekse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -3,3 % van het bbp. Griekenland is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd worden door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zullen naar verwachting toenemen met 0,2 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,8 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Griekenland is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 2,2 procentpunten aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende gevolgen van maatregelen om de economische en sociale impact van de stijgende energieprijzen (0,6 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp), terwijl de hogere uitgaven voor pensioenen en sociale uitkeringen naar verwachting ook zullen bijdragen (0,6 % van het bbp) aan de toename van de netto lopende uitgaven. Op basis van de prognoses van de Commissie worden deze maatregelen niet volledig gecompenseerd door compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 180,7 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 206,3 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 193,3 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 185,7 % en 180,4 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Griekenland staat onder verscherpt toezicht 28 . Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn 29 . Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zal de overheidsschuldquote dalen tot ca. 131 % van het bbp in 2032. Het schuldtraject is zeer gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is het waarschijnlijk dat de schuld tegen 2026 niet zal stabiliseren en er is een hoge mate van onzekerheid over de basislijn. Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals het grote aandeel van de schuld dat wordt aangehouden door officiële kredietverleners aan lage rentevoeten en de bijzonder lange looptijdstructuur van de schuld in vergelijking met vergelijkbare landen. De valutasamenstelling van de schuld en de historisch lage financieringskosten dragen ook bij tot het beperken van de risico’s. Bovendien wordt verwacht dat de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, een positief en aanhoudend effect zal hebben op de bbp-groei, wat de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren. Anderzijds zijn er risicoverhogende factoren verbonden aan de onlangs verstrekte overheidsgaranties, ook in de context van de COVID-19-crisis. De aanzienlijke risico's van voorwaardelijke verplichtingen die voortvloeien uit het hoge aandeel niet-renderende leningen in de banksector en de kosten verbonden aan de lopende rechtszaken tegen de staat houden ook risicos in voor de begroting.

Evaluatie in het kader van de PMO: Griekenland heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de hoge overheidsschuld, de onvolledige externe herbalancering en de hoge niet-renderende leningen, in een context van hoge werkloosheid en lage potentiële groei. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Griekenland op 9 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.7.Spanje

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 10,8 % in 2020 is de economie in 2021 gegroeid met 5,1 %. In 2022 zal ze naar verwachting met 4 % groeien en in 2023 met 3,4 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2023 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 10,3 % van het bbp in 2020 tot 6,9 % in 2021. Het wordt geraamd op respectievelijk 4,9 % en 4,4 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 2,6 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gestegen tot 2,7 % van het bbp in 2021. Ze zullen naar verwachting stabiel blijven in 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 12,8 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Spanje in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Spaanse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -2,2 % van het bbp. Spanje is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven gefinancierd door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,9 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,4 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Spanje is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,2 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende gevolgen van maatregelen om de economische en sociale impact van de stijgende energieprijzen (0,3 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). De hogere stijging van de consumentenprijzen in vergelijking met de bbp-deflator zal naar verwachting de expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven in 2022 beïnvloeden omdat ze de uitgaven voor de overheidsconsumptie van goederen en diensten doet toenemen. Op basis van de prognoses van de Commissie worden deze maatregelen niet volledig gecompenseerd door compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 98,3 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 120 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 118,4 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 115,1 % en 113,7 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. 30  Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zal de overheidsschuldquote licht stijgen tot ca. 116 % van het bbp in 2032. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2026 hoger zal zijn dan in 2021. Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis), de valutasamenstelling van de schuld, en de historisch lage financieringskosten. Bovendien wordt verwacht dat de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, een positief en aanhoudend effect zal hebben op de bbp-groei, wat de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren. Anderzijds zijn er risicoverhogende factoren verbonden aan het aandeel kortlopende schulden, de overheidsgaranties die werden verleend aan bedrijven en zelfstandigen tijdens de COVID-19-crisis en de voorwaardelijke verplichtingen met betrekking tot de banksector. Verwacht wordt dat de brutofinancieringsbehoeften zullen toenemen.

Evaluatie in het kader van de PMO: Spanje heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden houden verband met de hoge externe, overheids- en interne schuld, in een context van hoge werkloosheid, en hebben grensoverschrijdende relevantie. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Spanje op 9 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.8.Frankrijk

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 7,9 % in 2020 is de economie in 2021 met 7 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 3,1 % groeien en in 2023 met 1,8 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 8,9 % van het bbp in 2020 tot 6,5 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 4,6 % en 3,2 % van het bbp in 2022 en 2023. In 2020 zijn de overheidsinvesteringen op 3,7 % van het bbp gebleven, maar in 2021 zijn ze gedaald tot 3,6 % van het bbp. Volgens de prognoses zullen ze in 2022 stabiel blijven. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 10,4 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Frankrijk in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -1,7 % van het bbp. Frankrijk is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal in 2022 naar verwachting dalen met 0,2 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Deze daling is te wijten aan de vervroegde financiële steun van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in 2021. Volgens de prognoses zullen de nationaal gefinancierde investeringen in 2022 een neutrale bijdrage leveren aan de begrotingskoers. Frankrijk is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,6 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende gevolgen van maatregelen om de economische en sociale impact van de stijgende energieprijzen (0,5 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). Overige lopende uitgavenmaatregelen omvatten de maatregelen die in het “Plan de résilience économique et sociale” zijn vastgesteld om de economische gevolgen van het conflict in Oekraïne op te vangen, zoals directe subsidies aan adhoc-sectoren (0,1 % van het bbp) en de stijging van de ambtenarenlonen (0,1 % van het bbp). Aan de ontvangstenzijde zullen de verlaging van de vennootschapsbelasting (0,1 % van het bbp) en van de woonbelasting (0,1 % van het bbp) naar verwachting ook bijdragen aan het expansieve begrotingsbeleid. Naar verwachting zal de hogere stijging van de consumentenprijzen in vergelijking met de bbp-deflator de expansieve bijdrage aan de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2022 beïnvloeden omdat ze leidt tot een verhoging van de overheidsconsumptie en de sociale uitkeringen. Op basis van de prognoses van de Commissie worden deze maatregelen en de drijvende krachten achter de hogere uitgaven niet volledig gecompenseerd door compenserende maatregelen.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 97,4 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 114,6 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 112,9 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 111,2 % en 109,1 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. 31 Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote de volgende 10 jaar vrijwel stabiel blijven op een hoog niveau. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2026 hoger zal zijn dan in 2021. Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis) en de historisch lage financieringskosten. Bovendien wordt verwacht dat de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, een positief en aanhoudend effect zal hebben op de bbp-groei, wat de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren. Anderzijds zijn er risicoverhogende factoren verbonden aan het aandeel van kortlopende schulden, de verwachte stijging van de bruto financieringsbehoeften op middellange termijn en de voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de privésector, zoals de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen werden verleend.

Evaluatie in het kader van de PMO: Frankrijk heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden hangen samen met de hoge overheidsschuld en het zwakke concurrentievermogen en hebben grensoverschrijdende relevantie, in een context van lage productiviteitsgroei. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2022 heeft Frankrijk nog niet eerder vermelde aanvullende factoren aangedragen. De Franse overheid stelt namelijk dat, vanaf 2023, de recent goedgekeurde hervormingen van het beheerskader voor overheidsfinanciën, inclusief de introductie van een begrotingsregel voor meerjarige uitgaven en grotere verantwoordelijkheden voor de Franse begrotingsraad, het mogelijk zullen maken de overheidsuitgaven doeltreffend te controleren en het evenwicht in de overheidsfinanciën geleidelijk te herstellen.

4.2.9.Italië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 9 % in 2020 is de economie gegroeid met 6,6 % in 2021. In 2022 zal ze naar verwachting met 2,4 % groeien en in 2023 met 1,9 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2023 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 9,6 % van het bbp in 2020 tot 7,2 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 5,5 % en 4,3 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 2,6 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gestegen tot 2,9 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting stijgen tot 3,2 % van het bbp. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 14,1 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Italië in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Italiaanse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -2,7 % van het bbp. Italië is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zullen naar verwachting toenemen met 0,9 % van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Italië is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 een expansieve bijdrage van 1,3 procentpunt aan de algemene begrotingskoers zal leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende gevolgen van maatregelen om de economische en sociale impact van de stijgende energieprijzen (0,2 % van het bbp) 32  te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). De toename van de lopende uitgaven weerspiegelt ook de hogere uitgaven voor de vergoedingen van werknemers in de overheidssector, door de vernieuwing van de openbare aanbestedingen voor de periode 2019-2021, waarvan een aanzienlijk deel (tot ¼ % van het bbp) zal worden geregistreerd in 2022, terwijl ook voor de gezondheidssector aanvullende middelen in de begroting worden opgenomen (0,1 % van het bbp). Aan de ontvangstenzijde zullen de daling van de inkomensbelastingen en de regionale belastingen op productieve activiteiten (0,4 % van het bbp) naar verwachting ook bijdragen aan het expansieve begrotingsbeleid. Op basis van de huidige ramingen van de Commissie beperkt Italië dan ook onvoldoende de groei van de nationaal gefinancierde lopende netto-uitgaven in 2022.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 134,1 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 155,3 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 150,8 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 147,9 % en 146,8 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. 33 Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote stabiliseren in de komende vijf jaar, maar vanaf 2027 zou ze beginnen stijgen tot ca. 155 % van het bbp in 2032. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is het waarschijnlijk dat de schuldquote in 2026 hoger zal zijn dan in 2021. Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis) en de historisch lage financieringskosten. Bovendien wordt verwacht dat de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, een positief en aanhoudend effect zal hebben op de bbp-groei, wat de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren. Anderzijds zijn er risicoverhogende factoren verbonden aan het aandeel van kortlopende schulden en de voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de particuliere sector, onder meer via de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen zijn verleend. De brutofinancieringsbehoeften zullen naar verwachting toenemen op middellange termijn.

Evaluatie in het kader van de PMO: Italië heeft te kampen met onevenwichtigheden in de zin van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden hangen samen met de hoge overheidsschuld en zwakke groei van de productiviteit, in een context van een zwakke arbeidsmarkt en bepaalde zwakheden op de financiële markten, en hebben grensoverschrijdende relevantie. Vooruitblikkend biedt het herstel- en veerkrachtplan een kans om onevenwichtigheden, investeringen en hervormingsbehoeften aan te pakken.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 11 mei 2022 heeft Italië aanvullende nog niet eerder vermelde relevante factoren aangedragen. De autoriteiten hebben namelijk benadrukt dat de anticyclische begrotingsbeleidsinterventies de economie op doeltreffende wijze hebben gestabiliseerd, wat ook heeft geleid tot lager-dan-verwachte tekorten in 2020-2021; dat de aanzienlijke verhoging van de overheidsschulden de balans in de privésector op doeltreffende wijze heeft afgeschermd; dat het aantal voorwaardelijke verplichtingen relatief laag is, zelfs na de toename veroorzaakt door de COVID-19-crisis; dat de economische gevolgen van het herstel- en veerkrachtplan tot nu toe beperkt zijn, maar naar verwachting groter zullen worden wanneer de maatregelen in het plan volledig zijn uitgevoerd.

4.2.10.Letland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 3,8 % in 2020 is de economie in 2021 met 4,5 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 2 % groeien en in 2023 met 2,9 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit heeft in 2021 het niveau van 2019 overschreden.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gestegen van 4,5 % van het bbp in 2020 tot 7,3 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 7,2 % en 3 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 5,7 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gedaald tot 5,2 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting stijgen tot 6,1 % van het bbp. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 13,9 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Letland in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Letse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -3,3 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Letland is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,8 % van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Letland is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,5 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende impact van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (0,8 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,3 % van het bbp). Letland hield de toename van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven in 2022 grotendeels onder controle, aangezien de aanzienlijke expansieve bijdrage van nationaal gefinancierde lopende uitgaven in 2022 voornamelijk te wijten is aan maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen te verzachten en aan de kosten van de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 36,7 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 43,3 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 44,8 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 47 % en 46,5 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. 34 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Letland op 5 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.11.Litouwen

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 0,1 % in 2020 is de economie in 2021 met 5 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 1,7 % groeien en in 2023 met 2,6 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit heeft in 2021 het niveau van 2019 overschreden.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 7,3 % van het bbp in 2020 tot 1 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 4,6 % en 2,3 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 4,1 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gedaald tot 3,2 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 3,7 % van het bbp bedragen. Deze eerste waarde ligt hoger dan het overheidstekort in 2021. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 12,6 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Litouwen in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Litouwse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -4,2 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Litouwen is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zullen naar verwachting toenemen met 0,5 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Litouwen is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 3,2 procentpunten aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende impact van de maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (1,2 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten van de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,2 % van het bbp), terwijl andere maatregelen, zoals aanvullende steun aan huishoudens met een lager inkomen (extra verhoging van pensioenen, kinderbijslag, sociale bijstand, minimumniveau van niet-belastbare inkomsten), naar verwachting ook 0,4 % van het bbp zullen bijdragen aan de toename van de netto lopende uitgaven. Om die reden heeft Litouwen, op basis van de huidige prognoses van de Commissie, de toename van nationaal gefinancierde lopende uitgaven onvoldoende onder controle in 2022.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 35,9 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 46,6 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 44,3 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 42,7 % en 43,1 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. 35 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten helpen verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Litouwen op 5 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.12.Hongarije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,5 % in 2020 is de economie in 2021 met 7,1 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 3,6 % groeien en in 2023 met 2,6 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en netto-uitvoer. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 7,8 % van het bbp in 2020 tot 6,8 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 6 % en 4,9 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 6,4 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 5,8 % van het bbp in 2021. In 2022 zullen ze naar verwachting 5,4 % van het bbp bedragen. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 15,1 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Hongarije in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie het Hongaarse Convergentieprogramma 2022 wordt verwacht dat de begrotingskoers in 2022 vrijwel neutraal zal zijn met -0,1 % van het bbp, terwijl de Raad een ondersteunende begrotingskoers had aanbevolen. Hongarije is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting dalen met 1,0 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021, door de verwachte vertraging van de absorptie van EU-fondsen. 36 Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Hongarije is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,4 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Dit omvat de aanvullende impact van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (0,1 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,2 % van het bbp). Verscheidene discretionaire maatregelen dragen ook bij aan de groei in nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend), zoals de herintroductie van de 13de maandelijkse pensioenuitkering, loonvoordelen voor ordediensten en militairen, een verlaging van de sociale werkgeversbijdragen en een opleidingsheffing.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 65,5 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 79,6 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 76,8 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 76,4 % en 76,1 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. 37 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Hongarije op 9 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.13.Malta

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 8,3 % in 2020 is de economie in 2021 met 9,4 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 4,2 % groeien en in 2023 met 4 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan de particuliere en overheidsconsumptie. De economische activiteit heeft in 2021 het niveau van 2019 overschreden.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 9,5 % van het bbp in 2020 tot 8 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 5,6 % en 4,6 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 4,5 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gedaald tot 4,2 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 4,1 % van het bbp bedragen. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 21,8 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Malta in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Maltese Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -1,5 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Malta is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,2 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een contracterende bijdrage van 0,3 procentpunt leveren aan het begrotingsbeleid. Malta is dan ook niet van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,6 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende impact van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (0,5 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). Bovendien heeft de financiële steun die door de regering aan huishoudens werd toegekend (0,3 % van het bbp) gezorgd voor een stijging van op bijdragen en niet op bijdragen berustende pensioenuitkeringen, boven op de prijscompensatie (0,2 % van het bbp), terwijl het groeipercentage van intermediair verbruik (zonder deze maatregelen) sterk bleef (0,4 % van het bbp).

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 40,7 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 53,4 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 57 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 58,5 % en 59,5 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. 38 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Malta op 9 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.14.Oostenrijk

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 6,7 % in 2020 is de economie in 2021 met 4,5 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 3,9 % groeien en in 2023 met 1,9 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en netto-uitvoer. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 8 % van het bbp in 2020 tot 5,9 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 3,1 % en 1,5 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 3,3 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gestegen tot 3,5 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 3,7 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 15,9 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Oostenrijk in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Oostenrijkse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -1,2 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Oostenrijk is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,1 procentpunt van het bbp in 2022 in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Oostenrijk is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,5 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Dit omvat de aanvullende impact van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (0,4 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,3 % van het bbp).

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 70,6 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 83,3 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 82,8 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 80 % en 77,5 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. 39 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Oostenrijk op 3 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.15.Polen

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,2 % in 2020 is de economie in 2021 met 5,9 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 3,7 % groeien en in 2023 met 3 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit heeft in 2021 het niveau van 2019 overschreden.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 6,9 % van het bbp in 2020 tot 1,9 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 4,0 % en 4,4 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 4,5 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gedaald tot 4,1 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 4,2 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2021 en 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 10,5 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Polen in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Poolse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -3,4 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Polen is van plan het herstel te ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,1 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. 40 Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Polen is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 2,7 procentpunten aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende impact van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (1,0 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten van de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,6 % van het bbp), terwijl een nieuwe zorguitkering voor jonge kinderen (Family Care Capital) naar verwachting ook zal bijdragen aan de toename van de netto lopende uitgaven (0,1 % van het bbp). Aan de ontvangstenzijde zullen de verlaging van de inkomstenbelasting in het kader van de Poolse deal (0,7 % van het bbp) en van de vennootschapsbelasting (0,1 % van het bbp) naar verwachting ook bijdragen aan het expansieve begrotingsbeleid. De hogere stijging van de consumentenprijzen in vergelijking met de bbp-deflator zal naar verwachting gevolgen hebben voor de expansieve bijdrage aan de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2022, omdat ze leidt tot een verhoging van de uitgaven voor overheidsconsumptie van goederen en diensten.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 45,6 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 57,1 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 53,8 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 50,8 % en 49,8 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. 41 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2022 heeft Polen aanvullende nog niet eerder vermelde relevante factoren aangedragen, met name dat het overheidstekort in 2023 wordt geraamd op 3,7 % van het bbp, ondanks een geplande verhoging van de militaire uitgaven (die gedeeltelijk zijn geregistreerd als overheidsinvesteringen) van 2,2 % van het bbp in 2022 tot 3,0 % van het bbp, overeenkomstig de wet van 11 maart 2022 inzake de bescherming van het grondgebied.

4.2.16.Slovenië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,2 % in 2020 is de economie in 2021 met 8,1 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 3,7 % groeien en in 2023 met 3,1 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit heeft in 2021 het niveau van 2019 overschreden.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 7,8 % van het bbp in 2020 tot 5,2 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 4,3 % en 3,4 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 4,1 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gestegen tot 4,7 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 5,7 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 15,8 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Slovenië in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Sloveense Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -2,6 % van het bbp. Slovenië is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,2 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,9 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Slovenië is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,6 procentpunt aan de algemene begrotingskoers leveren. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvat de aanvullende impact van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (0,4 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten van de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). De hogere stijging van de consumptieprijzen in vergelijking met de bbp-deflator zal naar verwachting gevolgen hebben voor de expansieve bijdrage van nationaal gefinancierde lopende uitgaven in 2022, omdat ze leidt tot een verhoging van de uitgaven voor de overheidsconsumptie van goederen en diensten, en tot hogere sociale uitkeringen, ten gevolge van de indexering, en ambtenarenlonen, ten gevolge van de stijgende loondruk.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 65,6 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 79,8 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 74,7 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 74,1 % en 72,7 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. 42 Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote stabiliseren gedurende de volgende vijf jaar, maar vanaf 2027 zou ze opnieuw beginnen stijgen tot ca. 83 % van het bbp in 2032. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2026 waarschijnlijk hoger zijn dan in 2021. Bovendien zou een budgettaire consolidatie van 4½ procentpunten van het bbp nodig zijn om de schuld te verlagen tot 60 % van het bbp binnen 15 jaar. Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen, de valutasamenstelling van de schuld en de historisch lage financieringskosten. Bovendien wordt verwacht dat de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, een positief en aanhoudend effect zal hebben op de bbp-groei, wat de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren. Anderzijds zijn er risicoverhogende factoren verbonden aan het aandeel van de schuld dat wordt aangehouden door niet-ingezetenen, de hogere aanvullende uitgaven voor langdurige zorg ten gevolge van een onlangs goedgekeurde wet inzake langdurige zorg, en voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de privésector, zoals de mogelijke opvraging van aanzienlijke overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen werden verleend.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Slovenië op 9 mei 2022 heeft aangedragen.

4.2.17.Slowakije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,4 % in 2020 is de economie in 2021 met 3 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 2,3 % groeien en in 2023 met 3,6 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan investeringen en particuliere consumptie. De economische activiteit zal naar verwachting in 2022 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gestegen van 5,5 % van het bbp in 2020 tot 6,2 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 3,6 % en 2,6 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 3,5 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gedaald tot 3,2 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting 4,2 % van het bbp bedragen. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 11,9 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Slowakije in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Slowaakse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting contracterend zijn met +0,3 % van het bbp, terwijl de Raad een ondersteunende begrotingskoers heeft aanbevolen. Slowakije is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,7 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,4 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Slowakije is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een contracterende bijdrage aan de algemene begrotingskoers van 1,6 procentpunt leveren. Dit omvat de aanvullende impact van de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). Door een vertraagde aanpassing van de index aan de inflatie stijgen belangrijke overheidsuitgaven, zoals andere sociale voordelen dan voordelen in natura of vergoedingen van werknemers, langzamer dan de inflatie in 2022, hetgeen bijdraagt aan de contracterende koers.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 48,1 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 59,7 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 63,1 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 61,7 % en 58,3 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. 43 Volgens de referentieprojectie op 10 jaar zou de overheidsschuldquote gedurende de volgende vijf jaar dalen tot 54 % in 2026, maar vanaf 2027 zou ze beginnen stijgen tot ca. 61 % van het bbp in 2032. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, bestaat er een aanzienlijke onzekerheid met betrekking tot de prognoses. Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de schuldaflossing in de recente jaren, de valutasamenstelling van de schuld, het beperkte aandeel kortlopende schulden en de historische lage financieringskosten. Bovendien wordt verwacht dat de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, een positief en aanhoudend effect zal hebben op de bbp-groei, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren. Anderzijds zijn er risicoverhogende factoren verbonden aan het hoge aandeel van de schuld dat wordt aangehouden door niet-ingezetenen, de negatieve internationale nettoinvesteringspositie en de voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de privésector, zoals de mogelijke opvraging van aanzienlijke overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen werden verleend.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 6 mei 2022 heeft Slowakije aanvullende nog niet eerder vermelde relevante factoren aangedragen, in het bijzonder met betrekking tot de impact van een hogere heffing op de EU-begroting als resultaat van onregelmatigheden bij de douaneafhandeling (0,5 % van het bbp). Slowakije vermeldt ook, naast het overheersende primaire tekort, een aanvullende accumulatie van financiële activa (2,2 % van het bbp), die in totaal op 12 % van het bbp wordt geraamd, wat merkelijk hoger is dan de historische waarden.

4.2.18.Finland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,3 % in 2020 is de economie in 2021 met 3,5 % gegroeid. In 2022 zal ze naar verwachting met 1,6 % groeien en in 2023 met 1,7 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit heeft in 2021 het niveau van 2019 overschreden.

Begrotingssituatie op de middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 5,5 % van het bbp in 2020 tot 2,6 % in 2021, en wordt geraamd op respectievelijk 2,2 % en 1,7 % van het bbp in 2022 en 2023. Na een stijging tot 4,9 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen in 2021 gedaald tot 4,1 % van het bbp. In 2022 zullen ze naar verwachting stijgen tot 4,4 % van het bbp. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2021 en 2022. De budgettaire steun – gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primaire saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de budgettaire impuls van de EU-fondsen – wordt geraamd op 7,1 % van het bbp, inclusief de discretionaire budgettaire maatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren. De maatregelen die Finland in 2021 heeft genomen, lagen in de lijn van de aanbeveling van de Raad van 20 juli 2020.

Op basis van de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie en de informatie in het Finse Stabiliteitsprogramma 2022, zal de begrotingskoers in 2022 naar verwachting ondersteunend zijn met -0,6 % van het bbp. Finland is van plan het herstel te blijven ondersteunen door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de financiering van aanvullende investeringen, zoals aanbevolen door de Raad. De positieve bijdrage aan de economische activiteit van uitgaven die gefinancierd zijn door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen zal naar verwachting toenemen met 0,2 procentpunt van het bbp in vergelijking met 2021. Nationaal gefinancierde investeringen zullen in 2022 naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de begrotingskoers leveren. Finland is dan ook van plan de nationaal gefinancierde investeringen te behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd zal de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2022 naar verwachting een vrijwel neutrale bijdrage aan de algemene begrotingskoers van 0,1 procentpunt leveren. Dit omvat de aanvullende impact van de maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (0,1 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp).

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 59,6 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 69 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 65,8 % van het bbp aan het einde van 2021 en wordt geraamd op respectievelijk 65,9 % en 66,6 % van het bbp aan het einde van 2022 en 2023. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. 44 De uitvoering van hervormingen in het kader van Next Generation EU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal naar verwachting een aanzienlijk positief en aanhoudend effect hebben op de bbp-groei in de komende jaren, hetgeen de houdbaarheid van de schuld zou moeten verbeteren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 6 mei 2022 heeft Finland een aantal nog niet eerder vermelde aanvullende relevante factoren aangedragen, in het bijzonder met betrekking tot een sterke netto-vermogenspositie.

5.Conclusies

Voor alle 17 lidstaten die de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde voor het begrotingstekort in 2021 overschreden of in 2022 zullen overschrijden (m.a.w. alle lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, behalve Finland) was het tekort hoger en niet in de buurt van de 3 % van het bbp. De overschrijding van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde wordt volgens de definities van het Verdrag als uitzonderlijk beschouwd. Voor België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slovenië wordt verwacht dat de overschrijding van de referentiewaarde niet van tijdelijke aard is.

Rekening houdend met alle eventuele relevante factoren 45 , blijkt uit de analyse dat België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië en Slowakije niet voldoen aan het in het Verdrag en in Verordening (EG) nr. 1467/1997 gedefinieerde tekortcriterium.

Van de lidstaten die eind 2021 de referentiewaarde van 60 % van het bbp overschreden, werd de schuldreductiebenchmark niet nageleefd door België, Frankrijk, Italië, Hongarije en Finland. Met betrekking tot Slowakije wordt verwacht dat de schuldquote in 2023 zal dalen tot minder dan 60 % van het bbp.

Rekening houdend met alle relevante factoren, blijkt uit de analyse dat Slowakije voldoet aan het in het Verdrag en in Verordening (EG) nr. 1467/97 gedefinieerde schuldcriterium. België, Frankrijk, Italië, Hongarije en Finland voldoen niet aan het schuldcriterium. 

Na haar evaluatie van alle relevante factoren oordeelt de Commissie echter dat de naleving van de schuldreductiebenchmark een te grote vervroegde begrotingsinspanning zou vereisen die de groei in gevaar zou brengen. Volgens de Commissie is de naleving van de schuldreductiebenchmark dan ook niet gerechtvaardigd in de huidige uitzonderlijke economische omstandigheden.

De COVID-19-pandemie heeft nog steeds buitengewone macro-economische en budgettaire gevolgen, hetgeen, in combinatie met de invasie van Oekraïne door Rusland, leidt tot een uitzonderlijke mate van onzekerheid, ook wat betreft het uitstippelen van een gedetailleerd traject voor het begrotingsbeleid. Daarom is de Commissie momenteel niet van plan nieuwe buitensporigtekortprocedures in te leiden. De Commissie zal de schuld- en tekortontwikkelingen blijven monitoren zal in het najaar van 2022 opnieuw nagaan of het relevant is voor te stellen om buitensporigtekortprocedures in te leiden.

(1)      PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6, zoals gewijzigd.
(2)    Deze clausule, zoals uiteengezet in artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 3, artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economische beleid (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1) en artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97, vergemakkelijkt de coördinatie van het begrotingsbeleid in tijden van ernstige economische neergang. Ze schorst de procedures van het stabiliteits- en groeipact niet. De activering van de clausule heeft de lidstaten echter budgettaire flexibiliteit verschaft om de huidige crisis het hoofd te bieden, door het mogelijk te maken tijdelijk af te wijken van het aanpassingstraject richting middellangetermijndoelstelling voor de begroting van elke lidstaat, op voorwaarde dat daardoor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op middellange termijn niet in gevaar komt.
(3)    COM(2022) 600 final.
(4)      Aanbevelingen van de Raad van 20 juli 2020 (2020/C 282/01 tot en met 2020/C 282/27), PB C 282 van 26.8.2020, blz. 1.
(5)      Aanbevelingen van de Raad van 18 juni 2021 (2021/C 304/01 tot en met 2021/C 304/28, PB C 304 van 29.7.2021 blz. 1). In het geval van Roemenië heeft de Raad, op dezelfde dag, een aanbeveling vastgelegd met het doel een einde te brengen aan de situatie van een buitensporig overheidstekort (2021/C 304/24 van 29.7.2021 blz. 111).
(6)      Aanbeveling van de Raad van 13 juli 2021 over het economisch beleid van de eurozone, PB C 283 van 15.7.2021, blz. 1.
(7)      Aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 over het economisch beleid van de eurozone, PB C 153 van 7.4.2022, blz. 1.
(8)    Eurostat Euro-indicatoren 46/2022 van 22 april 2022.
(9)      Het overheidstekort van Roemenië was in 2021 ook hoger dan 3 % van het bbp, maar Roemenië is niet in dit verslag opgenomen omdat het sinds het besluit van de Raad van 3 april 2020 is onderworpen aan de buitensporigtekortprocedure.
(10)      In deze gevallen zullen de tekorten voor 2022 ook hoger uitkomen dan 3 % van het bbp.
(11)      De in dit verslag opgenomen cijfers zijn ontleend aan de voorjaarsprognoses 2022 van de Commissie, tenzij anders vermeld. Nadere informatie in de economische voorjaarsprognoses 2022: https://ec.europa.eu/info/system/files/economy-finance/ip173_en.pdf.
(12)      In Kroatië, Cyprus en Portugal was de overheidsschuld aan het einde van 2021 ook hoger dan 60 % van het bbp, maar deze lidstaten zijn niet in dit verslag opgenomen omdat hun overheidstekort in 2021 en 2022 minder dan 3 % van het bbp bedroeg (en naar verwachting zal blijven) en zij de norm inzake schuldafbouw hebben nageleefd in 2021.
(13)      COM(2022) 85 final.
(14)      Indien de schuldquote in een van de jaren minder dan 60 % van het bbp bedraagt, kan de benchmark niet betekenisvol worden berekend. Dit is het geval wanneer lidstaten de referentiewaarde overschrijden, van minder dan 60 % van het bbp tot erboven, met name in Slowakije.
(15)      De aanbeveling van de Raad van 13 juli 2020 is enkel relevant voor de lidstaten van de eurozone.
(16)      Deze liquiditeitssteun, met name overheidsgaranties ter ondersteuning van kredietstromen, heeft geen directe gevolgen voor de begroting tenzij en totdat hij wordt opgevraagd.
(17)      De begrotingssteun in 2020-2021 kan worden gemeten op basis van de gecumuleerde jaarlijkse verandering van het primair saldo in 2020 en 2021, in vergelijking met 2019, plus de begrotingsimpuls van de EU-fondsen.
(18)      In navolging van de aanpak in de aanbeveling van de Raad van 18 juni 2021 wordt de begrotingskoers momenteel het best gemeten als de verandering in de primaire uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend), exclusief de tijdelijke COVID-19-crisismaatregelen maar inclusief de uitgaven gefinancierd door niet-terugvorderbare steun (subsidies) van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, ten opzichte van het groeipotentieel op middellange termijn. Bij de beoordeling of het nationale begrotingsbeleid prudent is en de samenstelling ervan bevorderlijk is voor een duurzaam herstel in overeenstemming met de groene en de digitale transitie wordt, naast de algemene begrotingskoers, ook aandacht besteed aan de ontwikkeling van nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend en met uitsluiting van tijdelijke noodmaatregelen in verband met de COVID-19-crisis) en investeringen.
(19)          Met uitzondering van tijdelijke COVID-19-noodmaatregelen.
(20)      Fiscal Sustainability Report 2021 (april 2022), European Economy-Institutional Papers 171.
(21)    Een negatief (positief) teken van de indicator stemt overeen met een te hoge (te lage) groei van de lopende primaire uitgaven in vergelijking met de economische groei op middellange termijn, wat wijst op een expansief (contracterend) begrotingsbeleid.
(22)      SWD(2022) 602 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(23)      De Commissie heeft op 7 april 2022 een positieve beoordeling van het Bulgaarse Herstel- en veerkrachtplan goedgekeurd.
(24)      SWD(2022) 603 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(25)      SWD(2022) 605 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(26)      SWD(2022) 607 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(27)      SWD(2022) 608 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(28)      Uitvoeringsbesluit (EU) 2022 / 216 van de Commissie van 15 februari 2022 betreffende de verlenging van verscherpt toezicht voor Griekenland (PB L 37 van 18.2.2022, blz. 34 ).  
(29)      SWD(2022) 609 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(30)      SWD(2022) 610 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(31)      SWD(2022) 612 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(32)    Italië heeft in 2021 al maatregelen vastgesteld om de economische en sociale impact van de stijgende energieprijzen op te vangen, die opliepen tot 0,3 % van het bbp. Het ging voornamelijk om een vermindering van de vaste heffingen en btw-tarieven op elektriciteits- en gasrekeningen en om een verhoging van de sociale bonus voor elektriciteits- en gasrekeningen.
(33)      SWD(2022) 616 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(34)      SWD(2022) 619 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(35)      SWD(2022) 617 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(36)    Dit zijn prognoses van de Commissie. De Commissie heeft het herstel- en veerkrachtplan voor Hongarije nog niet beoordeeld.
(37)      SWD(2022) 614 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(38)      SWD(2022) 620 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(39)      SWD(2022) 601 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(40)    Dit zijn prognoses van de Commissie. De Commissie heeft het herstel- en veerkrachtplan voor Polen nog niet beoordeeld.
(41)      SWD(2022) 622 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(42)      SWD(2022) 626 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(43)      SWD(2022) 627 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(44)      SWD(2022) 611 final, bijlage Schuldhoudbaarheidsanalyse.
(45)      In punt 4 wordt toegelicht onder welke voorwaarden de relevante factoren in aanmerking kunnen worden genomen bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium. De relevante factoren moeten altijd in aanmerking worden genomen bij het beoordelen van de naleving op basis van het schuldcriterium.
Top