EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 5.10.2022
COM(2022) 523 final
BIJLAGE
bij
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de lidstaten
inzake een overeenstemming tussen de lidstaten, de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie met betrekking tot de uitlegging van het Verdrag inzake het Energiehandvest
LATER TOT STAND GEKOMEN OVEREENSTEMMING
MET BETREKKING TOT DE UITLEGGING VAN HET VERDRAG INZAKE HET ENERGIEHANDVEST
DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
HET KONINKRIJK BELGIË,
DE REPUBLIEK BULGARIJE,
DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK DENEMARKEN,
DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,
DE REPUBLIEK ESTLAND,
IERLAND,
DE HELLEENSE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK SPANJE,
DE FRANSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK KROATIË,
DE ITALIAANSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK CYPRUS,
DE REPUBLIEK LETLAND,
DE REPUBLIEK LITOUWEN,
HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,
HONGARIJE,
DE REPUBLIEK MALTA,
DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,
HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,
DE REPUBLIEK POLEN,
DE PORTUGESE REPUBLIEK,
ROEMENIË,
DE REPUBLIEK SLOVENIË,
DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK FINLAND,
HET KONINKRIJK ZWEDEN,
DE EUROPESE UNIE en
DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE,
INDACHTIG het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de algemene beginselen van het recht van de Europese Unie en van Euratom,
INDACHTIG het Verdrag inzake het Energiehandvest (EHV),
INDACHTIG de regels van internationaal gewoonterecht zoals gecodificeerd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (WVV), en met name de regels zoals gecodificeerd in artikel 31, lid 3, punt a), en artikel 41 WVV,
ERAAN HERINNEREND dat, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ-EU”) heeft geoordeeld in zijn arrest van 2 september 2021, Republiek Moldavië/Komstroy, C-741/19 (EU:C:2021:655, punt 64, “het arrest Komstroy”), het EHV ondanks het multilaterale karakter ervan in werkelijkheid de bilaterale betrekkingen tussen twee van de verdragsluitende partijen beoogt te regelen op soortgelijke wijze als de bepaling van een bilateraal investeringsverdrag, en dus, zoals de advocaat-generaal van het HvJ-EU heeft uitgelegd in zijn conclusie van 3 maart 2021 in de zaak Komstroy (EU:C:2021:164, punt 41), de rechten en verplichtingen uit hoofde van het EHV slechts bilateraal van toepassing zijn tussen de twee betrokken verdragsluitende partijen, overeenkomstig het arrest van het Internationaal Gerechtshof van 5 februari 1970, Barcelona Traction, Light and Power Company, Limited (België/Spanje), ICJ Reports 1970, blz. 3, punten 33 en 35,
ERAAN HERINNEREND dat de lidstaten zich overeenkomstig artikel 344 VWEU en artikel 193 Euratom ertoe verbinden een geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van het VEU, het VWEU en Euratom niet op een andere wijze te doen beslechten dan die waarin in die Verdragen is voorzien,
ERAAN HERINNEREND dat het HvJ-EU in zijn arrest van 30 mei 2006, Commissie/Ierland (Mox Plant), C-459/03 (EU:C:2006:345, punten 129-137), heeft geoordeeld dat deze exclusieve bevoegdheid tot uitlegging en toepassing van het Unierecht en het Euratom-recht zich uitstrekt tot de uitlegging en toepassing van internationale overeenkomsten waarbij de Unie, Euratom en de lidstaten partij zijn, voor zover zij betrekking heeft op de toepassing van de internationale overeenkomst in de betrekkingen tussen twee lidstaten of tussen de Europese Unie of Euratom en een lidstaat,
ERAAN HERINNEREND dat het Hof van Justitie in het arrest Achmea (zaak C-284/16) heeft geoordeeld dat de artikelen 267 en 344 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een bepaling in een tussen lidstaten gesloten internationale overeenkomst krachtens welke een investeerder uit een van die lidstaten, in geval van een geschil over investeringen in de andere lidstaat, tegen laatstgenoemde lidstaat een procedure kan inleiden voor een scheidsgerecht waarvan deze lidstaat zich ertoe heeft verbonden de bevoegdheid te aanvaarden,
ERAAN HERINNEREND dat het HvJ-EU in het arrest Komstroy (punt 66) heeft geoordeeld dat artikel 26, lid 2, punt c), EHV aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op geschillen tussen een lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over een investering die deze investeerder heeft gedaan in eerstgenoemde lidstaat,
ERAAN HERINNEREND dat het arrest Komstroy een toepassing is van het arrest van het HvJ-EU van 6 maart 2016, Achmea, C-284/16 (EU:C:2018:158, “het arrest Achmea”), en dat het HvJ-EU in het arrest van 26 oktober 2021, PL Holdings, C-109/20 (EU:C:2021:875), een verzoek om de toepassing van het arrest Achmea in de tijd te beperken, heeft afgewezen; en dat bijgevolg de uitlegging van het EHV in het arrest Komstroy ex tunc van toepassing is vanaf de goedkeuring van het EHV door de lidstaten, de Europese Unie en Euratom,
ERAAN HERINNEREND dat deze regel inzake de toepassing in de tijd van de uitlegging van het internationaal recht door het bevoegde internationale gerecht een algemeen beginsel van internationaal publiekrecht weerspiegelt, zoals bevestigd door het Permanent Hof van Internationale Justitie in zijn advies nr. 40 van 15.5.1931, Rechten van minderheden in Opper-Silezië (Duitsland/Polen), serie A/B, nr. 40, blz. 19, waarin dat hof met betrekking tot een verdrag van 15 mei 1922 tussen Duitsland en Polen betreffende Opper-Silezië oordeelde dat “overeenkomstig de rechtsregels de uitlegging die het Hof aan de bewoordingen van het verdrag geeft, terugwerkende kracht heeft – in die zin dat moet worden aangenomen dat de bewoordingen van het verdrag altijd dezelfde betekenis hebben gehad als deze uitlegging”,
GELEID door hun gezamenlijke opvatting, uitgedrukt in deze overeenstemming tussen de Partijen bij het VEU, het VWEU, Euratom en het EHV, dat het EHV in zijn geheel niet op betrekkingen binnen de EU van toepassing is en dat nooit is geweest,
VASTSTELLEND dat dit voor meer zekerheid specifiek is bevestigd met betrekking tot een aantal bepalingen van artikel 24 van het gemoderniseerde EHV, gebaseerd op de ontwerptekst die aan de verdragsluitende partijen is meegedeeld met het oog op aanneming door de Conferentie over het Energiehandvest van 22 november 2022,
GELEID door hun gezamenlijke opvatting, uitgedrukt in deze overeenstemming tussen de Partijen bij het VEU, het VWEU, Euratom en het EHV, dat een clausule zoals artikel 26, lid 2, punt c), EHV derhalve in het verleden, nu, noch in de toekomst als rechtsgrondslag voor arbitrageprocedures kon of kan dienen,
HERINNEREND AAN het standpunt van de Europese Unie en Euratom en de lidstaten tijdens de onderhandelingen over het EHV, tijdens welke de Europese Unie, Euratom en de lidstaten als één internationaal publiekrechtelijk lichaam hebben gehandeld, dat het EHV in zijn geheel niet van toepassing is op betrekkingen binnen de EU,
ERAAN HERINNEREND dat, overeenkomstig de rechtspraak van het Permanent Hof van Internationale Justitie (kwestie Jaworzyna (Pools-Tsjechoslovaakse grens), advies, [1923] PCIJ-serie B nr. 8, 37) en het Internationaal Gerechtshof (voorbehoud bij het Verdrag inzake genocide, advies, [1951] I.C.J. Reports, 15, 20), het recht om een gezaghebbende uitlegging van een rechtsregel te geven uitsluitend toekomt aan de persoon of instantie die bevoegd is om deze te wijzigen of te beëindigen, hetgeen betekent dat staten die partij zijn bij een internationale overeenkomst het inherente recht hebben om een rechtsregel uit te leggen,
ERAAN HERINNEREND dat deze later tot stand gekomen overeenstemming over de uitlegging van het EHV betrekking heeft op een multilaterale overeenkomst die een bundel bilaterale betrekkingen tot stand brengt, en dat deze overeenstemming alleen betrekking heeft op de bilaterale betrekkingen tussen respectievelijk de lidstaten, de Europese Unie en Euratom, en, bij uitbreiding, de investeerders van die verdragsluitende partijen, en dat deze overeenstemming bijgevolg het genot door de andere partijen bij het EHV van de hun op grond van dat verdrag toekomende rechten of de nakoming van hun verplichtingen niet aantast,
ERAAN HERINNEREND dat de lidstaten, de Europese Unie en Euratom de andere verdragsluitende partijen bij het EHV overeenkomstig de regels van internationaal gewoonterecht zoals gecodificeerd in artikel 41, lid 2, WVV in kennis hebben gesteld van hun voornemen deze later tot stand gekomen overeenstemming over de uitlegging van het EHV vast te leggen, en
OVERWEGENDE dat artikel 41, lid 2, WVV a fortiori van toepassing is op elke later tot stand gekomen overeenstemming in de zin van artikel 31, lid 3, punt a), met betrekking tot de uitlegging van het EHV,
OVERWEGENDE dat scheidsgerechten die zijn ingesteld op grond van artikel 26 EHV in het verleden hebben geoordeeld en nog steeds, voor het overgrote deel, van oordeel zijn dat zij niet gebonden zijn door de arresten van het HvJ-EU, en hebben geoordeeld, ook na het arrest Komstroy, dat artikel 26 EHV van toepassing is op geschillen tussen een lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over een investering die deze laatste in de eerste lidstaat heeft gedaan,
BETREUREND dat deze scheidsgerechten aldus de toepasselijke regels van internationaal publiekrecht en de duidelijk tot uitdrukking gebrachte intentie van de betrokken verdragsluitende partijen bij het EHV hebben miskend,
OVERWEGENDE dat de authentieke uitlegging van het EHV uitdrukkelijk en ondubbelzinnig moet worden herhaald door middel van een later tot stand gekomen overeenstemming over de uitlegging van het EHV om ervoor te zorgen dat arbitrale uitspraken die reeds door scheidsgerechten in strijd met de wil van de verdragsluitende partijen zijn gedaan niet langer in de Europese Unie of in derde landen ten uitvoer worden gelegd, dat scheidsgerechten zich in aanhangige arbitrageprocedures op grond van artikel 26 EHV onbevoegd verklaren en arbitrage-instanties geen nieuwe arbitrageprocedures in behandeling nemen maar deze als kennelijk niet-ontvankelijk verwerpen wegens het ontbreken van instemming met een arbitrageovereenkomst,
OVERWEGENDE dat de lidstaten, de Europese Unie en Euratom op die manier uitvoering geven aan het arrest Komstroy, in overeenstemming met hun wettelijke verplichtingen uit hoofde van het EU-recht en het Euratom-recht, en rechtszekerheid creëren met betrekking tot de niet-tegenwerpbaarheid van bestaande uitspraken, de verplichting voor scheidsgerechten om alle lopende arbitrageprocedures onmiddellijk te beëindigen, en de verplichting voor arbitrage-instanties om geen toekomstige zaken in behandeling te nemen en voor scheidsgerechten om te verklaren dat eventuele arbitrageprocedures geen rechtsgrondslag hebben,
HET EROVER EENS ZIJNDE dat deze overeenstemming van toepassing moet zijn op arbitrageprocedures tussen investeerders en staten waarbij de Europese Unie, Euratom of hun lidstaten betrokken zijn als partij bij geschillen binnen de EU op grond van artikel 26 EHV uit hoofde van om het even welke arbitrageverdragen of -regels, met inbegrip van het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen staten en onderdanen van andere staten (het Icsid-Verdrag) en de Icsid-arbitrageregels, de arbitrageregels van het Arbitrage-instituut van de Kamer van Koophandel van Stockholm (Stockholm Chamber of Commerce, SCC), de arbitrageregels van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral) en ad-hocarbitrage,
ERTOE OPROEPEND dat het secretariaat van het Icsid en het secretariaat van de SCC geen nieuwe procedures voor arbitrage binnen de EU op basis van het EHV in behandeling nemen, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden uit hoofde van artikel 36, lid 3, van het Icsid-Verdrag en artikel 12 van de arbitrageregels van het SCC,
ERAAN HERINNEREND dat wanneer investeerders uit de lidstaten een van de fundamentele vrijheden uitoefenen, zoals de vrijheid van vestiging of die van het vrije verkeer van kapitaal, zij binnen de werkingssfeer van het Unierecht handelen en derhalve de bescherming genieten die wordt geboden door deze vrijheden en, in voorkomend geval, door het desbetreffende afgeleide recht, door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en door de algemene beginselen van het Unierecht, waaronder met name de beginselen van non-discriminatie, evenredigheid, rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen (arrest van 30 april 2014, Pfleger, C‐390/12, EU:C:2014:281, punten 30 tot en met 37). Wanneer een lidstaat een maatregel vaststelt die afwijkt van een van de door het Unierecht gewaarborgde fundamentele vrijheden, valt die maatregel binnen de werkingssfeer van het Unierecht en zijn de door het Handvest gewaarborgde grondrechten eveneens van toepassing (arrest van 14 juni 2017, Online Games Handels, C-685/15, EU:C:2017:452, punten 55 en 56),
ERAAN HERINNEREND dat de lidstaten overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU verplicht zijn om op hun respectieve grondgebied te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming van de rechten van investeerders op grond van het Unierecht te verzekeren. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat hun rechterlijke instanties, in de zin van het Unierecht, aan de vereisten van een daadwerkelijke rechtsbescherming voldoen (arrest van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses, C-64/16, EU:C:2018:117, punten 31 tot en met 37),
IN AANMERKING NEMENDE dat de bepalingen van deze overeenkomst de mogelijkheid onverlet laten dat de Europese Commissie of een lidstaat op grond van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU een zaak voor het HvJ-EU brengt,
OVERWEGENDE dat de in deze overeenkomst voorkomende verwijzingen naar de Europese Unie ook moeten worden opgevat als verwijzingen naar de voorganger ervan, de Europese Economische Gemeenschap en, vervolgens, de Europese Gemeenschap, totdat deze door de Europese Unie is opgevolgd,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN:
ARTIKEL 1
Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden de volgende definities:
1)
“Verdrag inzake het Energiehandvest”: het Verdrag inzake het Energiehandvest, ondertekend te Lissabon op 17 december 1994 (PB L 380 van 31.12.1994, blz. 24, “het EHV”), goedgekeurd namens de Europese Gemeenschappen bij Besluit 98/181/EG, EGKS, Euratom van de Raad en de Commissie van 23 september 1997 (PB L 69 van 9.3.1998, blz. 1), zowel in zijn oorspronkelijke vorm als zoals gewijzigd;
2)
“betrekkingen binnen de EU”: de betrekkingen tussen lidstaten van de Europese Unie en Euratom of tussen een lidstaat enerzijds en de Europese Unie of Euratom anderzijds;
3)
“arbitrageprocedure”: een procedure voor een scheidsgerecht uit hoofde van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest met het oog op de beslechting van een geschil tussen enerzijds een investeerder uit een lidstaat van de Europese Unie en anderzijds een andere lidstaat van de Europese Unie, de Europese Unie of Euratom;
4)
“arbitragebeding”: het in artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest vastgelegde beding inzake arbitrage tussen investeerders en staten.
AFDELING 2
BEPALINGEN TER BEVESTIGING VAN DE NIET-TOEPASSELIJKHEID VAN HET VERDRAG INZAKE HET ENERGIEHANDVEST IN DE UNIE
ARTIKEL 2
Niet-toepasselijkheid van het Verdrag inzake het Energiehandvest
1.
Voor meer zekerheid bevestigen de verdragsluitende partijen dat het EHV niet van toepassing is en nooit van toepassing is geweest op betrekkingen binnen de EU.
2.
Voor meer zekerheid bevestigen de verdragsluitende partijen in het bijzonder dat artikel 47, lid 3, EHV overeenkomstig lid 1 niet van toepassing is en nooit van toepassing is geweest op betrekkingen binnen de EU. Bijgevolg kan die bepaling geen rechtsgevolgen binnen de EU hebben gehad wanneer een lidstaat het EHV vóór deze overeenstemming heeft opgezegd, noch heeft zij rechtsgevolgen binnen de EU indien een lidstaat het EHV later opzegt.
ARTIKEL 3
Gemeenschappelijke bepalingen
Voor meer zekerheid bevestigen de verdragsluitende partijen hierbij in het bijzonder dat artikel 26 EHV overeenkomstig lid 2 niet van toepassing is en nooit van toepassing is geweest op betrekkingen binnen de EU. Artikel 26 EHV kan derhalve niet dienen, en heeft nooit kunnen dienen, als rechtsgrondslag voor arbitrageprocedures inzake betrekkingen binnen de EU.
AFDELING 3
BEPALINGEN BETREFFENDE VORDERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 26 EHV
ARTIKEL 4
Beëindigde arbitrageprocedures
1.Onverminderd artikel 2 is deze overeenstemming niet van invloed op arbitrageprocedures die zijn geëindigd met een schikkingsovereenkomst of met een definitieve uitspraak die vóór 6 maart 2018 is gedaan en waarbij:
a)
vóór 6 maart 2018 op regelmatige wijze aan de uitspraak uitvoering is gegeven, ook al is een daarmee verband houdende vordering tot betaling van gerechtskosten nog niet uitgevoerd of ten uitvoer gelegd, en er op 6 maart 2018 geen betwistings-, heroverwegings-, vernietigings-, tenuitvoerleggings-, herzienings- of andere soortgelijke procedure in verband met een dergelijke definitieve uitspraak aanhangig was, of
b)
de uitspraak vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenstemming is vernietigd;
Die procedures (“beëindigde arbitrageprocedures”) worden niet heropend.
2.
Daarnaast doet deze overeenstemming geen afbreuk aan elke overeenkomst om een geschil ten aanzien waarvan vóór 6 maart 2018 een arbitrageprocedure is ingeleid, in der minne te schikken.
ARTIKEL 5
Plichten van de verdragsluitende partijen in verband met aanhangige arbitrageprocedures
Wanneer de verdragsluitende partijen partij zijn bij arbitrageprocedures die niet overeenkomstig artikel [6] zijn beëindigd, moeten zij:
a)
in onderlinge samenwerking en met gebruikmaking van de verklaring in de bijlage, scheidsgerechten informeren over de rechtsgevolgen van de arresten Achmea en Komstroy, en
b)
ingeval zij partij zijn in een gerechtelijke procedure betreffende een arbitrale uitspraak die op grond van artikel 26 EHV is gedaan, de bevoegde nationale rechter – ook als het een rechter uit een derde land betreft – vragen om, al naargelang het geval, de arbitrale uitspraak te seponeren of te vernietigen, dan wel zich te onthouden van de erkenning of tenuitvoerlegging ervan.
AFDELING 4
SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL 6
Depositaris
1.
De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie treedt op als depositaris van deze overeenkomst.
2.
De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie stelt de verdragsluitende partijen in kennis van:
a)
elk besluit inzake voorlopige toepassing overeenkomstig artikel 11;
b)
de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring overeenkomstig artikel 9;
c)
de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst krachtens artikel 10, lid 1;
d)
de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst voor elke verdragsluitende partij krachtens artikel 10, lid 2.
3.
De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie maakt de overeenkomst bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en stelt het secretariaat van het Energiehandvest in kennis van de vaststelling en inwerkingtreding ervan.
[Indien van toepassing] ARTIKEL 7
Bijlagen
De bijlage bij deze overeenkomst vormt een integrerend onderdeel daarvan.
ARTIKEL 8
Voorbehouden
Ten aanzien van deze overeenkomst kunnen geen voorbehouden worden gemaakt.
ARTIKEL 9
Bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding
Deze overeenkomst moet worden bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard.
De verdragsluitende partijen leggen hun akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring neer bij de depositaris.
ARTIKEL 10
Inwerkingtreding
1.
Deze overeenkomst treedt in werking 30 kalenderdagen na de datum waarop de depositaris de tweede akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding ontvangt.
2.
Voor elke verdragsluitende partij die deze overeenkomst bekrachtigt, goedkeurt of aanvaardt na de inwerkingtreding ervan overeenkomstig lid 1, treedt hij in werking 30 kalenderdagen na de datum van neerlegging door deze verdragsluitende partij van haar akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding.
ARTIKEL 11
Voorlopige toepassing
1.
Overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen kunnen de verdragsluitende partijen besluiten deze overeenkomst voorlopig toe te passen. De verdragsluitende partijen stellen de depositaris van een dergelijk besluit in kennis.
2.
Wanneer twee verdragsluitende partijen hebben besloten deze overeenkomst voorlopig toe te passen, worden de bepalingen van deze overeenkomst in de betrekkingen tussen die partijen 30 kalenderdagen na de datum waarop het laatste besluit tot voorlopige toepassing is genomen van toepassing.
ARTIKEL 12
Authentieke teksten
Deze overeenkomst, opgesteld in één exemplaar in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd in het archief van de depositaris.
Gedaan te Brussel op ……………………..