Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022AE3972

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een concurrentievermogenstest om een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen (verkennend advies)

    EESC 2022/03972

    PB C 100 van 16.3.2023, p. 76–82 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    16.3.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 100/76


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een concurrentievermogenstest om een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen

    (verkennend advies)

    (2023/C 100/11)

    Rapporteur:

    Christian ARDHE

    Corapporteur:

    Giuseppe GUERINI

    Raadpleging

    voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, 30.6.2022

    Rechtsgrond

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Interne Markt, Productie en Consumptie

    Goedkeuring door de afdeling

    10.11.2022

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    54/1/2

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    14.12.2022

    Zitting nr.

    574

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    150/4/11

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) vindt dat het verzoek van het Tsjechische voorzitterschap om een verkennend advies over een concurrentievermogenstest op te stellen op het juiste moment komt. Gezien de huidige en verwachte toekomstige uitdagingen vindt het EESC het van cruciaal belang om de EU-economie concurrerender te maken. Het erkent dat de eengemaakte markt en de sociale markteconomie de grootste troeven van de EU zijn om voor economische groei en sociale welvaart te zorgen. Daarom pleit het voor een concurrentievermogenstest om bedrijven, nieuwe banen, betere arbeidsomstandigheden, duurzame economische groei en sociale cohesie te ondersteunen.

    1.2.

    Het EESC ziet de concurrentievermogenstest als een manier om in de besluitvorming terdege rekening te houden met mededingingsaspecten. Daarvoor moeten we voldoende kennis hebben over de gevolgen die bepaalde initiatieven voor het concurrentievermogen hebben, en tijdens de besluitvorming het concurrentievermogen steeds in het achterhoofd houden.

    1.3.

    Het EESC benadrukt dat de concurrentievermogenstest een cruciaal onderdeel van een evenwichtige besluitvorming in de EU moet worden en op alle beleids- en wetgevingsprocessen van de EU moet worden toegepast. De test moet ook gebruikt worden voor wetgevingsinitiatieven, secundaire wetgeving, begrotingsmaatregelen, strategieën en programma’s, alsook internationale overeenkomsten. Tevens moet hij worden opgenomen in het Europees Semester, want het beleid van de lidstaten is in dit verband cruciaal.

    1.4.

    De feitelijke basis voor een concurrentievermogenstest is een gedegen effectbeoordeling. Daarom is het van essentieel belang dat effectbeoordelingen van het concurrentievermogen tijdens elke fase van het besluitvormingsproces verplicht en doeltreffend zijn en volledig worden gehandhaafd. Het EESC waardeert de huidige richtsnoeren en toolbox voor betere regelgeving, maar wijst erop dat er, zoals reeds opgemerkt door de Raad voor regelgevingstoetsing, nog veel ruimte voor verbetering is, zeker wat betreft de toepassing van de instrumenten.

    1.5.

    Het EESC is van mening dat de concurrentievermogenstest rekening moet houden met de gevolgen van een voorstel voor bedrijven, de werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden op verschillende niveaus, met inbegrip van nalevingskosten en andere rechtstreekse gevolgen, het sneeuwbaleffect voor waardeketens en de daaruit voortvloeiende macro-economische gevolgen. In dat verband moet aandacht worden geschonken aan de concurrentiepositie van alle ondernemingen, met inbegrip van sociale ondernemingen, die een grote verscheidenheid vertonen wat betreft sector, grootte en bedrijfsmodel.

    1.6.

    Het EESC vindt het belangrijk om zowel de positieve als negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen te onderzoeken, niet alleen om verlies van concurrentievermogen te voorkomen, maar ook om het concurrentievermogen te verbeteren. Daarbij moet bijzondere aandacht uitgaan naar concurrentievermogen in verband met de ontwikkeling van EU-producten en -diensten die wereldwijd concurrerend zijn. In de test moet rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid aan bedrijven die elk op verschillende manieren getroffen kunnen worden.

    1.7.

    De concurrentievermogenstest is in de eerste plaats bedoeld voor initiatieven die er niet expliciet op gericht zijn om het concurrentievermogen te verbeteren. Toch roept het EESC de Commissie op om ook een specifieke concurrentievermogensagenda uit te werken waarmee ze op lange termijn met name het concurrentievermogen van de EU kan versterken.

    1.8.

    Een dergelijke concurrentievermogensagenda moet voortbouwen op de sociale markteconomie van de EU, en gericht zijn op basiskwesties zoals de eengemaakte markt en buitenlandse handel, investeringen en toegang tot financiering, belastingstelsels, onderzoek en innovatie, vaardigheden en arbeidsmarkten, micro- en kleine en middelgrote ondernemingen (mkmo’s), en de dubbele transitie, rekening houdend met een duurzaam financieel kader, waarbij concurrentievermogen in overeenstemming is met sociale en ecologische doelstellingen. Het concurrentievermogen houdt ook verband met sociale en ecologische kwesties en gaat iedereen aan. Daarom moeten vertegenwoordigers van de sociale partners en andere actoren van het maatschappelijk middenveld nauw betrokken worden bij de voorbereiding van de agenda, met inachtneming van de sleutelrol van de sociale dialoog zoals die in de Europese pijler van sociale rechten is omschreven.

    2.   Achtergrond

    2.1.

    Het Tsjechische voorzitterschap heeft het EESC verzocht een verkennend advies op te stellen over het concurrentievermogen van de EU en de regelgevingsaspecten van de EU-wetgeving voor Europese bedrijven. Dit document is daar een antwoord op. Het onderwerp is: een concurrentievermogenstest om een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen. Het voorzitterschap benadrukt dat de EU haar strategische afhankelijkheid moet verkleinen en veerkrachtiger moet worden, maar ook dat ze open moet blijven staan voor de rest van de wereld en dat haar bedrijven concurrerend moeten zijn.

    2.2.

    De Zweedse regering heeft concurrentievermogen eveneens genoemd als onderdeel van de politieke koers die het land tijdens zijn toekomstige voorzitterschap zal volgen.

    2.3.

    In zijn advies over “Fit for 55” (1) heeft het EESC reeds gepleit voor een concurrentievermogenstest. Het merkte op: “Bij de transitie naar een klimaatneutrale samenleving moeten we een model kiezen dat leidt tot een bloeiende economie. Als we willen dat de EU een voortrekkersrol speelt en dat de rest van de wereld haar voorbeeld volgt, moeten we ernaar streven het meest succesvolle model vorm te geven — een model dat rechtvaardig en duurzaam is vanuit economisch, sociaal en milieuoogpunt.” Het EESC verklaarde tevens: “alle in het kader van “Fit for 55” ingediende wetgevingsvoorstellen moeten ook aan een concurrentievermogenstest overeenkomstig de SDG-beginselen worden onderworpen, zodat duidelijk wordt wat de gevolgen daarvan voor het bedrijfsleven zijn.” Eerder had het EESC in zijn advies over de kapitaalmarktenunie (2) al een lans gebroken voor een concurrentievermogenstest.

    2.4.

    Ook in het verslag van de Conferentie over de toekomst van Europa wordt gevraagd om nieuwe EU-beleidsinitiatieven aan een concurrentievermogenstest te onderwerpen om het effect ervan op bedrijven en het ondernemingsklimaat te analyseren (kosten van het zakendoen, innovatievermogen, internationaal concurrentievermogen, gelijk speelveld enz.). Een dergelijke test zou in overeenstemming moeten zijn met de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, met inbegrip van gendergelijkheid, en geen afbreuk mogen doen aan de bescherming van mensenrechten, sociale rechten en werknemersrechten, noch aan de milieu- en consumentenbeschermingsnormen.

    2.5.

    Onlangs verklaarde Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in een toespraak (3) dat er in EU-regelgeving een standaard concurrentievermogenstest zal worden ingevoerd.

    3.   Waarom een concurrentievermogenstest?

    3.1.

    Concurrentievermogen heeft als expliciete doelstelling in verschillende vormen op de EU-agenda gestaan, eerst in de Lissabonstrategie van 2000, en later opnieuw in de Europa 2020-strategie, de industriestrategie en in een reeks verslagen over het Europees concurrentievermogen en de eengemaakte markt. In de loop der jaren is de internationale concurrentie echter steeds heviger geworden. Gezien de huidige en verwachte toekomstige uitdagingen is het dus van cruciaal belang om de EU opnieuw concurrerender te maken. In reactie op de COVID-19-pandemie heeft de EU NextGenerationEU in het leven geroepen, een kolossaal investeringsprogramma waarmee de wereldwijde concurrentiepositie van de Europese economie versterkt moet worden door bedrijven te vergroenen, te digitaliseren en te ondersteunen met efficiëntere overheidsdiensten, betere infrastructuur en een dynamische arbeidsmarkt.

    3.2.

    Al geruime tijd daalt Europa’s aandeel in de wereldeconomie. Naar verwachting zal de EU in 2050 minder dan 10 % van het wereldwijde bruto binnenlands product (bbp) voor haar rekening nemen, en zal 85 % van de voorspelde wereldwijde groei van het bbp in de komende jaren buiten de EU gerealiseerd worden. Die slechte groeivooruitzichten versterken de relatieve economische achteruitgang van Europa nog meer. Hierdoor zal Europa wereldwijd minder gewicht in de schaal kunnen leggen en zullen de rol van de EU op het wereldtoneel en haar invloed op de internationale samenwerking dus verzwakken (4).

    3.3.

    Die vooruitzichten op korte termijn hangen voor een groot deel samen met de Russische invasie van Oekraïne, waar de EU-economie nog steeds de negatieve gevolgen van ondervindt, en met het feit dat de EU nog steeds aan het herstellen is van de gevolgen van de COVID-19-pandemie. De oorlog heeft de energie- en levensmiddelenprijzen nog verder de hoogte in gejaagd, en die wakkeren op hun beurt de mondiale inflatie aan en tasten de koopkracht van burgers aan (5). Als reactie op de hoge inflatie heeft de Europese Centrale Bank de eurorente verhoogd; de Amerikaanse Federal Reserve had al een soortgelijke maatregel genomen. Daarnaast zet de slabakkende mondiale groei een rem op de buitenlandse vraag. De EU en haar lidstaten reageerden op hun beurt door hun steun aan bedrijven met verschillende programma’s sterk op te trekken om hun concurrentievermogen ondanks deze sombere en uiterst onzekere economische vooruitzichten te handhaven.

    3.4.

    Naast de ongeziene situatie door de pandemie en de oorlog wordt Europa geconfronteerd met een historische structurele transformatie die aangejaagd wordt door geopolitieke ontwikkelingen, demografische veranderingen, digitalisering en de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie. Daardoor veranderen de markten en verscherpt de concurrentie op het gebied van productiefactoren. Deze transformatie kan pas slagen als de economie als geheel goed draait. Alleen als de EU een wereldleider in innovatie en duurzaamheid wordt, zal ze met succes wereldwijd kunnen concurreren en de nodige welvaart creëren.

    3.5.

    Concurrentievermogen op de interne markt moet worden onderscheiden van dat op de wereldmarkt. In het eerste geval gaat het om concurrentie inzake gelijke voorwaarden, harmonisering van regels en het opheffen van belemmeringen (6), in het tweede geval om gunstige voorwaarden en betere en toegankelijkere producten en diensten in concurrentie met mededingers buiten de EU. Een goed functionerende interne markt is ook bevorderlijk voor het wereldwijde concurrentievermogen.

    3.6.

    Er moet een evenwicht gevonden worden tussen verschillende beleidsdoelstellingen. Toch moet er ook meer geprobeerd worden om win-winsituaties te creëren, aangezien concurrerende bedrijven de economie en samenleving als geheel ten goede komen en een gezonde economie en stabiele samenleving weerbaarder zijn en bevorderlijk voor een concurrerend ondernemingsklimaat.

    3.7.

    Ook moet de EU haar internationale positie en invloed op het gebied van de digitale en groene transitie versterken. Niet alleen haar economische slagkracht, maar ook haar veiligheid en geopolitieke rol hangen samen met een sterkere positie op het gebied van de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe digitale technologieën. Het is voor de EU tevens een absolute voorwaarde om wereldwijd normbepalend te zijn, bijvoorbeeld wat betreft betrouwbare AI.

    3.8.

    Ook in de strijd tegen de klimaatverandering moet ze zich wereldwijd meer laten gelden. Daarvoor is aanzienlijke diplomatieke invloed essentieel, alsook een robuust concurrentievermogen op het gebied van kosteneffectiviteit, innovatie, vaardigheden en een aanbod aan koolstofarme producten, technologieën en oplossingen voor de wereldmarkten. Een positieve ontwikkeling is dat een aantal EU-ondernemingen zijn investeringen al in overeenstemming brengt met ecologische en sociale doelstellingen, wat blijkt uit het snelgroeiende gebruik van ESG-producten op financiële markten in Europa en wereldwijd. De EU werkt aan een volwaardig kader voor duurzame financiering dat ESG-producten transparanter en zichtbaarder moet maken en dat moet beantwoorden aan het concept van algemene duurzaamheid.

    3.9.

    Een bloeiende economie met concurrerende bedrijven is belangrijk om voor welvaart en welzijn in Europa te zorgen en klimaat- en milieuproblemen op duurzame wijze op te lossen. Daarom is het van cruciaal belang dat EU-bedrijven in een gunstig klimaat kunnen innoveren, investeren en handeldrijven. Veel elementen van het ondernemingsklimaat worden bepaald door het beleid, de regelgeving en de begroting. Beleidsmakers moeten er dus voor zorgen dat het concurrentievermogen van bedrijven, en daarmee de hele economie en samenleving, door dit kader worden ondersteund.

    4.   Onderdelen van een concurrentievermogenstest

    4.1.

    Aangezien er geen algemeen aanvaarde definitie van “concurrentievermogen” bestaat, hangt de invulling van een concurrentievermogenstest af van het gewenste toepassingsgebied en perspectief. In haar verzoek verwijst het Tsjechische voorzitterschap uitdrukkelijk naar het concurrentievermogen van EU-bedrijven, met als doel een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen

    4.2.

    Het concurrentievermogen van bedrijven is hun vermogen om rendabel te zijn op de markt en daarbij voor zichzelf en de samenleving in het algemeen waarde te creëren. Dat hangt dan weer af van de beschikbaarheid van productiefactoren (geschoold personeel, energie en grondstoffen, kapitaal, gegevens), de totale productiekosten, de vraag naar en markten voor de producten en het vermogen van bedrijven om te innoveren en kansen te grijpen en tegelijk het EU-model van de sociale markteconomie te versterken.

    4.3.

    De unieke sociale markteconomie van de EU en het bijhorende gezonde macro-economisch bestuur, onderzoek en innovatie, de sociale dialoog, participatie van het maatschappelijk middenveld en uitgebreide scholing, gemotiveerde arbeidskrachten met stabiele banen, gezondheids- en sociale stelsels, een bloeiende sociale economie en duurzame investeerders zijn essentiële troeven die Europa kan gebruiken om zijn concurrentievermogen te verbeteren. Gezien de huidige en verwachte toekomstige uitdagingen pleit het EESC voor een concurrentievermogenstest om bedrijven, nieuwe banen en betere arbeidsomstandigheden, duurzame economische groei en sociale cohesie te stimuleren.

    4.4.

    Het EESC ziet de concurrentievermogenstest als een manier om in de besluitvorming terdege rekening te houden met mededingingsaspecten. Daarvoor moeten we inzicht hebben in de gevolgen die bepaalde initiatieven voor het concurrentievermogen hebben, en moeten we tijdens de besluitvorming het concurrentievermogen steeds in het achterhoofd houden. Daarom bestaat de concurrentievermogenstest uit twee niveaus:

    het effectbeoordelingsniveau (“technisch” niveau), waar geëvalueerd wordt welke gevolgen beleids- en regelgevingsinitiatieven voor het concurrentievermogen hebben;

    het besluitvormingsniveau (politiek niveau), waar, op basis van het EU-model van de sociale markteconomie, de nodige en passende aandacht aan concurrentievermogen wordt besteed wanneer nieuwe initiatieven worden genomen.

    4.5.

    Het EESC vindt dat de concurrentievermogenstest zo breed mogelijk zou moeten zijn om niet alleen de gevolgen voor bedrijven, toeleveringsketens, de werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden te kunnen inschatten, maar ook de daaruit voortvloeiende macro-economische impact. Bij elk nieuw initiatief moet die robuuste concurrentievermogenstest als controlemaatregel fungeren om te garanderen dat de voorstellen een positief effect hebben op het concurrentievermogen, de werkgelegenheid en duurzame groei.

    5.   Effectbeoordelingen als basis voor de concurrentievermogenstest

    5.1.

    De concurrentievermogenstest moet gebaseerd zijn op degelijke informatie over de gevolgen van beleids- en regelgevingsinitiatieven op verschillende niveaus, waaronder nalevingskosten, gemakkelijke toegang tot markten en andere rechtstreekse gevolgen voor ondernemingen. Van bijzonder belang is het sneeuwbaleffect in de waardeketen, bijvoorbeeld met betrekking tot de beschikbaarheid van energie en grondstoffen. De concurrentievermogenstest moet ook rekening houden met de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid, investeringen, innovatie, productiviteit, gerechtelijke procedures, de werking van de eengemaakte markt, buitenlandse handel en het algemene Europese sociale model en duurzame groei.

    5.2.

    Nu al moeten initiatieven die naar verwachting aanzienlijke economische, maatschappelijke of ecologische gevolgen zullen hebben, vergezeld gaan van effectbeoordelingen, overeenkomstig de huidige richtsnoeren en toolbox voor betere regelgeving, die zijn opgesteld in het kader van de agenda voor betere regelgeving van de Europese Commissie. In die effectbeoordelingen moet een beschrijving van die ecologische, maatschappelijke en economische gevolgen zijn opgenomen, ook die voor kmo’s en het concurrentievermogen. Het EESC er pleit ook voor om uitgebreid verslag te doen over de gevolgen voor het concurrentievermogen van alle ondernemingen, met inbegrip van sociale ondernemingen, die een grote verscheidenheid vertonen wat betreft van sector, grootte en bedrijfsmodel.

    5.3.

    Het EESC waardeert de inhoud van de huidige toolbox en merkt op dat het mededingingsinstrument van de Europese Commissie in een werkdocument van de OESO wordt beschreven als het meest volledige bestaande instrument om de gevolgen van regelgeving voor het concurrentievermogen te beoordelen (7). Er is echter nog veel ruimte voor verbetering, zeker wat betreft de toepassing en handhaving van de instrumenten.

    5.4.

    Volgens de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) zijn effectbeoordelingen vaak te oppervlakkig en worden bepaalde zware gevolgen onvoldoende geëvalueerd. Zoals aangehaald in zijn jaarverslag 2021 (8) heeft de RSB er regelmatig op aangedrongen om de gevolgen voor consumenten, het concurrentievermogen, innovatie, de lidstaten en kmo’s nader te analyseren. Hij heeft ook vaak gevraagd om meer te kwantificeren, met name op het gebied van administratieve kosten en besparingen. In zijn jaarverslag 2020 (9) heeft de RSB er regelmatig op gewezen dat het concurrentievermogen te weinig geanalyseerd wordt (vaak wegens een ontoereikende kostenanalyse), net als de gevolgen voor kmo’s en de samenleving.

    5.5.

    Het EESC benadrukt dan ook dat effectbeoordelingen evenwichtiger moeten worden door meer aandacht aan concurrentievermogen te schenken. Het vindt het ook belangrijk dat de onderdelen van de toolbox in verband met concurrentievermogen, ook die met betrekking tot het concurrentievermogen op sectoraal niveau, kmo’s, innovatie, mededinging, interne markt, handel en investeringen, als één geheel worden beschouwd.

    5.6.

    In de concurrentievermogenstest moet rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid aan bedrijven die elk op totaal verschillende manieren getroffen kunnen worden. Daarom pleit het EESC ervoor om de gevolgen voor bedrijfssectoren en ecosystemen, ondernemingen van verschillende omvang (met inbegrip van mkmo’s), ondernemingen die in verschillende delen van waardeketens en op uiteenlopende markten en locaties actief zijn, en ondernemingen met verschillende bedrijfsmodellen, waaronder vennootschappen, coöperaties en ondernemingen van de sociale economie, terdege te evalueren.

    5.7.

    Het EESC vraagt om specifieke aandacht te besteden aan het internationale concurrentievermogen van de Europese bedrijven. Dat is met name belangrijk in het licht van de open strategische autonomie en uitvoermogelijkheden van de EU.

    5.8.

    Het EESC benadrukt dat niet alleen afzonderlijke initiatieven op hun gevolgen voor het concurrentievermogen beoordeeld moeten worden, maar ook de cumulatieve lasten, met name de nalevingskosten van wetgeving of andere maatregelen die dezelfde actoren treffen. Bij de beoordeling moet bovendien vanuit verschillende scenario’s gekeken worden naar zowel de korte- als langetermijngevolgen. Om de beste beleidsoptie te vinden moeten daarnaast de gevolgen van alternatieve opties voor het concurrentievermogen worden beoordeeld en volledig worden beschreven. Ook is het belangrijk dat er in de effectbeoordelingen over dat onderwerp meer gebruik wordt gemaakt van kwantitatieve gegevens.

    5.9.

    Het EESC pleit ervoor om de positieve en negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen op een degelijke manier te beoordelen en te staven. Het mag niet alleen de bedoeling zijn om verlies van concurrentievermogen te voorkomen; we moeten ook ambitieus zijn en ernaar streven het algemene concurrentievermogen van de Europese sociale markteconomie te verbeteren met het oog op robuuste, duurzame en inclusieve groei.

    5.10.

    Het EESC is ook van mening dat de duurzaamheidsaspecten van concurrentievermogen beter in hun geheel worden bekeken. Milieuduurzaamheid is gekoppeld aan het concurrentievermogen van bedrijven, niet louter als kostenpost, maar ook omdat verschillende marktdeelnemers, waaronder klanten, investeerders en financiers, verwachten dat een bedrijf milieuvriendelijk is. Hetzelfde geldt voor sociale duurzaamheid, met inbegrip van de eerbiediging van de mensenrechten, gendergelijkheid en arbeidsrechten. Daarbij moeten verschillende aspecten met elkaar verzoend worden, onder meer technologische vooruitgang, kosten en maatschappelijk draagvlak.

    5.11.

    De feitelijke basis voor een concurrentievermogenstest is een evaluatie van de impact van een voorstel op het concurrentievermogen. Daarom acht het EESC het van essentieel belang dat effectbeoordelingen van het concurrentievermogen verplicht en doeltreffend zijn en volledig worden uitgevoerd en gehandhaafd. Tijdens het wetgevingsproces moeten die beoordelingen ook worden bijgewerkt als er ingrijpende wijzigingen worden aangebracht. Tegelijkertijd beklemtoont het EESC dat er voldoende middelen en passende vaardigheden nodig zijn om deze evaluaties tot een goed einde te brengen. Het pleit tevens voor regelmatige benchmarking van de praktijken van concurrerende landen.

    5.12.

    Bij de concurrentievermogenstest moet ook ten volle gebruik worden gemaakt van andere bestaande instrumenten zoals geschiktheidscontroles, het Refitprogramma en het Fit for Future-platform. Die zijn bijzonder belangrijk om de cumulatieve gevolgen van verschillende initiatieven te beoordelen.

    6.   De concurrentievermogenstest als onderdeel van de besluitvorming

    6.1.

    Het EESC is van mening dat de concurrentievermogenstest een cruciaal onderdeel van een evenwichtige besluitvorming moet worden en op alle soorten beleids- en wetgevingsprocessen van de EU moet worden toegepast, ook op strategieën en programma’s, de begroting en begrotingsbepalingen, secundaire wetgeving en internationale overeenkomsten. Daarnaast moet hij ook worden ingezet in het Europees Semester, want het beleid van de lidstaten is in dit verband cruciaal.

    6.2.

    De concurrentievermogenstest is in de eerste plaats bedoeld voor initiatieven die er niet expliciet op gericht zijn om het concurrentievermogen te verbeteren. Toch roept het EESC de Commissie op om ook een specifieke concurrentievermogensagenda uit te werken waarmee ze op lange termijn het concurrentievermogen van de EU kan versterken.

    6.3.

    In die agenda moet naar de lange termijn worden gekeken en aandacht worden besteed aan basiskwesties zoals de ontwikkeling van de eengemaakte markt en het verminderen van marktbelemmeringen; het optrekken van investeringen en betere toegang tot financiering (onder meer in het kader van investeringen met een genderlens); vlottere handel en samenwerking met het buitenland; het stimuleren van innovatie, toptalent en -onderzoek; betere vaardigheden via onderwijs, beroepsopleiding en een leven lang leren; een inclusievere arbeidsmarkt en betere arbeidsvoorwaarden; snellere vergunningsprocedures, minder bureaucratie, lagere nalevingskosten en stimulerendere belastingstelsels. De agenda moet ook bedrijfsmodellen versterken waarmee concurrentievermogen wordt afgestemd op sociale en ecologische doelstellingen, zoals bijvoorbeeld al gebeurt bij bedrijven en organisaties die bij hun investeringen ESG-criteria hanteren.

    6.4.

    Ook de versterking van mkmo’s en de digitale en groene transitie moet een essentieel onderdeel van de agenda vormen. Daarnaast moet voldoende aandacht worden besteed aan de verschillen en noodzakelijke samenwerking tussen de lidstaten en hun capaciteiten, alsook aan de afdwingbaarheid van de initiatieven en de regelmatige monitoring van de uitvoering en resultaten van de agenda. Het EESC benadrukt ook de sleutelrol van de sociale dialoog zoals die in de Europese pijler van sociale rechten is omschreven.

    6.5.

    Wat maatregelen op korte termijn betreft, is het EESC ermee ingenomen dat het mededingingsbeleid van de EU snel is aangepast aan de COVID-19-pandemie en de oorlog in Oekraïne en de economische gevolgen daarvan (10). Cruciaal voor het overleven van Europese bedrijven in deze moeilijke tijden was dat de staatssteunvoorschriften flexibel zijn toegepast, zelfs al was dit uitzonderlijk en tijdelijk. Bovendien heeft dit ervoor gezorgd dat Europese bedrijven de concurrentiepositie konden behouden die ze dankzij hun innovatie en productiviteit verworven hadden.

    6.6.

    Gezonde en eerlijke concurrentie, zowel intern als met buitenlandse concurrenten, is uitermate belangrijk. Het EESC is verheugd over de lopende werkzaamheden om de staatssteunvoorschriften in verband met gezondheids- en sociale diensten van algemeen economisch belang (DAEB) efficiënter te maken teneinde de kwaliteit en toegankelijkheid van die diensten voor mensen op lokaal niveau te verbeteren (11).

    6.7.

    Het EESC is over het algemeen ook ingenomen met het Commissievoorstel voor een verordening betreffende “buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren”, omdat het bedoeld is om zware verstoringen op de eengemaakte markt te voorkomen en tegelijk in een gelijk speelveld te voorzien ten opzichte van buitenlandse concurrenten (12).

    6.8.

    Een concurrentievermogensagenda zou de volgende stap zijn om een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen, overeenkomstig het verzoek van het Tsjechische voorzitterschap. Daardoor zou het welzijn van de EU-burgers toenemen en zouden we een klimaatneutrale en circulaire economie tot stand kunnen brengen. Concurrentievermogen gaat iedereen aan. Daarom moeten vertegenwoordigers van de sociale partners en andere actoren van het maatschappelijk middenveld nauw betrokken worden bij de voorbereiding van de agenda.

    Brussel, 14 december 2022.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Christa SCHWENG


    (1)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende “Fit for 55”: het EU-klimaatstreefdoel voor 2030 bereiken op weg naar klimaatneutraliteit (COM(2021) 550 final) (PB C 275 van 18.7.2022, blz. 101).

    (2)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen — Een nieuw actieplan (COM(2020) 590 final) (PB C 155 van 30.4.2021, blz. 20).

    (3)  Toespraak van Commissievoorzitter Von der Leyen tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement over de voorbereiding van de bijeenkomst van de Europese Raad van 20 en 21 oktober 2022.

    (4)  Achtung Europa, ECIPE 2021.

    (5)  Economische prognose zomer 2022.

    (6)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de kosten van een niet-verenigd Europa — De voordelen van de eengemaakte markt (verkennend advies) (PB C 443 van 22.11.2022, blz. 51).

    (7)  How do laws and regulations affect competitiveness, OESO 2021.

    (8)  Raad voor regelgevingstoetsing, jaarverslag, 2021.

    (9)  Raad voor regelgevingstoetsing, jaarverslag, 2020.

    (10)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een mededingingsbeleid dat geschikt is voor nieuwe uitdagingen (COM(2021) 713 final) (PB C 323 van 26.8.2022, blz. 34).

    (11)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over staatssteunregels die van toepassing zijn op DAEB op het gebied van gezondheid en sociale diensten in een postpandemisch scenario. Gedachten en voorstellen naar aanleiding van de evaluatie van het wetgevingspakket van 2012 door de Commissie (initiatiefadvies) (PB C 323 van 26.8.2022, blz. 8).

    (12)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (COM(2021) 223 final — 2021/0114 (COD)) (PB C 105 van 4.3.2022, blz. 87).


    Top