EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 17.11.2021
COM(2021) 706 final
2021/0366(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010
(Voor de EER relevante tekst)
{SEC(2021) 395 final} - {SEC(2021) 396 final} - {SWD(2021) 325 final} - {SWD(2021) 326 final} - {SWD(2021) 327 final} - {SWD(2021) 328 final} - {SWD(2021) 329 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Bossen worden in een alarmerend tempo gekapt en aangetast, wat klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit in de hand werkt. De belangrijkste oorzaak van ontbossing en bosdegradatie is de uitbreiding van landbouwgrond voor de productie van grondstoffen zoals runderen, hout, palmolie, soja, cacao of koffie. Door een groeiende wereldbevolking en toenemende vraag naar landbouwproducten, met name van dierlijke oorsprong, zal de vraag naar landbouwgrond toenemen en zullen de bossen nog meer onder druk komen te staan. De veranderende klimaatpatronen dwingen ons echter de voedselproductie duurzamer te maken en daarbij verdere ontbossing en bosdegradatie te vermijden.
De EU is een niet te verwaarlozen consument van grondstoffen die met ontbossing en bosdegradatie verband houden en heeft geen specifieke en doeltreffende regels om haar aandeel in die verschijnselen te verminderen. Dit initiatief is er dan ook op gericht een halt toe te roepen aan ontbossing en bosdegradatie als gevolg van de consumptie en productie in de EU. Dit zal naar verwachting leiden tot de terugdringing van broeikasgasemissies en het wereldwijde verlies aan biodiversiteit. Het initiatief is er ook op gericht de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, tot een minimum te beperken en de vraag naar “ontbossingsvrije” grondstoffen en producten in de EU, alsook de handel daarin, te doen toenemen.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel werd voor het eerst aangekondigd in de mededeling van de Commissie van 2019 “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (hierna “de mededeling van 2019”), waarin de Commissie zich ertoe verbond “aanvullende regelgevende en niet-regelgevende maatregelen aan de vraagzijde [te] beoordelen om te zorgen voor een gelijk speelveld en algemene kennis over ontbossingsvrije toeleveringsketens, en zo de transparantie van de toeleveringsketen te vergroten en het risico van ontbossing en bosdegradatie dat samenhangt met de invoer van grondstoffen in de EU, tot een minimum te beperken”. Deze verbintenis werd vervolgens bevestigd in de Europese Green Deal, alsook in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie, twee strategieën waarin een wetgevingsvoorstel in 2021 werd aangekondigd. Het voorstel maakt integraal deel uit van de algemene doelstellingen van de Europese Green Deal en alle in het kader daarvan ontwikkelde initiatieven, en is daarmee coherent. Het is met name complementair met de andere in de mededeling van 2019 voorgestelde maatregelen, met name: 1) samenwerken met producerende landen om de dieperliggende oorzaken van ontbossing aan te pakken en duurzaam bosbeheer te bevorderen, en 2) internationale samenwerking met belangrijke consumerende landen om lekkage tot een minimum te beperken en de vaststelling van soortgelijke maatregelen te bevorderen zodat wordt voorkomen dat producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, in de handel worden gebracht.
De Commissie zal daarom blijven samenwerken met producerende landen en hen nieuwe soorten steun en stimulansen aanbieden met betrekking tot de bescherming van bossen, de verbetering van governance en grondbezit, de versterking van rechtshandhaving en de bevordering van duurzaam bosbeheer, klimaatbestendige landbouw, duurzame intensivering en diversificatie, agro-ecologie en boslandbouw.
Het ontbossingsprobleem wordt met het bestaande wetgevingskader van de EU slechts gedeeltelijk aangepakt. Het EU-actieplan inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) van 2003 vormt het belangrijkste EU-beleid tegen illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel. Hoewel het Flegt-actieplan illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel aanpakt, heeft het geen betrekking op ontbossing als zodanig. Een essentieel onderdeel van het Flegt-actieplan is een vrijwillige regeling om ervoor te zorgen dat alleen legaal geoogst hout in de EU wordt ingevoerd uit landen die bereid zijn aan dit systeem deel te nemen. Het interne rechtskader van de EU voor deze regeling is de verordening wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt-verordening), waarin een vergunningensysteem is vastgesteld dat de basis vormt voor vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten in het kader van Flegt. Een ander belangrijk element van het Flegt-actieplan is de EU-houtverordening, op grond waarvan illegaal gekapt hout en producten daarvan niet in de Unie in de handel mogen worden gebracht en marktdeelnemers die voor de eerste maal hout in de handel brengen, aan verplichtingen moeten voldoen. Zowel de Flegt-verordening als de EU-houtverordening werden aan een geschiktheidscontrole onderworpen en de resultaten daarvan zijn bij de ontwikkeling van de beleidsopties in deze verordening in aanmerking genomen.
De Commissie zal voortbouwen op de in het kader van het Flegt-actieplan en de Flegt-verordening opgedane ervaringen en geleerde lessen voor het vaststellen van eventuele “bospartnerschappen” met de betrokken partnerlanden. De belangrijkste doelstelling van de bospartnerschappen is het op een alomvattende en geïntegreerde manier beschermen, herstellen en/of waarborgen van het duurzame gebruik van bossen om de prioriteiten van de Europese Green Deal en de doelstellingen van de EU op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, zoals armoedebestrijding, goed bestuur en mensenrechten, te verwezenlijken. Zij zullen bosgovernance en beleidshervormingen bevorderen voor een duurzaam bosbeheer en bijdragen tot de ombuiging van ontbossing en bosdegradatie.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
In de mededeling van 2019 wordt de algemene doelstelling uiteengezet, namelijk de bescherming en verbetering van de gezondheid van bestaande bossen, met name oerbossen, en het vergroten van de duurzame bosbedekking met grote biodiversiteit wereldwijd. Dit wetgevingsvoorstel en andere maatregelen ter voorkoming of beperking van het in de Unie in de handel brengen van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, zijn ook van belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de in het kader van de Europese Green Deal vastgestelde EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie. Een ander voorbeeld van een relevant initiatief is de mededeling “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden”.
In de nieuwe EU-bosstrategie wordt bevestigd dat de reeds in de mededeling van 2019 genoemde maatregelen het basiskader vormen voor het wereldwijde optreden van de EU, waarvan het huidige wetgevingsinitiatief een voorbeeld is, en naar behoren en consequent in aanmerking zullen worden genomen bij de vormgeving van het interne beleid.
Deze verordening zal een aanvulling vormen op het wetgevingsinitiatief inzake duurzame corporate governance, dat tot doel heeft het EU-regelgevingskader inzake vennootschapsrecht en corporate governance te verbeteren. Dit initiatief is gebaseerd op een horizontale aanpak van de negatieve gevolgen voor de mensenrechten en het milieu door de bedrijfsactiviteiten en waardeketens van bedrijven te sturen. Terwijl de regeling inzake duurzame corporate governance betrekking zal hebben op bedrijfsactiviteiten en waardeketens in het algemeen, zal het ontbossingsprobleem worden aangepakt via specifieke producten en toeleveringsketens van producten. Hoewel dus de algemene doelstellingen van de twee initiatieven overeenkomen en elkaar ondersteunen, zijn de specifieke doelstellingen verschillend.
Het is de bedoeling dat de zorgvuldigheidsverplichting van het initiatief inzake duurzame corporate governance niet alleen van toepassing is voor een reeks grote ondernemingen in de EU in alle sectoren (met een gerichtere regeling voor bepaalde middelgrote ondernemingen), maar ook voor niet-EU-ondernemingen. Het wetgevingsinitiatief inzake ontbossing heeft een zeer specifieke doelstelling, namelijk het beperken van het in de Unie in de handel brengen van producten die met ontbossing verband houden. Bijgevolg zullen de voorschriften ervan op sommige gebieden specifieker zijn dan de algemene verplichtingen in het kader van het initiatief inzake duurzame corporate governance. Het bevat ook een verbod voor alle marktdeelnemers die de desbetreffende producten in de handel brengen, zowel EU als niet-EU-ondernemingen, en ongeacht hun rechtsvorm en omvang. Wanneer de vereisten van het initiatief inzake duurzame corporate governance verder gaan dan de vereisten van de ontbossingsverordening, zijn zij samen van toepassing.
Dit initiatief is niet specifiek gericht op de financiële en investeringssectoren. Bestaande initiatieven op het gebied van duurzame financiering, zoals de uitvoering van de EU-taxonomieverordening en de toekomstige richtlijn duurzaamheidsrapportage door bedrijven (de huidige richtlijn niet-financiële rapportage), zijn zeer geschikt om de ontbossingsgevolgen van de financiële en investeringssectoren aan te pakken en vullen aldus dit wetgevingsinitiatief inzake ontbossing aan en ondersteunen het.
De richtlijn duurzaamheidsrapportage door bedrijven en de taxonomieverordening leggen ook openbaarmakingsverplichtingen aan niet-financiële ondernemingen op: op grond van de richtlijn duurzaamheidsrapportage door bedrijven moeten tegen oktober 2023 sectorale rapportagenormen worden bekendgemaakt, en in het kader van de EU-taxonomieverordening zijn reeds technische criteria vastgesteld in de gedelegeerde handeling voor klimaatmitigatie en -aanpassing in de bosbouw en zullen nog criteria voor de landbouw worden bekendgemaakt. Beide economische activiteiten kunnen in de gedelegeerde handelingen voor de vier andere milieudoelstellingen worden behandeld.
Deze verordening zal naar verwachting ook in samenhang met de richtlijn hernieuwbare energie worden toegepast voor wat sommige grondstoffen betreft die als biobrandstoffen worden gebruikt of voor de productie van biobrandstoffen dienen, zoals houtpellets of afgeleide producten van soja en palmolie. De twee reeksen EU-regels hebben complementaire doelstellingen, aangezien zij beide als overkoepelende doelstelling de bestrijding van de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit hebben. In dit wetgevingsinitiatief worden voorschriften vastgesteld voor het in de Unie in de handel brengen van grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, met als doel de door de EU bevorderde ontbossing een halt toe te roepen. In de richtlijn hernieuwbare energie zijn onder meer duurzaamheidscriteria vastgesteld voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassa die als duurzaam moeten worden beschouwd, alsook doelstellingen voor de EU om uiterlijk in 2030 een streefcijfer voor hernieuwbare energie van minstens 32 % te halen.
Wat de praktische interactie ervan betreft, zullen grondstoffen en producten die binnen het toepassingsgebied van beide handelingen vallen, onderworpen zijn aan voorschriften inzake algemene markttoegang en inzake de indeling als hernieuwbare energie. Deze voorschriften zijn verenigbaar en versterken elkaar onderling. In het specifieke geval van certificeringssystemen voor geringe indirecte veranderingen in landgebruik overeenkomstig Verordening (EU) 2019/807 van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 wat betreft het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt, en de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik, kunnen marktdeelnemers en handelaren in het kader van hun zorgvuldigheidsstelsels ook van deze certificeringssystemen gebruikmaken om de krachtens deze verordening vereiste informatie te verkrijgen en dus te voldoen aan sommige van de traceerbaarheids- en informatievoorschriften van artikel 9 van deze verordening. Net als bij alle andere certificeringssystemen doet het gebruik ervan geen afbreuk aan de wettelijke verantwoordelijkheden en verplichtingen uit hoofde van deze verordening voor marktdeelnemers en handelaren om zorgvuldigheid te betrachten.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De bevoegdheid van de EU om op te treden op het gebied van ontbossing en bosdegradatie vloeit voort uit de artikelen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) die op milieubescherming betrekking hebben. In artikel 191, lid 1, VWEU worden “behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bescherming van de gezondheid van de mens, behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen, bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering” omschreven als doelstellingen van het milieubeleid van de Unie. De vaststelling op Unieniveau van maatregelen ter bestrijding van ontbossing en bosdegradatie zal bijdragen tot het verminderen van broeikasgasemissies, het vergroten van de klimaatveerkracht en het verminderen van de gevolgen van menselijk handelen op de biodiversiteit, en zal dus een aanzienlijke bijdrage leveren aan elk van de doelstellingen van het milieubeleid. Artikel 192 VWEU moet derhalve als rechtsgrondslag voor het voorstel worden gebruikt.
Zoals bij veel milieuaangelegenheden kunnen de gevolgen van ontbossing in één gebied wereldwijd gevolgen hebben. Het is derhalve passend dat het voorstel uit hoofde van de voorgestelde rechtsgrondslag zowel EU-producten als producten die in het vrije verkeer worden gebracht of worden uitgevoerd, bestrijkt. Op die manier kan worden voldaan aan artikel 191, lid 2, VWEU, waarin wordt bepaald dat het milieubeleid van de Unie op een hoog niveau van bescherming gericht moet zijn, en aan artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin de bevordering van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu wordt omschreven als een van de doelstellingen van de Unie.
In artikel 192, lid 1, VWEU is het volgende bepaald: “Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s de activiteiten vast die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191 te verwezenlijken.”
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
De belangrijkste oorzaken van ontbossing en bosdegradatie houden verband met zowel de markt van de Unie als de internationale handel. Er is actie op EU-niveau nodig om de EU-consumptievoetafdruk en internationale handelskwesties op een gecoördineerde en geharmoniseerde manier aan te pakken en tegelijkertijd de voor de goede werking van de markt van de Unie nodige rechtszekerheid en duidelijkheid te bieden. Zonder een geharmoniseerde aanpak zouden verschillende lidstaten maatregelen nemen die de interne handel beperken en zou de werking van de interne markt dus worden verstoord. Dit zou ernstige gevolgen hebben voor de werking van de markt van de Unie, het vermogen van Europese marktdeelnemers om producten/grondstoffen binnen het toepassingsgebied van deze verordening te betrekken in gevaar brengen en de geloofwaardigheid van EU-maatregelen ondermijnen. Sommige lidstaten kunnen besluiten geen maatregelen te nemen, wat het potentiële effect van de door andere lidstaten genomen maatregelen op ontbossing beperkt.
De toeleveringsketens voor de producten waarop het initiatief betrekking heeft, zijn internationaal en heel vaak wereldwijd van aard. Uit de ervaring die de EU heeft opgedaan met complexe toeleveringsketenaangelegenheden (bv. in het kader van de wetgeving inzake illegale houtkap) blijkt een gelijk speelveld voor marktdeelnemers wat betreft de vereisten waaraan moet worden voldaan voordat producten (grondstoffen en afgeleide producten) voor het eerst in de Unie in de handel worden gebracht, van groot belang te zijn.
Door het ontbreken van toepasselijke regels op Europees niveau ondervinden verantwoordelijke ondernemers die bereid zijn hun toeleveringsketens te saneren een concurrentienadeel en wordt niet-duurzaam gedrag beloond. Hoewel milieu een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten is, zijn er derhalve EU-brede maatregelen nodig om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van ontbossings- en bosdegradatievrije toeleveringsketens, om de transparantie van dergelijke toeleveringsketens te vergroten en om, door de omvang van het optreden, een aanzienlijk effect op ontbossing te kunnen hebben.
Voor zover dit initiatief betrekking heeft op zowel goederen die in het vrije verkeer worden gebracht als goederen die uit de markt van de Unie worden uitgevoerd, zou het optreden op EU-niveau doeltreffender zijn dan optreden op nationaal niveau, aangezien met maatregelen op EU-niveau mogelijke negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt en voor handelsaspecten kunnen worden voorkomen. Het optreden van de EU kan derhalve de nationale inspanningen van de lidstaten aanvullen en versterken. Als de EU niet optreedt, zal het probleem van ontbossing en bosdegradatie als gevolg van de consumptie in de EU voortduren en verergeren. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de inspanningen van de EU op het gebied van wereldwijde bescherming van de biodiversiteit en klimaatverandering.
•Evenredigheid
Met dit wetgevingsinitiatief intensiveert de EU haar optreden tegen ontbossing en bosdegradatie door een ambitieus en uitvoerbaar regelgevingskader vast te stellen dat de overgang naar duurzame toeleveringsketens in alle landen van productie, binnen en buiten de EU, stimuleert. Dit maakt van de EU een geloofwaardige, wereldwijde voortrekker. De minimale in geld uitgedrukte baten compenseren duidelijk de kosten. Het initiatief is ook in overeenstemming met de ernst en urgentie van het probleem dat het beoogt aan te pakken, alsook met de prioriteiten van de Europese Green Deal.
Dit wetgevingsinitiatief is erop gericht het aandeel van de EU in ontbossing en bosdegradatie tot een minimum te beperken. Dit doel zal worden bereikt door een gefaseerd stelsel van bindende zorgvuldigheidseisen vast te stellen op basis van een definitie van “ontbossingsvrij”, in combinatie met een benchmarkingsysteem. Zoals geanalyseerd in de “Effectbeoordeling met betrekking tot het minimaliseren van het aan producten die in de EU in de handel worden gebracht verbonden risico op ontbossing en bosdegradatie” (hierna “effectbeoordeling”), wordt verwacht dat deze maatregelen de door de EU bevorderde ontbossing het doeltreffendst een halt toeroepen en de efficiëntste zijn van de maatregelen die ter voorbereiding van dit initiatief zijn onderzocht. Uit de bevindingen van de effectbeoordeling blijkt dat juridisch bindende opties (zoals een vereiste inzake ontbossingsvrij, bindende zorgvuldigheidseisen enz.) doeltreffender zouden zijn dan vrijwillige maatregelen (zoals vrijwillige zorgvuldigheid, vrijwillige etikettering of vrijwillige particuliere certificering). Deze bevindingen worden bevestigd door de resultaten van de openbare raadpleging, waaruit blijkt dat de overgrote meerderheid van de belanghebbenden — bedrijfsverenigingen en ngo’s — voorstander van een stelsel van bindende zorgvuldigheidseisen is.
•Keuze van het instrument
Het voorgestelde instrument is een “verordening” omdat het noodzakelijk is het hoogste niveau van harmonisatie te waarborgen om te voorkomen dat er tussen de lidstaten verschillende normen naast elkaar bestaan, hetgeen het fundamentele beginsel van vrij verkeer van goederen zou ondermijnen. Met een verordening zullen rechtstreekse eisen aan alle marktdeelnemers worden opgelegd, en zal bijgevolg worden gezorgd voor de nodige rechtszekerheid en handhavingsmogelijkheden van een volledig geïntegreerde markt in de hele EU. Een verordening zorgt er ook voor dat de verplichtingen in alle 27 lidstaten op hetzelfde moment en op dezelfde wijze worden uitgevoerd. De verordening zal ook zorgen voor minder onzekerheid over de termijnen tijdens het omzettingsproces, waarmee een richtlijn doorgaans gepaard gaat, want tijd en rechtszekerheid zijn van cruciaal belang gezien de voorspelde toename van de marktomvang en veranderingen in de marktdynamiek in het algemeen.
Het instrument is ook ontworpen als een toekomstbestendig dynamisch systeem, dat kan worden aangepast aan marktontwikkelingen, nieuwe gegevens en wetenschappelijk bewijs. Daartoe is voorzien in een aantal bevoegdheden voor de Commissie, zodat zij uitvoeringsmaatregelen kan nemen, onder meer om het resultaat van de landenbenchmarking bekend te maken en de grondstoffen die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, te herzien.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Dit initiatief bouwt voort op de bevindingen van de geschiktheidscontroles van de EU-houtverordening en de Flegt-verordening, die gelijktijdig met de effectbeoordeling voor deze verordening zijn uitgevoerd.
Uit de geschiktheidscontrole van de EU-houtverordening is gebleken dat de EU-houtverordening heeft geleid tot een verbeterde situatie in derde landen, ook in landen die ervoor hebben gekozen geen vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten aan te gaan. De belangrijkste handelspartners van de EU hebben stappen ondernomen om hun bosgovernancesystemen te versterken en illegale houtkap terug te dringen om aan de vereisten van de EU-houtverordening te voldoen. Hoewel er voor de EU-houtverordening een aantal structurele zwakke punten en handhavingsproblemen zijn vastgesteld, zijn er positieve resultaten op het gebied van zowel doeltreffendheid als efficiëntie geboekt. Dankzij de wereldwijde dekking van de EU-houtverordening heeft de EU nu een basis om nauw met andere consumerende landen samen te werken. Andere consumerende landen en handelspartners wereldwijd hebben een wetgevende aanpak gevolgd die vergelijkbaar is met die van de EU-houtverordening. In de bredere context van ontbossing is dit bijzonder belangrijk om in gedachten te houden, aangezien hieruit blijkt dat de EU, zelfs met een dalend marktaandeel, een impact kan hebben en wereldwijd het voortouw kan nemen.
Ondanks de uitdagingen waarmee de uitvoering ervan gepaard gaat, blijkt uit de bevindingen van de geschiktheidscontrole dat de voor de EU-houtverordening gekozen aanpak — zorgvuldigheid — flexibiliteit biedt om op nieuwe en opkomende uitdagingen in verband met illegale houtkap en illegale veranderingen in het landgebruik te reageren. De algemene vereiste (zorgvuldigheid) die aan alle in de EU gevestigde marktdeelnemers wordt opgelegd, zorgt er ook voor dat de verordening flexibel is ten aanzien van veranderingen in handelspatronen en veranderingen in landenrisicoprofielen. De voorgestelde optie zal het kader dat met de EU-houtverordening is opgezet, integreren en verbeteren. De EU-houtverordening zal derhalve worden ingetrokken.
De in het kader van de EU-houtverordening vastgestelde zorgvuldigheidsprocedure zal in deze verordening worden aangepast en verbeterd door de invoering van nieuwe elementen zoals de zorgvuldigheidsverklaring (artikel 4), de vereiste inzake geografische informatie of geolocatie, waarbij een verband wordt gelegd tussen de grondstoffen en producten enerzijds en het perceel waar zij zijn geproduceerd anderzijds (artikel 9), intensievere samenwerking met de douane (artikelen 14 en 24), minimumcontroleniveaus (artikel 14) en landenbenchmarking (artikelen 25-26).
De geschiktheidscontrole van de Flegt-verordening heeft de resultaten van de vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten (VPA’s) in het kader van Flegt bevestigd in termen van grotere participatie van belanghebbenden en verbeterde kaders voor bosgovernance in partnerlanden, en heeft tegelijkertijd een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht. In de geschiktheidscontrole is er ook op gewezen dat er weinig bewijs is dat de VPA’s in het algemeen hebben bijgedragen tot het terugdringen van illegale houtkap. Hoewel het bij de verordening ingestelde EU-systeem een efficiënt instrument zou zijn om de nalevingskosten voor EU-marktdeelnemers te verlagen, is het belangrijkste instrument voor de operationalisering ervan, namelijk de VPA’s, niet succesvol geweest. Een van de belangrijkste problemen met de Flegt-verordening is het feit dat de belangrijkste handelspartners van de EU geen belangstelling hebben getoond om deel te nemen aan VPA-processen, waardoor slechts 3 % van de invoer van hout in de EU onder een operationeel VPA-systeem valt. Meer dan 15 jaar nadat het Flegt-actieplan in 2003 de basis voor deze processen heeft gelegd, heeft slechts één van de 15 landen waarmee de EU een VPA-proces heeft doorlopen, een operationeel Flegt-vergunningensysteem ingevoerd en slechts één land in de top 10 van de houthandelspartners van de EU is betrokken bij een VPA-proces.
Om de bilaterale verbintenissen die de Europese Unie is aangegaan, na te komen en om de met de partnerlanden die over een operationeel systeem beschikken (Flegt-vergunningenfase) geboekte vooruitgang te behouden, bevat deze verordening een bepaling waarin wordt verklaard dat hout waarvoor een Flegt-vergunning is afgegeven, voldoet aan de wettigheidsvereiste. Sommige VPA-componenten kunnen waar mogelijk en met goedkeuring van de partners worden geïntegreerd in specifieke samenwerkingsprogramma’s, zoals bospartnerschappen of andere, om bosgovernance verder te ondersteunen.
•Raadpleging van belanghebbenden
De openbare raadpleging die de Commissie in 2020 heeft gehouden, heeft bijna 1,2 miljoen reacties opgeleverd. Een meerderheid van de belanghebbenden was het erover eens dat een optreden op EU-niveau nodig is om de bijdrage van de EU aan wereldwijde ontbossing en bosdegradatie te verminderen. De meeste belanghebbenden waren het ook eens over de vaststelling van een EU-definitie van “ontbossingsvrij” als een vereiste voor de beleidsinterventie.
Wat de beleidsmaatregelen betreft, bleek uit de openbare raadpleging dat er sterke steun is voor juridisch bindende opties (vereiste inzake ontbossingsvrij, bindende zorgvuldigheidseisen, verplichte publieke certificering enz.), terwijl zachte, vrijwillige maatregelen zoals vrijwillige zorgvuldigheidseisen, vrijwillige etikettering of vrijwillige particuliere certificering als niet-doeltreffendheid werden beschouwd. De overgrote meerderheid van de belanghebbenden — bedrijfsverenigingen en ngo’s — was voorstander van een stelsel van bindende zorgvuldigheidseisen, maar op de vraag hoe zij het stelsel willen ingevuld zien, gaven de respondenten een uiteenlopend antwoord. De gedetailleerde conclusies van de raadplegingen van belanghebbenden, met inbegrip van de feedback over de aanvangseffectbeoordeling, de bevindingen van de openbare raadpleging en de resultaten van de gerichte raadplegingen van belanghebbenden, zijn opgenomen in bijlage 2 bij de effectbeoordeling.
In overeenstemming met de aankondiging in de mededeling van 2019, de Europese Green Deal, de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie, is dit initiatief gericht op bossen. Het Europees Parlement en de ngo’s hebben voor de integratie van andere ecosystemen gepleit. Op basis van de ervaring met de bestaande wetgeving werd een dergelijke uitbreiding van het toepassingsgebied als voorbarig beschouwd, aangezien het gebrek aan praktische ervaring afbreuk zou doen aan de doeltreffendheid en handhaving van de hierbij beoordeelde beleidsmaatregelen. In het kader van een vroegtijdige evaluatie zal echter worden nagegaan of het nodig en haalbaar is het toepassingsgebied van het initiatief uit te breiden tot andere ecosystemen.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Ter ondersteuning van de analyse van de verschillende opties heeft de Commissie een ondersteuningscontract aan externe deskundigen gegund om twee studies uit te voeren: “Impact assessment on demand side measures to address deforestation” (“Effectbeoordeling van maatregelen aan de vraagzijde om ontbossing aan te pakken”) en “Support study for a Fitness Check of the EUTR and FLEGT Regulation” (“Ondersteunende studie voor een geschiktheidscontrole van de EU-houtverordening en de Flegt-verordening”). Deze studies leverden een deel van de analyse en gegevens die ten grondslag liggen aan de beleidsopties die in de effectbeoordeling en vervolgens in deze verordening zijn gepresenteerd. Dit initiatief bouwt ook voort op de bevindingen van een derde studie, getiteld “Certification and Verification Schemes in the Forest Sector and for Wood-based Products” (“Certificerings- en controleregelingen in de bosbouwsector en voor producten op basis van hout”), die gelijktijdig met de effectbeoordeling is uitgevoerd.
De Commissie heeft ook gebruikgemaakt van de input die werd verstrekt tijdens de vergaderingen van haar deskundigengroep/multistakeholderplatform betreffende de bescherming en het herstel van de bossen wereldwijd, met inbegrip van de EU-houtverordening en de Flegt-verordening. Sinds de lancering van de routekaart voor dit wetgevingsinitiatief in februari 2020 is de groep negen keer in verschillende configuraties samengekomen, waarvan vier keer voor specifieke workshops om input te verzamelen over de in de effectbeoordeling bestudeerde beleidsopties.
Naast bovengenoemde ondersteunende studies, vergaderingen van de deskundigengroep en raadplegingen van belanghebbenden heeft de Commissie ook bijzondere aandacht besteed aan de resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau (2020/2006 (INL)), alsook aan de standpunten van de Raad van de Europese Unie, met name in de conclusies van de Raad over de mededeling van 2019.
•Effectbeoordeling
In totaal werden 17 beleidsmaatregelen in aanmerking genomen bij de eerste levensvatbaarheidsscreening die in het kader van de voorbereidende effectbeoordeling is uitgevoerd. Deze eerste lijst omvatte een breed scala aan mogelijke maatregelen, waaronder zowel regelgevende als niet-regelgevende instrumenten. Bij de levensvatbaarheidsscreening werd elke beleidsmaatregel getoetst aan een aantal criteria, zoals de juridische, technische en politieke haalbaarheid en evenredigheid, de potentiële doeltreffendheid en efficiëntie ervan en de feedback van belanghebbenden, EU-lidstaten en derde landen.
Op basis van de levensvatbaarheidsscreening zijn vijf beleidsopties geselecteerd en nader bestudeerd: 1) een verbeterde procedure voor bindende zorgvuldigheidseisen; 2) een benchmarkingsysteem en een lijst van marktdeelnemers die in overtreding zijn, in combinatie met een gefaseerd, verbeterd stelsel van bindende zorgvuldigheidseisen; 3) een verplichte publieke certificering in combinatie met een verbeterde zorgvuldigheidsvereiste; 4) verplichte etikettering in combinatie met een verbeterde zorgvuldigheidsvereiste; 5) een vereiste inzake ontbossingsvrij voor het in de EU in de handel brengen, ondersteund door een benchmarkingsysteem en een kaartensysteem voor landen.
Alle overwogen beleidsopties bouwen voort op gemeenschappelijke elementen: 1) een definitie van “ontbossingsvrij” op basis van de definitie van de FAO, waaraan producten moeten voldoen, en een aanvullende vereiste dat producten legaal moeten zijn volgens de wetgeving van het land van productie; 2) een productomschrijving, die regelmatig wordt geëvalueerd en geactualiseerd, met bijzondere aandacht voor producten met de grootste verdisconteerde ontbossing in de EU (rundvlees, palmolie, soja, hout, cacao en koffie) en aanverwante producten; 3) een verbod op het in de Unie in de handel brengen van grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden en die niet in overeenstemming met de toepasselijke en relevante wetgeving van de landen van productie zijn geproduceerd. De opties 2 tot en met 4 worden gecombineerd met een bindende zorgvuldigheidsvereiste, zoals voorgesteld in optie 1.
De voorkeur ging uit naar optie 2. Die optie combineert een zorgvuldigheidsvereiste met een landenbenchmarkingsysteem waarbij landen in categorieën worden ingedeeld op basis van de ontbossing en bosdegradatie in verband met de desbetreffende grondstoffen en criteria inzake de inspanningen van de landen voor de bestrijding van ontbossing en bosdegradatie. De landen zullen in drie categorieën worden ingedeeld: laag, standaard- en hoog risico. De verplichtingen voor de marktdeelnemers en de autoriteiten van de lidstaten zullen variëren naargelang van het risiconiveau van het land van productie, waarbij voor landen met een laag risico vereenvoudigde zorgvuldigheidsverplichtingen en voor landen met een hoog risico verscherpte controles gelden.
Verwacht wordt dat door de voorkeursoptie tegen 2030 ruim meer dan 71 920 hectare bos minder zal worden gekapt of aangetast als gevolg van de consumptie en productie in de EU van de zes grondstoffen die onder het toepassingsgebied vallen. Hierdoor zou ook ten minste 31,9 miljoen ton minder koolstof als gevolg van de consumptie en de productie van de desbetreffende grondstoffen in de EU in de atmosfeer worden uitgestoten, wat kan worden vertaald in een economische besparing van minstens 3,2 miljard EUR per jaar. Bovendien wordt verwacht dat deze optie een beslissende bijdrage zal leveren aan de bescherming van de biodiversiteit, die op haar beurt ook nauw verband houdt met het voorkomen van klimaatverandering.
Deze optie moet ook bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het EU-optreden, namelijk het creëren van een gelijk speelveld voor ondernemingen die op de markt van de Unie actief zijn, het tot een minimum beperken van de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, en het verhogen van de vraag naar legale en “ontbossingsvrije” grondstoffen en producten in de EU, en de handel daarin. Kleine landbouwbedrijven die de desbetreffende grondstoffen produceren, kunnen met aanpassingsproblemen worden geconfronteerd. Al deze factoren zullen naar verwachting tegen de voorgestelde afsluitingsdatum van 2020 worden verzacht, aangezien de meeste momenteel verhandelde producten afkomstig zijn van grond die vóór 2020 in productie is genomen.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Deze verordening zal naar verwachting een gelijk speelveld creëren voor bedrijven die op de markt van de Unie actief zijn. Van producenten die hun productie duurzamer en hun toeleveringsketens transparanter maken, wordt verwacht dat hun aandeel op de markt van de Unie en hun concurrentievermogen zullen toenemen ten opzichte van producenten die ontbossing veroorzaken, ongeacht hun omvang. Het is immers niet de omvang van de ondernemingen, maar de complexiteit van de toeleveringsketens en de risico’s die verbonden zijn aan het land van oorsprong, die voornamelijk de kosten van de zorgvuldigheidsvereiste bepalen.
Hoewel de uitvoering van zorgvuldigheidsprocedures (en, waar nodig, verschuivingen van toeleveringsketens) moeilijker kan zijn voor kmo’s, zouden exploitanten van kmo’s en handelaren in het geval van de combinatie van de zorgvuldigheidsvereiste en benchmarking kunnen profiteren van de lagere kosten van de vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure indien zij kiezen voor producten die van toeleveringsketens met een laag risico afkomstig zijn.
Het voorstel omvat een “informatie- en communicatiesysteem” (artikel 29) waarmee informatie elektronisch kan worden verwerkt, zowel tussen de bevoegde autoriteiten onderling als tussen de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers. Dit systeem zal de taken van de marktdeelnemers en de handhaving door de bevoegde autoriteiten vergemakkelijken en stroomlijnen.
•Grondrechten
De voorgestelde beleidsoptie vereist dat producten overeenkomstig de definitie van ontbossingsvrij en de wetgeving van het land van productie zijn geproduceerd. Dit houdt in dat bij de beoordeling of producten aan dit initiatief voldoen, rekening moet worden gehouden met de (zowel nationale als internationale) toepasselijke arbeids-, milieu- en mensenrechtenwetgeving in het land van productie, dus ook met de rechten van inheemse volkeren. Bijgevolg zal de beleidsoptie naar verwachting bijdragen tot de bescherming van de rechten van kwetsbare lokale gemeenschappen.
Op het niveau van de Unie is het voorstel in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de EU, en met name met artikel 2 (recht op leven), artikel 8 (bescherming van persoonsgegevens), artikel 16 (vrijheid van ondernemerschap), artikel 17 (recht op eigendom) en artikel 37 (milieubescherming).
Overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest moeten beperkingen door dit wetgevingsvoorstel op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en moeten zij de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het waarborgen van een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu vormen met name een door het Handvest erkende doelstelling van algemeen belang die beperkingen op andere grondrechten kan rechtvaardigen.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het financieel memorandum dat bij dit voorstel is gevoegd, beschrijft de gevolgen voor de begroting en voor de personele en administratieve middelen.
Er is voorzien in een begroting van in totaal 16 519 000 EUR voor het opstellen van de verordening en de uitvoering ervan tijdens de eerst vijf toepassingsjaren ervan (voorlopig gepland van 2023 tot en met 2027). Dit omvat een begroting van 6 650 000 EUR onder rubriek 7 van het meerjarige financiële kader (MFK) voor personele middelen (vijf extra personeelsleden in DG ENV voor de uitvoering van de verordening en internationale samenwerking, twee extra personeelsleden in DG INTPA voor de betreffende samenwerking en ontwikkeling en 1 personeelslid in DG TAXUD voor de uitvoering van douaneverplichtingen) en andere administratieve uitgaven. Van de totale begroting wordt ook 9 869 000 EUR gereserveerd voor uitgaven onder rubriek 3 van het MFK, zoals ondersteuning van diverse uitvoeringstaken in verband met de wettelijke bepalingen die de diensten van de Commissie van 2022 tot en met 2027 zullen uitvoeren, met inbegrip van aanbestedingen en eventuele administratieve regelingen.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De autoriteiten van de lidstaten (met name de bevoegde autoriteiten als beschreven in hoofdstuk 3 zijn verantwoordelijk voor de handhaving van deze verordening. Daartoe stellen zij op basis van een op risico’s gebaseerde benadering en rekening houdend met het via het landenbenchmarkingsysteem toegekende risiconiveau inspectieplannen op. Het in artikel 20 vastgestelde rapportagekader bouwt voort op de ervaring van de EU-houtverordening en is erop gericht de evaluatie van de monitoringactiviteiten van de lidstaten, de inhoud en de kwaliteit van de controles en de follow-up daarvan te versterken.
Het systeem moet drie jaar na de volledige inwerkingstelling ervan, en vervolgens om de vijf jaar, worden geëvalueerd om eventuele problemen en mogelijke verbeteringen vast te stellen. In artikel 32 wordt specifiek bepaald dat bij de eerste evaluatie moet worden beoordeeld of een uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening tot andere ecosystemen noodzakelijk en haalbaar is. Bovendien zal de Commissie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding een eerste evaluatie van bijlage I uitvoeren op basis van door wetenschappelijk bewijs ondersteunde indicaties.
•Artikelsgewijze toelichting
·
Artikel 1: Onderwerp en toepassingsgebied
In artikel 1, lid 1, wordt het toepassingsgebied rationae materiae van de verordening omschreven aan de hand van een definitie van “desbetreffende grondstoffen” (d.w.z. runderen, cacao, koffie, oliepalm, soja en hout) en “desbetreffende producten” (d.w.z. de producten in bijlage I die de desbetreffende grondstoffen bevatten, ermee zijn gevoederd of ermee zijn vervaardigd), waarop deze verordening van toepassing is. Ook wordt verduidelijkt dat de verordening zowel van toepassing is op het in de Unie in de handel brengen en het op de markt van de Unie aanbieden als op de uitvoer uit de Unie.
In lid 2 wordt de toepassing ratione temporis van deze verordening verduidelijkt, namelijk dat de verordening niet van toepassing is op de in de Unie in de handel gebrachte of uit de Unie uitgevoerde desbetreffende grondstoffen en producten die vóór de datum van inwerkingtreding, zoals vastgelegd in artikel 36, zijn geproduceerd.
·Artikel 2: Definities
Artikel 2 bevat de definities van termen die in de rest van het dispositief van de verordening worden gebruikt. De definities [punten 1 tot en met 8] zijn nodig om de kerndoelstelling van het instrument operationeel te maken en hebben betrekking op termen zoals ontbossing, bossen, plantages, ontbossingsvrij en geproduceerd. Ze zijn zoveel mogelijk gebaseerd op concepten die op internationaal niveau zijn ontwikkeld, met name binnen de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO).
De vaststelling van een definitie van “ontbossingsvrij” is een van de belangrijkste vernieuwingen van de voorgestelde verordening ten opzichte van de EU-houtverordening. Uit de resultaten van de effectbeoordeling blijkt dat de vaststelling van een gemeenschappelijke eis voor producten en grondstoffen, ongeacht het land van productie, naar verwachting de doeltreffendheid van de beleidsinterventie zal vergroten door lacunes in verband met legale ontbossing te voorkomen en door de uitvoering te vergemakkelijken via monitoring op afstand. Bovendien zal de definitie van ontbossingsvrij naar verwachting voorkomen dat partnerlanden verkeerde stimulansen krijgen en de milieunormen gaan verlagen om hun producten gemakkelijker in de Unie in de handel te krijgen wanneer in het voorstel alleen wettigheidscontroles worden vastgesteld.
In de definitie van ontbossingsvrij wordt een afsluitingsdatum van 31 december 2020 vastgesteld. Dit betekent dat geen grondstoffen en producten die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, de markt van de Unie mogen binnenkomen of verlaten indien zij zijn geproduceerd op land waar na die datum ontbossing of bosdegradatie heeft plaatsgevonden. De voorgestelde datum beperkt de verstoring van de toeleveringsketens en de mogelijke negatieve effecten in partnerlanden tot een minimum. Dit komt overeen met internationale verbintenissen in bijvoorbeeld de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (doelstelling 15.2) om ontbossing een halt toe te roepen.
De overige definities [punten 9 tot en met 30] hebben betrekking op de plichthouders en de gereglementeerde activiteiten en omschrijven termen zoals marktdeelnemer, handelaar, in de handel brengen, op de markt aanbieden enz. Voor zover mogelijk zijn zij gebaseerd op bestaande concepten in de relevante EU-wetgeving inzake de interne markt en douane, en worden ook specifieke problemen die bij de uitvoering van de EU-houtverordening aan het licht zijn gekomen, aangepakt. De definities zijn licht gewijzigd in het licht van de effectbeoordeling zodat ze juridisch sluitender zijn en in overeenstemming zijn met de nieuwe ontwikkelingen in de desbetreffende EU-wetgeving.
·Artikel 3: Verbod
Artikel 3 is een hoeksteen van de verordening, want daarin wordt duidelijk bepaald dat het verboden is de desbetreffende grondstoffen en producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, maar die er niet aan voldoen, in de Unie in de handel te brengen, op de markt van de Unie aan te bieden of uit de markt van de Unie uit te voeren, samen met de verduidelijking dat bij de uitvoering van dergelijke handelsactiviteiten altijd een zorgvuldigheidsverklaring nodig is. De verwijzing naar ontbossing (a) en wettigheid (b) is noodzakelijk om de belangrijkste doelstellingen van deze verordening op een alomvattende manier te kunnen aanpakken.
Het verbod (c) vult de andere aan door een algemene verplichting in te voeren om zorgvuldigheidsverklaringen in te dienen wanneer desbetreffende grondstoffen en producten in de handel worden gebracht. Dit verbod zorgt ervoor dat marktdeelnemers zich bewust worden van hun zorgvuldigheidsplicht en worden aangemoedigd zorgvuldigheidsprocedures uit te voeren. Deze vereiste vloeit voort uit de ervaring die met de EU-houtverordening is opgedaan en zal de handhaving en, waar nodig, het nemen van gerechtelijke stappen om dergelijke inbreuken te verhelpen of te bestraffen, vergemakkelijken.
·Artikel 4: Verplichtingen van de marktdeelnemers
In artikel 4 worden de verplichtingen van de marktdeelnemers uit hoofde van de verordening vastgesteld. Het artikel bevat een beschrijving van de zorgvuldigheidsprocedure en dient dus als algemene regel voor de verplichtingen van marktdeelnemers. Lid 1 bevat de verplichting voor marktdeelnemers om zorgvuldigheid te betrachten zodat alle desbetreffende grondstoffen en producten in overeenstemming zijn met de verbodsbepalingen van artikel 3, punten a) en b), en om een zorgvuldigheidsverklaring in te dienen voordat zij de desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel brengen. De in de zorgvuldigheidsverklaring vereiste informatie wordt in bijlage II beschreven.
In lid 2 wordt de specifieke procedure beschreven die van toepassing is op de indiening van zorgvuldigheidsverklaringen. Nadat de marktdeelnemer tot de conclusie is gekomen dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product in overeenstemming is met de verordening, moet hij of zij een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem uploaden (zie artikel 31) voordat de grondstof of het product in de handel wordt gebracht. Voor desbetreffende grondstoffen en producten die onder de regeling “in het vrije verkeer brengen” of “uitvoer” worden geplaatst, moet, met het oog op de noodzakelijke nauwe samenwerking tussen de douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten, in de douaneaangifte naar de zorgvuldigheidsverklaring worden verwezen. Overeenkomstig lid 3 dragen de marktdeelnemers de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van de producten door een zorgvuldigheidsverklaring op te stellen. Lid 4 vereist uitdrukkelijk dat marktdeelnemers afzien van het in de handel brengen of uitvoeren indien zij voorafgaand geen zorgvuldigheidsverklaring hebben ingediend. In lid 5 is vastgesteld dat dezelfde verplichting van toepassing is wanneer 1) desbetreffende producten of grondstoffen niet voldoen aan de vereisten inzake “ontbossingsvrij” of “wettigheid”, of 2) wanneer uit de zorgvuldigheidsprocedure blijkt dat het risico op non-conformiteit niet verwaarloosbaar is of 3) wanneer de zorgvuldigheidsprocedure niet is voltooid. Lid 6 verplicht marktdeelnemers om actie te ondernemen en de bevoegde autoriteiten ervan in kennis te stellen als er nieuwe informatie beschikbaar komt nadat de zorgvuldigheidsprocedure is afgerond en de verklaring is ingediend.
·Artikel 6: Verplichtingen van handelaren
Voor de toepassing van deze verordening kan, net als in de EU-houtverordening, een handelaar worden gedefinieerd als “elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit desbetreffende grondstoffen en producten op de markt van de Unie aanbiedt” [artikel 2, punt j)]. Over het algemeen gelden voor handelaren minder zware verplichtingen dan voor marktdeelnemers, aangezien op het moment dat de desbetreffende grondstoffen of producten bij de handelaar zijn, deze reeds in de handel zijn gebracht. Handelaren, met name grote handelaren, hebben wel een aanzienlijke invloed op toeleveringsketens en spelen een belangrijke rol bij het waarborgen dat desbetreffende grondstoffen en producten ontbossingsvrij zijn.
Daarom maakt dit artikel een onderscheid tussen verplichtingen die van toepassing zijn op grote handelaren die geen kleine of middelgrote onderneming (kmo) zijn, en verplichtingen die van toepassing zijn op handelaren die een kmo zijn. Volgens de leden 2 en 3 moeten handelaren die een kmo zijn, een register van hun leveranciers en klanten bijhouden en deze informatie gedurende minstens vijf jaar bewaren en op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten stellen. Deze eis zal naar verwachting slechts verwaarloosbare kosten met zich meebrengen, aangezien wordt verwacht dat dergelijke informatie in het kader van de normale bedrijfsvoering wordt verzameld. Van handelaren die een kmo zijn, wordt ook verwacht dat zij maatregelen nemen en de bevoegde autoriteiten inlichten indien er nieuwe informatie beschikbaar wordt over de non-conformiteit van hun grondstoffen en producten (lid 4).
Omgekeerd gelden voor grote handelaren die geen kmo zijn dezelfde verplichtingen als voor marktdeelnemers (lid 5). Grote handelaren moeten derhalve overeenkomstig artikel 4 een zorgvuldigheidsverklaring indienen, waardoor zij verantwoordelijk worden voor de overeenstemming van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product met deze verordening. Bovendien zijn zij onderworpen aan dezelfde zorgvuldigheidsprocedure als de marktdeelnemers: naast het verzamelen van informatie moeten zij een risicobeoordeling uitvoeren overeenkomstig artikel en, waar nodig, een procedure tot vermindering van de risico’s overeenkomstig artikel 10. De handelaren die een kmo zijn, zijn van deze verplichtingen vrijgesteld. Evenzo worden grote handelaren onderworpen aan dezelfde controles als marktdeelnemers zoals bedoeld in artikel 15, terwijl handelaren die een kmo zijn, worden onderworpen aan controles zoals bedoeld in artikel 16.
·Artikel 8: Zorgvuldigheid
Artikel 8 beschrijft de overeenkomstig artikel 4, lid 1, voor marktdeelnemers en overeenkomstig artikel 6, lid 5, voor handelaren die geen kmo zijn verplichte zorgvuldigheidsprocedure. De zorgvuldigheidsprocedures moeten ervoor zorgen dat het risico dat niet-conforme desbetreffende grondstoffen of producten in de Unie in de handel worden gebracht of uit de markt van de Unie worden uitgevoerd, verwaarloosbaar is. Daartoe verzamelen marktdeelnemers en handelaren die geen kmo zijn, als eerste stap van de zorgvuldigheidsprocedure, alle relevante informatie (zoals vermeld in artikel 9). Als tweede stap van de zorgvuldigheidsprocedure identificeren en beoordelen zij op basis van die informatie het risico van mogelijke non-conformiteit van desbetreffende grondstoffen en producten met de voorschriften van deze verordening [artikel 10, leden 1 tot en met 4 en lid 6]. Waar nodig beperken zij, als derde stap van de zorgvuldigheidsprocedure, die risico’s op passende wijze tot een verwaarloosbaar niveau [artikel 10, lid 5].
De zorgvuldigheidsprocedures moeten worden uitgevoerd voordat desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel worden gebracht of voordat zij uit de markt van de Unie worden uitgevoerd. Indien de conclusie van de risicobeoordeling luidt dat het risico dat niet-conforme grondstoffen of producten de markt van de Unie binnenkomen, niet verwaarloosbaar is, moet de marktdeelnemer risicobeperkende maatregelen nemen die toereikend zijn om het risico tot een verwaarloosbaar niveau te brengen. Als er geen toegang is tot de toepasselijke wetgeving of andere relevante informatie, kan het risico niet volledig worden beoordeeld en dus niet tot een verwaarloosbaar niveau worden beperkt. Indien het risico niet tot een verwaarloosbaar niveau kan worden beperkt, brengt de marktdeelnemer de desbetreffende grondstoffen of producten niet in de Unie in de handel [artikel 10, lid 1].
·Artikel 9: Informatieplicht
Een belangrijke vernieuwing ten opzichte van de EU-houtverordening is de in artikel 9 opgenomen verplichting tot verstrekking van geografische informatie, op grond waarvan marktdeelnemers de geografische coördinaten (of geolocatie via breedte- en lengtegraad) van alle percelen waar de desbetreffende grondstoffen en producten zijn geproduceerd, moeten verzamelen. Aangezien ontbossing verband houdt met veranderingen in landgebruik, moet voor het monitoren van ontbossing een duidelijk verband worden gelegd tussen de grondstof die of het product dat in de Unie in de handel wordt gebracht of uit de markt van de Unie wordt uitgevoerd, en het perceel waar de grondstof of het product werd geteeld of gekweekt.
Door informatie over het perceel of het landbouwbedrijf waar de grondstof wordt geproduceerd, te vereisen, kunnen satellietbeelden en plaatsbepaling per satelliet — algemeen beschikbare en gratis te gebruiken digitale instrumenten — worden gebruikt om na te gaan of een product of grondstof al dan niet conform is. Geografische informatie over het perceel en satellietmonitoring is een in de praktijk geteste en beproefde combinatie om ontbossing in een bepaald gebied een halt toe te roepen en zal naar verwachting de doeltreffendheid van de beleidsinterventie vergroten en fraude in toeleveringsketens bemoeilijken en gemakkelijker opspoorbaar maken. De Unie heeft een eigen PNT-technologie voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling per satelliet (Egnos/Galileo) en een eigen systeem voor aardobservatie (Copernicus) ontwikkeld. Zowel Egnos/Galileo als Copernicus leveren geavanceerde diensten die publieke en private gebruikers belangrijke economische voordelen bieden. Daarom kunnen satellietbeelden en plaatsbepaling per satelliet die afkomstig zijn van het gebruik van Egnos/Galileo en Copernicus worden gebruikt voor nalevingscontroles.
Geografische informatie die producten in verband brengt met het perceel, wordt reeds gebruikt door de industrie en certificeringsorganisaties, alsook voor relevante EU-wetgeving. Richtlijn (EU) 2018/2001 vereist informatie over het “oorsprongsgebied” voor problematische landen. Een reeks EU-regels garandeert de traceerbaarheid van rundvlees “van geboorte tot dood”, onder meer door middel van oormerken, runderpaspoorten en een geautomatiseerd gegevensbestand.
·Artikel 10: Risicobeoordeling en -beperking
Artikel 10 beschrijft de stappen die moeten worden ondernomen om het risico dat desbetreffende grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden in de handel worden gebracht, te beoordelen en te beperken. In dit artikel worden de criteria en de modaliteiten voor het uitvoeren van risicobeoordeling en risicobeperking nader beschreven — respectievelijk de tweede en de derde stap van de zorgvuldigheidsprocedure zoals ingevoerd in artikel 8. In artikel 10, lid 1, wordt het doel van de risicobeoordeling verduidelijkt, namelijk het vaststellen van mogelijke non-conformiteit van desbetreffende grondstoffen en producten met deze verordening, en wordt het centrale verbod voor marktdeelnemers vastgesteld om de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product in de handel te brengen, tenzij zij kunnen aantonen dat het non-conformiteitsrisico verwaarloosbaar is. Het begrip “verwaarloosbaar risico” wordt in artikel 2, punt 18, gedefinieerd als de situatie waarin een volledige beoordeling van zowel de productspecifieke als de algemene informatie over de overeenstemming van desbetreffende grondstoffen of producten met artikel 3, punten a) en b), geen aanleiding tot bezorgdheid geeft.
In lid 2 worden de in de EU-houtverordening vastgestelde risicobeoordelingscriteria overgenomen en verder gekwalificeerd, en worden de marktdeelnemers aanvullende aanwijzingen verstrekt over de elementen waarmee zij rekening moeten houden en die betrekking hebben op het feit dat deze verordening gericht is op zowel wettigheid als duurzaamheid (d.w.z. ontbossingsvrij). Naast het risiconiveau dat door het landenbenchmarkingsysteem is vastgesteld, bevat de lijst informatie over het land/gebied van productie, kenmerken van de desbetreffende grondstof en het desbetreffende product en van de toeleveringsketen, alsmede andere relevante aanvullende informatie zoals certificering of andere controle-instrumenten van derden, mits deze voldoen aan de informatievoorschriften van artikel 9.
·Artikel 12: Vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure
Artikel 12 beschrijft de verplichtingen die voortvloeien uit het betrekken van desbetreffende grondstoffen en producten uit een land of gebied dat volgens het in hoofdstuk 4 beschreven landenbenchmarkingsysteem als land of gebied met een laag risico is beoordeeld. Wanneer het land van productie, of delen daarvan, in het kader van de benchmarking als laag risico is (zijn) aangemerkt, moeten de marktdeelnemers nog steeds overeenkomstig de in artikel 9 vastgestelde eerste stap van de zorgvuldigheidsprocedure informatie, documentatie en gegevens verzamelen waaruit blijkt dat de desbetreffende grondstoffen en producten in overeenstemming met artikel 3 van deze verordening zijn. Zij worden echter vrijgesteld van de tweede en derde stap van de zorgvuldigheidsprocedure, d.w.z. de in artikel 10 beschreven risicobeoordeling en risicobeperking. De marktdeelnemers zijn derhalve in dit geval in beginsel niet verplicht aan te tonen dat het non-conformiteitsrisico verwaarloosbaar is.
Indien de marktdeelnemer echter, bijvoorbeeld door het verzamelen van informatie, kennis krijgt van informatie over een specifiek non-conformiteitsrisico, moet aan alle verplichtingen van artikel 8 worden voldaan en dus alle drie de stappen van de zorgvuldigheidsprocedure worden uitgevoerd [artikel 12, lid 2].
·Artikel 14: Controleverplichtingen
In artikel 14 worden de algemene verplichtingen van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van de verordening vastgesteld. In de leden 1 en 2 van dat artikel wordt de centrale verplichting van de bevoegde autoriteiten vastgesteld om controles uit te voeren bij marktdeelnemers en handelaren om na te gaan of zij aan de zorgvuldigheidseisen voldoen en of de desbetreffende grondstoffen en producten die in de Unie in de handel worden gebracht of op de markt van de Unie worden aangeboden of daaruit worden uitgevoerd, in overeenstemming met de verordening zijn. Lid 3 verwijst naar het op risico’s gebaseerde plan, een belangrijk instrument dat als leidraad moet dienen bij de door de bevoegde autoriteit uitgevoerde controles. De controleplannen moeten risicocriteria bevatten voor het uitvoeren van een risicoanalyse van de zorgvuldigheidsverklaringen. De plannen moeten regelmatig worden herzien in het licht van de resultaten van de uitvoering ervan. Marktdeelnemers en handelaren met een consistente staat van dienst op het gebied van naleving hoeven minder vaak te worden gecontroleerd.
Lid 4 vereist dat de bevoegde autoriteiten de risicoanalyse van zorgvuldigheidsverklaringen uitvoeren met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken die in het overeenkomstig artikel 31 opgezette informatiesysteem zijn geïntegreerd.
Lid 5 bepaalt dat bevoegde autoriteiten via de risicoanalyse moeten kunnen nagaan welke marktdeelnemers of handelaren, of desbetreffende grondstoffen en producten, moeten worden gecontroleerd.
Lid 6 vereist dat de bevoegde autoriteiten onmiddellijk maatregelen nemen indien uit de risicoanalyse blijkt dat bepaalde grondstoffen en producten een hoog non-conformiteitsrisico inhouden. Deze maatregelen kunnen voorlopige maatregelen omvatten om het in de handel brengen of het op de markt aanbieden van de grondstoffen en producten op te schorten. In het geval van goederen die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, en zodra de in artikel 26, lid 1, bedoelde elektronische interface beschikbaar is, kunnen de bevoegde autoriteiten de douaneautoriteiten verzoeken het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van de goederen met een hoog risico op te schorten.
De tijdelijke schorsingen van goederen en producten met een hoog risico moeten de bevoegde autoriteiten in staat stellen de nodige controles uit te voeren op de conformiteit van de goederen en producten. Lid 7 voorziet in een schorsingstermijn van aanvankelijk drie werkdagen, die kan worden verlengd indien de bevoegde autoriteiten extra tijd nodig hebben.
Lid 8 verplicht de bevoegde autoriteiten informatie uit te wisselen en de ontwikkeling van de in de controleplannen opgenomen risicocriteria te coördineren. Dit moet een uniforme toepassing van de verordening bevorderen en de doeltreffendheid ervan verbeteren.
Lid 9 voorziet in een belangrijke verplichting voor de lidstaten om te zorgen voor doeltreffende controles via hun bevoegde autoriteiten. De twee gebruikte parameters waarborgen dat een bepaald aantal marktdeelnemers en handelaren wordt gecontroleerd, terwijl voor elke categorie grondstoffen en producten ook een bepaald percentage van de marktwaarde wordt verlangd. Eenzijdige benaderingen, zoals het controleren van slechts een paar marktdeelnemers en handelaren met een groot marktaandeel of het controleren van grotere aantallen kleine marktdeelnemers en handelaren met een verwaarloosbaar marktaandeel, maken deze verordening ondoeltreffend en zijn daarom uit hoofde van lid 5 uitgesloten. De dekkingspercentages zijn noodzakelijk om de markt op alomvattende wijze te controleren en potentiële inbreuken te ontmoedigen.
In lid 10 wordt naar het landenbenchmarkingsysteem verwezen en wordt de noodzaak van verscherpte controles (artikel 20) door de bevoegde autoriteiten vastgesteld ten aanzien van grondstoffen en producten die in landen met een hoog risico, of delen daarvan, worden geproduceerd. Daarmee worden de taken van de bevoegde autoriteiten aan het drieledige benchmarkingsysteem (zoals beschreven in artikel 27) gekoppeld.
Onverminderd het belang van controles die overeenkomstig de op risico’s gebaseerde plannen worden uitgevoerd, wordt in lid 11 verduidelijkt dat de bevoegde autoriteiten ook buiten het toepassingsgebied van dergelijke plannen controles moeten uitvoeren wanneer zij in het bezit komen van bewijsmateriaal of andere relevante informatie met betrekking tot mogelijke gevallen van non-conformiteit met deze verordening.
·Artikel 15: Controle van marktdeelnemers
In dit artikel wordt de verplichting van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de op de marktdeelnemers uit te voeren controles vastgesteld. Het bouwt voort op artikel 10, lid 3, van de EU-houtverordening, maar biedt aanvullende duidelijkheid en richtsnoeren over specifieke criteria voor door de bevoegde autoriteit uit te voeren controles om de relevante documentatie van het gebruikte stelsel van zorgvuldigheidseisen beter te analyseren en het non-conformiteitsrisico beter te beoordelen. Duidelijke normen voor de nalevingscontroles door bevoegde autoriteiten zijn een essentieel element om een doeltreffende en uniforme toepassing van deze verordening in de hele Unie te waarborgen.
In lid 2 wordt een onderscheid gemaakt tussen verplichte en facultatieve maatregelen. De in punten a) tot en met d) bedoelde verplichte maatregelen omvatten controles van de zorgvuldigheidsdocumentatie en -procedures waarvoor de bevoegde autoriteiten geen technische analyses van producten of andere activiteiten ter plaatse hoeven uit te voeren. De in punten e) tot en met h) bedoelde facultatieve maatregelen omvatten inspecties ter plaatse en technische en wetenschappelijke controles die passend zijn om te bepalen waar de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product exact is geproduceerd en of het ontbossingsvrij is.
·Artikel 19: Rapportage
In artikel 19 worden de rapportageverplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de uitvoering van de voorgestelde verordening uiteengezet. Dit artikel bouwt voort op artikel 20 van de EU-houtverordening (rapportage), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/1010 betreffende de onderlinge afstemming van de verslagleggingsverplichtingen op het gebied van de milieuwetgeving. Daarom bevestigt artikel 19 dat de lidstaten jaarlijks verslag moeten uitbrengen over de toepassing van deze verordening (lid 1) en dat de diensten van de Commissie jaarlijks een overzicht voor de hele Unie moeten bekendmaken op basis van de door de lidstaten ingediende gegevens (lid 3).
In lid 2 wordt nader ingegaan op de informatie die de lidstaten moeten verstrekken om de verslagleggingsverplichtingen te versterken en de Commissie in staat te stellen de kwaliteit van de monitoringactiviteiten van de lidstaten nauwkeuriger te analyseren. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van Speciaal verslag 21/2021 van de Europese Rekenkamer, waarin de tekortkomingen van het verslagleggingssysteem in het kader van de EU-houtverordening aan de orde worden gesteld, en zal de Commissie in staat stellen effectief gevolg te geven aan de aanbeveling van de Rekenkamer om haar analyse van de controles door de lidstaten te versterken.
·Artikel 20: Verscherpte controles
Wanneer desbetreffende grondstoffen en producten afkomstig zijn uit een land dat volgens het in hoofdstuk 5 beschreven landenbenchmarkingsysteem als een hoog risico is aangemerkt, of delen daarvan, worden zij aan verscherpte controles door de desbetreffende bevoegde autoriteiten onderworpen. In tegenstelling tot artikel 12 worden in artikel 20 geen verschillende reeksen zorgvuldigheidsverplichtingen voor marktdeelnemers en voor handelaren gekwalificeerd.
De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de controles die zij jaarlijks uitvoeren, betrekking hebben op minstens 15 % van de marktdeelnemers en op 15 % van de hoeveelheid desbetreffende grondstoffen en producten die in landen met een hoog risico, of delen daarvan, worden geproduceerd.
Er zij op gewezen dat overeenkomstig artikel 27 bij de inwerkingtreding van de verordening aan alle landen een standaardrisiconiveau zal worden toegekend. De bevoegde autoriteiten moeten derhalve aan de hiervoor genoemde verplichtingen pas voldoen als een land, of delen daarvan, in de overeenkomstig artikel 27, lid 1, door de Commissie bekend te maken lijst als land of een deel daarvan met een hoog risico is opgenomen en als de in een land met een hoog risico, of delen daarvan, geproduceerde desbetreffende grondstoffen en producten in de handel zijn gebracht of op de markt worden aangeboden.
·Artikel 22: Markttoezichtsmaatregelen
In artikel 22 wordt de verplichting van de bevoegde autoriteiten vastgesteld om onverwijld op te treden zodra zij hebben vastgesteld dat een desbetreffende grondstof of een desbetreffend product niet met deze verordening in overeenstemming is. In dat geval eisen de bevoegde autoriteiten van de betrokken marktdeelnemer of handelaar dat hij of zij passende en evenredige corrigerende maatregelen neemt om een einde te maken aan de non-conformiteit.
Lid 2 beschrijft de mogelijke corrigerende maatregelen die de marktdeelnemer of handelaar kunnen worden opgelegd. Deze bepaling is specifiek gebaseerd op artikel 16 van de verordening inzake markttoezicht. In artikel 3 van deze verordening wordt “terugroepen” gedefinieerd als een “maatregel waarmee wordt beoogd een product te doen terugkeren dat al aan de eindgebruiker ter beschikking is gesteld”, terwijl “uit de handel nemen” wordt gedefinieerd als een “maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat een product dat zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden”.
·Artikel 23: Sancties
Artikel 23 bevat de verplichting van de lidstaten om regels betreffende de sancties voor inbreuken op deze verordening vast te stellen. Het bestaan en de toepassing van doeltreffende evenredige en afschrikkende sancties in de nationale stelsels is van cruciaal belang voor de doeltreffende en uniforme uitvoering van deze verordening in de hele Unie.
Daarom bevat lid 2 de lijst van sancties die in de nationale rechtsstelsels moeten worden vastgesteld. Deze lijst omvat boeten, de inbeslagname van de desbetreffende grondstoffen en producten, de inbeslagname van inkomsten, de opschorting van of het verbod op relevante economische activiteiten en de uitsluiting van aanbestedingsprocedures van marktdeelnemers en handelaren die de verordening overtreden. De lidstaten moeten in hun wetgeving voorzien in variabele boeten waarvan het bedrag afhankelijk is van de jaaromzet van de marktdeelnemer of handelaar die de verordening overtreedt. Dit is met name van belang om grote marktdeelnemers en handelaren die geen kmo’s zijn, te ontmoedigen de verordening te overtreden. De boeten dragen op die manier bij aan het doel om doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen.
·Artikel 24: Controles
Artikel 24 bevat de regels voor de controle van desbetreffende grondstoffen en producten die onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” of “uitvoer” zijn geplaatst.
In lid 2 is bepaald dat de bevoegde autoriteiten verantwoordelijk zijn voor het controleren van de naleving van deze verordening en dat zij toezicht moeten houden op de grondstoffen of producten die de Unie binnenkomen of verlaten. Ook de wisselwerking met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 en Verordening (EU) 2019/1020 worden erin verduidelijkt. In lid 3 wordt de kerntaak van de douane vastgesteld, namelijk het nagaan of de aangifte van desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, correct is.
De zorgvuldigheidsverklaring met betrekking tot een desbetreffende grondstof die of desbetreffend product dat de Unie binnenkomt of verlaat, wordt geregistreerd in het in artikel 31 bedoelde informatiesysteem. Overeenkomstig lid 4 kent het informatiesysteem vervolgens een referentienummer aan de zorgvuldigheidsverklaring toe, dat ter beschikking van de douane wordt gesteld bij de indiening van de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product, tenzij de zorgvuldigheidsverklaring overeenkomstig artikel 26, lid 2, is ingediend.
In lid 5 is de vereiste vastgesteld dat wanneer een douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van een desbetreffende grondstof die of een desbetreffend product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, wordt ingediend, de douaneautoriteiten de status van de zorgvuldigheidsverklaring met betrekking tot die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product moeten controleren aan de hand van de in artikel 26, lid 1, bedoelde elektronische interface.
In lid 6 is bepaald dat wanneer uit de door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 14, lid 4, uitgevoerde risicoanalyse blijkt dat een desbetreffende grondstof of een desbetreffend product een hoog risico op non-conformiteit met de voorschriften van deze verordening inhoudt, de status van de zorgvuldigheidsverklaring met betrekking tot die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product dienovereenkomstig in het informatiesysteem wordt gewijzigd. In dergelijke omstandigheden moeten de douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product opschorten.
Lid 7 geeft aan onder welke voorwaarden de douaneautoriteiten toestemming moeten geven om de desbetreffende goederen of producten in het vrije verkeer te brengen of uit te voeren.
In lid 8 wordt vastgesteld hoe de bevoegde autoriteiten moeten handelen wanneer zij tot de conclusie komen dat een desbetreffende grondstof die of een desbetreffend product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, niet in overeenstemming met deze verordening is. In dat geval moeten de bevoegde autoriteiten de status van de desbetreffende zorgvuldigheidsverklaring dienovereenkomstig in het informatiesysteem wijzigen en kunnen zij in het informatiesysteem ook aangeven dat zij bezwaar maken tegen het plaatsen van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product onder andere douaneregelingen.
Na kennisgeving van die status mogen douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van de desbetreffende grondstof of het desbetreffend product niet toestaan en moeten zij in het gegevensverwerkingssysteem van de douane en, indien mogelijk, op enig document dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product vergezelt, een kennisgeving opnemen.
Wanneer de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product vervolgens voor andere douaneregelingen wordt aangegeven en mits de bevoegde autoriteiten daartegen geen bezwaar hebben gemaakt, wordt de kennisgeving door de marktdeelnemers in de douaneaangiften opgenomen en onder dezelfde voorwaarden geregistreerd in het gegevensverwerkingssysteem van de douane en, indien mogelijk, op de begeleidende documenten die in het kader van dergelijke regelingen worden gebruikt.
Overeenkomstig lid 10 mogen de douaneautoriteiten een niet-conforme desbetreffende grondstof of een niet-conform desbetreffend product vernietigen of anderszins onbruikbaar maken op verzoek van de bevoegde autoriteiten of wanneer zij dit noodzakelijk en evenredig achten. De kosten van een dergelijke maatregel komen ten laste van de houder van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product.
·Artikel 25: Uitwisseling van informatie en samenwerking tussen autoriteiten
Dit artikel voorziet in een verplichting voor de bevoegde autoriteiten, de douaneautoriteiten en de Commissie om voor de uitvoering van de verordening samen te werken (lid 1).
In de leden 2 en 3 wordt een verband gelegd met de samenwerkings- en informatie-uitwisselingsmechanismen van Verordening (EU) nr. 952/2013.
·Artikel 26: Elektronische interfaces
In lid 1 is de vereiste voor de Commissie vastgesteld om een elektronische interface op te zetten om de éénloketomgeving van de EU met het krachtens artikel 31 opgezette informatiesysteem te verbinden. In lid 2 wordt de basisfunctionaliteit van een dergelijke interface vastgesteld en in lid 3 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend uitvoeringshandelingen vast te stellen om de gedetailleerde gegevens en de werking van de interface vast te stellen.
·Artikel 27: Beoordeling van landen
Artikel 27 voert het landenbenchmarkingsysteem in, dat een essentieel onderdeel van deze verordening is. Het doel van de benchmarking is landen te stimuleren om een betere bescherming en governance van bossen te waarborgen, de handel te vergemakkelijken en de handhavingsinspanningen beter af te stemmen door de bevoegde autoriteiten te helpen de middelen te concentreren waar zij het hardst nodig zijn, en de nalevingskosten van bedrijven te verminderen.
Via het benchmarkingsysteem zal de Commissie het risico beoordelen dat landen, of delen daarvan, desbetreffende grondstoffen en producten produceren die niet ontbossingsvrij zijn. Op basis van het benchmarkingsysteem krijgt elk land, of delen daarvan, een van de drie risiconiveaus toegekend: laag, standaard- en hoog risico. Bij de inwerkingtreding van de verordening zal aan alle landen een standaardrisiconiveau worden toegekend. De beoordeling wordt gebaseerd op de in lid 2 beschreven criteria.
In lid 3 is de procedure beschreven die de Commissie moet volgen om de bestaande risicocategorie van een land, of delen daarvan, te wijzigen. Dit omvat het verzoek aan het land om binnen passende tijd te reageren en de nuttig geachte informatie te verstrekken, onder meer over de maatregelen die het land heeft genomen om de situatie te verhelpen.
De Commissie maakt de landenrisicoclassificatie openbaar beschikbaar door middel van uitvoeringshandelingen van de Commissie en zal de lijst waar nodig actualiseren wanneer nieuwe wetenschappelijke gegevens dat vereisen. De verplichtingen voor marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten van lidstaten variëren naargelang van het risiconiveau van het land van productie, of delen daarvan, waarbij marktdeelnemers van landen met een laag risico, of delen daarvan, aan vereenvoudigde zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen (artikel 12) en bevoegde autoriteiten desbetreffende grondstoffen en producten die in een land met een hoog risico zijn geproduceerd, strenger moeten controleren (artikel 20).
·Artikel 29: Concrete aanwijzingen van natuurlijke personen of rechtspersonen
Overeenkomstig artikel 15 en 16 kan een bevoegde autoriteit bij marktdeelnemers en handelaren controles uitvoeren wanneer zij over relevante informatie beschikt, onder meer op basis van door derden verstrekte concrete aanwijzingen. Overeenkomstig artikel 2, punt 21, wordt onder “concrete aanwijzing” een “gegronde claim op basis van objectieve en verifieerbare informatie betreffende non-conformiteit met deze verordening, waarvoor de tussenkomst van de bevoegde autoriteiten nodig kan zijn” verstaan.
De concrete aanwijzingen kunnen betrekking hebben op specifieke zendingen, leveranciers, marktdeelnemers, handelaren of situaties in specifieke landen van productie die het risico met zich meebrengen dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product in de handel wordt gebracht, waardoor de tussenkomst van de bevoegde autoriteiten nodig kan zijn. De concrete aanwijzingen maakten ook deel uit van het in de EU-houtverordening vastgestelde systeem [(artikel 10, lid 2]). Artikel 29 bouwt voort op die ervaringen en verduidelijkt de verplichtingen van de bevoegde autoriteit op het gebied van de beoordeling van de concrete aanwijzingen en het nemen van de nodige operationele stappen om inbreuken op te sporen en om te voorkomen dat de desbetreffende grondstoffen of producten verder in de handel worden gebracht en op de interne markt circuleren.
Concrete aanwijzingen zijn ook relevant voor marktdeelnemers en handelaren. In artikel 4, lid 6, van deze verordening is bepaald dat een marktdeelnemer die concrete aanwijzingen heeft dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product niet conform is, de relevante bevoegde autoriteit van het land waar het product in de handel is gebracht of waaruit het product is uitgevoerd, onmiddellijk op de hoogte moet brengen. Dezelfde verplichting geldt voor handelaren, ongeacht hun omvang [artikel 6, leden 4 en 5]. Artikel 10, lid 2, punt i, bepaalt ook dat het bestaan van een concrete aanwijzing in aanmerking moet worden genomen als risicobeoordelingscriterium.
·Artikel 31: Informatiesysteem (“Register”)
In artikel 31 is bepaald dat de Commissie een informatiesysteem moet opzetten waarmee de in artikel 4, lid 2, bedoelde zorgvuldigheidsverklaringen ter beschikking van de bevoegde autoriteiten moeten worden gesteld.
In lid 2 worden de minimaal vereiste functies van het systeem vastgesteld, waaronder de verbinding van het systeem met de douane via de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane. Lid 3 geeft de Commissie de taak om de regels voor de werking van het systeem vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen.
De leden 4 en 5 hebben betrekking op de toegang tot het informatiesysteem. Marktdeelnemers, handelaren en bevoegde autoriteiten hebben tot op een zeker niveau, dat afhankelijk is van hun verplichtingen, toegang tot deze voor de uitvoering van de verordening centrale gegevensbank. Een breder publiek heeft ook op geanonimiseerde wijze toegang tot de gegevens.
·Artikel 32: Evaluatie
In artikel 32 worden de regels voor de evaluatie van de verordening vastgesteld. Lid 1 voorziet in een eerste evaluatieproces dat uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding plaatsvindt en dat moet leiden tot een verslag en mogelijke wetgevingsvoorstellen tot wijziging van de verordening. Bij deze eerste evaluatie zal de nadruk liggen op de noodzaak en de haalbaarheid van een uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening tot andere ecosystemen dan bossen en andere grondstoffen.
De in lid 2 bedoelde algemene evaluatie vindt vijf jaar na de in artikel 32, lid 2, bedoelde datum plaats, d.w.z. twaalf maanden na de inwerkingtreding. Deze bepaling anticipeert ook op de inhoud van deze eerste algemene evaluatie, die een beoordeling zal omvatten van de mogelijke invoering van verdere instrumenten om de handel te vereenvoudigen en van het effect van de eerste jaren van de toepassing van deze verordening op landbouwers.
Tot slot richt lid 3 zich op de evaluatie van de in bijlage 1 opgenomen relevante producten. Deze evaluatie zal twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening en daarna met regelmatige tussenpozen plaatsvinden, zodat de productomschrijving progressief kan worden aangepast. De in bijlage 1 opgenomen lijst van producten wordt gewijzigd door middel van een gedelegeerde handeling (lid 4).
·Artikel 36: Inwerkingtreding en datum van toepassing
Deze verordening is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan. Lid 2 bepaalt echter dat de artikelen 3 tot en met 12, 14 tot en met 22, 24, 29 en 30 twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn. Lid 3 bepaalt dan weer dat deze artikelen 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn voor marktdeelnemers die zich uiterlijk op 31 december 2020 als micro-onderneming hebben gevestigd, behalve voor producten die onder de bijlage bij Verordening (EU) nr. 995/2010 (EU-houtverordening) vallen.
Door deze uitgestelde toepassing ontstaat een overgangsperiode waarin de verplichtingen van marktdeelnemers en handelaren, alsook de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten om controles uit te voeren, niet van toepassing zijn. Door een dergelijke overgangsperiode, die langer is voor micro-ondernemingen, krijgen marktdeelnemers en handelaren voldoende tijd om zich aan hun verplichtingen uit hoofde van de verordening aan te passen.
2021/0366 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Bossen bieden een grote variëteit aan ecologische, economische en sociale voordelen, waaronder hout, andere bosproducten dan hout en milieudiensten die van essentieel belang zijn voor de mensheid, aangezien zij het grootste deel van de terrestrische biodiversiteit van onze planeet herbergen. Zij houden ecosysteemfuncties in stand, beschermen het klimaatsysteem, zorgen voor schone lucht en spelen een cruciale rol bij de zuivering van water en bodems en bij waterretentie. Daarnaast bieden bossen bestaansmiddelen en inkomsten aan ongeveer een derde van de wereldbevolking, en de vernietiging ervan heeft ernstige gevolgen voor het levensonderhoud van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, waaronder inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, die in grote mate afhankelijk zijn van bosecosystemen. Bovendien leiden ontbossing en bosdegradatie tot een afname van essentiële koolstofputten en een grotere kans op de overdracht van nieuwe ziekten van dier op mens.
(2)Bossen worden in een alarmerend tempo gekapt en aangetast. De Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties schat dat tussen 1990 en 2020 wereldwijd 420 miljoen hectare bos — ongeveer 10 % van de overblijvende bossen in de wereld en een gebied groter dan de Europese Unie — verloren is gegaan. Ontbossing en bosdegradatie zijn op hun beurt belangrijke aanjagers van de opwarming van de aarde en het verlies aan biodiversiteit — de twee belangrijkste milieuproblemen van onze tijd. Toch gaat elk jaar wereldwijd 10 miljoen hectare bos verloren.
(3)Ontbossing en bosdegradatie dragen op meerdere manieren bij tot de wereldwijde klimaatcrisis. In de eerste plaats leiden ontbossing en bosdegradatie tot een toename van broeikasgasemissies door de bosbranden die ermee gepaard gaan, waardoor koolstofputten definitief verdwijnen, de klimaatveerkracht van het getroffen gebied afneemt en de biodiversiteit ervan aanzienlijk vermindert. Ontbossing alleen is al verantwoordelijk voor 11 % van de broeikasgasemissies.
(4)Uit recente studies blijkt dat de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden: de klimaatnoodtoestand doet wereldwijd de biodiversiteit afnemen en het verlies aan biodiversiteit verergert de klimaatverandering. Biodiversiteit helpt de klimaatverandering te beperken. Insecten, vogels en zoogdieren fungeren als bestuivers en zaadverspreiders en kunnen direct of indirect helpen koolstof efficiënter op te slaan. Bossen zorgen ook voor een voortdurende aanvulling van watervoorraden en voorkomen droogte en de schadelijke gevolgen daarvan voor lokale gemeenschappen, met inbegrip van inheemse volkeren. Het drastisch terugdringen van ontbossing en bosdegradatie en het systematisch herstellen van bossen en andere ecosystemen is de grootste, op de natuur gebaseerde kans om de klimaatverandering te beperken.
(5)Biodiversiteit is van essentieel belang voor de veerkracht van ecosystemen en ecosysteemdiensten, zowel op lokaal als op wereldwijd niveau. Meer dan de helft van het mondiale bruto binnenlands product is afhankelijk van de natuur en de diensten die zij levert. Drie belangrijke economische sectoren — bouw, landbouw, levensmiddelen en dranken — zijn allemaal sterk afhankelijk van de natuur. Het verlies aan biodiversiteit vormt een bedreiging voor duurzame waterkringlopen en onze voedselsystemen, waardoor onze voedselzekerheid en voeding in gevaar komen. Meer dan 75 % van de wereldwijde voedselgewassoorten is afhankelijk van bestuiving door dieren. Bovendien hebben verschillende industriële sectoren genetische diversiteit en ecosysteemdiensten nodig als cruciale elementen voor de productie, met name van geneesmiddelen.
(6)Klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit en ontbossing zijn een uitermate belangrijk punt van zorg voor de hele wereld want ze hebben gevolgen voor het voortbestaan van de mensheid en de duurzame leefomstandigheden op aarde. De versnelde klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit en milieuaantasting, in combinatie met concrete voorbeelden van de verwoestende gevolgen ervan voor de natuur, de menselijke levensomstandigheden en de lokale economieën, hebben ertoe geleid dat de groene transitie wordt erkend als de belangrijkste doelstelling van onze tijd en een kwestie van intergenerationele billijkheid.
(7)De consumptie in de Unie is een belangrijke aanjager van ontbossing en bosdegradatie wereldwijd. Uit de effectbeoordeling van het initiatief blijkt dat de consumptie en de productie in de EU van de zes onder het toepassingsgebied vallende grondstoffen (hout, runderen, soja, palmolie, cacao en koffie) zonder passende regelgevende maatregelen tegen 2030 zullen toenemen tot ongeveer 248 000 hectare ontbossing per jaar.
(8)Wat de situatie van de bossen in de EU betreft, wordt in het verslag “State of Europe’s Forests 2020” verklaard dat tussen 1990 en 2020 het bosareaal in Europa met 9 % is toegenomen, de in biomassa opgeslagen koolstof met 50 % en de houtvoorraad met 40 %. Nog geen 5 % van het Europese bosareaal wordt echter als ongerept of natuurlijk beschouwd volgens het verslag van het Europees Milieuagentschap over de toestand van het milieu 2020.
(9)De Commissie heeft in 2019 verschillende initiatieven genomen om de wereldwijde milieucrises aan te pakken, waaronder specifieke maatregelen inzake ontbossing. In haar mededeling “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” heeft de Commissie het verkleinen van de voetafdruk van de EU-consumptie op het land en het stimuleren van de consumptie van producten uit ontbossingsvrije toeleveringsketens in de EU als prioriteit aangemerkt. De Commissie heeft in haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal een nieuwe groeistrategie vastgesteld die de Unie moet omvormen tot een rechtvaardige en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers en toekomstige generaties beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Voorts heeft de Europese Green Deal tot doel burgers en toekomstige generaties onder meer te voorzien van verse lucht, schoon water, gezonde bodem en biodiversiteit. Om dat doel te bereiken wordt in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, de “van boer tot bord”-strategie, de EU-bosstrategie, het EU-actieplan om verontreiniging tot nul terug te dringen en andere strategieën in het kader van de Europese Green Deal het belang van maatregelen voor de bescherming en de veerkracht van bossen benadrukt. De EU-biodiversiteitsstrategie heeft met name tot doel de natuur te beschermen en de aantasting van ecosystemen om te buigen. Tot slot versterkt de EU-strategie voor de bio-economie de bescherming van het milieu en de ecosystemen, terwijl wordt tegemoetgekomen aan de groeiende vraag naar levensmiddelen, diervoeder, energie, materialen en producten door te zoeken naar nieuwe manieren om te produceren en te consumeren.
(10)De lidstaten hebben herhaaldelijk hun bezorgdheid geuit over de aanhoudende ontbossing. Zij benadrukten dat, aangezien de huidige beleidsmaatregelen en actie op wereldwijd niveau voor het behoud, het herstel en het duurzame beheer van bossen niet volstaan om ontbossing en bosdegradatie een halt toe te roepen, de Unie sterker moet optreden om doeltreffender bij te dragen aan de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), zoals vastgesteld in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die alle lidstaten van de Verenigde Naties in 2015 hebben aangenomen. De Raad steunde met name de aankondiging van de Commissie in de mededeling “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” dat zij aanvullende regelgevende en niet-regelgevende maatregelen zal beoordelen en desbetreffende voorstellen zal indienen.
(11)Het Europees Parlement benadrukte dat de aanhoudende vernietiging van bossen wereldwijd grotendeels verband houdt met de uitbreiding van de landbouwproductie, met name omdat bossen worden omgezet in landbouwgrond voor de productie van een aantal producten en grondstoffen waar veel vraag naar is. Het Parlement heeft op 22 oktober 2020 een resolutie aangenomen overeenkomstig artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin het de Commissie verzoekt op grond van artikel 192, lid 1, VWEU een voorstel in te dienen voor een “EU-rechtskader om door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren”.
(12)De bestrijding van ontbossing en bosdegradatie vormt een belangrijk onderdeel van het pakket maatregelen dat nodig is om broeikasgasemissies terug te dringen en te voldoen aan de verbintenis van de Unie in het kader van de Europese Green Deal en de Overeenkomst van Parijs van 2015 inzake klimaatverandering, en aan de juridisch bindende toezegging in het kader van de EU-klimaatwet om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en de broeikasgasemissies tegen 2030 met minstens 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990.
(13)Bijna 90 % van de wereldwijde ontbossing wordt veroorzaakt door de uitbreiding van de landbouw: meer dan de helft van de bossen gaat verloren door de conversie van bossen in bouwland, terwijl bijna 40 % verloren gaat door begrazing.
(14)Tussen 1990 en 2008 importeerde en verbruikte de Unie een derde van de wereldwijd verhandelde landbouwproducten die met ontbossing verband houden. In die periode was de consumptie in de Unie verantwoordelijk voor 10 % van de wereldwijde ontbossing voor de productie van goederen of diensten. Hoewel het relatieve aandeel van de EU-consumptie afneemt, werkt de EU-consumptie ontbossing onevenredig sterk in de hand. De Unie moet daarom maatregelen nemen om de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie als gevolg van haar consumptie van bepaalde grondstoffen en producten tot een minimum te beperken en daarbij haar bijdrage aan broeikasgasemissies en het wereldwijde verlies aan biodiversiteit trachten te verminderen en duurzame productie- en consumptiepatronen in de Unie en wereldwijd bevorderen. Het grootste effect zal worden bereikt als het beleid van de Unie gericht is op de beïnvloeding van de wereldwijde markt, en niet alleen van de toeleveringsketens naar de Unie. Partnerschappen en efficiënte internationale samenwerking met producerende en consumerende landen zijn in dat opzicht van fundamenteel belang.
(15)Een halt toeroepen aan ontbossing en bosdegradatie is een essentieel onderdeel van de SDG’s. Deze verordening moet met name bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake het leven op het land (SDG 15), klimaatactie (SDG 13), verantwoorde consumptie en productie (SDG 12), geen honger (SDG 2) en goede gezondheid en welzijn (SDG 3). De desbetreffende doelstelling15.2 om de ontbossing tegen 2020 een halt toe te roepen, is niet gehaald, waardoor urgent ambitieuze en doeltreffende maatregelen moeten worden genomen.
(16)Deze verordening moet ook een antwoord bieden op de verklaring van New York inzake bossen, een niet-juridisch bindende politieke verklaring waarin een wereldwijd tijdpad is afgesproken om tegen 2020 het verlies aan natuurlijk bos te halveren en het tegen 2030 te beëindigen. De verklaring werd onderschreven door tientallen regeringen, vele van ’s werelds grootste bedrijven, en invloedrijke maatschappelijke en inheemse organisaties. In de verklaring werd de particuliere sector ook opgeroepen om tegen 2020 een einde te maken aan ontbossing voor de productie van landbouwgrondstoffen zoals palmolie, soja, papier en rundvleesproducten, een doelstelling die niet is gehaald. De verordening moet bovendien bijdragen aan het strategisch plan voor bossen van de Verenigde Naties voor de periode 2017-2030, waarvan de eerste mondiale bosdoelstelling erin bestaat het verlies van bosareaal wereldwijd om te buigen door middel van duurzaam bosbeheer, waaronder bescherming, herstel, bebossing en herbebossing, en door de inspanningen op te voeren om bosdegradatie te voorkomen en de bijdrage van bossen aan de klimaatverandering te vergroten.
(17)Deze verordening moet ook een antwoord bieden op de verklaring van de leiders van 2021 in Glasgow over bossen en landgebruik, waarin wordt erkend dat “om onze doelstellingen inzake landgebruik, klimaat, biodiversiteit en duurzame ontwikkeling te verwezenlijken, zowel op mondiaal als op nationaal niveau verdere transformerende maatregelen nodig zijn op de onderling verbonden gebieden van duurzame productie en consumptie; infrastructuurontwikkeling; handel, financiën en investeringen, en steun voor kleine landbouwbedrijven, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen”. De ondertekenaars benadrukten in die verklaring ook dat zij hun gezamenlijke inspanningen zullen opvoeren en richten op internationaal en nationaal handels- en ontwikkelingsbeleid dat duurzame ontwikkeling en duurzame productie en consumptie van grondstoffen bevordert, dat voordelig is voor alle landen en dat ontbossing en bodemdegradatie niet in de hand werkt.
(18)Als lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zet de Unie zich in voor de bevordering van een universeel, op regels gebaseerd, open, transparant, voorspelbaar, inclusief, niet-discriminerend en billijk multilateraal handelsstelsel in het kader van de WTO, alsmede voor een open, duurzaam en assertief handelsbeleid. Het toepassingsgebied van deze verordening zal derhalve zowel in de Unie geproduceerde grondstoffen en producten als in de Unie ingevoerde grondstoffen en producten omvatten.
(19)Deze verordening is ook in overeenstemming met de mededeling van de Commissie over een open, duurzaam en assertief handelsbeleid, waarin is bepaald dat met nieuwe interne en externe uitdagingen en meer in het bijzonder een nieuw, duurzamer groeimodel zoals vastgelegd in de Europese Green Deal en de Europese digitale strategie, de EU behoefte heeft aan een nieuwe strategie voor het handelsbeleid, die de verwezenlijking van haar interne en externe beleidsdoelstellingen zal ondersteunen en meer duurzaamheid zal bevorderen, in overeenstemming met haar verbintenis om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN volledig uit te voeren. Het handelsbeleid moet zijn rol bij het herstel na de COVID-19-pandemie, bij de groene en digitale transformatie van de economie en bij de opbouw van een veerkrachtiger Europa in de wereld ten volle vervullen.
(20)Deze verordening moet een aanvulling vormen op andere maatregelen die in de mededeling van de Commissie “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” worden voorgesteld, met name: 1) samenwerken met producerende landen om de dieperliggende oorzaken van ontbossing aan te pakken, zoals gebrekkig beheer, ondoeltreffende wetshandhaving en corruptie, en 2) internationale samenwerking met belangrijke consumerende landen om de vaststelling van soortgelijke maatregelen te bevorderen zodat wordt voorkomen dat producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, in de handel worden gebracht.
(21)De Commissie moet blijven samenwerken met producerende landen, en meer in het algemeen met internationale organisaties en instanties, en moet haar steun en stimulansen voor de bescherming van bossen en de overgang naar ontbossingsvrije productie versterken, de rol van inheemse volkeren erkennen, het bestuur en grondbezit verbeteren, de rechtshandhaving verbeteren en duurzaam bosbeheer, klimaatbestendige landbouw, duurzame intensivering en diversificatie, agro-ecologie en boslandbouw bevorderen. Daarbij moet de rol van inheemse volkeren bij de bescherming van bossen worden erkend. Voortbouwend op de ervaringen en lessen die in het kader van de reeds bestaande initiatieven zijn opgedaan, moeten de Unie en de lidstaten samenwerken met de producerende landen, indien zij daarom verzoeken, om de multifunctionaliteit van bossen te benutten, hen te ondersteunen bij de overgang naar duurzaam bosbeheer, wereldwijde uitdagingen aan te pakken en tegelijkertijd tegemoet te komen aan de lokale behoeften en de uitdagingen waarmee kleine landbouwbedrijven worden geconfronteerd, overeenkomstig de mededeling “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd”. De partnerschapsbenadering moet producerende landen helpen bij het beschermen, herstellen en duurzaam gebruiken van bossen, en aldus bijdragen tot de doelstelling van deze verordening om ontbossing en bosdegradatie terug te dringen.
(22)Een andere belangrijke, in de mededeling aangekondigde maatregel, is de oprichting van het EU-waarnemingscentrum voor ontbossing, bosdegradatie, veranderingen in de wereldwijde bosvegetatie en de daaraan ten grondslag liggende factoren (“EU-waarnemingscentrum”), dat door de Commissie is opgezet om de veranderingen in de wereldwijde bosvegetatie en de daaraan ten grondslag liggende factoren beter te kunnen monitoren. Bovendien zal het EU-waarnemingscentrum, voortbouwend op reeds bestaande monitoringinstrumenten, waaronder Copernicusproducten, de toegang tot informatie over toeleveringsketens vergemakkelijken voor overheidsinstanties, consumenten en bedrijven, door gemakkelijk te begrijpen gegevens en informatie te verstrekken die ontbossing, bosdegradatie en veranderingen in de wereldwijde bosvegetatie in verband brengen met de vraag naar en de handel in grondstoffen en producten in de EU. Het EU-waarnemingscentrum zal de uitvoering van deze verordening dus rechtstreeks ondersteunen door wetenschappelijk bewijsmateriaal te leveren met betrekking tot wereldwijde ontbossing en bosdegradatie en de daarmee verband houdende handel. Het EU-waarnemingscentrum zal nauw samenwerken met relevante internationale organisaties, onderzoeksinstellingen en derde landen.
(23)Het bestaande EU-wetgevingskader is gericht op het aanpakken van illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel en pakt ontbossing niet rechtstreeks aan. Het bestaat uit Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen, en Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad inzake de instelling van een vergunningensysteem voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap. Beide verordeningen zijn geëvalueerd in het kader van een geschiktheidscontrole, waarin is vastgesteld dat de wetgeving weliswaar een positief effect op de governance in de bosbouw heeft, maar dat de doelstellingen van beide verordeningen — namelijk de illegale houtkap en de daarmee verband houdende handel een halt toeroepen en de consumptie van illegaal gekapt hout in de EU verminderen — niet worden verwezenlijkt, en is geconcludeerd dat de nadruk op uitsluitend de wettigheid van hout niet toereikend is om de gestelde doelstellingen te bereiken.
(24)Beschikbare verslagen bevestigen dat een aanzienlijk deel van de huidige ontbossing legaal is volgens de wetgeving van het land van productie. In een recent verslag wordt geschat dat tussen 2013 en 2019 ongeveer 30 % van de ontbossing bestemd voor commerciële landbouw in tropische landen legaal was. De beschikbare gegevens zijn doorgaans gericht op landen met een zwakke governance — het aandeel van illegale ontbossing op wereldschaal kan lager zijn — maar geven reeds duidelijk aan dat het uitsluiten van ontbossing die in het land van productie legaal is de doeltreffendheid van beleidsmaatregelen ondermijnt.
(25)In de effectbeoordeling van mogelijke beleidsmaatregelen om door de Unie bevorderde ontbossing en bosdegradatie aan te pakken, de conclusies van de Raad en de resolutie van het Europees Parlement van 2020 wordt duidelijk aangegeven dat ontbossing en bosdegradatie moeten worden beschouwd als de leidende criteria voor toekomstige maatregelen van de Unie. Daarom moet het nieuwe rechtskader van de Unie zowel betrekking hebben op de wettigheid als op het ontbossingsvrij zijn van de productie van desbetreffende grondstoffen en producten.
(26)De definitie van “ontbossingsvrij” moet ruim genoeg zijn om zowel ontbossing als bosdegradatie te omvatten, moet juridische duidelijkheid bieden en moet meetbaar zijn op basis van kwantitatieve, objectieve en internationaal erkende gegevens.
(27)De verordening moet van toepassing zijn op de grondstoffen waarvan de consumptie in de Unie de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie het sterkst stimuleert en waarvoor een beleidsinterventie van de Unie de grootste voordelen per handelseenheid zou kunnen opleveren. In het kader van de studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling is een uitgebreid onderzoek van wetenschappelijke literatuur uitgevoerd, met name van primaire bronnen waarin het effect van de EU-consumptie op de wereldwijde ontbossing wordt geraamd en die voetafdruk met specifieke grondstoffen in verband wordt gebracht, en werd dit onderzoek via uitvoerig overleg met belanghebbenden getoetst. Dat proces leverde een eerste lijst van acht grondstoffen op. Hout werd onmiddellijk in het toepassingsgebied opgenomen, aangezien het al onder de EU-houtverordening viel. De lijst van de grondstoffen werd vervolgens verder gereduceerd op basis van een efficiëntieanalyse in de effectbeoordeling. Bij deze efficiëntieanalyse werden de hectaren ontbossing als gevolg van de consumptie in de EU, zoals geraamd in een recent onderzoeksdocument, voor elk van die grondstoffen met de gemiddelde waarde van de EU-invoer ervan vergeleken. Volgens het voor de efficiëntieanalyse gebruikte onderzoeksdocument is de door de EU bevorderde ontbossing het grootst voor de volgende zes van de in totaal acht in dat onderzoeksdocument geanalyseerde grondstoffen: palmolie (33,95 %), soja (32,83 %), hout (8,62 %), cacao (7,54 %), koffie (7,01 %) en rundvlees (5,01 %).
(28)Ermee rekening houdend dat het gebruik van gerecyclede desbetreffende grondstoffen en producten moet worden aangemoedigd en dat het tot een onevenredige last voor marktdeelnemers zou leiden wanneer dergelijke grondstoffen en producten ook onder deze verordening zouden vallen, moeten gebruikte grondstoffen en producten die hun levenscyclus hebben voltooid, en die anders als afval zouden worden verwijderd, worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening.
(29)Bij deze verordening moeten verplichtingen met betrekking tot de desbetreffende grondstoffen en producten worden vastgesteld om ontbossing en bosdegradatie doeltreffend te bestrijden en ontbossingsvrije toeleveringsketens te bevorderen.
(30)Veel internationale organisaties en organen (bv. de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, de Overeenkomst van Parijs, de Internationale Unie voor het behoud van de natuur en het Verdrag inzake biologische diversiteit) hebben zich al met ontbossing en bosdegradatie beziggehouden en de definities in deze verordening bouwen voort op deze werkzaamheden.
(31)Er moet een afsluitingsdatum worden vastgesteld om te kunnen beoordelen of in de betrokken gebieden ontbossing of bosdegradatie plaatsvindt, want grondstoffen en producten die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, mogen de markt van de Unie niet binnenkomen of verlaten indien zij na die datum zijn geproduceerd in gebieden waar ontbossing of bosdegradatie plaatsvindt. Een afsluitingsdatum moet passende verificatie en monitoring mogelijk maken, in overeenstemming met bestaande internationale verbintenissen, zoals de SDG’s en de verklaring van New York inzake bossen, zodat een plotselinge verstoring van de toeleveringsketens tot een minimum wordt beperkt en tegelijk alle stimulansen om in de aanloop van de inwerkingtreding van deze verordening activiteiten die leiden tot ontbossing en bosdegradatie te versnellen, worden weggenomen.
(32)Om de bijdrage van de Unie aan het stoppen van ontbossing en bosdegradatie te versterken en ervoor te zorgen dat grondstoffen en producten van toeleveringsketens die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, niet in de Unie in de handel worden gebracht, mogen desbetreffende grondstoffen en producten niet in de Unie in de handel worden gebracht of op de markt van de Unie worden aangeboden, noch uit de markt van de Unie worden uitgevoerd, tenzij zij ontbossingsvrij zijn en geproduceerd zijn overeenkomstig de desbetreffende wetgeving van het land van productie. Om te bevestigen dat dit het geval is, moeten zij altijd vergezeld gaan van een zorgvuldigheidsverklaring.
(33)Op basis van een systematische benadering moeten marktdeelnemers passende stappen ondernemen om zich ervan te vergewissen dat de desbetreffende grondstoffen en producten die zij voornemens zijn in de Unie in de handel te brengen, voldoen aan de voorschriften inzake de afwezigheid van ontbossing en wettigheid van deze verordening. Daartoe moeten marktdeelnemers zorgvuldigheidsprocedures vaststellen en uitvoeren. De op grond van deze verordening vereiste zorgvuldigheidsprocedure moet drie elementen omvatten: informatievoorschriften, risicobeoordeling en risicobeperkende maatregelen. De zorgvuldigheidsprocedures moeten zo worden opgezet dat zij toegang verschaffen tot informatie over de bronnen en leveranciers van de grondstoffen en producten die in de Unie in de handel worden gebracht, met inbegrip van informatie waaruit blijkt dat aan de voorschriften inzake de afwezigheid van ontbossing en bosdegradatie en inzake wettigheid is voldaan, onder meer door het land en het gebied van productie te identificeren, met inbegrip van de geografische coördinaten van de desbetreffende percelen. Voor deze geografische coördinaten die gebaseerd zijn op timing, plaatsbepaling en/of aardobservatie kan worden gebruikgemaakt van ruimtegegevens en -diensten die worden geleverd in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie (Egnos/Galileo en Copernicus). Op grond van deze informatie moeten marktdeelnemers een risicobeoordeling verrichten. Marktdeelnemers die een risico vaststellen, moeten dat risico beperken tot een verwaarloosbaar risico of het risico wegnemen. Pas nadat de vereiste stappen van de zorgvuldigheidsprocedure zijn voltooid en tot de conclusie is gekomen dat er geen of een verwaarloosbaar risico bestaat dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product niet aan deze verordening voldoet, mag de marktdeelnemer toestemming krijgen om de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product in de Unie in de handel te brengen of uit te voeren.
(34)Marktdeelnemers moeten formeel de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de conformiteit van de desbetreffende grondstoffen of producten die zij voornemens zijn in de Unie in de handel te brengen of uit te voeren, door zorgvuldigheidsverklaringen ter beschikking te stellen. Deze verordening moet voorzien in een model voor dergelijke verklaringen. Dit zal naar verwachting de handhaving van deze verordening door de bevoegde autoriteiten en rechterlijke instanties vergemakkelijken en de naleving door marktdeelnemers verbeteren.
(35)Om goede praktijken te erkennen, kunnen certificering of andere door derden gecontroleerde regelingen in de risicobeoordelingsprocedure worden gebruikt, maar de marktdeelnemer blijft verantwoordelijk voor wat zorgvuldigheid betreft.
(36)Handelaren moeten verantwoordelijk zijn voor het verzamelen en bijhouden van informatie ter waarborging van de transparantie van de toeleveringsketen van de desbetreffende grondstoffen en producten die zij op de markt aanbieden. Grote handelaren die geen kleine of middelgrote onderneming (kmo) zijn, hebben een aanzienlijke invloed op toeleveringsketens en spelen een belangrijke rol bij het waarborgen dat deze ontbossingsvrij zijn en moeten daarom aan dezelfde verplichtingen als marktdeelnemers voldoen.
(37)Voor een grotere transparantie en betere handhaving moeten marktdeelnemers die geen kmo zijn, jaarlijks openbaar verslag uitbrengen over hun stelsel van zorgvuldigheidseisen, met inbegrip van de maatregelen die zij hebben genomen om hun verplichtingen na te komen.
(38)Andere wetgevingsinstrumenten van de EU waarin zorgvuldigheidseisen in de waardeketen zijn vastgesteld die betrekking hebben op negatieve gevolgen voor de mensenrechten of het milieu, moeten van toepassing zijn voor zover deze verordening geen specifieke bepalingen met hetzelfde doel, dezelfde aard en hetzelfde effect bevat die in het licht van toekomstige wetswijzigingen kunnen worden aangepast. Het bestaan van deze verordening mag de toepassing van andere wetgevingsinstrumenten van de EU waarin vereisten inzake zorgvuldigheid in de waardeketen zijn vastgelegd, niet uitsluiten. Wanneer dergelijke andere wetgevingsinstrumenten van de EU specifiekere bepalingen bevatten of eisen toevoegen aan de bepalingen van deze verordening, moeten die bepalingen in samenhang met die van deze verordening worden toegepast. Eventuele specifiekere bepalingen in deze verordening mogen bovendien niet zodanig worden uitgelegd dat de doeltreffende toepassing van andere wetgevingsinstrumenten van de EU inzake zorgvuldigheid of de verwezenlijking van de algemene doelstelling ervan wordt ondermijnd.
(39)Marktdeelnemers die binnen het toepassingsgebied van andere wetgevingsinstrumenten van de EU vallen waarin zorgvuldigheidseisen in de waardeketen zijn vastgesteld die betrekking hebben op negatieve gevolgen voor de mensenrechten of het milieu, moeten aan de rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening kunnen voldoen door bij de rapportage uit hoofde van het andere wetgevingsinstrument van de EU de vereiste informatie op te nemen.
(40)De verantwoordelijkheid voor de handhaving van deze verordening moet bij de lidstaten berusten en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten erop toezien dat deze verordening volledig wordt nageleefd. Een uniforme handhaving van deze verordening met betrekking tot desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, kan alleen worden bereikt door een systematische uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, douaneautoriteiten en de Commissie.
(41)De effectieve en efficiënte uitvoering en handhaving van deze verordening zijn van essentieel belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Daartoe moet de Commissie een informatiesysteem opzetten en beheren om de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten te ondersteunen bij de presentatie van de nodige informatie over desbetreffende grondstoffen en producten die in de handel worden gebracht, en de toegang daartoe. De marktdeelnemers moeten de zorgvuldigheidsverklaringen in het informatiesysteem uploaden. Het informatiesysteem moet toegankelijk zijn voor de bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten zodat zij hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening gemakkelijker kunnen nakomen. Het informatiesysteem moet ook toegankelijk zijn voor een breder publiek, waarbij, in overeenstemming met het opendatabeleid van de Unie, de geanonimiseerde gegevens in een open en machinaal leesbaar formaat worden verstrekt.
(42)Voor de desbetreffende grondstoffen die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, zijn de bevoegde autoriteiten belast met de controle op de overeenstemming van de desbetreffende grondstoffen en producten met de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, terwijl de douane ervoor moet zorgen dat de gegevens van een zorgvuldigheidsverklaring in voorkomend geval in de douaneaangifte zijn opgenomen en, vanaf het moment dat de elektronische interface om informatie uit te wisselen tussen douaneautoriteiten en bevoegde autoriteiten operationeel is, de status van de zorgvuldigheidsverklaring moet controleren na een eerste risicoanalyse door de bevoegde autoriteiten in het informatiesysteem en dienovereenkomstig moet handelen (d.w.z. een grondstof of product opschorten of weigeren indien vereist door de status ervan in het informatiesysteem). Deze specifieke organisatie van controles laat de toepassing van hoofdstuk VII van Verordening (EU) 2019/1020 onverlet wat de toepassing en handhaving van deze verordening betreft.
(43)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er altijd voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de bevoegde autoriteiten naar behoren te voorzien van personeel en uitrusting. Efficiënte controles vergen veel middelen en er moet worden gezorgd voor stabiele middelen, op een niveau dat op elk moment voldoet aan de handhavingsbehoefte. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de financiering met overheidsgeld aan te vullen met inkomsten uit de terugvordering van de desbetreffende marktdeelnemers van de kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van controles op non-conform bevonden desbetreffende grondstoffen en producten.
(44)Deze verordening doet geen afbreuk aan andere Uniewetgeving inzake goederen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, met name de bepalingen van het douanewetboek van de Unie betreffende de bevoegdheden van douaneautoriteiten en douanecontroles. Importeurs moet erop worden gewezen dat in de artikelen 220, 254, 256, 257 en 258 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad is bepaald dat producten die de markt van de Unie binnenkomen en die verdere veredeling vereisen, onder de geschikte douaneregeling worden geplaatst waarbij die veredeling is toegestaan. In het algemeen mag de vrijgave voor het in het vrije verkeer brengen of uitvoer niet als bewijs van conformiteit met het Unierecht worden beschouwd, daar die vrijgave niet noodzakelijk een volledige conformiteitscontrole inhoudt.
(45)Om de controles van desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, te optimaliseren en te vereenvoudigen, moeten elektronische interfaces worden opgezet die automatische gegevensoverdracht tussen douanesystemen en het informatiesysteem van de bevoegde autoriteiten mogelijk maken. De éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane is het beste instrument om dergelijke gegevensoverdrachten te ondersteunen. De interfaces moeten sterk geautomatiseerd en gebruiksvriendelijk zijn en de bijkomende lasten voor de douaneautoriteiten moeten worden beperkt. Gezien de kleine verschillen tussen de gegevens die respectievelijk in de douaneaangifte en de zorgvuldigheidsverklaring moeten worden aangegeven, is het bovendien passend ook een benadering voor gegevensoverdracht van ondernemingen naar overheden voor te stellen, waarbij handelaren en marktdeelnemers de zorgvuldigheidsverklaring voor een desbetreffende grondstof of een desbetreffend product beschikbaar stellen via een nationale éénloketomgeving voor de douane en deze verklaring automatisch wordt doorgestuurd naar het informatiesysteem dat door de bevoegde autoriteiten wordt gebruikt. De douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten moeten de door te zenden gegevens en eventuele andere technische vereisten mee helpen bepalen.
(46)Het risico dat niet-conforme goederen en producten in de Unie in de handel worden gebracht, varieert naargelang van de grondstof of het product en het land van oorsprong en productie. Marktdeelnemers die grondstoffen en producten inkopen uit landen, of delen daarvan, met een laag risico dat desbetreffende grondstoffen in strijd met deze verordening zijn geteeld, geoogst of geproduceerd, moeten aan minder verplichtingen worden onderworpen en hebben bijgevolg minder nalevingskosten en administratieve lasten. Grondstoffen en producten uit landen met een hoog risico, of delen daarvan, moeten aan verscherpte controles door de bevoegde autoriteiten worden onderworpen.
(47)De Commissie moet derhalve het risico van ontbossing en bosdegradatie op het niveau van een land, of delen daarvan, beoordelen aan de hand van een reeks criteria die zowel kwantitatieve, objectieve als internationaal erkende gegevens weerspiegelen, en aan de hand van aanwijzingen dat de landen actief bij de bestrijding van ontbossing en bosdegradatie betrokken zijn. Deze benchmarkinginformatie moet het voor marktdeelnemers in de Unie gemakkelijker maken om zorgvuldig te handelen en voor de bevoegde autoriteiten om de naleving te controleren en te handhaven, en tegelijkertijd producerende landen ertoe aanzetten hun landbouwproductiesystemen duurzamer te maken en het effect ervan op ontbossing te verminderen. Dit moet bijdragen tot transparantere en duurzamere toeleveringsketens. Dit benchmarkingsysteem moet worden gebaseerd op een drieledig systeem waarbij landen worden aangemerkt als een land met een laag, standaard- en hoog risico. Om de nodige transparantie en duidelijkheid te verzekeren, moet de Commissie met name de gegevens bekendmaken die zij voor de benchmarking heeft gebruikt, de redenen voor de voorgestelde wijziging van het risiconiveau en het antwoord van het betrokken land. Voor desbetreffende grondstoffen en producten uit landen met een laag risico of delen van landen die als gebied met een laag risico zijn aangemerkt, moet het de marktdeelnemers worden toegestaan vereenvoudigde zorgvuldigheidseisen toe te passen, terwijl de bevoegde autoriteiten verplicht moeten worden verscherpte controles uit te voeren op desbetreffende grondstoffen en producten uit landen of delen van landen die als land of deel van een land met een hoog risico zijn aangemerkt. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen uitvoeringsmaatregelen aan te nemen om vast te stellen welke landen, of delen daarvan, een laag of hoog risico vertonen op het produceren van desbetreffende grondstoffen en producten die niet in overeenstemming met deze verordening zijn.
(48)De bevoegde autoriteiten moeten met regelmatige tussenpozen controles uitvoeren op de marktdeelnemers en handelaren om na te gaan of zij daadwerkelijk aan de verplichtingen krachtens deze verordening voldoen. Bovendien moeten de bevoegde autoriteiten controles uitvoeren als zij in het bezit komen van relevante informatie, met inbegrip van door derden ingediende concrete aanwijzingen, en moeten zij hun controles op die informatie baseren. Voor een volledige dekking van de desbetreffende grondstoffen en producten, de respectieve marktdeelnemers en handelaren en de volumes van hun deel van de grondstoffen en producten moet een tweeledige aanpak worden gevolgd. De bevoegde autoriteiten moeten derhalve een bepaald percentage marktdeelnemers en handelaren controleren, maar ook een specifiek percentage van de desbetreffende grondstoffen en producten. Deze percentages moeten hoger zijn voor desbetreffende grondstoffen en producten uit landen, of delen daarvan, met een hoog risico.
(49)De controles van marktdeelnemers en handelaren door de bevoegde autoriteiten moeten betrekking hebben op de stelsels van zorgvuldigheidseisen en de overeenstemming van de desbetreffende grondstoffen en producten met de bepalingen van deze verordening. De controles moeten gebaseerd zijn op een op risico’s gebaseerd controleplan. Het plan moet risicocriteria bevatten aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten een risicoanalyse kunnen uitvoeren van de door marktdeelnemers en handelaren ingediende zorgvuldigheidsverklaringen. Voor de vaststelling van risicocriteria moet rekening worden gehouden met het aan de desbetreffende grondstoffen en producten verbonden risico van ontbossing in het land van productie, de mate waarin marktdeelnemers en handelaren in het verleden de verplichtingen van deze verordening hebben nageleefd en met alle andere relevante informatie waarover de bevoegde autoriteiten beschikken. Met de risicoanalyse van zorgvuldigheidsverklaringen, die moet worden uitgevoerd met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken in het informatiesysteem dat de zorgvuldigheidsverklaringen verzamelt, moeten de bevoegde autoriteiten de te controleren marktdeelnemers, handelaren en desbetreffende grondstoffen en producten kunnen identificeren.
(50)Indien uit de risicoanalyse van de zorgvuldigheidsverklaringen blijkt dat er een hoog risico bestaat dat specifieke desbetreffende grondstoffen en producten niet conform zijn, moeten de bevoegde autoriteiten onmiddellijke voorlopige maatregelen kunnen nemen om te voorkomen dat zij in de Unie in de handel worden gebracht of op de markt van de Unie worden aangeboden. Indien dergelijke desbetreffende grondstoffen en producten de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, moeten de bevoegde autoriteiten de douaneautoriteiten verzoeken het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer op te schorten om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de nodige controles uit te voeren. Een dergelijk verzoek moet via het interfacesysteem tussen de douane en de bevoegde autoriteiten worden meegedeeld. De opschorting van het in de Unie in de handel brengen, het op de markt van de Unie aanbieden, het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer moet worden beperkt tot drie werkdagen, tenzij de bevoegde autoriteiten extra tijd nodig hebben om te beoordelen of de desbetreffende grondstoffen en producten met deze verordening in overeenstemming zijn. In dat geval moeten de bevoegde autoriteiten aanvullende voorlopige maatregelen nemen om de schorsingstermijn te verlengen of de douaneautoriteiten om een dergelijke verlenging verzoeken in het geval van desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten.
(51)De plannen voor de controles moeten regelmatig worden bijgewerkt in het licht van de resultaten van de uitvoering ervan. Marktdeelnemers met een consistente staat van dienst op het gebied van naleving hoeven minder vaak te worden gecontroleerd.
(52)Met het oog op de uitvoering en de doeltreffende handhaving van deze verordening moeten de lidstaten de bevoegdheid krijgen om niet-conforme desbetreffende grondstoffen en producten uit de handel te nemen en terug te roepen en passende corrigerende maatregelen te nemen. Zij moeten ervoor zorgen dat overtredingen van deze verordening door marktdeelnemers en handelaren met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straffen worden bestraft.
(53)Rekening houdend met het internationale karakter van ontbossing en bosdegradatie en de daarmee verband houdende handel, moeten de bevoegde autoriteiten met elkaar, met de douaneautoriteiten van de lidstaten, met de Commissie en met de overheden van derde landen samenwerken. De bevoegde autoriteiten moeten ook samenwerken met de bevoegde autoriteiten voor het toezicht op andere wetgevingsinstrumenten van de EU die zorgvuldigheidseisen in de waardeketen vaststellen met betrekking tot negatieve gevolgen voor de mensenrechten of het milieu, en voor de handhaving ervan.
(54)Hoewel deze verordening betrekking heeft op ontbossing en bosdegradatie, zoals beoogd in de mededeling van 2019 “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren”, mag bosbescherming niet leiden tot de conversie of aantasting van andere natuurlijke ecosystemen. Ecosystemen zoals wetlands, savannes en veengebieden zijn zeer belangrijk voor de wereldwijde inspanningen om de klimaatverandering tegen te gaan, evenals voor andere duurzameontwikkelingsdoelstellingen, en de conversie of degradatie ervan moet dringend worden aangepakt. Hiertoe moet de Commissie twee jaar na de inwerkingtreding nagaan of het nodig en haalbaar is het toepassingsgebied uit te breiden tot andere ecosystemen en tot andere grondstoffen. Tegelijkertijd moet de Commissie door middel van een gedelegeerde handeling ook een evaluatie uitvoeren van de desbetreffende producten in bijlage I bij deze verordening.
(55)Om ervoor te zorgen dat de informatievoorschriften waaraan marktdeelnemers moeten voldoen en die in deze verordening zijn vastgesteld, relevant blijven en steeds in overeenstemming zijn met de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanvulling van de informatievoorschriften die nodig zijn voor de zorgvuldigheidsprocedure, de in deze verordening vastgestelde informatievoorschriften en criteria voor risicobeoordeling en risicobeperking waaraan marktdeelnemers moeten voldoen, en de lijst van goederen in bijlage I bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(56)Op grond van Verordening (EU) nr. 995/2010 is het verboden illegaal gekapt hout en producten daarvan in de Unie in de handel te brengen. De verordening bevat verplichtingen voor marktdeelnemers die hout voor de eerste maal in de handel brengen om zorgvuldigheid te betrachten en voor handelaren om traceerbare gegevens van hun leveranciers en klanten bij te houden. De verplichting om de wettigheid van de desbetreffende grondstoffen en producten, met inbegrip van hout en houtproducten, die in de Unie in de handel worden gebracht, te waarborgen, moet in deze verordening worden behouden en moet worden aangevuld met duurzaamheidseisen. Deze verordening en de daarmee verband houdende Uitvoeringsverordening (EU) nr. 607/2012 van de Commissie worden derhalve door deze verordening overbodig en moeten worden ingetrokken.
(57)Verordening (EG) nr. 2173/2005 stelt procedures van de Unie vast voor de uitvoering van een Flegt-vergunningensysteem door middel van bilaterale vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten (Voluntary Partnership Agreements — VPA’s) met houtproducerende landen. Om de bilaterale verbintenissen die de Europese Unie is aangegaan, na te komen en om de vooruitgang die met partnerlanden die over een operationeel systeem beschikken (Flegt-vergunningenfase), is geboekt, te behouden, moet deze verordening een bepaling bevatten waarin wordt verklaard dat hout en houtproducten waarvoor een geldige Flegt-vergunning is afgegeven, voldoen aan de wettigheidsvereiste van deze verordening.
(58)Hoewel deze verordening betrekking heeft op ontbossing en bosdegradatie, zoals beoogd in de mededeling van 2019 “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren”, mag bosbescherming niet leiden tot de conversie of aantasting van andere natuurlijke ecosystemen. Ecosystemen zoals wetlands, savannes en veengebieden zijn zeer belangrijk voor de wereldwijde inspanningen om de klimaatverandering tegen te gaan, evenals voor andere duurzameontwikkelingsdoelstellingen, en de conversie of degradatie ervan moet dringend worden aangepakt. Daarom moet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening worden geëvalueerd of het nodig en haalbaar is het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot andere ecosystemen dan bossen.
(59)Wanneer het met het oog op de toepassing van deze verordening noodzakelijk is persoonsgegevens te verwerken, moet dit gebeuren overeenkomstig het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens. Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad zijn van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.
(60)Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten de bestrijding van ontbossing en bosdegradatie en de vermindering van de bijdrage van de consumptie in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege haar reikwijdte, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(61)Marktdeelnemers, handelaren en de bevoegde autoriteiten moeten een redelijke termijn krijgen om zich voor te bereiden om aan de eisen van deze verordening te voldoen,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld betreffende het in de Unie in de handel brengen en het op de markt van de Unie aanbieden, alsmede de uitvoer uit de markt van de Unie, van runderen, cacao, koffie, oliepalm, soja en hout (“desbetreffende grondstoffen”) en producten, zoals opgenomen in bijlage I, die desbetreffende grondstoffen bevatten of daarmee zijn gevoederd of vervaardigd (“desbetreffende producten”), teneinde:
a)de bijdrage van de Unie aan ontbossing en bosdegradatie wereldwijd tot een minimum te beperken;
b)de bijdrage van de Europese Unie aan broeikasgasemissies en het wereldwijde verlies aan biodiversiteit te verminderen.
De verordening is niet van toepassing op in de Unie in de handel gebrachte desbetreffende grondstoffen en producten die vóór de in artikel 36, lid 1, vastgestelde datum zijn geproduceerd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
1)“ontbossing”: conversie van bos in landbouwgebruik, ongeacht of deze wordt veroorzaakt door de mens;
2)“bos”: gebieden van meer dan 0,5 hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van meer dan 10 %, of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken, met uitzondering van landbouwplantages en gebieden die hoofdzakelijk voor agrarisch of stedelijk grondgebruik dienen;
3)“landbouwplantages”: boomopstanden in landbouwproductiesystemen, zoals fruitboomgaarden, oliepalmplantages, olijfboomgaarden en boslandbouwsystemen waarbij gewassen onder beschutting van bomen worden geteeld. Hiertoe behoren alle plantages van de in bijlage I vermelde andere grondstoffen dan hout;
4)“bosplantage”: een aangeplant bos dat intensief wordt beheerd en bij aanplant en rijpheid voldoet aan alle volgende criteria: één of twee soorten, gelijke leeftijdsklasse en regelmatige boomafstand. Hieronder vallen plantages met een korte omlooptijd voor hout, vezels en energie, met uitzondering van bossen die zijn aangeplant voor bescherming of het herstel van ecosystemen, evenals bossen die zijn ontstaan door middel van aanplant of bezaaiing en bij rijpheid lijken of zullen lijken op uit natuurlijke zaailingen geteelde bossen;
5)“aangeplant bos”: bos dat voornamelijk bestaat uit bomen die zijn ontstaan door aanplant en/of doelbewuste bezaaiing, op voorwaarde dat de aangeplante of gezaaide bomen bij rijpheid naar verwachting meer dan vijftig procent van de houtvoorraad zullen uitmaken. Het omvat hakhout van bomen die oorspronkelijk zijn aangeplant of gezaaid;
6)“bosdegradatie”: niet-duurzame oogstactiviteiten die leiden tot een vermindering of verlies van de biologische of economische productiviteit en complexiteit van bosecosystemen en bijgevolg tot de vermindering op lange termijn van de algemene voordelen die bossen voortbrengen, zoals hout, biodiversiteit en andere producten en diensten;
7)“duurzame oogstactiviteiten”: oogsten dat op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden om nadelige effecten tot een minimum te beperken, waarbij het oogsten van stronken en wortels, de aantasting van oerbossen of de conversie ervan in bosplantages en het oogsten op kwetsbare bodems worden voorkomen, grote kaalslagen tot een minimum worden beperkt en wordt gezorgd voor lokaal passende drempels voor de extractie van dood hout en vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die de impact op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitats minimaliseren;
8)“ontbossingsvrij”:
a)desbetreffende grondstoffen en producten, met inbegrip van die welke worden gebruikt voor desbetreffende producten, of erin vervat zitten, die zijn geproduceerd in gebieden waar na 31 december 2020 geen ontbossing heeft plaatsgevonden, alsook
b)hout dat na 31 december 2020 in bossen is gekapt zonder bosdegradatie teweeg te brengen;
9)“geproduceerd”: geteeld, geoogst, opgefokt, gevoederd met of verkregen uit het desbetreffende perceel;
10)“in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een desbetreffende grondstof of een desbetreffend product;
11)“op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een desbetreffende grondstof of een desbetreffend product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;
12)“marktdeelnemer”: een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel brengt of uit de markt van de Unie uitvoert;
13)“handelaar”: een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon in de toeleveringsketen dan de marktdeelnemer die in het kader van een handelsactiviteit desbetreffende grondstoffen en producten op de markt van de Unie aanbiedt;
14)“land van oorsprong”: land of gebied als omschreven in artikel 60 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad;
15)“land van productie”: land of gebied waar de desbetreffende grondstof of de bij de productie van een product gebruikte of in een product vervatte desbetreffende grondstof is geproduceerd;
16)“verwaarloosbaar risico”: de situatie waarin een volledige beoordeling van zowel de productspecifieke als de algemene informatie over de overeenstemming van desbetreffende grondstoffen of producten met artikel 3, punten a) en b), geen aanleiding tot bezorgdheid geeft;
17)“gemachtigde vertegenwoordiger”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een marktdeelnemer is gemachtigd om namens hem of haar specifieke taken te vervullen in verband met de verplichtingen van de marktdeelnemer uit hoofde van deze verordening;
18)“niet-conforme producten”: desbetreffende grondstoffen en producten die niet “ontbossingsvrij” zijn geproduceerd of die niet overeenkomstig de desbetreffende wetgeving van het land van productie zijn geproduceerd, of beide;
19)“perceel”: een uitgestrekt stuk land binnen één onroerend goed, zoals erkend door de wetgeving van het land van productie, dat voldoende homogeen is om op geaggregeerd niveau het aan de grondstoffen die op dat stuk land worden geproduceerd verbonden risico van ontbossing en bosdegradatie te kunnen beoordelen;
20)“kmo’s”: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Richtlijn 2013/34/EU;
21)“concrete aanwijzing”: een gegronde claim op basis van objectieve en verifieerbare informatie betreffende non-conformiteit met deze verordening, waarvoor de tussenkomst van de bevoegde autoriteiten nodig kan zijn;
22)“bevoegde autoriteiten”: de overeenkomstig artikel 13, lid 1, aangewezen autoriteiten;
23)“douaneautoriteiten”: douaneautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;
24)“in het vrije verkeer brengen”: de procedure van artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;
25)“uitvoer”: de procedure van artikel 269 van Verordening (EU) nr. 952/2013;
26)“desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen”: desbetreffende grondstoffen en producten uit derde landen die onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” zijn geplaatst en bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht of die bestemd zijn voor commercieel gebruik of consumptie, uitgezonderd door particulieren, binnen het douanegebied van de Unie;
27)“desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie verlaten”: desbetreffende grondstoffen en producten die onder de douaneregeling “uitvoer” zijn geplaatst;
28)“desbetreffende wetgeving van het land van productie”: de in het land van productie geldende regels betreffende de juridische status van het productiegebied in termen van grondgebruiksrechten, milieubescherming, rechten van derden en desbetreffende handels- en douaneregelingen in het kader van het wetgevingskader dat in het land van productie van toepassing is.
Artikel 3
Verbod
Desbetreffende grondstoffen en producten mogen alleen in de Unie in de handel worden gebracht, op de markt van de Unie worden aangeboden of uit de markt van de Unie worden uitgevoerd indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a)zij zijn ontbossingsvrij;
b)zij zijn geproduceerd overeenkomstig de desbetreffende wetgeving van het land van productie, en
c)zij gaan vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring als bedoeld in artikel 4, lid 2.
Hoofdstuk 2
Verplichtingen van marktdeelnemers en handelaren
Artikel 4
Verplichtingen van marktdeelnemers
1.De marktdeelnemers betrachten zorgvuldigheid voordat zij desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel brengen of uit de markt van de Unie uitvoeren zodat de desbetreffende grondstoffen en producten in overeenstemming zijn met artikel 3, punten a) en b). Daartoe passen zij een geheel van procedures en maatregelen toe, hierna “zorgvuldigheid” genoemd, dat in artikel 8 wordt omschreven.
2.De marktdeelnemers die door het betrachten van de in artikel 8 bedoelde zorgvuldigheid tot de conclusie komen dat de desbetreffende grondstoffen en producten aan de voorschriften van deze verordening voldoen, stellen de bevoegde autoriteiten via het in artikel 31 bedoelde informatiesysteem een zorgvuldigheidsverklaring ter beschikking voordat zij de desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel brengen of uitvoeren. Die verklaring bevestigt dat er zorgvuldigheid is betracht en dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico is vastgesteld, en bevat de in bijlage II vermelde informatie voor de desbetreffende grondstoffen en producten.
3.Door de zorgvuldigheidsverklaring ter beschikking te stellen, neemt de marktdeelnemer de verantwoordelijkheid op zich voor de conformiteit van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product met de voorschriften van deze verordening. De marktdeelnemers houden de zorgvuldigheidsverklaringen gedurende vijf jaar na de datum van beschikbaarstelling via het in artikel 31 bedoelde informatiesysteem bij.
4.De marktdeelnemers mogen desbetreffende grondstoffen en producten niet in de Unie in de handel brengen of uitvoeren zonder eerst een zorgvuldigheidsverklaring te hebben ingediend.
5.De marktdeelnemers mogen de desbetreffende grondstoffen en producten niet in de Unie in de handel brengen of uitvoeren indien een of meer van de volgende gevallen van toepassing zijn:
a)de desbetreffende grondstoffen en producten zijn niet in overeenstemming met artikel 3, punt a) of b);
b)uit de zorgvuldigheidsprocedure is gebleken dat er een niet verwaarloosbaar risico bestaat dat de desbetreffende grondstoffen en producten niet in overeenstemming met artikel 3, punt a) of b), zijn;
c)de marktdeelnemer heeft de zorgvuldigheidsprocedure overeenkomstig de leden 1 en 2 niet volledig kunnen uitvoeren.
6.De marktdeelnemers die nieuwe informatie, met inbegrip van concrete aanwijzingen, hebben ontvangen waaruit blijkt dat de door hen reeds in de handel gebrachte desbetreffende grondstoffen of producten niet in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening zijn, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar zij de desbetreffende grondstoffen of producten in de handel hebben gebracht daarvan onverwijld in kennis. In geval van uitvoer uit de markt van de Unie stellen de marktdeelnemers de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het land van productie is daarvan in kennis.
7.De marktdeelnemers verlenen aan de bevoegde autoriteiten alle assistentie die nodig is om het verrichten van de in lid 15 bedoelde controles te vergemakkelijken, met name wat betreft de toegang tot bedrijfsruimten en het overleggen van documentatie of gegevens.
Artikel 5
Gemachtigde vertegenwoordigers
1.De marktdeelnemers of handelaren kunnen een gemachtigde vertegenwoordiger opdragen om namens hen de zorgvuldigheidsverklaring overeenkomstig artikel 4, lid 2, ter beschikking te stellen. De marktdeelnemer of handelaar behoudt in dat geval de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product met de voorschriften van deze verordening.
2.De gemachtigde vertegenwoordiger verstrekt de bevoegde autoriteiten op verzoek een kopie van het mandaat in een officiële taal van de Europese Unie.
Artikel 6
Verplichtingen van handelaren
1.De handelaren die een kmo zijn, mogen desbetreffende grondstoffen en producten alleen op de markt aanbieden indien zij in het bezit zijn van de krachtens lid 2 vereiste informatie.
2.De handelaren die een kmo zijn, verzamelen en bewaren de volgende informatie over de desbetreffende grondstoffen en producten die zij voornemens zijn op de markt aan te bieden:
a)de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk, het postadres, het e-mailadres en, indien beschikbaar, een internetadres van de marktdeelnemers of de handelaren die de desbetreffende grondstoffen en producten aan hen hebben geleverd;
b)de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk, het postadres, het e-mailadres en, indien beschikbaar, een internetadres van de handelaren aan wie zij de desbetreffende grondstoffen en producten hebben geleverd.
3.De handelaren die een kmo zijn, bewaren de in dit artikel bedoelde informatie gedurende minstens vijf jaar en verstrekken deze informatie op verzoek aan de bevoegde autoriteiten.
4.De handelaren die een kmo zijn en die nieuwe informatie, met inbegrip van concrete aanwijzingen, hebben ontvangen waaruit blijkt dat de door hen reeds op de markt aangeboden desbetreffende grondstoffen of producten niet in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening zijn, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar zij de desbetreffende grondstoffen of producten in de handel hebben gebracht daarvan onverwijld in kennis.
5.De handelaren die geen kmo zijn, worden beschouwd als marktdeelnemer en zijn onderworpen aan de verplichtingen en bepalingen van de artikelen 3, 4, 5, 8 tot en met 12, artikel 14, lid 9, en de artikelen 15 en 20 van deze verordening met betrekking tot de desbetreffende grondstoffen en producten die zij op de markt van de Unie aanbieden.
6.De handelaren verlenen aan de bevoegde autoriteiten alle assistentie die nodig is om het verrichten van de in lid 16 bedoelde controles te vergemakkelijken, met name wat betreft de toegang tot bedrijfsruimten en het overleggen van documentatie of gegevens.
Artikel 7
Het in de handel brengen door in derde landen gevestigde marktdeelnemers
Wanneer een buiten de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel brengt, wordt de eerste in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die dergelijke desbetreffende grondstoffen en producten koopt of in zijn bezit krijgt, als marktdeelnemer in de zin van deze verordening beschouwd.
Artikel 8
Zorgvuldigheid
1.Alvorens desbetreffende grondstoffen en producten in de handel te brengen of uit te voeren, betrachten de marktdeelnemers zorgvuldigheid ten aanzien van alle desbetreffende grondstoffen en producten die door elke specifieke leverancier worden geleverd.
2.Voor de toepassing van deze verordening omvat zorgvuldigheid het volgende:
a)de verzameling van de nodige informatie en documentatie om aan de in artikel 9 vastgestelde voorschriften te voldoen;
b)de in artikel 10 bedoelde risicobeoordelingsmaatregelen;
c)de in artikel 10 bedoelde risicobeperkende maatregelen.
Artikel 9
Informatievoorschriften
1.De marktdeelnemers verzamelen informatie, documentatie en gegevens waaruit blijkt dat de desbetreffende grondstoffen en producten in overeenstemming met artikel 3 zijn. Daartoe verzamelt, organiseert en bewaart de marktdeelnemer gedurende vijf jaar de volgende, met bewijsmateriaal gestaafde informatie over de desbetreffende grondstoffen of producten:
a)beschrijving, met inbegrip van de handelsnaam en het type desbetreffende grondstoffen en producten, alsmede, indien van toepassing, de triviale naam en de volledige wetenschappelijke benaming van de soort;
b)hoeveelheid (uitgedrukt in nettomassa en -volume, of aantal eenheden) van de desbetreffende grondstoffen en producten;
c)identificatie van het land van productie;
d)geografische coördinaten, breedte- en lengtegraad van alle percelen waar de desbetreffende grondstoffen en producten zijn geproduceerd, alsmede productiedatum of -tijdspanne;
e)naam, e-mailadres en adres van de bedrijven of personen die de desbetreffende grondstoffen of producten hebben geleverd;
f)naam, e-mailadres en adres van de bedrijven of personen aan wie de desbetreffende grondstoffen of producten zijn geleverd;
g)adequate en verifieerbare informatie waaruit blijkt dat de desbetreffende grondstoffen en producten ontbossingsvrij zijn;
h)adequate en verifieerbare informatie waaruit blijkt dat de productie is uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende wetgeving van het land van productie, met inbegrip van regelingen tot verlening van het recht om het betrokken gebied te gebruiken voor de productie van de desbetreffende grondstof.
2.De marktdeelnemer stelt de krachtens dit artikel verzamelde informatie, documentatie en gegevens op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.
3.De Commissie kan ter aanvulling van lid 1 overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot het verkrijgen van nadere relevante informatie die nodig kan zijn om de doeltreffendheid van het stelsel van zorgvuldigheidseisen te waarborgen.
Artikel 10
Risicobeoordeling en -beperking
1.De marktdeelnemers controleren en analyseren de overeenkomstig artikel 9 verzamelde informatie en alle andere relevante documentatie en voeren op basis daarvan een risicobeoordeling uit om na te gaan of er een risico bestaat dat de desbetreffende grondstoffen en producten die bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht of uit de markt van de Unie te worden uitgevoerd, niet in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening zijn. Indien de marktdeelnemers niet kunnen aantonen dat het non-conformiteitsrisico verwaarloosbaar is, brengen zij de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product niet in de Unie in de handel of voeren zij de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product niet uit.
2.Bij de risicobeoordeling wordt in het bijzonder rekening gehouden met de volgende risicobeoordelingscriteria:
a)het overeenkomstig artikel 27 aan het betrokken land, of delen daarvan, toegekende risico;
b)de aanwezigheid van bossen in het land en het gebied van productie van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product;
c)de prevalentie van ontbossing of bosdegradatie in het land, de regio en het gebied van productie van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product;
d)de bron, betrouwbaarheid en geldigheid van de in artikel 9, lid 1, bedoelde informatie en de verwijzingen in die informatie naar andere beschikbare documentatie;
e)bezorgdheid over het land van productie en oorsprong, zoals de mate van corruptie, de prevalentie van vervalsing van documenten en gegevens, het gebrek aan wetshandhaving, gewapende conflicten of de door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of de Raad van de Europese Unie opgelegde sancties;
f)de complexiteit van de desbetreffende toeleveringsketen, met name moeilijkheden om het verband te leggen tussen de grondstoffen en/of producten en het perceel waar zij zijn geproduceerd;
g)het risico van vermenging met producten van onbekende oorsprong of met producten die in gebieden waar ontbossing of bosdegradatie heeft plaatsgevonden of plaatsvindt, zijn geproduceerd;
h)de conclusies van de vergaderingen van de desbetreffende deskundigengroep van de Commissie, zoals gepubliceerd in het register van deskundigengroepen van de Commissie;
i)overeenkomstig artikel 29 ingediende concrete aanwijzingen;
j)aanvullende informatie over de naleving van deze verordening, waaronder informatie over certificering of andere door derden gecontroleerde regelingen, met inbegrip van vrijwillige, door de Commissie erkende regelingen in het kader van artikel 30, lid 5, van Richtlijn (EU) 2018/2001, op voorwaarde dat de informatie aan de in artikel 9 vastgestelde voorschriften voldoet.
3.Houtproducten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad vallen en waarvoor een geldige Flegt-vergunning van een operationeel vergunningensysteem is afgegeven, worden geacht in overeenstemming met artikel 3, punt b), van deze verordening te zijn.
4.Behalve wanneer de marktdeelnemer door de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde analyse zich ervan kan vergewissen dat er geen of een verwaarloosbaar risico bestaat dat de desbetreffende grondstoffen of producten niet in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening zijn, stelt de marktdeelnemer vóór het in de Unie in de handel brengen of het uitvoeren van de desbetreffende grondstoffen en producten passende risicobeperkende procedures en maatregelen vast om het risico tot nul of een verwaarloosbaar niveau te herleiden. Dergelijke procedures of maatregelen kunnen bestaan uit het eisen van aanvullende informatie, gegevens of documentatie, het uitvoeren van onafhankelijke onderzoeken of audits of andere maatregelen met betrekking tot de informatievoorschriften in artikel 9.
5.De marktdeelnemers kunnen aantonen hoe de verzamelde informatie is getoetst aan de in lid 2 vastgestelde risicobeoordelingscriteria, hoe een besluit over risicobeperkende maatregelen is genomen en hoe de marktdeelnemer het risiconiveau heeft bepaald.
6.De marktdeelnemers beschikken over adequate en evenredige beleidslijnen, controles en procedures om de vastgestelde non-conformiteitsrisico’s van desbetreffende grondstoffen en producten te beperken en doeltreffend te beheren. Het gaat hierbij onder meer om:
a)model-risicobeheerpraktijken, rapportage, bijhouden van registers, interne controle en nalevingsbeheer, ook voor marktdeelnemers die geen kmo zijn, de aanstelling van een compliance officer op managementniveau;
b)een onafhankelijke controlefunctie om de in punt a) bedoelde interne beleidslijnen, controles en procedures te controleren voor alle marktdeelnemers die geen kmo zijn.
7.De risicobeoordelingen worden gedocumenteerd, minstens jaarlijks geëvalueerd en op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten gesteld.
8.De Commissie kan ter aanvulling van de leden 2, 4 en 6 overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot het verkrijgen van relevante informatie, risicobeoordelingscriteria en risicobeperkende maatregelen die nodig kunnen zijn om die in dit artikel aan te vullen om de doeltreffendheid van het stelsel van zorgvuldigheidseisen te waarborgen.
Artikel 11
Bijhouden van stelsels van zorgvuldigheidseisen en registers
1.Om overeenkomstig artikel 8 de nodige zorgvuldigheid te betrachten, stellen de marktdeelnemers een stelsel van zorgvuldigheidseisen in en werken zij dit bij om ervoor te zorgen dat zij de overeenstemming met de voorschriften van artikel 3, punten a) en b), kunnen waarborgen. Het stelsel van zorgvuldigheidseisen wordt minstens jaarlijks geëvalueerd en zo nodig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het betrachten van zorgvuldigheid. De marktdeelnemers houden gedurende vijf jaar een register bij van de actualiseringen van het (de) stelsel(s) van zorgvuldigheidseisen.
2.Tenzij anders bepaald in andere wetgevingsinstrumenten van de EU waarin vereisten inzake zorgvuldigheid in de duurzaamheidswaardeketen zijn vastgelegd, brengen marktdeelnemers die geen kmo zijn, jaarlijks voor een zo breed mogelijk publiek, onder andere door publicatie op internet, verslag uit over hun stelsel van zorgvuldigheidseisen, met inbegrip van de stappen die zij hebben ondernomen om hun in artikel 8 vastgestelde verplichtingen uit te voeren. De marktdeelnemers die ook onder het toepassingsgebied vallen van andere wetgevingsinstrumenten van de EU waarin vereisten inzake zorgvuldigheid in de waardeketen zijn vastgelegd, kunnen aan hun rapportageverplichtingen uit hoofde van dit lid voldoen door bij de rapportage in het kader van andere wetgevingsinstrumenten van de EU de vereiste informatie op te nemen.
3.De marktdeelnemers bewaren alle documentatie met betrekking tot zorgvuldigheid, zoals alle relevante gegevens, maatregelen en procedures uit hoofde van artikel 8, gedurende minstens vijf jaar. Zij stellen deze op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.
Artikel 12
Vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure
1.De marktdeelnemers die desbetreffende grondstoffen of producten in de Unie in de handel brengen of uitvoeren uit de markt van de Unie, hoeven niet aan de verplichtingen in artikel 10 te voldoen indien zij zich ervan kunnen vergewissen dat alle desbetreffende grondstoffen of producten zijn geproduceerd in landen, of delen daarvan, die overeenkomstig artikel 27 als land, of deel daarvan, met een laag risico zijn aangemerkt.
2.Indien de marktdeelnemer echter informatie verkrijgt of op de hoogte wordt gebracht dat het risico bestaat dat de desbetreffende grondstoffen en producten mogelijk niet aan de voorschriften van deze verordening voldoen, moet aan alle verplichtingen van de artikelen 9 en 10 worden voldaan.
Hoofdstuk 3
Verplichtingen van de lidstaten en van de bevoegde autoriteiten ervan
Artikel 13
Bevoegde autoriteit
1.De lidstaten wijzen een of meerdere bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor het nakomen van de verplichtingen die uit deze verordening voortvloeien.
2.Uiterlijk [drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen, adressen en contactgegevens van de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van deze informatie.
3.De Commissie maakt de lijst van de bevoegde autoriteiten openbaar op haar website. De Commissie werkt de lijst regelmatig bij op basis van relevante bijwerkingen die de lidstaten hebben verstrekt.
4.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten over voldoende bevoegdheden en middelen beschikken om de in hoofdstuk 3 van deze verordening vastgestelde verplichtingen na te komen.
5.Onverminderd de verplichting van de marktdeelnemers om overeenkomstig artikel 8 zorgvuldigheid te betrachten, mogen de lidstaten technische en andere bijstand verstrekken en adviezen geven aan de marktdeelnemers, daarbij rekening houdend met de situatie van kmo’s, om het voor hen gemakkelijker te maken te voldoen aan de voorschriften van deze verordening.
6.De lidstaten mogen de uitwisseling en verspreiding van relevante informatie vergemakkelijken, met name om de marktdeelnemers bij te staan bij de risicobeoordeling als bedoeld in artikel 9, alsook van informatie over de beste praktijken betreffende de uitvoering van deze verordening.
7.De bijstand wordt op zodanige wijze verleend dat de onafhankelijkheid, wettelijke verplichtingen en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten op het gebied van de handhaving van deze verordening niet worden aangetast.
Artikel 14
Controleverplichtingen
1.De bevoegde autoriteiten voeren controles uit om vast te stellen of marktdeelnemers en handelaren aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening voldoen en of de desbetreffende grondstoffen en producten die in de Unie in de handel worden gebracht, op de markt van de Unie worden aangeboden of daaruit worden uitgevoerd, in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening zijn.
2.De in lid 1 bedoelde controles worden overeenkomstig de artikelen 15 en 16 uitgevoerd.
3.Om de in lid 1 bedoelde controles uit te voeren, stellen de bevoegde autoriteiten een op risico’s gebaseerd plan op. Het plan bevat minstens risicocriteria om de in lid 4 bedoelde risicoanalyse uit te voeren en vormt aldus de basis voor de besluiten inzake controles. Bij het vaststellen en evalueren van de risicocriteria houden de bevoegde autoriteiten met name rekening met het overeenkomstig artikel 27 aan landen, of delen daarvan, toegewezen risico, de mate waarin een marktdeelnemer of handelaar in het verleden deze verordening heeft nageleefd en alle andere relevante informatie. Op basis van de resultaten van de controles en de ervaring met de uitvoering van de plannen herzien de bevoegde autoriteiten deze plannen en risicocriteria regelmatig om de doeltreffendheid ervan te verbeteren. Bij de herziening van de plannen verlagen de bevoegde autoriteiten de controlefrequentie voor marktdeelnemers en handelaren die blijk hebben gegeven van een consistente staat van dienst op het gebied van volledige naleving van de voorschriften van deze verordening.
4.Met het oog op de uitvoering van de overeenkomstig lid 3 opgestelde op risico’s gebaseerde controleplannen voeren de bevoegde autoriteiten een risicoanalyse uit van de informatie in de overeenkomstig artikel 4, lid 2, aan hen ter beschikking gestelde zorgvuldigheidsverklaringen. De risicoanalyse is gebaseerd op de risicocriteria die zijn opgenomen in de overeenkomstig lid 3 opgestelde plannen en wordt uitgevoerd met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken die in het in artikel 31 bedoelde informatiesysteem zijn geïntegreerd.
5.Op basis van de in lid 4 bedoelde risicoanalyse en alle andere relevante informatie identificeren de bevoegde autoriteiten de marktdeelnemers en handelaren die overeenkomstig de artikelen 15 en 16 moeten worden gecontroleerd.
6.Op basis van de in lid 4 bedoelde risicoanalyse identificeren de bevoegde autoriteiten ook desbetreffende grondstoffen en producten die onmiddellijke actie vereisen omdat zij een zo hoog risico op non-conformiteit met de bepalingen van deze verordening inhouden dat zij moeten worden gecontroleerd voordat zij in de Unie in de handel worden gebracht, op de markt van de Unie worden aangeboden of worden uitgevoerd. Deze identificatie wordt in het overeenkomstig artikel 31 opgezette informatiesysteem aangegeven, wat er tevens toe leidt dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 21 onmiddellijk voorlopige maatregelen nemen om het in de Unie in de handel brengen of op de markt van de Unie aanbieden van de desbetreffende grondstoffen of producten op te schorten, of wordt, in het geval van desbetreffende grondstoffen of producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, en zodra de in artikel 26, lid 1, bedoelde elektronische interface aanwezig is, in het verzoek aan de douaneautoriteiten om overeenkomstig artikel 24, lid 6, het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer ervan op te schorten, aangegeven.
7.De in lid 6 bedoelde schorsingen eindigen binnen drie werkdagen, tenzij de bevoegde autoriteiten op basis van het resultaat van de binnen die termijn verrichte controles besluiten dat zij extra tijd nodig hebben om te bepalen of de desbetreffende grondstoffen of producten in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening zijn. In dat geval verlengen de bevoegde autoriteiten de schorsingstermijn door middel van overeenkomstig artikel 21 genomen aanvullende voorlopige maatregelen of, in het geval van desbetreffende grondstoffen of producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, door de douaneautoriteiten ervan in kennis te stellen dat de overeenkomstig artikel 24, lid 6, opgelegde schorsing moet worden gehandhaafd.
8.De bevoegde autoriteiten wisselen informatie uit over de in lid 3 bedoelde risicocriteria met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en met de Commissie, en coördineren de ontwikkeling en toepassing ervan, teneinde de doeltreffendheid van de handhaving van deze verordening te verbeteren.
9.De lidstaten zorgen ervoor dat de jaarlijkse controles die hun bevoegde autoriteiten uitvoeren, betrekking hebben op minstens 5 % van de marktdeelnemers die elke desbetreffende grondstof op hun markt in de Unie in de handel brengen, op de markt van de Unie aanbieden of uit de markt van de Unie uitvoeren, alsmede op 5 % van de hoeveelheid van elke desbetreffende grondstof die in hun handel wordt gebracht, op hun markt wordt aangeboden of daaruit wordt uitgevoerd.
10.Voor desbetreffende grondstoffen of producten die in een overeenkomstig artikel 27 als hoog risico aangemerkt land, of delen daarvan, zijn geproduceerd, of indien een risico bestaat dat in dergelijke landen, of delen daarvan, geproduceerde desbetreffende grondstoffen of producten in de desbetreffende toeleveringsketen terechtkomen, voert de bevoegde autoriteit de in artikel 20 vastgestelde verscherpte controles uit.
11.Onverminderd de in de leden 5 en 6 bedoelde controles voeren de bevoegde autoriteiten de in lid 1 bedoelde controles uit wanneer zij in het bezit komen van bewijsmateriaal of andere relevante informatie, onder meer overeenkomstig artikel 29 door derden verstrekte concrete aanwijzingen, met betrekking tot mogelijke non-conformiteit met deze verordening.
12.De controles worden voor de marktdeelnemer of handelaar onaangekondigd uitgevoerd, behalve in gevallen waarin een voorafgaande kennisgeving van de marktdeelnemer of handelaar noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de controles te waarborgen.
13.De bevoegde autoriteiten houden een register van de controles bij, waarbij met name de aard en de resultaten van de controles en de maatregelen die in geval van non-conformiteit zijn genomen, worden vermeld. De registers van alle controles worden minstens vijf jaar bewaard.
Artikel 15
Controle van marktdeelnemers
1.De controles van marktdeelnemers omvatten:
a)onderzoek naar het stelsel van zorgvuldigheidseisen, met inbegrip van de risicobeoordeling en de procedures tot vermindering van de risico’s;
b)onderzoek van documentatie en gegevens die het behoorlijk functioneren van het stelsel van zorgvuldigheidseisen aantonen;
c)onderzoek van documentatie en gegevens die de overeenstemming aantonen van een specifiek product dat of een specifieke grondstof die de marktdeelnemer in de Unie in de handel heeft gebracht of voornemens is in de handel te brengen of uit de markt van de Unie uit te voeren, met de voorschriften van deze verordening;
d)onderzoek van zorgvuldigheidsverklaringen,
en in voorkomend geval
e)onderzoek ter plaatse van desbetreffende grondstoffen en producten om na te gaan of deze in overeenstemming zijn met de documentatie die voor het betrachten van zorgvuldigheid is gebruikt;
f)alle technische en wetenschappelijke middelen die geschikt zijn om de exacte plaats te bepalen waar de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product is geproduceerd, met inbegrip van isotopenonderzoek;
g)alle technische en wetenschappelijke middelen die geschikt zijn om te bepalen of de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product ontbossingsvrij is, met inbegrip van aardobservatiegegevens zoals gegevens van het Copernicus-programma en Copernicus-instrumenten, en
h)controles ter plaatse, met inbegrip van audits ter plaatse, in voorkomend geval ook in derde landen door middel van samenwerking met de overheden van derde landen.
Artikel 16
Controles van handelaren
1.De controles van handelaren omvatten:
a)onderzoek van documentatie en gegevens waaruit de overeenstemming met artikel 6, lid 2, moet blijken;
b)in voorkomend geval controles ter plaatse, met inbegrip van audits ter plaatse.
Artikel 17
Verhaal van kosten door bevoegde autoriteiten
1.De lidstaten kunnen hun bevoegde autoriteiten toestaan om de totale kosten van hun activiteiten in verband met gevallen van non-conformiteit op de marktdeelnemers of handelaren te verhalen.
2.De in lid 1 bedoelde kosten kunnen de kosten voor het uitvoeren van tests, de kosten voor opslag en de kosten van activiteiten in verband met de non-conform bevonden producten waarvoor voorafgaand aan het in het vrije verkeer brengen, het in de Unie in de handel brengen of het uit de markt van de Unie uitvoeren corrigerende maatregelen zijn genomen, omvatten.
Artikel 18
Samenwerking en uitwisseling van informatie
1.De bevoegde autoriteiten werken met elkaar, met autoriteiten van andere lidstaten, met de Commissie en indien nodig met overheden van derde landen samen om de naleving van deze verordening te waarborgen.
2.Voor de toepassing en handhaving van deze verordening stellen de bevoegde autoriteiten administratieve regelingen met de Commissie vast met betrekking tot de overdracht van informatie en de uitvoering van onderzoeken.
3.De bevoegde autoriteiten wisselen de voor de handhaving van deze verordening benodigde informatie uit. Dit omvat het verlenen van toegang tot gegevens over marktdeelnemers en handelaren, met inbegrip van zorgvuldigheidsverklaringen, aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, en de uitwisseling van dergelijke gegevens met hen, om de handhaving van deze verordening te vergemakkelijken.
4.De bevoegde autoriteiten waarschuwen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie onmiddellijk wanneer zij inbreuken op deze verordening en ernstige tekortkomingen die gevolgen kunnen hebben voor meer dan één lidstaat, vaststellen. De bevoegde autoriteiten brengen met name de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten op de hoogte wanneer zij vaststellen dat een desbetreffende grondstof of een desbetreffend product op de markt niet in overeenstemming met deze verordening is, zodat deze grondstof of dat product in alle lidstaten uit de handel kan worden genomen of kan worden teruggeroepen.
5.Op verzoek van een bevoegde autoriteit verstrekken de lidstaten haar de informatie die nodig is om de naleving van deze verordening te waarborgen.
Artikel 19
Rapportage
1.De lidstaten stellen uiterlijk op 30 april van elk jaar informatie beschikbaar aan het publiek en de Commissie over de uitvoering van deze verordening in het voorgaande kalenderjaar. Deze informatie omvat de controleplannen van de lidstaten, het aantal en de resultaten van de controles van marktdeelnemers en handelaren, met inbegrip van de inhoud van deze controles, het volume van de desbetreffende grondstoffen en producten dat is gecontroleerd in verhouding tot de totale hoeveelheid desbetreffende grondstoffen en producten die in de handel zijn gebracht, de landen van oorsprong en productie van desbetreffende grondstoffen en producten, alsmede de maatregelen die in geval van non-conformiteit zijn genomen en de teruggevorderde kosten van de controles.
2.De diensten van de Commissie maken op basis van de overeenkomstig lid 1 door de lidstaten ingediende informatie jaarlijks een overzicht voor de hele Unie van de toepassing van deze verordening toegankelijk voor het publiek.
Artikel 20
Verscherpte controles
Wanneer desbetreffende grondstoffen of producten in een overeenkomstig artikel 27 als hoog risico aangemerkt land, of delen daarvan, zijn geproduceerd, of indien een risico bestaat dat in dergelijke landen, of delen daarvan, geproduceerde desbetreffende grondstoffen of producten in de desbetreffende toeleveringsketen terechtkomen, zorgen de lidstaten ervoor dat de door hun bevoegde autoriteiten uitgevoerde jaarlijkse controles betrekking hebben op minstens 15 % van de marktdeelnemers die elke desbetreffende grondstof op hun markt in de Unie in de handel brengen, op de markt van de Unie aanbieden of uit de markt van de Unie uitvoeren, alsmede op 15 % van de hoeveelheid van elke desbetreffende grondstof die in hun handel wordt gebracht, op hun markt wordt aangeboden of daaruit wordt uitgevoerd en die uit een land met een hoog risico, of delen daarvan, afkomstig is.
Artikel 21
Voorlopige maatregelen
Indien naar aanleiding van de in de artikelen 15 en 16 bedoelde controles mogelijke ernstige tekortkomingen zijn geconstateerd of risico’s zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 6, kunnen de bevoegde autoriteiten onmiddellijk voorlopige maatregelen nemen, waaronder de inbeslagname of opschorting van het in de Unie in de handel brengen, het op de markt van de Unie aanbieden en het uit de markt van de Unie uitvoeren van de desbetreffende grondstoffen en producten.
Artikel 22
Markttoezichtsmaatregelen
1.Onverminderd artikel 23, en wanneer de bevoegde autoriteiten vaststellen dat een marktdeelnemer of handelaar zijn of haar verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet is nagekomen of dat een desbetreffende grondstof of desbetreffend product niet in overeenstemming met deze verordening is, verlangen zij onverwijld van de betrokken marktdeelnemer of handelaar dat hij of zij passende en evenredige corrigerende maatregelen neemt om een einde te maken aan de non-conformiteit.
2.Voor de toepassing van lid 1 omvatten de door de marktdeelnemer of handelaar te nemen corrigerende maatregelen onder meer een of meerdere van de volgende maatregelen:
a)het corrigeren van formele non-conformiteit, met name met de voorschriften van hoofdstuk 2 van deze verordening;
b)het voorkomen dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product in de Unie in de handel wordt gebracht, op de markt van de Unie wordt aangeboden of uit de markt van de Unie wordt uitgevoerd;
c)het onmiddellijk uit de handel nemen of terugroepen van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product;
d)het vernietigen van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product of het doneren ervan aan een liefdadig doel of voor het algemeen belang.
3.Indien de marktdeelnemer of handelaar geen corrigerende maatregelen neemt als bedoeld in lid 2 of indien de non-conformiteit als bedoeld in lid 1 blijft bestaan, zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat het product uit de handel wordt genomen of wordt teruggeroepen, of dat het op de markt van de Unie aanbieden of uit de markt van de Unie uitvoeren van het product wordt verboden of beperkt.
Artikel 23
Sancties
1.De lidstaten stellen regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op de bepalingen van deze verordening door marktdeelnemers en handelaren en nemen alle maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat ze worden uitgevoerd. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van deze bepalingen en onverwijld van alle latere wijzigingen van die bepalingen.
2.De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De sancties omvatten minstens:
a)boeten die evenredig zijn aan de milieuschade en aan de waarde van de betrokken desbetreffende grondstoffen of producten. Het niveau van deze boeten wordt zo berekend dat wordt gewaarborgd dat aan de verantwoordelijke personen de economische voordelen die zij aan hun inbreuken te danken hebben, effectief worden ontnomen. Bij herhaling van een ernstige inbreuk worden de boeten geleidelijk verhoogd. Het maximumbedrag van dergelijke boeten bedraagt minstens 4 % van de jaaromzet van de marktdeelnemer of handelaar in de betrokken lidstaat of lidstaten;
b)inbeslagname van de betrokken desbetreffende grondstoffen en producten bij de marktdeelnemer en/of handelaar;
c)inbeslagname van inkomsten die de marktdeelnemer en/of handelaar heeft verworven uit een transactie met de betrokken desbetreffende grondstoffen en producten;
d)tijdelijke uitsluiting van aanbestedingsprocedures.
Hoofdstuk 4
Procedures voor desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten
Artikel 24
Controles
1.De desbetreffende goederen en producten die onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” of “uitvoer” zijn geplaatst, zijn aan de in dit hoofdstuk vastgestelde controles en maatregelen onderworpen. De toepassing van dit hoofdstuk laat andere bepalingen van deze verordening en andere Uniewetgeving betreffende het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen, met name het douanewetboek van de Unie en de artikelen 46, 47, 134 en 267 daarvan, onverlet. Hoofdstuk VII van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad is echter niet van toepassing op controles van desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen, voor zover het de toepassing en handhaving van deze verordening betreft.
2.De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de algemene handhaving van deze verordening met betrekking tot een desbetreffende grondstof die en een desbetreffend product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat. De bevoegde autoriteiten zijn met name verantwoordelijk voor het vaststellen, via de in artikel 14, lid 1, bedoelde controles, of een dergelijke desbetreffende grondstof of een dergelijk desbetreffend product met de voorschriften van deze verordening in overeenstemming is. De bevoegde autoriteiten voeren deze taken uit overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 3 van deze verordening.
3.De douaneautoriteiten gaan na of de aangifte van desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, correct is. Dergelijke controles zijn in de eerste plaats gebaseerd op een risicoanalyse, met als doel de risico’s in kaart te brengen en te evalueren en de nodige tegenmaatregelen te ontwikkelen, en worden uitgevoerd binnen een gemeenschappelijk kader voor risicobeheer op het niveau van de Unie.
4.Het referentienummer dat door het in artikel 31 bedoelde informatiesysteem is toegekend aan de zorgvuldigheidsverklaring met betrekking tot een desbetreffende grondstof die of een desbetreffend product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, wordt ter beschikking van de douaneautoriteiten gesteld bij de indiening van de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van die desbetreffende grondstof of dat desbetreffend product, tenzij de zorgvuldigheidsverklaring overeenkomstig artikel 26, lid 2, is ingediend.
5.Na ontvangst van een douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van een desbetreffende grondstof die of een desbetreffend product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, controleren de douaneautoriteiten de status van de zorgvuldigheidsverklaring aan de hand van de in artikel 26, lid 1, bedoelde elektronische interface. Elke verandering van status in het in artikel 31 bedoelde informatiesysteem die plaatsvindt voordat die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product in het vrije verkeer wordt gebracht of wordt uitgevoerd, wordt automatisch gemeld aan de douaneautoriteiten die op die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product toezicht houden.
6.Indien op basis van de overeenkomstig artikel 14, lid 4, uitgevoerde risicoanalyse de status van de overeenkomstige zorgvuldigheidsverklaring in het overeenkomstig artikel 31 opgezette informatiesysteem aangeeft dat een desbetreffende grondstof of desbetreffende product moet worden gecontroleerd voordat deze grondstof of dat product in de Unie in de handel wordt gebracht, op de markt van de Unie wordt aangeboden of wordt uitgevoerd, schorsen de douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product.
7.Wanneer aan alle andere voorschriften en formaliteiten uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht met betrekking tot het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer is voldaan, staan de douaneautoriteiten toe dat een desbetreffende grondstof of desbetreffend product in een van de volgende omstandigheden in het vrije verkeer wordt gebracht of wordt uitgevoerd:
a)de bevoegde autoriteiten hebben na de overeenkomstig artikel 14, lid 4, uitgevoerde risicoanalyse in het overeenkomstig artikel 31 opgezette informatiesysteem niet aangegeven dat voor die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer overeenkomstig lid 6 moet worden geschorst;
b)wanneer het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer overeenkomstig lid 6 is geschorst, hebben de bevoegde autoriteiten niet binnen de in artikel 14, lid 7, vermelde drie werkdagen verzocht de schorsing van het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product te handhaven;
c)wanneer de bevoegde autoriteiten via het overeenkomstig artikel 31 opgezette informatiesysteem de douaneautoriteiten ervan in kennis hebben gesteld dat de schorsing van het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van de desbetreffende grondstoffen en producten kan worden opgeheven.
Het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer wordt niet beschouwd als bewijs van overeenstemming met het Unierecht en met name met deze verordening.
8.Wanneer de bevoegde autoriteiten concluderen dat een desbetreffende grondstof die of desbetreffend product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, niet in overeenstemming met deze verordening is, stellen zij de douaneautoriteiten daarvan in kennis via het overeenkomstig artikel 31 opgezette informatiesysteem. De bevoegde autoriteiten kunnen in het informatiesysteem ook aangeven dat zij bezwaar maken tegen het plaatsen van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product onder andere specifieke douaneregelingen.
Na kennisgeving van die status mogen de douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product niet toelaten. Zij brengen ook in het gegevensverwerkingssysteem van de douane en, indien mogelijk, op de handelsfactuur die de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product vergezelt en op alle andere relevante begeleidende documenten de volgende vermelding aan: “Niet-conforme grondstof of niet-conform product — het in het vrije verkeer brengen/de uitvoer ervan is niet toegestaan — Verordening (EU) 2021/XXXX.” [PB: gelieve referentie van deze verordening in te vullen]
Wanneer de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product vervolgens voor andere douaneregelingen wordt aangegeven en mits de bevoegde autoriteiten daartegen geen bezwaar hebben gemaakt, wordt de kennisgeving door de marktdeelnemer in de douaneaangiften opgenomen en onder dezelfde voorwaarden geregistreerd in het gegevensverwerkingssysteem van de douane en, indien mogelijk, op de begeleidende documenten die in het kader van dergelijke regelingen worden gebruikt.
9.Kennisgevingen en verzoeken uit hoofde van de leden 5 tot en met 8 van dit artikel vinden plaats via de in artikel 26, lid 1, bedoelde elektronische interface. De leden 5 tot en met 8 zijn van toepassing zodra de in artikel 26, lid 1, bedoelde elektronische interface is opgezet.
10.De douaneautoriteiten kunnen een niet-conforme desbetreffende grondstof of niet-conform desbetreffend product vernietigen op verzoek van de bevoegde autoriteiten of wanneer zij dit noodzakelijk en evenredig achten. De kosten van een dergelijke maatregel komen ten laste van de natuurlijke of rechtspersoon die houder is van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product. De artikelen 197 en 198 van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn van overeenkomstige toepassing. Op verzoek van de bevoegde autoriteiten kunnen niet-conforme desbetreffende grondstoffen en producten ook in beslag worden genomen en door de douane ter beschikking van de bevoegde autoriteiten worden gesteld.
Artikel 25
Uitwisseling van informatie en samenwerking tussen autoriteiten
1.Om de in artikel 14, lid 3, bedoelde op risico’s gebaseerde benadering te kunnen volgen voor desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten en om ervoor te zorgen dat de controles doeltreffend zijn en overeenkomstig de voorschriften van deze verordening worden uitgevoerd, werken de Commissie, de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten nauw samen en wisselen zij informatie uit.
2.De douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten werken samen overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 en wisselen, onder meer langs elektronische weg, de informatie uit die nodig is voor de vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening.
3.Er wordt informatie met betrekking tot risico’s uitgewisseld tussen:
a)de douaneautoriteiten, overeenkomstig artikel 46, lid 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013, en
b)de douaneautoriteiten en de Commissie, overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013.
4.Als de douaneautoriteiten op het eerste punt van binnenkomst redenen hebben om aan te nemen dat desbetreffende grondstoffen of producten waarop deze verordening van toepassing is en die hetzij in tijdelijke opslag, hetzij onder een andere douaneregeling dan “in het vrije verkeer brengen” zijn geplaatst, niet in overeenstemming zijn met deze verordening, zenden zij alle relevante informatie naar het bevoegde douanekantoor van bestemming.
Artikel 26
Elektronische interfaces
1.De Commissie ontwikkelt een elektronische interface op basis van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane om de verzending mogelijk te maken van gegevens, met name van de in artikel 24, leden 5 tot en met 8, bedoelde kennisgevingen en verzoeken, tussen de nationale douanesystemen en het in artikel 31 bedoelde informatiesysteem. Deze elektronische interface wordt uiterlijk vier jaar na de datum van vaststelling van de in lid 3 bedoelde uitvoeringshandeling in gebruik genomen.
2.De Commissie kan een elektronische interface ontwikkelen op basis van het éénloketsysteem van de EU voor de douane zodat:
a)de handelaren en marktdeelnemers de zorgvuldigheidsverklaring van een desbetreffende grondstof of desbetreffend product beschikbaar kunnen stellen via de in artikel 8 van Verordening [PB: gelieve het referentienummer en het artikelnummer te controleren nadat het voorstel is aangenomen] bedoelde nationale éénloketomgeving voor de douane, en feedback daarover van de bevoegde autoriteiten kunnen ontvangen, en
b)de zorgvuldigheidsverklaring naar het in artikel 31 van deze verordening bedoelde informatiesysteem kan worden doorgestuurd.
3.De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot nadere bepaling van de uitvoeringsregelingen voor de leden 1 en 2, en met name tot vaststelling van de gegevens, met inbegrip van het format ervan, die overeenkomstig de leden 1 en 2 moeten worden doorgestuurd. In de uitvoeringshandelingen kan ook worden bepaald dat bepaalde specifieke gegevens die in de zorgvuldigheidsverklaring zijn opgenomen en die nodig zijn voor de activiteiten van de douaneautoriteiten, zoals toezicht en fraudebestrijding, worden doorgestuurd via EU- en nationale douanesystemen en daarin worden geregistreerd. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Hoofdstuk 5
Landenbenchmarkingsysteem en samenwerking met derde landen
Artikel 27
Beoordeling van landen
1.Bij deze verordening wordt een drieledig systeem vastgesteld voor de beoordeling van landen of delen daarvan. Tenzij overeenkomstig dit artikel voor een land een laag of hoog risico is vastgesteld, worden landen geacht een standaardrisico te vormen. De Commissie kan landen, of delen daarvan, een laag of hoog risico op het produceren van desbetreffende grondstoffen en producten die niet in overeenstemming met artikel 3, punt a), zijn, toekennen. De lijst van landen, of delen daarvan, met een laag of hoog risico wordt bekendgemaakt via een of meerdere uitvoeringshandelingen die overeenkomstig de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure worden vastgesteld. De lijst wordt indien nodig op basis van nieuw bewijsmateriaal bijgewerkt.
2.Bij de toewijzing aan landen, of delen daarvan, van een laag of hoog risico overeenkomstig lid 1 wordt rekening gehouden met de door het betrokken land verstrekte informatie en wordt uitgegaan van de volgende beoordelingscriteria:
a)tempo van ontbossing en bosdegradatie;
b)tempo van uitbreiding van landbouwgrond voor desbetreffende grondstoffen;
c)productietrends van desbetreffende grondstoffen en producten;
d)of de nationaal bepaalde bijdrage (NDC) aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) betrekking heeft op emissies en verwijderingen van landbouw, bosbouw en landgebruik om ervoor te zorgen dat emissies door ontbossing en bosdegradatie meegeteld worden voor het in de NDC gespecificeerde streefcijfer van het land voor het verminderen of beperken van broeikasgasemissies;
e)overeenkomsten en andere instrumenten die tussen het betrokken land en de Unie zijn gesloten om ontbossing of bosdegradatie aan te pakken en de overeenstemming van desbetreffende grondstoffen en producten met de voorschriften van deze verordeningen en de doeltreffende uitvoering daarvan te vergemakkelijken;
f)of het betrokken land nationale of subnationale wetgeving heeft, onder meer in overeenstemming met artikel 5 van de Overeenkomst van Parijs, en doeltreffende handhavingsmaatregelen neemt om activiteiten die leiden tot ontbossing en bosdegradatie te voorkomen en te bestraffen, en met name of sancties worden toegepast die streng genoeg zijn om de uit ontbossing of bosdegradatie voortvloeiende voordelen te ontnemen.
3.De Commissie stelt de betrokken landen in kennis van haar voornemen om de bestaande risicocategorie te wijzigen en verzoekt hen alle in dit verband nuttig geachte informatie te verstrekken. De Commissie geeft de landen voldoende tijd om een antwoord te verstrekken, dat kan bestaan uit informatie over de door het land genomen maatregelen om de situatie te verhelpen indien de status van het land, of delen daarvan, zou worden gewijzigd naar een hogere risicocategorie.
De Commissie vermeldt in die kennisgeving het volgende:
a)de reden(en) van haar voornemen om de toegewezen risicostatus van het land, of delen daarvan, te wijzigen,
b)de uitnodiging om de Commissie schriftelijk een antwoord te sturen met betrekking tot haar voornemen om de risicostatus van het land, of delen daarvan, te wijzigen,
c)de gevolgen van de toewijzing aan het land van een hoog of laag risico.
4.De Commissie stelt de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis indien een land in de in lid 1 bedoelde lijst wordt opgenomen of uit die lijst wordt geschrapt.
Artikel 28
Samenwerking met derde landen
1.De Commissie werkt samen met de producerende landen waarop deze verordening van toepassing is om via partnerschappen en samenwerking ontbossing en bosdegradatie gezamenlijk aan te pakken. Dergelijke partnerschappen en samenwerkingsmechanismen zullen gericht zijn op het behoud, het herstel en het duurzaam gebruik van bossen, ontbossing, bosdegradatie en de overgang naar duurzame grondstoffenproductie, consumptieverwerking en handelsmethoden. Partnerschappen en samenwerkingsmechanismen, die gestructureerde dialogen, ondersteuningsprogramma’s en -acties, administratieve regelingen en bepalingen in bestaande overeenkomsten of nieuwe overeenkomsten kunnen omvatten, helpen producerende landen de overgang te maken naar een landbouwproductie waarbij de desbetreffende grondstoffen en producten beter in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening zijn. Dergelijke overeenkomsten en de daadwerkelijke uitvoering ervan zullen worden meegenomen in de benchmarking uit hoofde van artikel 27 van deze verordening.
2.Alle belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, inheemse volkeren, lokale gemeenschappen en de particuliere sector, waaronder kmo’s en kleine landbouwbedrijven, moeten aan de partnerschappen en samenwerking volledig kunnen deelnemen.
3.Partnerschappen en samenwerking bevorderen de ontwikkeling van geïntegreerde planningsprocessen voor landgebruik, desbetreffende wetgeving, fiscale stimulansen en andere relevante instrumenten met het oog op een beter behoud van bossen en biodiversiteit, een duurzaam beheer en herstel van bossen, het tegengaan van de conversie van bossen en kwetsbare ecosystemen naar andere vormen van landgebruik, maximale voordelen voor het landschap, veiligstelling van grondbezit, de productiviteit en het concurrentievermogen van de landbouw, transparante toeleveringsketens, betere rechten voor van bossen afhankelijke gemeenschappen, met inbegrip van kleine landbouwbedrijven, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, en een gewaarborgde toegang van het publiek tot documenten inzake bosbeheer en andere relevante informatie.
4.De Commissie voert internationale bilaterale en multilaterale besprekingen over beleid en maatregelen om ontbossing en bosdegradatie een halt toe te roepen, onder meer in multilaterale fora zoals het Verdrag inzake biologische diversiteit, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming, de Milieuvergadering van de Verenigde Naties, het Bossenforum van de Verenigde Naties, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, de Wereldhandelsorganisatie, de G7 en de G20. Dergelijke besprekingen zijn gericht op de bevordering van de overgang naar duurzame landbouwproductie en duurzaam bosbeheer en de ontwikkeling van transparante en duurzame toeleveringsketens, en zijn een voortzetting van de inspanningen om robuuste normen en definities vast te stellen en overeen te komen die een hoog niveau van bescherming van bosecosystemen waarborgen.
Hoofdstuk 6
Concrete aanwijzing
Artikel 29
Concrete aanwijzingen van natuurlijke personen of rechtspersonen
1.Natuurlijke of rechtspersonen hebben het recht bij de bevoegde autoriteiten concrete aanwijzingen in te dienen wanneer zij op basis van objectieve omstandigheden van oordeel zijn dat een of meer marktdeelnemers of handelaren de bepalingen van deze verordening niet naleven.
2.De bevoegde autoriteiten beoordelen zorgvuldig en onpartijdig de concrete aanwijzingen en nemen de nodige stappen, waaronder controles en hoorzittingen met marktdeelnemers en handelaren, om mogelijke inbreuken op de bepalingen van deze verordening op te sporen en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 21 voorlopige maatregelen te nemen om te voorkomen dat de onderzochte desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel worden gebracht, op de markt van de Unie worden aangeboden of uit de markt van de Unie worden uitgevoerd.
3.De bevoegde autoriteit stelt zo spoedig mogelijk en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het nationale recht, de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen die opmerkingen bij haar hebben ingediend in kennis van haar besluit inzake het al dan niet nemen van maatregelen, en motiveert dat besluit.
Artikel 30
Toegang tot de rechter
1.Iedere natuurlijke of rechtspersoon die voldoende belang heeft, met inbegrip van personen die overeenkomstig artikel 29 concrete aanwijzingen hebben ingediend, heeft toegang tot een procedure voor een rechtbank of een andere onafhankelijke en onpartijdige overheidsinstantie die bevoegd is de besluiten, het handelen of het verzuim van de krachtens deze verordening bevoegde autoriteit aan de procedurele en materieelrechtelijke voorschriften te toetsen.
2.Deze verordening laat alle nationale wettelijke bepalingen volgens welke de administratieve beroepsprocedures worden uitgeput alvorens een gerechtelijke procedure wordt ingeleid, onverlet.
Hoofdstuk 7
Informatiesysteem
Artikel 31
Informatiesysteem (“Register”)
1.De Commissie zet uiterlijk op de in artikel 36, lid 2, vastgestelde datum een informatiesysteem (“Register”) op dat de overeenkomstig artikel 4, lid 2, beschikbaar gestelde zorgvuldigheidsverklaringen bevat, en onderhoudt dit systeem.
2.Het informatiesysteem biedt ten minste de volgende functies:
a)registratie van marktdeelnemers en handelaren en hun gemachtigde vertegenwoordigers in de EU; voor marktdeelnemers die desbetreffende grondstoffen en producten onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” of “uitvoer” plaatsen, wordt het overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 952/2013 vastgestelde EORI-nummer (Economic Operators Registration and Identification Number — registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer) in hun registratieprofiel opgenomen;
b)registratie van zorgvuldigheidsverklaringen, met inbegrip van de verstrekking aan de betrokken marktdeelnemer of handelaar van een referentienummer voor elke zorgvuldigheidsverklaring;
c)registratie van de resultaten van controles op zorgvuldigheidsverklaringen;
d)verbinding met douane via het éénloketsysteem van de EU voor de douane*
[na vaststelling van de verordening kan er rechtstreeks naar worden verwezen
], overeenkomstig artikel 26, onder andere om de in artikel 24, leden 5 tot en met 8, vastgestelde kennisgevingen en verzoeken mogelijk te maken;
e)het opstellen van risicoprofielen van marktdeelnemers, handelaren en desbetreffende grondstoffen en producten mogelijk maken met het oog op de identificatie van zendingen met een hoog risico volgens de risicoanalyse in artikel 14, lid 4;
f)administratieve bijstand en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de Commissie mogelijk maken om informatie en gegevens uit te wisselen;
g)communicatie tussen bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers en handelaren mogelijk maken met het oog op de uitvoering van deze verordening.
3.De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast voor de werking van het informatiesysteem, met inbegrip van regels voor de bescherming van persoonsgegevens en de uitwisseling van gegevens met andere IT-systemen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.
4.De Commissie verleent douaneautoriteiten, bevoegde autoriteiten, marktdeelnemers en handelaren toegang tot dat informatiesysteem overeenkomstig hun respectieve verplichtingen uit hoofde van deze verordening.
5.In overeenstemming met het opendatabeleid van de EU, en met name Richtlijn (EU) 2019/1024, biedt de Commissie het bredere publiek toegang tot de volledige geanonimiseerde datasets van het informatiesysteem in een open formaat dat machinaal leesbaar is en dat interoperabiliteit, hergebruik en toegankelijkheid waarborgt.
Hoofdstuk 8
Evaluatie
Artikel 32
Evaluatie
1.Uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding voert de Commissie een eerste evaluatie van deze verordening uit en brengt zij dienaangaande verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, waarbij zij tegelijk, indien nodig, een wetgevingsvoorstel indient. Het verslag is met name gericht op een evaluatie van de noodzaak en de haalbaarheid om het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot andere ecosystemen, met inbegrip van land met grote koolstofvoorraden en land met een hoge biodiversiteitswaarde, zoals grasland, veengebieden en wetlands en andere grondstoffen.
2.Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding en vervolgens minstens om de vijf jaar voert de Commissie een volledige evaluatie van deze verordening uit en brengt zij dienaangaande verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, waarbij zij tegelijk, indien nodig, een wetgevingsvoorstel indient. Het eerste verslag bevat met name, op basis van specifieke studies, een evaluatie van:
a)de behoefte aan aanvullende instrumenten om de handel te vereenvoudigen, en de haalbaarheid ervan, ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening, onder meer door de erkenning van certificeringsregelingen;
b)het effect van de verordening op landbouwers, met name kleine landbouwbedrijven, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, en de eventuele behoefte aan aanvullende steun voor de overgang naar duurzame toeleveringsketens.
3.Onverminderd de in lid 1 bedoelde algemene evaluatie voert de Commissie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening voor het eerst, en daarna met regelmatige tussenpozen, een evaluatie van bijlage I uit om te beoordelen of het passend is de desbetreffende in bijlage I vermelde producten te wijzigen of uit te breiden om ervoor te zorgen dat alle producten die de desbetreffende grondstoffen bevatten, ermee zijn gevoederd of ermee zijn vervaardigd, in die lijst zijn opgenomen, tenzij de vraag naar die producten een verwaarloosbaar effect op de ontbossing heeft. De evaluaties zijn gebaseerd op een beoordeling van het effect van de desbetreffende grondstoffen en producten op ontbossing en bosdegradatie, en houden rekening met veranderingen in de consumptie, zoals blijkt uit wetenschappelijk bewijs.
4.Na een evaluatie als bedoeld in lid 3 kan de Commissie overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vaststellen om bijlage I te wijzigen om desbetreffende producten op te nemen die desbetreffende grondstoffen bevatten of ermee zijn vervaardigd.
Hoofdstuk 9
Slotbepalingen
Artikel 33
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De in artikel 9, lid 3, artikel 10, lid 8, en artikel 32, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van DD/MM/JJ. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.De bevoegdheidsdelegatie bedoeld in artikel 9, lid 3, artikel 10, lid 8, en artikel 32, lid 4, kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft gesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
6.Een overeenkomstig artikel 9, lid 3, artikel 10, lid 8, en artikel 32, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met [twee maanden] verlengd.
Artikel 34
Comitéprocedure
1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing, met inachtneming van artikel 11 van die verordening.
Artikel 35
Intrekkingen
Verordening (EU) nr. 995/2010 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 36, lid 2, vermelde datum van toepassing van deze verordening.
Artikel 36
Inwerkingtreding en datum van toepassing
1.Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.De artikelen 3 tot en met 12, 14 tot en met 22, 24, 29 en 30 zijn twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing.
3.De in lid 2 genoemde artikelen zijn 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing voor marktdeelnemers die zich uiterlijk op 31 december 2020 als micro-onderneming hebben gevestigd, behalve voor producten die onder de bijlage bij Verordening (EU) nr. 995/2010 vallen.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
1.3.Het voorstel/initiatief betreft
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
1.4.2.Specifieke doelstelling(en)
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
1.4.4.Prestatie-indicatoren
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
1.7.Beheersvorm(en)
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten
3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader
3.2.5.Bijdragen van derden
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde desbetreffende grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
09 — Milieu en klimaatactie
1.3.Het voorstel/initiatief betreft:
☑ een nieuwe actie
◻ een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie
◻ de verlenging van een bestaande actie
☑ de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
De algemene doelstelling is het beëindigen van ontbossing en bosdegradatie als gevolg van de consumptie en productie in de EU. Dit zal naar verwachting leiden tot de terugdringing van door de EU bevorderd(e) broeikasgasemissies en verlies aan biodiversiteit.
1.4.2.Specifieke doelstelling(en)
Specifieke doelstelling nr.
Het beëindigen van ontbossing en bosdegradatie als gevolg van de consumptie en productie in de EU:
·het tot een minimum beperken van de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden;
·het verhogen van de vraag naar legale en “ontbossingsvrije” grondstoffen en producten in de EU, en de handel daarin.
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.
Verwacht wordt dat door de voorgestelde verordening tegen 2030 ruim meer dan 71 920 hectare bos minder zal worden gekapt of aangetast als gevolg van de consumptie en productie in de EU van de zes grondstoffen die onder het toepassingsgebied vallen. Hierdoor zou ook minstens 31,9 miljoen ton minder koolstof als gevolg van de consumptie en de productie van de desbetreffende grondstoffen in de EU in de atmosfeer worden uitgestoten, wat kan worden vertaald in een economische besparing van minstens 3,2 miljard EUR per jaar. Bovendien zal de verordening naar verwachting een beslissende bijdrage leveren aan de bescherming van de biodiversiteit, de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor bedrijven die op de markt van de Unie actief zijn, en de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van de verordening: de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, tot een minimum beperken en de vraag naar legale en “ontbossingsvrije” grondstoffen en producten in de EU, en de handel daarin, doen toenemen.
1.4.4.Prestatie-indicatoren
Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten
1. Minstens 71 920 hectare bos minder per jaar zal worden ontbost of aangetast als gevolg van de consumptie of productie in de EU van de grondstoffen die onder het toepassingsgebied vallen.
2. Minstens 31,9 miljoen ton koolstof per jaar zal niet in de atmosfeer worden uitgestoten als gevolg van de consumptie of productie in de EU van de grondstoffen die onder het toepassingsgebied vallen.
3. Minder dier- en plantensoorten zullen met uitsterven worden bedreigd als gevolg van door de EU bevorderde ontbossing en bosdegradatie.
4. Marktdeelnemers en handelaren die met de desbetreffende grondstoffen in de EU te maken hebben, zullen over een duidelijk en voorspelbaar EU-rechtskader beschikken dat een gelijk speelveld biedt wat de verplichtingen betreft om ontbossing en bosdegradatie te voorkomen.
5. De hoeveelheid producten die afkomstig zijn van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden en die in de EU worden verkocht, zal afnemen.
6. De consumptie en productie van “ontbossingsvrije” grondstoffen en producten in de EU zal toenemen.
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
De voorgestelde verordening zal rechtstreeks toepasselijk zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan. Een reeks uitvoeringshandelingen/gedelegeerde handelingen alsook administratieve taken zullen binnen een tijdsbestek van vijf jaar vanaf de in artikel 36, lid 1, bepaalde datum worden vastgesteld of uitgevoerd.
Hieronder volgt een gedetailleerde lijst van deze geplande acties:
1. Vóór de in artikel 36, lid 2, bepaalde datum:
a) een overheidsopdracht (of administratieve regeling) voor de ontwikkeling van het landenbenchmarkingsysteem volgens de in de verordening vastgestelde criteria;
b) een overheidsopdracht voor een effectbeoordeling betreffende de uitbreiding van het toepassingsgebied naar andere grondstoffen en producten en andere kwetsbare ecosystemen;
c) een overheidsopdracht ter ondersteuning van de Commissie bij de uitvoering van de in de verordening opgedragen taken;
d) een contract of administratieve regeling voor de ontwikkeling van het informatiesysteem voor de opslag en uitwisseling van gegevens over marktdeelnemers en eigen verklaringen.
2. Binnen vijf jaar na de in artikel 36, lid 1, bepaalde datum:
a) stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen/uitvoeringshandelingen lijsten vast van landen met een laag of hoog risico en delen daarvan;
b) stelt de Commissie door middel van gedelegeerde/uitvoeringshandelingen een aangepaste productomschrijving vast;
d) wordt een procedure gestart voor een overheidsopdracht ter ondersteuning van de eerste evaluatie van de verordening;
e) voert de Commissie de eerste evaluatie van de verordening uit en keurt zij deze goed, en laat zij deze evaluatie zo nodig vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel waarin mogelijke wijzigingen worden voorgesteld.
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
Redenen voor maatregelen op EU-niveau (ex ante)
De belangrijkste oorzaken van ontbossing en bosdegradatie houden verband met de EU- en de internationale handel. Maatregelen op EU-niveau zijn van essentieel belang om internationale handelskwesties op een gecoördineerde en geharmoniseerde manier te kunnen aanpakken en om te zorgen voor een gelijk speelveld voor bedrijven wat betreft de vereisten waaraan moet worden voldaan voordat producten in de Unie in de handel worden gebracht of op de markt worden aangeboden of uit de Unie worden uitgevoerd. Voor maatregelen op EU-niveau kan worden voortgebouwd op eerdere ervaringen van de EU met complexe toeleveringsketens (bv. in het kader van de wetgeving inzake illegale houtkap).
Alleen maatregelen op EU-niveau zouden garanderen dat de doelstellingen van de interventie daadwerkelijk worden verwezenlijkt, namelijk dat een halt wordt toegeroepen aan de door de EU bevorderde ontbossing en daarmee ook de door de EU veroorzaakte broeikasgasemissies en het verlies aan biodiversiteit als gevolg van de consumptie en productie in de EU, en dat de consumptie van grondstoffen en producten die met ontbossing verband houden, tot een minimum wordt beperkt.
Verwachte gegenereerde toegevoegde waarde van de Unie (ex post)
De EU-interventie zal zorgen voor geharmoniseerde voorschriften voor de producten en grondstoffen die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen en die in de Unie in de handel worden gebracht, ongeacht of zij binnen of buiten de EU zijn geproduceerd. Dit zal zorgen voor een eerlijk speelveld voor bedrijven die in de EU actief zijn, aangezien voor alle bedrijven, ongeacht het EU-land waar zij gevestigd zijn, dezelfde verplichtingen gelden. De interventie zal de door de EU bevorderde ontbossing (zie de verwachte resultaten hierboven), de broeikasgasemissies en het verlies aan biodiversiteit aanzienlijk verminderen.
Het voorstel moet ook helpen om de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, tot een minimum te beperken, en de vraag naar legale en “ontbossingsvrije” grondstoffen en producten in de EU, en de handel daarin, te verhogen.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
Uit de evaluatie van de EU-houtverordening en de Flegt-verordening, waarbij de nadruk lag op de wettigheid van hout dat in de Unie in de handel wordt gebracht, blijkt dat het wetgevingskader moet worden gemoderniseerd. Er bestaan momenteel geen EU-regels om de gevolgen van de EU-consumptie voor ontbossing en bosdegradatie te beperken. Het voorstel bouwt voort op de lessen die uit de geschiktheidscontrole zijn getrokken wat betreft de verbetering van het voorgestelde stelsel van zorgvuldigheidseisen (in vergelijking met dat van de EU-houtverordening) en het gebrek aan doeltreffendheid van specifieke bilaterale handelsovereenkomsten (de vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten van Flegt voor de houtsector) om door de EU bevorderde ontbossing aan te pakken.
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
De Europese Unie heeft een groot herstelplan goedgekeurd dat gebaseerd is op een versterkte langetermijnbegroting voor het volgende meerjarige financiële kader en een nieuw herstelinstrument, NextGenerationEU.
Het initiatief is een van de vele onder de Europese Green Deal, die de leidraad vormt voor de herstelstrategie van de EU. De Europese Green Deal is erop gericht de EU tegen 2050 klimaatneutraal te maken en het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan. Een van de doelstellingen bestaat erin producten en waardeketens die geen verband houden met ontbossing en bosdegradatie, te bevorderen. Er wordt ook opgeroepen voedselvoorzieningsketens duurzamer te maken en de EU wordt verzocht nieuwe normen voor duurzame groei uit te werken en het economische gewicht van de EU te gebruiken om internationale normen tot stand te brengen die in overeenstemming zijn met de ambities van de EU op het gebied van milieu en klimaat. Het initiatief maakt ook deel uit van de prioriteiten in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie.
Het initiatief valt onder rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu), titel 9 (Milieu en klimaatactie) van het meerjarige financiële kader. Zoals hieronder wordt uiteengezet, zullen voor de uitvoering van deze wetgeving aanvullende personele middelen en ondersteunende uitgaven nodig zijn. De ondersteunende uitgaven zullen worden gedekt door het EU-programma voor milieu en klimaatactie (LIFE) 2021-2027.
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
Door de uitvoering van de verordening zullen heel wat uiteenlopende economische sectoren onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, waardoor aanvullende personele middelen, middelen voor overheidsopdrachten voor externe contractanten en administratieve regelingen tussen de diensten van de Commissie nodig zullen zijn.
Er zullen vijf extra VTE’s binnen DG ENV nodig zijn om de verordening uit te voeren en met internationale partners samen te werken. Binnen DG INTPA zijn twee extra VTE’s nodig die zich voornamelijk met samenwerking en ontwikkeling zullen bezighouden, en binnen TAXUD één extra VTE voor de uitvoering van de verordening, met name voor de douaneverplichtingen.
De behoeften zijn berekend op basis van de middelen die zijn toegewezen aan de wetgevingsinstrumenten ter bestrijding van illegale houtkap, namelijk de EU-houtverordening en Flegt-verordening, waarvan de eerste zal worden vervangen door het voorgestelde initiatief. Momenteel zijn in DG ENV 3,25 AD + 1 AST + 1 kosteloze GND + 0,5 VTE CA beschikbaar. Hun taken bestaan uit: a) uitvoering, monitoring en evaluatie van twee EU-verordeningen (EU-houtverordening en Flegt-verordening); b) onderhandelen over vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten met vijf landen (Indonesië, Vietnam, Laos, Thailand en Maleisië), en de uitvoering daarvan, en samenwerken met andere producerende en consumerende landen, met inbegrip van een permanente samenwerkingsstructuur met China; c) vertegenwoordigen van de EU in multilaterale fora: FAO, Bossenforum van de Verenigde Naties (UNFF) en de Internationale Organisatie voor Tropisch Hout (ITTO); d) uitvoering van de aanvullende acties waarin is voorzien in de mededeling van de Commissie “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren”.
Het nieuwe voorstel zal niet alleen de bestaande EU-wetgeving integreren, maar ook het toepassingsgebied van de maatregelen aanzienlijk uitbreiden en de uitvoering aanzienlijk complexer maken, waardoor er behoefte is aan nieuwe middelen. In het nieuwe voorstel wordt het toepassingsgebied uitgebreid van één grondstof (hout) naar zes (hout + rundvlees, palmolie, soja, cacao en koffie) en de daarvan afgeleide producten, en wordt niet enkel naar de wettigheid gekeken, maar ook naar duurzaamheid. Dit zal naar verwachting de waarde van de betrokken economische sectoren en het aantal belanghebbenden en derde landen waarop de verordening rechtstreeks en sterk van invloed is, doen toenemen. De deskundigengroep zal vaker samenkomen (zesmaal in plaats van vijfmaal) en het aantal leden ervan zal worden uitgebreid (niet alleen lidstaten, maar ook belanghebbenden en derde landen kunnen lid worden). Naast het voor de Flegt-verordening opgezette informatiesysteem, zal een nieuw informatiesysteem worden ontwikkeld. Voor het landenbenchmarkingsysteem (zie hieronder) zal naar verwachting met tientallen landen nauwer worden samengewerkt. De politieke zichtbaarheid en de gevoeligheid van de verordening zullen toenemen ten opzichte van de vorige verordening die uitsluitend op hout betrekking had, aangezien zij van invloed zal zijn op sectoren die van essentieel belang zijn voor de economie van bepaalde landen (bv. cacao in Ivoorkust en Ghana, palmolie in Indonesië en Maleisië, soja en runderen in Brazilië en Argentinië), waardoor intensievere bilaterale betrekkingen nodig zullen zijn, ook op deskundigenniveau. Ook de vertegenwoordigingstaken van DG ENV in internationale fora zullen toenemen. De rapportageverplichtingen van de lidstaten zullen toenemen in overeenstemming met het uitgebreide toepassingsgebied van grondstoffen en de waarde van de betrokken economische sectoren. De overgang naar de nieuwe verordening, de intrekking van de EU-houtverordening en de aanpassing van de Flegt-verordening zullen gedurende de eerste vijf toepassingsjaren gepaard gaan met extra taken.
Al deze nieuwe activiteiten en taken zullen de werklast van DG ENV aanzienlijk doen toenemen. Door het grotere politieke en economische gewicht van de nieuwe verordening zullen meer voorbereiding en analytische werkzaamheden nodig zijn voor de toenemende interacties — zowel op politiek als op operationeel niveau — met andere diensten van de Commissie, de Raad en het Europees Parlement, belanghebbenden, derde landen en internationale organisaties. Voor de extra rapporteringstaken van DG ENV en de extra instrumenten (het informatiesysteem en het benchmarkingsysteem) die door DG ENV zullen worden beheerd, is extra toezicht door DG ENV nodig. Door een meer gestroomlijnde en betere uitvoering ten opzichte van de EU-houtverordening en de Flegt-verordening — twee gebieden waarop bij de geschiktheidscontrole tekortkomingen werden vastgesteld — en gezien het uitgebreide toepassingsgebied, zal DG ENV meer middelen nodig hebben voor het toezicht op de uitvoering in de lidstaten.
Al deze taken vereisen een grote capaciteit op het gebied van politiek oordeel, beleidskennis, analytische vaardigheden, onafhankelijkheid en veerkracht, waarover uitsluitend AD-ambtenaren beschikken. Door de complexe toeleveringsketens van de betrokken grondstoffen en de geografische verschillen over de hele wereld is het raadzaam te streven naar een zekere mate van specialisatie binnen het team van DG ENV dat met de uitvoering is belast. Dit kan per grondstof, per regio of per taak, maar hiervoor zijn, zoals hierboven uiteengezet, extra personele middelen nodig. Er zal zoveel mogelijk worden uitbesteed (zie hieronder), maar dit vereist ook toezicht. Daarnaast zijn er kerntaken die een hoge mate van politieke gevoeligheid vereisen en door de Commissie moeten worden uitgevoerd.
De behoefte aan middelen zal toenemen voor DG ENV, DG INTPA en DG TAXUD. DG ENV zal verantwoordelijk zijn voor de complexe landenbenchmarkingsoefening (zowel technisch als diplomatiek) en tegelijkertijd voor de voorzetting van de uitvoering van eerdere wettelijke verplichtingen in deze nieuwe context, met inbegrip van internationale samenwerking (doorlopende samenwerking met zowel consumerende als producerende partnerlanden, wat cruciaal is om lekkage te voorkomen). DG INTPA zal zich met name bezighouden met nieuwe samenwerkingsprogramma’s in het kader van bospartnerschappen, die er onder meer op gericht zijn de producerende landen te helpen aan de verordening te voldoen. De bospartnerschappen zullen aan alle betrokken landen worden aangeboden, met inbegrip van landen waarmee momenteel wordt onderhandeld over vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten of waarmee een dergelijke overeenkomst in uitvoering is. DG TAXUD zal werken aan de algemene beleidsuitvoering van de verordening, aan voorbereidende werkzaamheden en aan het opstellen van secundaire wetgeving met betrekking tot desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten. Voor deze activiteiten zijn extra personele middelen nodig voor DG ENV, DG INTPA en DG TAXUD.
Vóór de inwerkingtreding en in de eerste vijf toepassingsjaren zal er ook moeten worden voorzien in middelen voor overheidsopdrachten voor externe contractanten die ondersteuning zullen bieden bij de eerste evaluatie van de productomschrijving, de eerste evaluatie van de verordening en de algemene uitvoering van de verordening. De geraamde begroting voor deze drie contracten voor de eerste vijf jaar bedraagt 3 050 000 EUR. Deze raming is gebaseerd op eerdere overheidsopdrachten met dezelfde kenmerken.
Er moet ook een zorgvuldigheidsregister worden ontwikkeld, d.w.z. een gemeenschappelijke gegevensbank van de douaneautoriteiten van de lidstaten, andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie, waarin gegevens van marktdeelnemers (voornamelijk hun registratie en eigen verklaringen) worden opgeslagen en beschikbaar gesteld. Deze gegevensbank kan worden ontwikkeld door een externe contractant of door middel van een administratieve regeling met de diensten van de Commissie. DG ENV heeft de begroting voor het opzetten en onderhouden van de gegevensbank met de vereiste functionaliteiten voor de komende vijf jaar op 1,5 miljoen EUR geraamd. Daarnaast heeft TAXUD voor de eerste vijf toepassingsjaren een begroting van 950 000 EUR ingediend voor de IT-werkzaamheden die nodig zijn om de douanesystemen aan te passen aan de door de verordening vereiste wijzigingen. Voor keuzes inzake IT-ontwikkeling en desbetreffende overheidsopdrachten zal de voorafgaande goedkeuring vereist zijn van de raad voor informatietechnologie en cyberbeveiliging van de Europese Commissie.
Het landenbenchmarkingsysteem kan via een administratieve regeling of een extern contract worden ontwikkeld en geëxploiteerd. Voor de eerste vijf jaar is in een voorlopige begroting van 4 369 000 EUR voorzien. Dit is bijna vijf keer zo hoog als in de effectbeoordeling, waarin de begroting is berekend op basis van het benodigde aantal werkuren. De in de effectbeoordeling geplande benchmarking was namelijk een vereenvoudigde versie, die in het definitieve wetgevingsvoorstel is uitgebreid met nieuwe beoordelingscriteria en met meer verplichtingen op het gebied van samenwerking met de betrokken landen. Deze nieuwe eigenschappen zijn arbeidsintensief — het beoordelen van de wetgeving en de handhaving van de wetgeving in elk land is een ambitieuze taak — en zullen een veel groter aantal werkuren met zich meebrengen. Bij de herberekening is rekening gehouden met de ervaringen met de landenoverzichten in het kader van de EU-houtverordening.
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
◻ beperkte geldigheidsduur
–◻
van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
–◻
financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.
☑ onbeperkte geldigheidsduur
–Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2023 tot en met 2027,
–gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.Beheersvorm(en)
☑ Direct beheer door de Commissie
–☑door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;
–◻
door de uitvoerende agentschappen;
◻ Gedeeld beheer met lidstaten
◻ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
–◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;
–◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
–◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
–◻ de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;
–◻ publiekrechtelijke organen;
–◻ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
–◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
–◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
–Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.
Opmerkingen
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
Het financieel memorandum bij deze verordening heeft betrekking op personeelsuitgaven, overheidsopdrachten en eventuele administratieve regelingen. Voor dit soort uitgaven zijn de standaardregels van toepassing.
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
De beheersvorm voor het initiatief is direct beheer door de Commissie. De Commissie zal worden bijgestaan door een deskundigengroep met vertegenwoordigers van de lidstaten en belanghebbenden: de deskundigengroep/het multistakeholderplatform betreffende de bescherming en het herstel van de bossen wereldwijd van de Commissie. De Commissie zal ook worden bijgestaan door een comité.
Voor het initiatief zijn in het algemeen personeelsuitgaven, overheidsopdrachten en eventuele administratieve regelingen nodig. Voor dit soort uitgaven zijn de standaardregels van toepassing.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
Voor het initiatief zijn in het algemeen personeelsuitgaven, overheidsopdrachten en eventuele administratieve regelingen nodig. Voor dit soort uitgaven zijn de standaardregels van toepassing.
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
Voor het initiatief zijn in het algemeen personeelsuitgaven, overheidsopdrachten en eventuele administratieve regelingen nodig. Voor dit soort uitgaven zijn de standaardregels van toepassing.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
Voor het initiatief zijn in het algemeen personeelsuitgaven, overheidsopdrachten en eventuele administratieve regelingen nodig. Voor dit soort uitgaven zijn de standaardregels van toepassing.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
·Bestaande begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort krediet
|
Bijdrage
|
|
Nummer
|
GK/ NGK.
|
van EVA-landen
|
van kandidaat-lidstaten
|
van derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement
|
3
|
09 02 01 — Natuur en biodiversiteit
|
GK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 01 02 01 — Salarissen en vergoedingen
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 02 — Kosten voor vergaderingen, deskundigengroepen en conferenties
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig
–☑
Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
3
|
Natuurlijke hulpbronnen en milieu
|
DG: ENV
|
|
|
Jaar
2022
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
TOTAAL (2022-2027)
|
• Beleidskredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
09 02 01 — Natuur en biodiversiteit
|
Vastleggingen
|
(1a)
|
0,500
|
1,789
|
1,680
|
1,610
|
1,890
|
1,450
|
8,919
|
|
Betalingen
|
(2 a)
|
0,500
|
1,789
|
1,680
|
1,610
|
1,890
|
1,450
|
8,919
|
Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
Begrotingsonderdeel
|
|
(3)
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten
voor DG ENV
|
Vastleggingen
|
=1a+1b+3
|
0,500
|
1,789
|
1,680
|
1,610
|
1,890
|
1,450
|
8,919
|
|
Betalingen
|
=2a+2b
+3
|
0,500
|
1,789
|
1,680
|
1,610
|
1,890
|
1,450
|
8,919
|
DG: TAXUD
|
|
|
Jaar
2022
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
TOTAAL (2022-2027)
|
• Beleidskredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
09 02 01 — Natuur en biodiversiteit
|
Vastleggingen
|
(1a)
|
-
|
0,150
|
0,300
|
0,250
|
0,125
|
0,125
|
0,950
|
|
Betalingen
|
(2 a)
|
-
|
0,150
|
0,300
|
0,250
|
0,125
|
0,125
|
0,950
|
Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
Begrotingsonderdeel
|
|
(3)
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten
voor DG TAXUD
|
Vastleggingen
|
=1a+1b+3
|
-
|
0,150
|
0,300
|
0,250
|
0,125
|
0,125
|
0,950
|
|
Betalingen
|
=2a+2b
+3
|
-
|
0,150
|
0,300
|
0,250
|
0,125
|
0,125
|
0,950
|
• TOTAAL beleidskredieten
|
Vastleggingen
|
(4)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Betalingen
|
(5)
|
|
|
|
|
|
|
|
• TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten
|
(6)
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 3
van het meerjarige financiële kader
|
Vastleggingen
|
=4+6
|
0,500
|
1,939
|
1,980
|
1,860
|
2,015
|
1,575
|
9,869
|
|
Betalingen
|
=5+6
|
0,500
|
1,939
|
1,980
|
1,860
|
2,015
|
1,575
|
9,869
|
Het hierboven vermelde bedrag zal nodig zijn om de diverse uitvoeringstaken in verband met de door DG ENV uit te voeren wettelijke bepalingen te ondersteunen.
De aanbestede activiteiten omvatten de opdracht voor een studie ter ondersteuning van de eerste evaluatie van de productomschrijving (begroot voor 2022), een studie ter ondersteuning van de eerste evaluatie van de verordening (begroot voor 2026) en een ondersteuningscontract voor de algemene uitvoering van de verordening (gelijkmatig begroot over de eerste vijf toepassingsjaren).
Daarnaast zijn twee andere activiteiten die hetzij via een extern contract, hetzij via administratieve regelingen met de diensten van de Commissie kunnen worden ontwikkeld, voorlopig in deze categorie opgenomen. Dit zijn de ontwikkeling en exploitatie van het informatiesysteem en de ontwikkeling en exploitatie van het landenbenchmarkingsysteem. Beide activiteiten zijn in de begroting van de eerste vijf toepassingsjaren opgenomen.
Tot slot zijn enkele bedragen opgenomen voor de IT-ontwikkelingen en het onderhoud van de elektronische interfaces tussen de nationale douanesystemen en het informatiesysteem wat betreft de uitwisseling van informatie tussen douaneautoriteiten en bevoegde autoriteiten. Deze zijn opgenomen als onderdeel van de totale kosten van het informatiesysteem.
Alle kosten behalve administratieve kosten en kosten voor personele middelen
|
Taken
|
Middelen
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Algemene uitvoering
|
Contract voor algemene ondersteuning
|
-
|
0,450
|
0,450
|
0,450
|
0,450
|
0,450
|
2,250
|
Benchmarkingsysteem
|
Ondersteuningscontract of administratieve regeling
|
-
|
1,009
|
0,840
|
0,840
|
0,840
|
0,840
|
4,369
|
Informatiesysteem (“Register”) (ENV+TAXUD)
|
Ondersteuningscontract of administratieve regeling
|
-
|
0,480
|
0,690
|
0,570
|
0,425
|
0,285
|
2,450
|
Evaluatie productomschrijving
|
Contract ter ondersteuning van de effectbeoordeling
|
0,500
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
0,500
|
Eerste evaluatie
|
Evaluatie ondersteuningscontract
|
-
|
-
|
-
|
-
|
0,300
|
-
|
0,300
|
|
|
0,500
|
1,939
|
1,980
|
1,860
|
2,015
|
1,575
|
9,869
|
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
7
|
“Administratieve uitgaven”
|
Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de
bijlage bij het financieel memorandum
(Bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
|
|
Jaar
2022
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
TOTAAL
(2022-2027)
|
DG: ENV
|
|
• Personele middelen
|
-
|
0,760
|
0,760
|
0,760
|
0,760
|
0,760
|
3,800
|
• Andere administratieve uitgaven
|
-
|
0,114
|
0,114
|
0,114
|
0,114
|
0,114
|
0,570
|
TOTAAL DG ENV
|
Kredieten
|
-
|
0,874
|
0,874
|
0,874
|
0,874
|
0,874
|
4,370
|
|
|
|
Jaar
2022
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
TOTAAL
(2022-2027)
|
DG: INTPA
|
|
• Personele middelen
|
-
|
0,304
|
0,304
|
0,304
|
0,304
|
0,304
|
1,520
|
• Andere administratieve uitgaven
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
TOTAAL DG INTPA
|
Kredieten
|
-
|
0,304
|
0,304
|
0,304
|
0,304
|
0,304
|
1,520
|
|
|
|
Jaar
2022
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
TOTAAL
(2022-2027)
|
DG: TAXUD
|
|
• Personele middelen
|
-
|
0,152
|
0,152
|
0. 52
|
0,152
|
0,152
|
0,760
|
• Andere administratieve uitgaven
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
TOTAAL DG TAXUD
|
Kredieten
|
-
|
0,152
|
0,152
|
0,152
|
0,152
|
0,152
|
0,760
|
TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 7
van het meerjarige financiële kader
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
-
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
6,650
|
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
|
|
Jaar
2022
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
TOTAAL
(2022-2027)
|
TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 van het meerjarige financiële kader
|
Vastleggingen
|
0,500
|
3,269
|
3,310
|
3,190
|
3,345
|
2,905
|
16,519
|
|
Betalingen
|
0,500
|
3,269
|
3,310
|
3,190
|
3,345
|
2,905
|
16,519
|
3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten
Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Vermeld doelstellingen en outputs
⇩
|
|
|
Jaar
N
|
Jaar
N+1
|
Jaar
N+2
|
Jaar
N+3
|
zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
TOTAAL
|
|
OUTPUTS
|
|
Soort
|
Gem. kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Totaal aantal
|
Totale kosten
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1…
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- Output
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- Output
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- Output
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- Output
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
–☑
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
Jaar
2022
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
TOTAAL
(2023-2027)
|
RUBRIEK 7 van het meerjarige financiële kader
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
-
|
1,216
|
1,216
|
1,216
|
1,216
|
1,216
|
6,080
|
Andere administratieve uitgaven
|
-
|
0,114
|
0,114
|
0,114
|
0,114
|
0,114
|
0,570
|
Subtotaal RUBRIEK 7 van het meerjarige financiële kader
|
-
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
6,650
|
Buiten RUBRIEK 7 van het meerjarige financiële kader
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere administratieve uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal buiten RUBRIEK 7 van het meerjarige financiële kader
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
-
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
1,330
|
6,650
|
In de benodigde administratieve kredieten zal worden voorzien door de kredieten die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de bestaande budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
–☑
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Raming in voltijdequivalenten
|
Jaar
2022
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
20 01 02 01 (Centrale diensten en vertegenwoordigingen)
|
0,0
|
8,0
|
8,0
|
8,0
|
8,0
|
8,0
|
20 01 02 03 (Delegaties van de Unie)
|
|
|
|
|
|
|
01 01 01 01 (Onderzoek onder contract)
|
|
|
|
|
|
|
01 01 01 11 (Eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
|
• Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE)
|
20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)
|
|
|
|
|
|
|
20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)
|
|
|
|
|
|
|
XX 01 xx yy zz
|
- centrale diensten
|
|
|
|
|
|
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
|
01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract)
|
|
|
|
|
|
|
01 01 01 12 (AC, END, INT – eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
0,0
|
8,0
|
8,0
|
8,0
|
8,0
|
8,0
|
XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van de DG’s dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen de DG’s is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
Voor DG ENV zijn 5 AD-posten nodig voor de algemene uitvoering van de verordening, met inbegrip van internationale samenwerking, en voor de voorbereidende werkzaamheden en opstelling van secundaire wetgeving binnen de in de verordening voorgestelde termijnen.
Voor DG INTPA zijn 2 AD-posten nodig voor samenwerking en ontwikkeling in het kader van de verordening, met name voor het opzetten van bospartnerschappen.
Voor DG TAXUD is 1 AD-post nodig voor de algemene beleidsuitvoering van de verordening, voorbereidende werkzaamheden en het opstellen van secundaire wetgeving met betrekking tot desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, alsook voor de uitvoering van de in artikel 26 bedoelde interface.
|
Extern personeel
|
n.v.t.
|
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader
Het voorstel/initiatief:
–☑
kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).
–De kosten van begrotingsonderdeel 09 02 01 zullen worden gefinancierd uit het LIFE-programma en zullen worden gepland in het kader van de jaarlijkse beheerplannen van DG ENV. De benodigde personele middelen worden bij voorkeur gedekt door een extra toewijzing in het kader van de jaarlijkse procedure voor de toewijzing van personele middelen.
–◻
hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen, de desbetreffende bedragen en de voorgestelde instrumenten.
–◻
hiervoor is een herziening van het MFK nodig.
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
3.2.5.Bijdragen van derden
Het voorstel/initiatief:
–☑
voorziet niet in medefinanciering door derden
–◻
voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:
Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
Jaar
N
|
Jaar
N+1
|
Jaar
N+2
|
Jaar
N+3
|
zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
Totaal
|
Medefinancieringsbron
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL medegefinancierde kredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–☑
Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten
–◻
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
–◻
voor de eigen middelen
–◻
voor overige ontvangsten
–Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven◻
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
|
Jaar
N
|
Jaar
N+1
|
Jaar
N+2
|
Jaar
N+3
|
zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
Artikel ………….
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).