EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 14.7.2021
COM(2021) 554 final
2021/0201(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling
(Voor de EER relevante tekst)
{SEC(2021) 554 final} - {SWD(2021) 551 final} - {SWD(2021) 609 final} - {SWD(2021) 610 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•
Motivering en doel van het voorstel
Met de mededeling over de Europese Green Deal is een nieuwe groeistrategie voor de EU gelanceerd die bedoeld is om de EU tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie om te vormen. Met de Europese Green Deal wordt de ambitie van de Commissie bevestigd om haar klimaatdoelstellingen te verhogen en van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken. De strategie is er bovendien op gericht om de gezondheid en het welzijn van de burgers tegen milieugerelateerde risico’s en effecten te beschermen. In het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID‑19-pandemie voor de gezondheid en het sociaal en economisch welzijn van de burgers van de Unie, is de Europese Green Deal alleen maar noodzakelijker en waardevoller geworden.
De strijd tegen de klimaatverandering is een dringende uitdaging. In overeenstemming met de wetenschappelijke bevindingen van het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) moet rond 2050 wereldwijd CO2‑neutraliteit worden verwezenlijkt, en later in de eeuw neutraliteit voor alle andere broeikasgassen. Vanwege deze dringende uitdaging moet de EU meer inspanningen leveren en wereldwijd leiderschap tonen door tegen 2050 klimaatneutraal te worden. Dit doel wordt uiteengezet in de mededeling “Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie”.
Op basis van een uitgebreide effectbeoordeling heeft de Commissie in haar mededeling van 17 september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 voorgesteld om de ambitie van de EU aan te scherpen en met een alomvattend plan te komen om de bindende doelstelling van de Europese Unie voor 2030 op verantwoorde wijze te verhogen tot een netto-emissiereductie van ten minste 55 %. Die ambitieuzere doelstelling voor 2030 geeft beleidsmakers en investeerders meer zekerheid, zodat wordt voorkomen dat besluiten die in de komende jaren worden genomen tot emissieniveaus leiden die onverenigbaar zijn met de doelstelling van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn. De doelstelling voor 2030 is in overeenstemming met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C te houden en ernaar te streven deze op 1,5 °C te houden.
In de mededeling wordt voorgesteld een grotere inspanning te vragen van de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (“land use, land use change and forestry”, LULUCF) en als volgende stap de niet‑CO2‑broeikasgasemissies in de landbouw te combineren met de LULUCF-sector, en daarmee een nieuwe gereguleerde sector te creëren (die emissies en verwijderingen van de landbouw, bosbouw en ander landgebruik omvat). Dit kan synergieën tussen op het land gebaseerde mitigatiemaatregelen bevorderen en een meer geïntegreerde vorming en uitvoering van het beleid op nationaal en EU-niveau mogelijk maken. Uit de analyse die aan de mededeling ten grondslag ligt, blijkt dat de landsector rond 2035 op kosteneffectieve wijze klimaatneutraal zou kunnen worden en dat daarin vervolgens meer CO2 zou kunnen wordt verwijderd dan er broeikasgassen worden uitgestoten.
De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst van december 2020 zijn goedkeuring gehecht aan de nieuwe bindende EU‑doelstelling voor 2030. De Europese Raad heeft de Commissie ook verzocht “na te gaan hoe alle economische sectoren het best kunnen bijdragen aan de doelstelling voor 2030 en de nodige voorstellen te doen, vergezeld van een grondige analyse van de ecologische, economische en sociale gevolgen op het niveau van de lidstaten, rekening houdend met de nationale energie- en klimaatplannen en kijkend naar bestaande mogelijkheden tot flexibiliteit”.
Bij de Europese klimaatwet wordt de doelstelling van de EU inzake klimaatneutraliteit daarom juridisch bindend gemaakt, en wordt de ambitie voor 2030 aangescherpt door een doelstelling vast te stellen van ten minste 55 % netto-emissiereducties tegen 2030 ten opzichte van 1990.
De huidige klimaat- en energiewetgeving, die naar verwachting zal leiden tot een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 40 % tegen 2030 en met 60 % tegen 2050, is door de Commissie herzien om de in de Europese klimaatwet voorgestelde koers te volgen en deze verhoogde ambitie voor 2030 te verwezenlijken.
Dit wetgevingspakket “Klaar voor 55”, als aangekondigd in het klimaatdoelstellingsplan van de Commissie, is het meest uitvoerige onderdeel van de inspanningen om de ambitieuze nieuwe klimaatdoelstelling voor 2030 te verwezenlijken. Alle economische sectoren en beleidsmaatregelen zullen hiertoe moeten bijdragen.
Het oorspronkelijke wettelijk kader voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) is in 2018 vastgesteld in Verordening (EU) 2018/841 en is van toepassing op CO2-emissies en -verwijderingen en broeikasgasemissies van CH4 en N2O als gevolg van het beheer van land, bos en biomassa in de periode van 2021 tot en met 2030. Met dit kader wordt bijgedragen aan de oude doelstelling van de Unie van ten minste 40 % emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990, door ervoor te zorgen dat de som van de totale emissies niet hoger is dan de som van de totale verwijderingen in de sector, na toepassing van de boekhoudregels en van de flexibiliteit met de sectoren waarvoor overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 de inspanningsverdeling geldt.
Met het voorstel tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 in het kader van het pakket “Klaar voor 55” wordt beoogd de bijdrage van de LULUCF-sector aan de verhoogde algemene klimaatambitie voor 2030 te versterken. Daartoe wordt in het voorstel: het algehele streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in de LULUCF-sector vastgesteld op 310 miljoen ton CO2‑equivalent in 2030; de verplichting voor de lidstaten om geïntegreerde mitigatieplannen voor de landsector in te dienen kracht bijgezet, en de vereisten voor monitoring met behulp van digitale technologieën verbeterd; de doelstellingen in overeenstemming gebracht met aanverwante beleidsinitiatieven op het gebied van biodiversiteit en bio-energie; de doelstelling van de Unie vastgelegd dat de landsector (waarin de LULUCF-sector en niet-CO2-emissies uit de landbouw worden gecombineerd) tegen 2035 klimaatneutraal moet zijn; de Commissie verplicht uiterlijk in 2025 voorstellen te doen voor nationale bijdragen aan de doelstelling voor 2035.
Voor de eerste nalevingsperiode, van 2021 tot en met 2025, worden slechts kleine, niet-materiële wijzigingen van het LULUCF-regelgevingskader voorgesteld. Bij het ingaan van de tweede nalevingsperiode, van 2026 tot en met 2030, vinden daarentegen grote veranderingen plaats. Om de uitvoering en naleving te vereenvoudigen, worden de op het Kyotoprotocol geïnspireerde boekhoudregels voor land na 2025 niet meer toegepast, en wordt de flexibiliteit tussen de LULUCF-sector en de sectoren waarvoor de inspanningsverdeling geldt overeenkomstig de Europese klimaatwet aangepast. Het streefcijfer van 310 miljoen ton CO2‑equivalent nettoverwijderingen in de hele Unie wordt verdeeld tussen de lidstaten in de vorm van jaarlijkse nationale streefcijfers voor de periode van 2026 tot en met 2030, en wordt gebaseerd op de in de broeikasgasinventarissen gerapporteerde emissies en verwijderingen en de oppervlakte van het beheerde land. Er wordt een nieuw governancesysteem voor de naleving ingevoerd, en het flexibiliteitsmechanisme voor landgebruik, waarmee het risico van niet-naleving door de lidstaten wordt aanpakt, wordt aangepast. Vanaf 2031 wordt het toepassingsgebied van de verordening uitgebreid met niet-CO2-emissies van de landbouwsector, waardoor voor het eerst één klimaatbeleidsinstrument van toepassing zal zijn op de hele landsector.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het klimaat- en energiepakket “Klaar voor 55” is een grote stap in de grondige herziening van de wetgeving van de Unie om deze in overeenstemming te brengen met de verhoogde klimaatambitie van de EU. Alle initiatieven in het pakket hangen onderling nauw samen.
Met dit wetgevingsvoorstel worden de andere voorstellen van het pakket aangevuld, en het voorstel is in overeenstemming met:
a)de herziening van de richtlijn inzake het emissiehandelssysteem van de EU (EU‑ETS) (Richtlijn 2003/87/EG);
b)de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (Verordening (EU) 2018/842);
c)de wijziging van de richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001) om de ambitie van de nieuwe klimaatdoelstelling voor 2030 te realiseren.
Dit voorstel hangt ook nauw samen met andere initiatieven van de Commissie voor het beschermen en verbeteren van op de natuur gebaseerde koolstofverwijderingen, het vergroten van de klimaatveerkracht van bossen in de EU, het herstellen van aangetaste bodem en ecosystemen, het vernatten van veengebieden en het bevorderen van de bio-economie, met inbegrip van het gebruik van duurzame houtproducten en met volledige inachtneming van de ecologische beginselen ter bevordering van de biodiversiteit. Deze initiatieven zijn:
a) de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030;
b) de “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem;
c) [de EU-bosstrategie];
d) [de EU-doelstellingen voor natuurherstel];
e) de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering;
f) de EU-strategie om de methaanuitstoot terug te dringen;
g) [de EU-bodemstrategie];
h) een duurzame bio-economie voor Europa;
i) het actieplan voor de circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa;
j) het actieplan om de vervuiling tot nul terug te brengen;
k) een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De voorstellen van het pakket “Klaar voor 55” moeten in overeenstemming zijn met alle acties en beleidsmaatregelen van de EU, en de EU helpen haar verhoogde doelstelling voor 2030 te verwezenlijken en een succesvolle en rechtvaardige transitie naar de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050, zoals geformuleerd door de Commissie in haar mededeling over de Europese Green Deal, te bewerkstelligen. Dit initiatief hangt samen met verschillende andere beleidsterreinen, onder meer het extern beleid van de Unie.
De Commissie werkt aan verbetering van haar richtsnoeren voor betere regelgeving en ondersteunende instrumenten om ervoor te zorgen dat alle EU-initiatieven voldoen aan de groene eed om geen schade te berokkenen.
De lidstaten worden met het instrument voor technische ondersteuning ondersteund bij het ontwerpen en uitvoeren van hervormingen. De steun wordt op verzoek verleend en omvat een breed scala aan beleidsterreinen, waaronder de herstel- en veerkrachtplannen, de groene transitie en kwesties met betrekking tot LULUCF.
De LULUCF-sector hangt samen met alle ecosystemen en economische activiteiten die afhankelijk zijn van het land en de diensten die het levert. Daarom biedt de LULUCF-verordening synergieën met ander EU-beleid dat betrekking heeft op landgerelateerde activiteiten, met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid, milieubeleidslijnen en het energiebeleid, vooral met betrekking tot hernieuwbare energie.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 191 en artikel 192, lid 1, van het VWEU moet de Europese Unie bijdragen tot het nastreven van onder meer de volgende doelstellingen: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Klimaatverandering is een grensoverschrijdend probleem dat niet enkel aan de hand van acties op nationaal of lokaal niveau kan worden opgelost. Klimaatactie moet op EU‑niveau en waar mogelijk op mondiaal niveau worden gecoördineerd. Op grond van het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel is optreden van de EU is gerechtvaardigd. Sinds 1992 werkt de Europese Unie aan de ontwikkeling van gezamenlijke oplossingen en aan de bevordering van wereldwijde actie om de klimaatverandering aan te pakken. Meer specifiek zullen de emissiereductiedoelstellingen voor 2030 en voor de lange termijn op kosteneffectieve wijze kunnen worden verwezenlijkt dankzij de maatregelen op EU‑niveau, waarbij billijkheid en de milieu-integriteit worden gewaarborgd. In de artikelen 191 tot en met 193 VWEU worden de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering bevestigd en gespecificeerd.
Het verhogen van de doelstelling voor broeikasgasemissiereducties in de EU in 2030 zal gevolgen hebben voor de meeste, zo niet alle, sectoren van de EU-economie. Het verhogen van die doelstelling kan bovendien beleidsreacties op een veelvoud aan gebieden vereisen, ook beleid op andere gebieden dan klimaat, bosbouw en landgebruik. De in het kader van de LULUCF-verordening door de lidstaten ondernomen acties houden nauw verband met ander beleid, met name op het gebied van landbouw, biodiversiteit, bescherming van habitats en aanpassing aan de klimaatverandering, en ook op het gebied van energie vanwege de aspecten met betrekking tot hernieuwbare energie. De onderlinge afhankelijkheid van de verschillende beleidsterreinen heeft grensoverschrijdende gevolgen, de streefcijfers voor emissiereductie en -verwijderingen worden per lidstaat bepaald, en de beginselen op basis waarvan de lidstaten verslag zullen uitbrengen over hun resultaten en hun vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van hun afzonderlijke streefcijfers en de doelstellingen van de EU als geheel zullen meten, zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2018/1999. Actie op EU‑niveau is onontbeerlijk, en met gecoördineerde beleidsmaatregelen van de EU is de kans groter dat de transformatie naar een klimaatneutrale economie in 2050 daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
•Evenredigheid
Dit voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is voor de verwezenlijking van de doelstellingen om de beoogde broeikasgasemissies van de EU voor de periode 2021‑2030 op een kosteneffectieve wijze te verminderen en tegelijkertijd de billijkheid en de milieu-integriteit te waarborgen.
In de Europese klimaatwet is de bindende klimaatdoelstelling van de Unie vastgesteld om uiterlijk in 2030 de nettobroeikasgasemissies met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. Dit voorstel betreft een groot deel van die uitstoot van broeikasgassen, en de LULUCF-verordening wordt met dit voorstel herzien om die doelstelling te verwezenlijken.
•Keuze van het instrument
De doelstellingen van dit voorstel kunnen het best worden nagestreefd door de bestaande LULUCF-verordening te herzien en bij die herziening wijzigingen aan te brengen in het geldende wetgevingskader om de verhoogde klimaatambitie van de Unie waar te maken en voor directe, uniforme en gelijktijdige toepassing van de bepalingen in de hele Unie te zorgen.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
De LULUCF-verordening is in 2018 in werking getreden, maar is van toepassing sinds begin 2021. Daarom zijn tot dusverre enkel de eerste stappen ondernomen om de uitvoering ervan voor te bereiden. Uit die werkzaamheden zijn enkele uitdagingen voor de uitvoering naar voren gekomen. Uit de analyse van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die de lidstaten eind 2019 hebben ingediend, is met name gebleken dat de LULUCF-sector nog moet worden behandeld als een integraal onderdeel van de klimaatstrategieën van de lidstaten. Naar aanleiding van het proces voor het bepalen van het referentieniveau voor bossen van iedere lidstaat zijn de uitdagingen bij de uitvoering van deze complexe boekhoudregel aan het licht gekomen, en uit de capaciteitsopbouwactiviteiten ter ondersteuning van een groot aantal lidstaten bij de voorbereiding van de uitvoering van de LULUCF-verordening is gebleken welke uitdagingen schuilen achter de lacunes in de nationale monitoring- en rapportagesystemen.
•Raadpleging van belanghebbenden
De aanvangseffectbeoordeling werd op 29 oktober 2020 gepubliceerd. Er kon gedurende vier weken feedback over worden ingediend, en er zijn in totaal 93 reacties ontvangen. Bovendien heeft de Commissie van 13 november 2020 tot en met 5 februari 2021 voor elk van de voorstellen een openbare raadpleging georganiseerd om bewijsmateriaal te verzamelen en voor meer transparantie te zorgen. 235 respondenten hebben gereageerd op de raadpleging over de herziening van de LULUCF-verordening. Zij gaven een voorkeur aan voor ambitieuzere verwijderingsdoelstellingen voor de LULUCF-sector. Deze optie werd door 45 % van de respondenten (vooral EU-burgers, ngo’s en respondenten uit de academische wereld) geselecteerd. 35 % van de respondenten, vooral uit de particuliere sector, gaf aan de voorkeur te geven aan geïntegreerde streefcijfers voor de landsector, waarmee deze optie op de tweede plaats komt. 20 % van de respondenten, vooral van overheidsinstanties, gaf aan de voorkeur te geven aan de optie waarbij de flexibiliteit met de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (“Effort Sharing Regulation”, ESR) wordt versterkt. Bijlage 2 bij de effectbeoordeling voor dit voorstel bevat een gedetailleerde samenvatting van de feedback naar aanleiding van de aanvangseffectbeoordeling en van de resultaten van de openbare raadpleging.
•Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
De kwantitatieve beoordeling van de economische, sociale en milieueffecten is gebaseerd op geïntegreerde modellering van het landgebruik door het IIASA met de GLOBIOM- en G4M-modellen. In het beleidsscenario (“MIX-scenario”) wordt rekening gehouden met de verwachte vraag naar biomassa vanuit andere sectoren, en worden de aannames van het scenario “1.5TECH” van de langetermijnstrategie van de EU gevolgd. In het MIX-scenario wordt verwacht dat de netto-LULUCF-koolstofput in 2030 vergelijkbaar zal zijn met de periode 2016‑2018. De effecten van specifieke maatregelen voor reductie van de emissies of verhoging van de verwijderingen is gemodelleerd met behulp van curves van marginale reductiekosten. Uit die analyse bleek dat de koolstofput op het land tegen relatief lage kosten (5‑10 EUR per ton CO2) aanzienlijk kan worden vergroot. Ook bleek dat kostenefficiënte emissiereducties maatregelen voor alle vormen van landgebruik vereisen, zoals beter bosbeheer, bebossing, het vermijden van ontbossing van bosgrond, braaklegging van organische bodems en verbeterde strategieën het beheer van bouwland op landbouwgronden.
Informatie over de bijdrage van de LULUCF-sector aan de Green Deal is ingewonnen door middel van een opdracht voor diensten, uitgevoerd door een consortium van externe deskundigen die zich onder andere richtten op problemen, doelstellingen en opties voor herziening van de LULUCF-verordening en een analyse van de door de lidstaten in het kader van het LULUCF-besluit (Besluit nr. 529/2013/EU) ingediende verslagen.
Aanvullende informatie is verzameld via tal van externe studies, zoals de LULUCF-nalevingsstudie, een studie over capaciteitsopbouw voor broeikasgasinventarissen en een proefproject over koolstoflandbouw.
•Effectbeoordeling
De effectbeoordelingen voor de verschillende initiatieven zijn gebaseerd op geïntegreerde modelleringsscenario’s waarin de interactie van de verschillende beleidsinstrumenten met betrekking tot marktdeelnemers worden weergegeven, teneinde complementariteit, samenhang en doeltreffendheid bij het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 te waarborgen.
De effectbeoordeling bij dit voorstel is een aanvulling op de analyse die is uitgevoerd in de effectbeoordeling van 2020 die het klimaatdoelstellingsplan 2030 staafde. Dit vormde de analytische basis voor vaststelling van de doelstelling om tegen 2030 de broeikasgasemissies met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van 1990, de doelstelling van klimaatneutraliteit in de landsector tegen 2035, en de doelstelling van klimaatneutraliteit in de hele Unie tegen 2050.
Bovendien is de effectbeoordeling bij dit voorstel voorbereid en opgesteld overeenkomstig de toepasselijke richtsnoeren voor betere regelgeving en aanbevelingen van de Raad voor regelgevingstoetsing, die op 19 april 2021 een positief advies met voorbehoud heeft afgegeven. In de uiteindelijke versie is rekening gehouden met de door die raad voorgestelde verbeteringen.
Problemen en doelstellingen
In de effectbeoordeling zijn die belangrijke problemen aangewezen, met bijbehorende oorzaken en doelstellingen.
Het eerste probleem is dat de koolstofverwijderingen in de landsector de afgelopen jaren afnemen als gevolg van de toenemende kapcijfers in verband met de vraag naar hout en de veroudering van bossen, aanhoudende emissies van organische bodems, natuurrampen en een gebrek aan beleids- en financiële stimulansen. De eerste doelstelling van dit voorstel is dus om deze trend een halt toe te roepen en te keren, in overeenstemming met de ambitie om in 2035 een klimaatneutrale landsector tot stand te brengen.
Het tweede probleem is de ontoereikende integratie van de landsector in het klimaatbeleid, vanwege het feit dat de landbouw- en LULUCF-sectoren geen geïntegreerde doelstelling hebben, onder twee verschillende wetgevingshandelingen vallen en verbonden zijn door flexibiliteitsregels die beperkt zijn gebleken. De bijbehorende doelstelling is om voor een eerlijk, flexibel en geïntegreerd klimaatbeleidskader te zorgen om doeltreffende beleidsvorming en ‑uitvoering te stimuleren en kostenefficiënte en synergetische mitigatiemaatregelen in de landsector te bevorderen. Dit is van bijzonder belang vanwege de vele mogelijkheden om de synergieën tussen klimaatmitigatie- en milieubeschermingsmaatregelen met betrekking tot landbeheer te vergroten, zowel in landbouw- en bosbouwgebieden als in natuurlijke en semi-natuurlijke gebieden. Het herstel van koolstofrijke ecosystemen en het duurzame gebruik van bodems en bossen zal bijdragen tot de aanpak van zowel de klimaat- als de biodiversiteitscrisis.
Het derde probleem is dat de boekhoud-, toezicht en rapportageregels van de huidige LULUCF-verordening uitvoeringsproblemen met zich meebrengen: met name het proces voor de vaststelling van referentieniveaus voor bossen is omslachtig gebleken, en er zijn nog steeds veel lacunes in de nauwkeurigheid van de LULUCF-ramingen. Dit probleem hangt samen met de doelstelling om de boekhoudregels te vereenvoudigen en gebruik te maken van de mogelijkheden van bestaande technologieën voor toezicht op land en datasets voor beter toezicht op de klimaatprestaties van de LULUCF-sector.
Beleidsopties
Naar aanleiding van deze analyse en de elementen van de mededeling “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030”, zijn in de effectbeoordeling drie opties beschreven.
Bij de eerste optie wordt gekeken naar alternatieve manieren om nationale LULUCF-streefcijfers te bepalen, waarbij ervan wordt uitgegaan dat er geen flexibiliteitsmogelijkheid bestaat tussen de LULUCF-sector en de ESR‑sectoren. Een voorgestelde manier om dit te doen is om de boekhoudingsbenchmark voor beheerde bosgrond te vereenvoudigen, door in plaats van het referentieniveau voor bossen een historisch gemiddelde te gebruiken. Een andere manier is om één streefcijfer voor verwijderingen vast te stellen op basis van alle emissies en verwijderingen die in de inventaris zijn gerapporteerd, en deze over de lidstaten te verdelen op basis van de recente emissies en verwijderingen en het beheerde landoppervlak. Het EU-streefcijfer wordt dan vastgesteld op basis van een traject naar een klimaatneutrale landsector in 2035.
De tweede optie voorziet ook in één streefcijfer voor verwijderingen op basis van gerapporteerde emissies en verwijderingen, maar in dit geval wordt een lager EU‑streefcijfer voor 2030 voorgesteld dat overeenkomt met de recente prestaties van de LULUCF-sector (dat wil zeggen: het gemiddelde in de periode 2016‑2018). Door de invoering van de mogelijkheid om door het behalen van de ESR-streefcijfers LULUCF-kredieten te genereren, wordt het beter presteren dan de LULUCF-streefcijfers met deze optie gestimuleerd, waardoor mogelijk een verwijderingspercentage wordt bereikt dat overeenstemt met het traject naar een klimaatneutrale landsector in 2035.
Bij de derde optie worden de emissies van de landbouwsector en de emissies en verwijderingen van de LULUCF-sector gecombineerd onder één pijler voor de “landsector” met drie elementen: een planningsproces om voor op land gebaseerde klimaatneutraliteit in 2035 te zorgen, nationale bindende streefcijfers voor de landsector in 2030, en nationale bindende streefcijfers voor de landsector in 2035.
De voorkeursoptie is het combineren van vereenvoudigde en ambitieuzere nationale LULUCF-streefcijfers in 2030 (zoals in optie 1.2 of optie 2, afhankelijk van de ESR-streefcijfers) met een EU-brede doelstelling van op land gebaseerde klimaatneutraliteit in 2035. De voorkeursoptie omvat ook een planningsproces voor op land gebaseerde mitigatie, in een later stadium vast te stellen nationale landdoelstellingen voor 2035, en bijgewerkte toezicht- en rapportagevereisten.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving is het voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van transparantie en voortdurend overleg met de belanghebbenden.
•Grondrechten
Het voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Het draagt met name bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van een hoog niveau van milieubescherming in overeenstemming met het beginsel van duurzame ontwikkeling, zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De gevolgen voor de begrotingen van de lidstaten hebben betrekking op de mogelijkheid om overschotten te verhandelen indien zij beter presteren dan hun streefcijfers en met de noodzaak tot hoogwaardige monitoring en rapportage in de LULUCF-sector, bijvoorbeeld door middel van het hergebruik van EU‑programma’s (bv. Copernicus) en gegevensbronnen die reeds voor ander beleid worden gebruikt.
Op grond van dit voorstel moet er in 2025 een algehele evaluatie plaatsvinden van de nationale inventarisgegevens, die de lidstaten overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999 (de governanceverordening) moeten indienen. Door die evaluatie kan de Commissie de jaarlijkse LULUCF-streefcijfers voor de lidstaten in de periode 2026‑2030 bepalen op basis van de gemiddelde broeikasgasemissies van iedere lidstaat in de jaren 2021, 2022 en 2023. Bij de evaluatie zal ook het traject voor emissieruimten in het kader van de ESR tot 2030 worden bijgewerkt en de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 worden herzien. Bovendien wordt de in 2027 uit te voeren algehele evaluatie met het oog op de naleving, zoals voorzien in de governanceverordening, gehandhaafd. Bij dergelijke werkzaamheden is ondersteuning van een externe contractant vereist, voor een geschatte prijs van 2 miljoen EUR per evaluatie (2025 en 2027).
Er zal ook secundaire wetgeving nodig zijn waarin gedetailleerde voorschriften met betrekking tot LULUCF en het Unieregister, monitoring van en verslaglegging over emissies, en verificatie van nalevingsverslagen worden vastgesteld. Voor de uitvoering ervan zijn uitgebreide IT‑ontwikkelingen in het Unieregister nodig om rekening te houden met nieuwe soorten emissierechten in verband met de LULUCF-ESR-flexibiliteit en de nieuwe exploitanten (de lidstaten).
Bovendien is voor de uitvoering na de wijziging van het rapportage- en nalevingsmechanisme in 2026 bijgewerkte en verbeterde monitoring nodig, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevensdiensten van het Europees Milieuagentschap en aanverwante diensten in het kader van het Copernicus-programma.
De gevolgen voor de EU‑begroting zijn uiteengezet in het bijgevoegde financieel memorandum. Voor keuzes inzake IT‑ontwikkeling en overheidsopdrachten is de voorafgaande goedkeuring van de raad voor informatietechnologie en cyberbeveiliging van de Europese Commissie vereist.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Transparante en regelmatige rapportage over de verplichtingen van de lidstaten is, in combinatie met solide nalevingscontroles, essentieel om ervoor te zorgen dat er vooruitgang wordt geboekt bij het nakomen van de EU-verbintenissen voor emissiereductie op lange termijn. Het initiatief bouwt voort op het proces dat is gebaseerd op geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en op het robuuste kader voor transparantie inzake broeikasgasemissies en andere informatie over het klimaat, dat is vervat in Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie. De Commissie zal onder meer gebruikmaken van de door de lidstaten in het kader van de governanceverordening gerapporteerde informatie als basis voor haar regelmatige beoordeling van de vooruitgang. Dit omvat ook informatie over broeikasgasemissies, beleidsinitiatieven en maatregelen, prognoses en aanpassingen. De Commissie zal deze informatie ook gebruiken voor de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid en de monitoring van de milieuactieprogramma’s. De van de lidstaten verkregen informatie kan worden aangevuld met systematische waarnemingen in de atmosfeer, met gebruikmaking van waarneming ter plaatse en teledetectie, bijvoorbeeld via Copernicus.
Een verbeterde kwaliteit van het toezicht op en de rapportage over emissies en verwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw wordt steeds belangrijker door de invoering van de netto-emissiereductiedoelstelling van de EU op basis van de gerapporteerde cijfers in de broeikasgasinventarissen. Ook de samenhang met ander EU‑beleid dat afhankelijk is van toezicht op land, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het biodiversiteitsbeleid en de richtlijn hernieuwbare energie, is van groot belang, aangezien dat belangrijke administratieve en kostensynergieën oplevert. Dankzij ontwikkelingen op het gebied van technologieën voor het toezicht op land zijn er legio mogelijkheden om goedkoop en tijdig toezicht te houden op verandering in landgebruik (bijvoorbeeld door gebruik te maken van benaderingen op basis van teledetectie, onder meer van de Sentinel-satellieten van Copernicus of van commercieel beschikbare diensten). Met dergelijke tijdige dekking van digitale geospatiale gegevens wordt niet alleen de rapportage over broeikasgassen vergemakkelijkt, maar worden ook de mitigatiemaatregelen gericht op gebieden met het grootste potentieel voor emissiereductie, en worden meer in het algemeen milieumaatregelen, de biodiversiteit, de bescherming van het milieu en de planning van landgebruik bevorderd. Het verbeteren van de aanpak van het toezicht in de LULUCF-verordening, en daarmee het creëren van een gelijk speelveld voor alle lidstaten wat betreft het gebruik van vergelijkbare en gestandaardiseerde benaderingen in overeenstemming met de beschikbare instrumenten en technologieën, is daarom van groot belang en zal ervoor zorgen dat de beste praktijken voor toezicht worden gebruikt.
•Artikelsgewijze toelichting
De belangrijkste wijzigingen van het LULUCF-rechtskader die bijdragen tot het verwezenlijken van de verhoogde klimaatambitie van de Unie hebben betrekking op de volgende artikelen.
Artikel 2 (Toepassingsgebied)
Het aanvankelijke toepassingsgebied waarin de boekhoudcategorieën voor land worden vastgesteld, geldt in de gewijzigde verordening enkel voor de periode 2021‑2025. Met de wijziging worden beheerde wetlands in het toepassingsgebied voor de periode 2021‑2025 opgenomen, maar enkel voor de (slechts twee) lidstaten die uiterlijk op 31 december 2020 hebben gemeld voornemens te zijn dit te doen.
Het toepassingsgebied voor de periode 2026‑2030 is rechtstreeks gebaseerd op gerapporteerde emissies en verwijderingen van de broeikasgasinventaris overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 en weerspiegelt precies de rapportagecategorieën van het gemeenschappelijk rapportageformaat van de richtsnoeren voor rapportage van het UNFCCC (veengebieden en turfwinning vallen bijvoorbeeld onder de rapportagecategorie “wetlands”).
In het laatste lid wordt het toepassingsgebied voor een gecombineerde sector landgebruik en niet-CO2-emissies in de landbouw vanaf 2031 vastgesteld, waarbij ook rekening wordt gehouden met de rapportagecategorieën van het gemeenschappelijk rapportageformaat.
Artikel 4 (Toezeggingen en streefcijfers)
Het oorspronkelijke artikel 4 (Toezeggingen) diende om de verplichting vast te leggen, zonder een specifiek streefcijfer. In het herziene artikel 4 (Toezeggingen en streefcijfers) worden drie perioden weerspiegeld.
Toezeggingen voor 2021‑2025
Volgens de huidige regels verbinden de lidstaten zich ertoe ervoor te zorgen dat de broeikasgasemissies niet hoger liggen dan de verwijderingen, berekend als de som van de totale hoeveelheid emissies en de totale hoeveelheid verwijderingen in de in het toepassingsgebied (artikel 2, lid 1) gedefinieerde boekhoudcategorieën (de “geen debet”-toezegging). Deze toezeggingen gelden alleen voor de eerste periode van toepassing van de gewijzigde verordening, dat wil zeggen van 2021 tot en met 2025.
Streefcijfers voor de lidstaten voor 2026‑2030
Voor de periode van 2026 tot en met 2030 wordt een streefcijfer voor de Unie vastgesteld van 310 miljoen ton CO2‑equivalent nettoverwijderingen tegen 2030, op basis van de broeikasgasinventaris van de jaren 2016, 2017 en 2018. Het streefcijfer voor de Unie van 310 miljoen ton CO2‑equivalent nettoverwijderingen wordt verdeeld over de lidstaten om bindende nationale streefcijfers voor minimale nettoverwijderingen vast te stellen die in 2030 moeten worden verwezenlijkt volgens de desbetreffende tabel in bijlage II bis.
Het gebruik van recente gegevens verdient om twee redenen de voorkeur. Ten eerste moet het startpunt van het traject zo dicht mogelijk bij de nalevingsperiode liggen. Dit heeft een technisch effect waardoor geen benchmark zoals het referentieniveau voor bossen hoeft worden vastgesteld. Ten tweede zijn de LULUCF-inventarissen die beginnen met de indiening in 2023 de eerste die onder de voorwaarden van de governanceverordening vallen, en waarvoor dus een strengere norm geldt. Op basis van de resultaten van een algehele evaluatie van de gerapporteerde broeikasgasinventaris stelt de Commissie in 2025 een uitvoeringshandeling vast waarin de jaarlijkse streefcijfers voor iedere lidstaat worden bepaald op basis van de geverifieerde emissies en verwijderingen van de jaren 2021, 2022 en 2023. De meest recente geëvalueerde gegevens zullen daarom als basis dienen voor de vaststelling van het traject van jaarlijkse streefcijfers voor de periode 2026‑2029, teneinde de nationale nettoverwijderingsdoelstellingen voor 2030 te verwezenlijken.
Het streefcijfer voor 2030 zal het uitgangspunt vormen van het traject van de landsector tussen 2030 en 2050 naar klimaatneutraliteit van de hele economie, en zal het mogelijk maken om de vooruitgang in de richting van broeikasgasneutraliteit tegen 2050 te monitoren.
Toezeggingen voor klimaatneutraliteit in 2035
Vanaf 2031 omvat de LULUCF-sector ook de niet-CO2-emissies van de landbouwsector, en met de gewijzigde verordening zal ernaar worden gestreefd de doelstelling van klimaatneutraliteit wat betreft de broeikasgasemissies en -verwijderingen in de hele EU in die twee sectoren samen (“de gecombineerde sectoren”) uiterlijk in 2035 te verwezenlijken, de netto-emissies tegen die datum tot nul terug te brengen, en daarna negatieve emissies te realiseren. De lidstaten zijn verplicht bij te dragen tot het verwezenlijken van het collectieve streefcijfer en moeten uiterlijk in juni 2024 in hun geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen aangeven hoe zij van plan zijn deze doelstelling te verwezenlijken. Naar aanleiding van de ingediende plannen zal de Commissie tegen het eind van 2025 afzonderlijke streefcijfers voor de lidstaten en EU‑brede maatregelen voor de periode na 2030 voorstellen. Voor de afzonderlijke streefcijfers voor de lidstaten voor de periode na 2030 wordt een effectbeoordeling uitgevoerd en nieuwe wetgeving voorgesteld.
Vanaf 2036 moet de gecombineerde sector, op basis van een robuust certificeringssysteem voor koolstofverwijdering, verdere koolstofverwijderingen realiseren om de resterende emissies in andere sectoren te compenseren. Met dit beleidskader zou de landsector geleidelijk kunnen worden gecombineerd met andere sectoren (buiten de landbouw) waarin de mogelijkheden voor emissiereductie zijn uitgeput of waarin bijvoorbeeld een emissiereductie van meer dan 90 % is verwezenlijkt. Dit zou een geleidelijke verhoging van de koolstofverwijderingen in de gecombineerde sectoren voor de periode tot 2050 blijven stimuleren.
Artikel 9 (Boekhouding voor geoogste houtproducten)
In de mededeling “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030” wordt gewezen op initiatieven op het gebied van koolstoflandbouw en certificering van koolstofverwijderingen die in de periode tot 2030 in toenemende mate moeten worden ontwikkeld. Daarom moeten dergelijke nieuwe bedrijfsmodellen ter verhoging van koolstofvastlegging worden bevorderd en moeten grondgebruikers tegelijkertijd de nodige inspanningen leveren om te voorkomen dat zij hun koolstofvoorraden, met name in de bodem, verder uitputten.
Met het voorstel wordt een explicieter traject naar nieuwe producten (bouwmaterialen, vezels/polymeren) ingevoerd en wordt de inhoud van het artikel erop gericht te functioneren als één kader voor de certificering van koolstofverwijdering en koolstoflandbouw, waarin bijvoorbeeld ook geoogste houtproducten worden opgenomen.
Artikel 12 (Algemene flexibiliteit)
De lidstaten zullen krachtens de gewijzigde verordening aan het eind van de periode 2021‑2025 geen overschotten van verwijderingen meer kunnen reserveren. Met de wijziging wordt er echter voor gezorgd dat een deel van de overschotten van verwijderingen van de lidstaten aan het eind van de periode 2021‑2025 worden toegewezen aan een ingesteld flexibiliteitsmechanisme voor de tweede periode, van 2026 tot en met 2030 (zie het nieuwe artikel 13 ter).
Daarnaast zullen de lidstaten worden verplicht verslag uit te brengen over het gebruik van de opbrengsten van handel en wordt er van hen verwacht dat zij deze opbrengsten herinvesteren in klimaatprojecten.
Artikel 13 (Flexibiliteit voor beheerde bosgrond)
Het toepassingsgebied van het huidige artikel 13 wordt beperkt tot de boekhoudperiode van 2021 tot en met 2025, waarbij de totale beschikbare flexibiliteit neerkomt op het deel van het flexibiliteitsoverschot dat de lidstaten in de periode van 2021 tot en met 2025 niet in het kader van artikel 13 hebben gebruikt.
Aangezien de nettoverwijderingen van bossen in grotere lidstaten momenteel aanzienlijk groter zijn dan de vastgestelde referentieniveaus voor bossen, wordt na de eerste periode een overschot verwacht. Daarom zullen vrijwel alle bosrijke lidstaten waarschijnlijk hun toezeggingen in het kader van de LULUCF-verordening voor de periode van 2021 tot en met 2025 nakomen zonder gebruik te hoeven maken van hun flexibiliteit. Het is dus waarschijnlijk dat een aanzienlijk deel van de beschikbare flexibiliteit onbenut blijft, waardoor lidstaten die worden getroffen door natuurlijke verstoringen deze flexibiliteit kunnen gebruiken voor het nieuw ingestelde mechanisme voor de herverdeling van ongebruikte compensatie van beheerde bosgrond.
Daarnaast wordt de huidige bepaling betreffende de bijzondere flexibiliteit voor Finland geschrapt en in de gewijzigde verordening vervangen door artikel 13 bis.
Artikel 13 bis (Aanvullende compensaties)
De toepassing van dit artikel zal, net als die van artikel 13, worden beperkt tot de boekhouding voor de eerste nalevingsperiode, van 2021 tot en met 2025. De belangrijkste reden voor het bestaan van dit artikel is om dubbelzinnigheid bij de interpretatie van de omvang van de aan Finland toegekende bijzondere flexibiliteit te vermijden.
Met de wijziging wordt gespecificeerd dat de beschikbare compensatie 5 miljoen ton CO2‑equivalent bedraagt, hetgeen de helft van het huidige bedrag is, aangezien dit artikel enkel tot het einde van 2025 van toepassing is. Bovendien zal enkel bosgrond die vóór het einde van 2017 is aangegeven als omgezet in overig land nog worden gecompenseerd. De compensatie mag alleen worden gebruikt ten behoeve van de naleving van de toezegging voor 2021‑2025, en er moet worden gewaarborgd dat kredieten niet worden ingezet voor handel, en niet worden gereserveerd voor de tweede periode (2026‑2030).
Artikel 13 ter (Flexibiliteitsmechanisme voor landgebruik voor de jaren 2026‑2030)
Aangezien de artikelen 10 (Natuurlijke verstoringen) en 13 (Flexibiliteit voor beheerde bosgrond) door de omschakeling naar op rapportage gebaseerde nationale streefcijfers vanaf 2025 overbodig zijn, wordt in de gewijzigde verordening een nieuw flexibiliteitsmechanisme voor de periode van 2026 tot en met 2030 ingevoerd om de lidstaten te helpen het hoofd te bieden aan de onzekerheden van de sector, met name in verband met natuurrampen. Dit mechanisme werkt op basis van vergelijkbare beginselen als artikel 13, en het toepassingsgebied wordt uitgebreid van bosgrond naar alle land dat relevant is voor de verwezenlijking van de doelstelling. Het mechanisme zou dan een oplossing bieden voor onverwachte dalingen in nettoverwijderingen op alle categorieën land, niet alleen bosgrond, als gevolg van plagen, branden en stormen, mits de lidstaten duidelijk bewijs overleggen overeenkomstig de bestaande criteria (bijlage VI).
Aan de bestaande elementen van artikel 13 worden de volgende nieuwe elementen toegevoegd.
In de periode 2026‑2030 kunnen eenheden van het flexibiliteitsmechanisme worden gebruikt om het volledige verschil tussen het streefcijfer en de gerapporteerde cijfers in elke lidstaat te dekken, niet alleen voor bosgrond.
Toegang tot het flexibiliteitsmechanisme, voor de periode 2026‑2030 in 2032, is vastgesteld op de helft van de in bijlage VII bepaalde maximumhoeveelheid, dat wil zeggen op 178 miljoen ton CO2‑equivalent.
Ongebruikte hoeveelheden kunnen bij besluit van de Commissie en via het register opnieuw worden toegewezen aan lidstaten die daar als gevolg van natuurlijke verstoringen aantoonbaar, overeenkomstig de beginselen van bijlage VI, behoefte aan hebben, mits de vooraf in bijlage VII vastgestelde niveaus per lidstaat worden overschreden.
Artikel 13 quater (Governance van de streefcijfers)
Met de omschakeling naar nationale jaarlijkse streefcijfers voor nettoverwijderingen in de periode van 2026 tot en met 2030 worden beginselen ingevoerd die vergelijkbaar zijn met die van het nalevingskader voor de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (Verordening (EU) 2018/842), zoals een sanctie voor niet-naleving van 8 % bovenop het verschil met het streefcijfer in 2030 die wordt doorgerekend in het daaropvolgende streefcijfer of de daaropvolgende toewijzing na 2030. Indien een lidstaat aan het eind van de tweede nalevingsperiode, ondanks de mogelijkheid van overbrenging uit een andere lidstaat en het bijbehorende deel van het flexibiliteitsmechanisme, zijn streefcijfer voor 2030 niet behaalt, wordt het verschil tussen zijn streefcijfer voor 2030 en de daadwerkelijk verwezenlijkte netto-emissiereductie in 2030 opgeteld bij zijn vastgestelde streefcijfer voor 2031.
Wijziging van Verordening (EU) 2018/1999
Verordening (EU) 2018/1999 wordt samen met Verordening (EU) 2018/841 gewijzigd omdat die verordening de regels voor monitoring en verslaglegging van broeikasgasemissies en -verwijderingen bevat en zodat de vooruitgang van de lidstaten in de richting van het behalen van de streefcijfers van Verordening (EU) 2018/841 kan worden gevolgd.
Met de wijziging van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/1999 worden de nationale streefcijfers voor de periode van 2026 tot en met 2030 en de verbintenis tot klimaatneutraliteit in 2035 weerspiegeld in de nationale energie- en klimaatplannen. Door de wijziging van artikel 38 wordt het mogelijk om in 2025 de nationale inventarisgegevens aan een algehele evaluatie te onderwerpen om zo de nationale jaarlijkse streefcijfers van de lidstaten voor de periode van 2026 tot en met 2030 te kunnen bepalen. Daarnaast worden met de wijziging van deel 3 van bijlage V maatregelen getroffen waarmee de monitoring en rapportage van broeikasgasemissies en ‑verwijderingen in de LULUCF-sector nauwkeuriger worden gemaakt.
2021/0201 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)De Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend, is in november 2016 in werking getreden. De partijen zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau.
(2)Het aanpakken van uitdagingen met betrekking tot het klimaat en het milieu en het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs staan centraal in de mededeling over de Europese Green Deal, die de Commissie op 11 december 2019 heeft goedgekeurd. In het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID‑19-pandemie voor de gezondheid en het sociaal en economisch welzijn van de burgers van de Unie, is de Europese Green Deal alleen maar noodzakelijker en waardevoller geworden.
(3)De Unie heeft zich er in de geactualiseerde nationaal bepaalde reductietoezegging die zij op 17 december 2020 bij het secretariaat van het UNFCCC heeft ingediend toe verbonden de nettobroeikasgasemissies van de hele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van 1990.
(4)Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie te verwezenlijken, vastgelegd in wetgeving. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. Van alle sectoren van de economie, waaronder de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, wordt verwacht dat zij bijdragen tot het verwezenlijken van die doelstelling. De bijdrage van nettoverwijderingen aan de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 is beperkt tot 225 miljoen ton CO2‑equivalent. De Commissie heeft in een verklaring bij Verordening (EU) 2021/1119 opnieuw bevestigd voornemens te zijn een voorstel te doen voor herziening van Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad, in overeenstemming met de ambitie om de netto koolstofverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw tegen 2030 te verhogen tot meer dan 300 miljoen ton CO2‑equivalent.
(5)Om bij te dragen tot de verhoogde ambitie van een nettobroeikasgasemissiereductie van ten minste 55 %, in plaats van 40 %, onder het niveau van 1990 moeten voor iedere lidstaat bindende jaarlijkse streefcijfers voor nettobroeikasgasverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw voor de periode 2026‑2030 worden vastgesteld (naar analogie van de jaarlijkse emissieruimten als vastgesteld in Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad), met een streefcijfer voor de hele Unie van 310 miljoen ton CO2‑equivalent nettoverwijderingen in 2030 tot gevolg. In de methode voor het vaststellen van de nationale streefcijfers voor 2030 moet rekening worden gehouden met de door iedere lidstaat gerapporteerde gemiddelde broeikasgasemissies en -verwijderingen in de jaren 2016, 2017 en 2018, de huidige mitigatieprestaties van de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, het aandeel van iedere lidstaat in het beheerd landoppervlak van de Unie, en het vermogen van de desbetreffende lidstaat om zijn prestaties in de sector door middel van klimaat- en biodiversiteitsvriendelijkere praktijken voor landbeheer of veranderingen in landgebruik.
(6)De bindende jaarlijkse streefcijfers voor nettobroeikasgasverwijderingen moeten voor elke lidstaat worden vastgesteld aan de hand van een lineair traject. Dat traject moet in 2022 beginnen met de gemiddelde door de desbetreffende lidstaat gerapporteerde broeikasgasemissies in 2021, 2022 en 2023, en in 2030 eindigen met het voor die lidstaat vastgestelde streefcijfer. Voor lidstaten die hun methode voor de berekening van emissies en verwijderingen verbeteren, moet een concept van technische correctie worden ingevoerd. Aan het streefcijfer voor een dergelijke lidstaat moet een technische correctie worden toegevoegd die overeenkomt met het effect van de veranderde methode op de streefcijfers en de inspanningen van de lidstaat om deze te verwezenlijken, teneinde de milieu-integriteit te eerbiedigen.
(7)In de mededeling van 17 september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 wordt een optie beschreven om niet-CO2‑broeikasgasemissies in de landbouw te combineren met nettoverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, en daarmee een nieuwe gereguleerde landsector te creëren. Deze combinatie kan synergieën tussen op het land gebaseerde mitigatiemaatregelen bevorderen en een meer geïntegreerde vorming en uitvoering van het beleid op nationaal en Unieniveau mogelijk maken. Daartoe moet de verplichting voor de lidstaten om geïntegreerde mitigatieplannen voor de landsector in te dienen, worden versterkt.
(8)De landsector zou tegen 2035 op kosteneffectieve wijze snel klimaatneutraal kunnen worden en vervolgens meer broeikasgassen verwijderen dan broeikasgassen uitstoten. Een collectieve verbintenis met als doel in 2035 op EU‑niveau klimaatneutraliteit in de landsector tot stand te brengen, kan de planningszekerheid bieden die nodig is om op korte termijn op het land afgestemde mitigatiemaatregelen te treffen, aangezien het vele jaren kan duren voordat dergelijke maatregelen de gewenste mitigatieresultaten opleveren. Bovendien wordt de landsector in 2050 naar verwachting de grootste sector in het fluxprofiel voor broeikasgassen van de EU. Het is daarom bijzonder belangrijk voor die sector een traject vast te leggen dat daadwerkelijk tot broeikasgasneutraliteit in 2050 kan leiden. De lidstaten moeten overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad tegen medio 2024 de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen indienen. Die plannen moeten relevante maatregelen bevatten waarmee iedere lidstaat zo goed mogelijk bijdraagt aan de collectieve doelstelling om in 2035 klimaatneutraliteit in de landsector van de EU te verwezenlijken. De Commissie moet op basis van die plannen nationale streefcijfers voorstellen om ervoor te zorgen dat de broeikasgasemissies en -verwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw en de niet-CO2-emissies van de landbouwsector in de hele EU in 2035 ten minste in evenwicht zijn. In tegenstelling tot de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit van de landsector tegen 2035 zijn die nationale streefcijfers voor iedere lidstaat bindend en afdwingbaar.
(9)De in de artikelen 6, 7, 8 en 10 van Verordening (EU) 2018/841 vastgestelde boekhoudregels zijn ontworpen om vast te stellen in hoeverre de mitigatieprestaties in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw kunnen bijdragen tot de EU-doelstelling van een broeikasgasemissiereductie van 40 % in 2030, waarin de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw niet was meegerekend. Om het regelgevingskader voor die sector te vereenvoudigen, moeten de huidige boekhoudregels na 2025 niet meer van toepassing zijn en moet naleving van de nationale streefcijfers van de lidstaten worden geverifieerd op basis van gerapporteerde broeikasgasemissies en -verwijderingen. Hiermee wordt gezorgd voor methodologische consistentie met Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad, en voor de vaststelling van de nieuwe doelstelling van 55 % nettobroeikasgasemissiereductie waarin ook de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw wordt meegerekend.
(10)Om de broeikasgasverwijdering te verbeteren, moeten individuele landbouwers of bosbeheerders rechtstreeks worden gestimuleerd om meer koolstof op hun land en in hun bossen op te slaan. Er moeten in de periode tot en met 2030 meer nieuwe bedrijfsmodellen op basis van stimulansen voor koolstoflandbouw en de certificering van koolstofverwijderingen worden ontwikkeld. Met dergelijke stimulansen en bedrijfsmodellen wordt, in volledige overeenstemming met milieubeginselen waarmee de biodiversiteit en de circulaire economie worden bevorderd, de klimaatmitigatie in de bio-economie verbeterd, onder meer door het gebruik van duurzame geoogste houtproducten. Daarom moeten naast de geoogste houtproducten nieuwe categorieën koolstofopslagproducten worden ingevoerd. De opkomende bedrijfsmodellen en landbouw- en landbeheerpraktijken ten behoeve van meer verwijderingen dragen bij aan een evenwichtige territoriale ontwikkeling en economische groei in plattelandsgebieden. Ook worden daarmee kansen voor nieuwe banen geboden en worden relevante opleidingen, herscholing en bijscholing gestimuleerd.
(11)Gezien de specifieke kenmerken van de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in elke lidstaat en het feit dat de lidstaten hun prestaties moeten verhogen om hun nationale bindende streefcijfers te verwezenlijken, moeten de lidstaten een reeks mogelijkheden tot flexibiliteit, waaronder het verhandelen van overschotten en de verlenging van bosspecifieke flexibiliteit, behouden zonder afbreuk te doen aan de milieu-integriteit van de doelstellingen.
(12)Doordat de huidige boekhoudregels na 2025 worden afgeschaft, moet worden voorzien in alternatieve bepalingen voor natuurlijke verstoringen zoals brand, plagen en stormen om onzekerheden als gevolg van natuurlijke processen of klimaatverandering in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw aan te pakken. In 2032 moeten de lidstaten kunnen beschikken over een flexibiliteitsmechanisme in verband met natuurlijke verstoringen, mits zij alle andere vormen van flexibiliteit waarover zij beschikken hebben uitgeput, passende maatregelen hebben getroffen om hun land minder kwetsbaar voor dergelijke verstoringen te maken en de Unie haar doelstelling voor 2030 voor de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw heeft verwezenlijkt.
(13)Na vaststelling van de bindende nationale jaarlijkse streefcijfers voor broeikasgasverwijderingen op basis van de gerapporteerde broeikasgasemissies en ‑verwijderingen vanaf 2026 moeten de voorschriften voor het verwezenlijken van die streefcijfers worden vastgesteld. De beginselen van Verordening (EU) 2018/842 moeten van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij de sanctie voor het niet verwezenlijken daarvan als volgt moet worden berekend: 108 % van het verschil tussen het toegewezen streefcijfer en de gerapporteerde nettoverwijderingen in het desbetreffende jaar wordt opgeteld bij het door de lidstaat gerapporteerde broeikasgasemissiecijfer in het daaropvolgende jaar.
(14)Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft de vaststelling van de jaarlijkse streefcijfers voor de lidstaten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(15)De Commissie moet voor het vaststellen van de streefcijfers voor nettobroeikasgasverwijderingen door de lidstaten in de periode 2026‑2030 een algehele evaluatie uitvoeren om de broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 te verifiëren. Daartoe moet in 2025 een algehele evaluatie worden uitgevoerd als aanvulling op de algehele evaluaties die de Commissie overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EU) 2018/1999 in 2027 en 2032 moet uitvoeren.
(16)Als gevolg van de wijziging van de op rapportage gebaseerde streefcijfers moeten de broeikasgasemissies en ‑verwijderingen nauwkeuriger worden geraamd. Bovendien moet overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de EU‑biodiversiteitsstrategie voor 2030, de “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem, de EU‑bosstrategie, de herziene Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad en de mededeling van de Commissie “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering”, land beter worden gemonitord, waarmee in de hele Unie wordt bijgedragen aan het beschermen en vergroten van de veerkracht van op de natuur gebaseerde koolstofverwijderingen. De monitoring en rapportage van emissies en verwijderingen moet worden verbeterd met behulp van geavanceerde technologieën die in het kader van Unieprogramma’s zoals Copernicus beschikbaar zijn en digitale gegevens die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden verzameld, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de gelijktijdige groene en digitale transitie.
(17)De verwachte veranderingen in het gebruik van het mariene en zoetwatermilieu, bijvoorbeeld als gevolg van de geplande uitbreiding van offshore-energie, de mogelijke verhoging van de aquacultuurproductie en de steeds sterkere natuurbescherming om de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie te verwezenlijken, zullen van invloed zijn op de emissie en vastlegging van broeikasgassen. Deze emissies en verwijderingen zijn niet opgenomen in de standaardrapportagetabellen van het UNFCCC. Na goedkeuring van de verslagleggingsmethode overweegt de Commissie bij het uitvoeren van de evaluatie overeenkomstig artikel 17, lid 2, van deze verordening verslag uit te brengen over de vooruitgang, de haalbaarheid van de analyse en de effecten van uitbreiding van de verslaglegging naar het mariene en zoetwatermilieu op basis van het meest recente wetenschappelijke bewijsmateriaal over deze fluxen.
(18)De Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/1999 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) 2018/841 wordt als volgt gewijzigd:
1)Artikel 1 wordt vervangen door:
“Artikel 1
Onderwerp
In deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:
a)
de toezeggingen van de lidstaten voor de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en het behalen van het streefcijfer van de Unie inzake de reductie van broeikasgasemissies in de periode van 2021 tot en met 2025;
b)
de boekhouding met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, en de controle op de naleving door de lidstaten van de in punt a) bedoelde toezeggingen in de periode 2021‑2025;
c)
een streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de periode 2026‑2030;
d) streefcijfers voor de lidstaten voor nettobroeikasgasverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de periode 2026‑2030;
e)
de toezeggingen van de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen die bijdragen aan de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de Unie in 2035, met inbegrip van niet-CO2‑emissies afkomstig van landbouw.”.
2)Artikel 2 wordt vervangen door:
“Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze verordening is van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad, die zich in de periode van 2021 tot en met 2025 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in de volgende boekhoudcategorieën voor land:
a) landgebruik dat is aangegeven als in bosgrond omgezet(te) bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land (“bebost land”);
b) landgebruik dat is aangegeven als in bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land omgezette bosgrond (“ontbost land”);
c) landgebruik dat is aangegeven als een van de volgende categorieën (“beheerd bouwland”):
i)
bouwland dat bouwland blijft;
ii)
in bouwland omgezet(te) grasland, wetlands, woongebied of overig land;
iii)
in wetlands, woongebied of overig land omgezet bouwland;
d) landgebruik dat is aangegeven als een van de volgende categorieën (“beheerd grasland”):
i)
grasland dat grasland blijft;
ii)
in grasland omgezet(te) bouwland, wetlands, woongebied of overig land
iii)
in wetlands, woongebied of overig land omgezet grasland;
e) landgebruik dat is aangegeven als bosgrond die bosgrond blijft (“beheerde bosgrond”);
f)
indien een lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december 2020 in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om dergelijk land in het toepassingsgebied van zijn in artikel 4, lid 1, bedoelde toezeggingen op te nemen, landgebruik dat is aangegeven als een van de volgende categorieën (“beheerde wetlands”):
—
wetlands die wetlands blijven;
—
in wetlands omgezet woongebied of overig land;
—
in woongebied of overig land omgezette wetlands.
2. Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode van 2026 tot en met 2030 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in de volgende rapportagecategorieën en ‑sectoren voor land:
a) bosgrond;
b) bouwland;
c) grasland;
d) wetlands;
e) woongebied;
f) overig land;
g) geoogste houtproducten;
h) overige;
i) atmosferische depositie;
j) uit- en afspoeling van nitraat.
3. Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode vanaf 2031 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in een van de in lid 2, punten a) tot en met j), vermelde categorieën land en in een van de volgende sectoren:
a) darmgisting;
b) mestbeheer;
c) rijstteelt;
d) landbouwgrond;
e) verplicht afbranden van savannes;
f) verbranding van landbouwresten op het veld;
g) bekalking;
h) toediening van ureum;
i) andere koolstofhoudende meststoffen;
j) overige.”.
3)Artikel 4 wordt vervangen door:
“Artikel 4
Toezeggingen en streefcijfers
1. Tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 zorgt elke lidstaat ervoor, rekening houdend met de flexibiliteit geboden door de artikelen 12, 13 en 13 bis, dat de broeikasgasemissies niet hoger liggen dan de broeikasgasverwijderingen, berekend als de som van de totale hoeveelheid emissies en de totale hoeveelheid verwijderingen op zijn grondgebied in alle in artikel 2, lid 1, genoemde boekhoudcategorieën voor land.
2. Het streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in 2030 bedraagt 310 miljoen ton CO2‑equivalent als som van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten, en wordt gebaseerd op de gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.
In elk jaar van de periode van 2026 tot en met 2030 zorgt elke lidstaat ervoor, rekening houdend met de flexibiliteit geboden door de artikelen 12, 13 en 13 ter, dat de jaarlijkse som van zijn broeikasgasemissies en -verwijderingen op zijn grondgebied in alle in artikel 2, lid 2, punten a) tot en met j), genoemde rapportagecategorieën over land niet hoger is dan de grenswaarde die is vastgesteld aan de hand van een lineair traject dat in 2030 uitkomt op het voor die lidstaat in bijlage II bis vastgestelde streefcijfer. Het lineair traject van een lidstaat begint in 2022.
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voor elk jaar in de periode van 2026 tot en met 2029 de jaarlijkse streefcijfers op basis van het lineaire traject voor nettobroeikasgasverwijderingen voor elke lidstaat in tonnen CO2‑equivalent. Deze nationale trajecten worden gebaseerd op de door elke lidstaat gerapporteerde gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023. De waarde van de 310 miljoen ton CO2‑equivalent nettoverwijderingen als som van de in bijlage II bis vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten kan in geval van wijziging van de methodologie door de lidstaten aan een technische correctie worden onderworpen. De methode voor de bepaling van de aan de streefcijfers van de lidstaten toe te voegen technische correctie wordt vastgesteld in dergelijke uitvoeringshandelingen. Voor de toepassing van die uitvoeringshandelingen verricht de Commissie een algehele evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16 bis bedoelde onderzoeksprocedure.
4. Het doel is dat de in artikel 2, lid 3, punten a) tot en met j), genoemde sectoren uiterlijk in 2035 broeikasgasneutraal zijn, en dat de Unie daarna negatieve emissies realiseert. De Unie en de lidstaten nemen de nodige maatregelen om de collectieve verwezenlijking van de doelstelling voor 2035 mogelijk te maken.
De Commissie doet uiterlijk op 31 december 2025 en op basis van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die elke lidstaat overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 uiterlijk op 30 juni 2024 indient voorstellen voor de bijdrage van iedere lidstaat aan de netto-emissiereductie.”.
4)In artikel 6 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
“1. De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van bebost land en ontbost land weer, berekend als de totale emissies en de totale verwijderingen van alle jaren tijdens de periode van 2021 tot en met 2025.
2. In afwijking van artikel 5, lid 3, kan een lidstaat uiterlijk in 2025, indien landgebruik is omgezet van bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land in bosgrond, dertig jaar na de datum van die omzetting, de categorisatie van dat land wijzigen van de categorie “in bosgrond omgezet land” naar de categorie “bosgrond die bosgrond blijft”, indien die wijziging op grond van de IPCC-richtsnoeren naar behoren gerechtvaardigd is.”.
5)In artikel 7 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door:
“1. Elke lidstaat geeft in zijn boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd bouwland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd bouwland tijdens de basisperiode van 2005 tot en met 2009 met vijf te vermenigvuldigen.
2. Elke lidstaat geeft in zijn boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd grasland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd grasland tijdens de basisperiode van 2005 tot en met 2009 met vijf te vermenigvuldigen.
3. Elke lidstaat die tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 beheerde wetlands meetelt in het kader van zijn toezeggingen geeft in zijn boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde wetlands weer door van de emissies en verwijderingen tijdens die periode de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde wetlands tijdens de basisperiode van 2005 tot en met 2009 met vijf te vermenigvuldigen.”.
6)Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
a)lid 1 wordt vervangen door:
“1. Elke lidstaat geeft in zijn boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde bosgrond weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 de waarde af te trekken die wordt verkregen door het toepasselijke referentieniveau voor bossen van de betrokken lidstaat met vijf te vermenigvuldigen.”;
b)in lid 3 wordt de eerste zin vervangen door:
“De lidstaten dienen bij de Commissie voor de periode van 2021 tot en met 2025 uiterlijk op 31 december 2018 hun nationale boekhoudplannen voor bosbouw in met daarin een voorstel voor een referentieniveau voor bossen.”;
c)de leden 7, 8, 9 en 10 worden vervangen door:
“7. Indien zulks noodzakelijk is op basis van de technische evaluaties en, in voorkomend geval, de technische aanbevelingen, delen de lidstaten vóór 31 december 2019 voor de periode van 2021 tot en met 2025 hun voorstel voor herziene referentieniveaus voor bossen mee aan de Commissie. De Commissie publiceert de door de lidstaten aan haar meegedeelde voorstellen voor referentieniveaus voor bossen.
8. Op grond van de door de lidstaten ingediende voorstellen voor referentieniveaus voor bossen, van de krachtens lid 6 van dit artikel verrichte technische evaluatie en, in voorkomend geval, van het uit hoofde van lid 7 van dit artikel ingediende herziene voorstel voor een referentieniveau voor bossen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van bijlage IV ter bepaling van de referentieniveaus voor bossen die door de lidstaten moeten worden toegepast voor de periode van 2021 tot en met 2025.
9. Indien een lidstaat nalaat om vóór de in lid 3 van dit artikel, en, indien van toepassing, lid 7 van dit artikel vermelde data zijn referentieniveau voor bossen in te dienen bij de Commissie, stelt de Commissie, overeenkomstig artikel 16 en op grond van een krachtens lid 6 van dit artikel verrichte technische evaluatie, gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van bijlage IV ter bepaling van het referentieniveau voor bossen dat door de betrokken lidstaat moet worden toegepast voor de periode van 2021 tot en met 2025.
10. De in de leden 8 en 9 bedoelde gedelegeerde handelingen worden vóór 31 oktober 2020 voor de periode van 2021 tot en met 2025 vastgesteld.”.
7)Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
a)de titel wordt vervangen door:
“Koolstofopslagproducten”;
b)lid 2 wordt vervangen door:
“2. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast om lid 1 van dit artikel en bijlage V te wijzigen door nieuwe categorieën koolstofopslagproducten, met inbegrip van geoogste houtproducten, met een koolstofvastleggingseffect toe te voegen, op grond van de IPCC-richtsnoeren als aangenomen door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, en die de milieu-integriteit waarborgen.”.
8)Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
a)lid 1 wordt vervangen door:
“Aan het einde van de periode van 2021 tot en met 2025 mogen de lidstaten broeikasgasemissies van hun boekhouding voor bebost land en beheerde bosgrond uitsluiten die het gevolg zijn van natuurlijke verstoringen en die de gemiddelde emissies door natuurlijke verstoringen in de periode van 2001 tot en met 2020, statistische uitschieters niet meegerekend (“het achtergrondniveau”), overstijgen. Dat achtergrondniveau wordt overeenkomstig dit artikel en bijlage VI berekend.”;
b)in lid 2, punt b), wordt “2030” vervangen door “2025”.
9)Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
a)de titel wordt vervangen door:
“Flexibiliteit en governance”;
b)lid 1 wordt vervangen door:
“1. Een lidstaat kan gebruikmaken van:
a) de algemene flexibiliteit als bedoeld in artikel 12, en
b) om de toezegging in artikel 4 na te komen, de flexibiliteit voor beheerde bosgrond als bedoeld in de artikelen 13 en 13 ter.
Finland kan, naast de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde flexibiliteit, overeenkomstig artikel 13 bis gebruikmaken van aanvullende compensaties.”.
10)Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
a)lid 3 wordt geschrapt;
b)de volgende leden 5 en 6 worden ingevoegd:
“5. De lidstaten kunnen gebruikmaken van de opbrengsten van de in lid 2 bedoelde overdrachten om de klimaatverandering in de Unie of in derde landen aan te pakken, en stellen de Commissie ervan in kennis als zij dergelijke acties ondernemen.
6. Overdrachten als bedoeld in lid 2 kunnen voortkomen uit een project of programma voor de beperking van broeikasgassen dat in de verkopende lidstaat wordt uitgevoerd en door de ontvangende lidstaat wordt bekostigd, op voorwaarde dat dubbeltelling wordt voorkomen en dat de traceerbaarheid wordt gegarandeerd.”.
11)Artikel 13 wordt vervangen door:
Artikel 13
Flexibiliteit voor beheerde bosgrond
“1. Indien in een lidstaat in de periode van 2021 tot en met 2025 de totale hoeveelheid emissies in de in artikel 2, lid 1, genoemde boekhoudcategorieën voor land de totale hoeveelheid verwijderingen [als geboekt overeenkomstig deze verordening] daaruit overstijgt, kan die lidstaat de in dit artikel vastgestelde flexibiliteit voor beheerde bosgrond gebruiken om aan artikel 4, lid 1, te voldoen.
2. Indien in de periode van 2021 tot en met 2025 het resultaat van de berekening bedoeld in artikel 8, lid 1, een positief cijfer is, heeft de betrokken lidstaat het recht de uit de berekening resulterende emissies te compenseren op voorwaarde dat:
a) de lidstaat, in zijn overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende strategie, lopende of specifieke geplande maatregelen heeft opgenomen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van uit bossen bestaande putten en reservoirs, en
b) de totale hoeveelheid emissies in de Unie de totale hoeveelheid verwijderingen in de in artikel 2, lid 1, van de deze verordening bedoelde boekhoudcategorieën voor land in de periode van 2021 tot en met 2025, niet overstijgt.
Bij het beoordelen of binnen de Unie de totale hoeveelheid emissies de totale hoeveelheid verwijderingen als bedoeld in de eerste alinea, punt b), overstijgt, zorgt de Commissie ervoor dat dubbeltelling door de lidstaten wordt vermeden, met name bij gebruikmaking van de in artikel 12 van deze verordening en in artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 vastgelegde flexibiliteit.
3. De in lid 2 bedoelde compensatie mag alleen betrekking hebben op putten geboekt als emissies tegen het referentieniveau voor bossen van die lidstaat en mag niet meer dan 50 % bedragen van de maximale hoeveelheid compensatie voor de desbetreffende lidstaat, als vermeld in bijlage VII voor de periode van 2021 tot en met 2025.
4. De lidstaten dienen bewijsmateriaal over de effecten van natuurlijke verstoringen in bij de Commissie, berekend overeenkomstig bijlage VI, om in aanmerking te komen voor compensatie van resterende putten geboekt als emissies tegen hun referentieniveau voor bossen tot het volledige bedrag van ongebruikte compensatie door andere lidstaten, als vermeld in bijlage VII voor de periode van 2021 tot en met 2025. Indien de vraag naar compensatie groter is dan de hoeveelheid ongebruikte compensatie die beschikbaar is, wordt de compensatie evenredig over de desbetreffende lidstaten verdeeld.”.
12)Het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:
“Artikel 13 bis
Aanvullende compensaties
1. Finland kan in de periode van 2021 tot en met 2025 tot 5 miljoen ton CO2‑equivalent geboekte emissies in de boekhoudcategorieën voor land “beheerde bosgrond”, “ontbost land”, “beheerd bouwland” en “beheerd grasland” compenseren, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) Finland heeft in zijn overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende strategie lopende of specifieke geplande maatregelen opgenomen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van uit bossen bestaande putten en reservoirs;
b) de totale hoeveelheid emissies in de Unie overstijgt de totale hoeveelheid verwijderingen in de in artikel 2, lid 1, van deze verordening bedoelde boekhoudcategorieën voor land in de periode van 2021 tot en met 2025 niet.
Bij het beoordelen of binnen de Unie de totale hoeveelheid emissies de totale hoeveelheid verwijderingen als bedoeld in de eerste alinea, punt b), overstijgt, zorgt de Commissie ervoor dat dubbeltelling door de lidstaten wordt vermeden, met name bij gebruikmaking van de in de artikelen 12 en 13 van deze verordening en in artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 vastgelegde flexibiliteit.
2. De aanvullende compensaties:
a) zijn beperkt tot de hoeveelheid die de flexibiliteit voor beheerde bosgrond waarover Finland overeenkomstig artikel 13 in de periode van 2021 tot en met 2025 beschikt, overstijgt;
b) zijn beperkt tot de emissies als gevolg van historische verandering van bosgrond naar een andere categorie landgebruik die zich niet later dan 31 december 2017 heeft voorgedaan;
c) mogen alleen worden gebruikt om aan artikel 4 te voldoen.
3. De aanvullende compensaties komen niet in aanmerking voor overdracht overeenkomstig artikel 12 van deze verordening of artikel 7 van Verordening (EU) 2018/842.
4. Eventuele ongebruikte aanvullende compensaties van de in lid 1 bedoelde hoeveelheid van 5 miljoen ton CO2‑equivalent worden geannuleerd.
5. De centrale administrateur geeft uitvoering aan lid 2, punt a), en de leden 3 en 4 van dit artikel in het op grond van artikel 40 van Verordening (EU) 2018/1999 opgezette Unieregister.”.
13)Het volgende artikel 13 ter wordt ingevoegd:
“Artikel 13 ter
Flexibiliteitsmechanisme voor landgebruik voor de periode 2026‑2030
1. Indien het streefcijfer voor de Unie als bedoeld in artikel 4, lid 2, wordt behaald, wordt in het op grond van artikel 40 van Verordening (EU) 2018/1999 opgezette Unieregister een flexibiliteitsmechanisme voor landgebruik vastgesteld dat overeenkomt met een hoeveelheid van maximaal 178 miljoen ton CO2‑equivalent. Dit flexibiliteitsmechanisme is beschikbaar in aanvulling op de flexibiliteitsinstrumenten als bedoeld in artikel 12.
2. Indien op het grondgebied van een lidstaat en in alle in artikel 2, lid 2, punten a) tot en met j), genoemde rapportagecategorieën voor land het verschil tussen de jaarlijkse som van de broeikasgasemissies en -verwijderingen in de periode van 2026 tot en met 2030 en het bijbehorende streefcijfer, als geboekt en gerapporteerd overeenkomstig deze verordening, positief is, kan die lidstaat gebruikmaken van de in dit artikel vastgestelde flexibiliteit om zijn streefcijfer overeenkomstig artikel 4, lid 2, te behalen.
3. Indien in de periode van 2026 tot en met 2030 het resultaat van de berekening bedoeld in lid 2 positief is, heeft de betrokken lidstaat het recht het overschot aan emissies te compenseren op voorwaarde dat:
a) de lidstaat in zijn overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan lopende of specifieke geplande maatregelen heeft opgenomen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van alle putten en reservoirs op het land en voor het terugdringen van de kwetsbaarheid van het land voor natuurlijke verstoringen;
b) de lidstaat alle andere overeenkomstig artikel 12 van deze verordening of artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2018/842 beschikbare flexibiliteit heeft uitgeput;
c) het verschil tussen de jaarlijkse som van alle broeikasgasemissies en -verwijderingen op het grondgebied van de Unie en in alle in artikel 2, lid 2, punten a) tot en met j), bedoelde rapportagecategorieën voor land en het streefcijfer van de Unie [van 310 miljoen ton CO2‑equivalent aan nettoverwijderingen] negatief is in de periode van 2026 tot en met 2030.
Wanneer de Commissie beoordeelt of de totale emissies in de Unie de totale verwijderingen overstijgen, zoals bedoeld in de eerste alinea, punt c), bepaalt zij of zij 20 % van de nettoverwijderingen opneemt die de lidstaten in de periode van 2021 tot en met 2025 niet hebben gereserveerd vanwege de effecten van natuurlijke verstoringen, en gebruikt daarbij de door de lidstaten overeenkomstig lid 5 van dit artikel ingediende informatie. De Commissie zorgt er bij die beoordeling ook voor dat dubbeltelling door de lidstaten wordt vermeden, met name bij het toepassen van de flexibiliteit als vastgesteld in artikel 12 van deze verordening en artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2018/842.
4. De in lid 3 van dit artikel bedoelde hoeveelheid compensatie mag alleen betrekking hebben op putten geboekt als emissies tegen het streefcijfer van de lidstaat in bijlage II bis bij deze verordening en mag voor de periode van 2026 tot en met 2030 niet meer dan 50 % bedragen van de maximale hoeveelheid compensatie voor de desbetreffende lidstaat, als vermeld in bijlage VII.
5. De lidstaten dienen bewijsmateriaal over de effecten van natuurlijke verstoringen in bij de Commissie, berekend overeenkomstig bijlage VI, om in aanmerking te komen voor compensatie van resterende putten geboekt als emissies tegen het streefcijfer van de lidstaat in bijlage II bis tot het volledige bedrag van ongebruikte compensatie door andere lidstaten, als vermeld in bijlage VII voor de periode van 2026 tot en met 2030. Indien de vraag naar compensatie groter is dan de hoeveelheid ongebruikte compensatie die beschikbaar is, wordt de compensatie evenredig over de desbetreffende lidstaten verdeeld.”.
14)Het volgende artikel 13 quater wordt ingevoegd:
“Artikel 13 quater
Governance van de streefcijfers
Indien de geëvalueerde broeikasgasemissies en ‑verwijderingen van een lidstaat, rekening houdend met de op grond van de artikelen 12 en 13 ter gebruikte flexibiliteit, in 2032 hoger zijn dan de jaarlijkse streefcijfers van die lidstaat voor één van de jaren in de periode van 2026 tot en met 2030, is de volgende maatregel van toepassing.
Een hoeveelheid die gelijk is aan het aantal tonnen CO2‑equivalent van het overschot aan nettobroeikasgasemissies vermenigvuldigd met een factor 1,08 wordt toegevoegd aan het broeikasgasemissiecijfer dat die lidstaat overeenkomstig de op grond van artikel 15 getroffen maatregelen in het daaropvolgende jaar rapporteert.”.
15)In artikel 14 wordt lid 1 vervangen door:
“1. Uiterlijk op 15 maart 2027 voor de periode van 2021 tot en met 2025, en uiterlijk op 15 maart 2032 voor de periode van 2026 tot en met 2030, dienen de lidstaten bij de Commissie een nalevingsrapport in met daarin het saldo van de totale hoeveelheid emissies en de totale hoeveelheid verwijderingen voor de desbetreffende periode, voor de periode van 2021 tot en met 2025 betreffende elke in artikel 2, lid 1, punten a) tot en met f), gespecificeerde boekhoudcategorie voor land en voor de periode van 2026 tot en met 2030 betreffende elke in artikel 2, lid 2, punten a) tot en met j), gespecificeerde boekhoudcategorie voor land, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in deze verordening vastgestelde boekhoudregels.
Het nalevingsrapport bevat een beoordeling van:
a) de voor- en nadelen van het beleid en de maatregelen;
b) de synergieën tussen klimaatmitigatie en aanpassing aan de klimaatverandering;
c) synergieën tussen klimaatmitigatie en biodiversiteit.
Dat rapport bevat, in voorkomend geval, details over het voornemen om gebruik te maken van de in artikel 11 bedoelde flexibiliteit en de daarmee verband houdende waarden of over het gebruik van die flexibiliteit en de daarmee verband houdende waarden.”.
16)In artikel 15 wordt lid 1 vervangen door:
“1. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 van deze verordening gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast waarin de voorschriften voor de registratie en nauwkeurige uitvoering van de volgende verrichtingen in het op grond van artikel 40 van Verordening (EU) 2018/1999 opgezette Unieregister worden vastgesteld:
a) de hoeveelheid emissies en verwijderingen in elke lidstaat voor elke boekhoud- en rapportagecategorie voor land;
b) het aanbrengen van de technische correctie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van deze verordening;
c) het toepassen van de flexibiliteit overeenkomstig de artikelen 12, 13, 13 bis en 13 ter, en
d) het behalen van de streefcijfers overeenkomstig artikel 13 quater.”.
17)Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:
“Artikel 16 bis
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité klimaatverandering, als ingesteld bij artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1999. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.
18)In artikel 17 wordt lid 2 vervangen door:
“2. De Commissie dient, ten laatste zes maanden na [...] algemene inventarisatie als bedoeld in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van deze verordening, in voorkomend geval met inbegrip van een beoordeling van de effecten van de in artikel 11 bedoelde flexibiliteit, alsmede van de bijdrage van deze verordening aan de overkoepelende doelstelling van de Unie voor de reductie van broeikasgasemissies tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, met name wat betreft de noodzaak van aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie om de broeikasgasemissiereductie en de broeikasgasverwijderingen in de Unie op te voeren.
De Commissie doet naar aanleiding van dat verslag wetgevingsvoorstellen indien zij dat passend acht. Die voorstellen bevatten met name jaarlijkse streefcijfers en governance waarmee de in artikel 4, lid 4, vastgestelde doelstelling van klimaatneutraliteit in 2035 wordt nagestreefd, aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie, en een kader voor de periode na 2035, waarbij broeikasgasemissies en ‑verwijderingen uit meer sectoren, zoals het mariene en zoetwatermilieu, in het toepassingsgebied van de verordening worden opgenomen.”.
19)Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
20)De tekst in bijlage II bij deze verordening wordt ingevoegd als bijlage II bis.
Artikel 2
Verordening (EU) 2018/1999 wordt als volgt gewijzigd:
1)In artikel 2 worden de volgende punten 63 en 64 toegevoegd:
“63) “geografisch informatiesysteem”: computersysteem dat gegeorefereerde informatie kan vastleggen, opslaan, analyseren en weergeven;
64) “geospatiale aanvraag”: elektronisch aanvraagformulier met een IT‑applicatie op basis van een geografisch informatiesysteem waarmee begunstigden de landbouwpercelen van het bedrijf en de niet- landbouwarealen waarvoor een betalingsclaim wordt ingediend, ruimtelijk kunnen aangeven.”.
2)In artikel 4, punt 1, a), wordt punt ii) vervangen door:
“de verbintenissen en nationale streefcijfers voor broeikasgasverwijderingen van de lidstaat overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2018/841 en zijn bijdragen, die gericht zijn op het behalen van de in artikel 4, lid 4, van die verordening vastgestelde doelstelling van de Unie om in 2035 broeikasgasneutraliteit te verwezenlijken en daarna negatieve emissies te realiseren.”.
3)Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
a)het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:
“De Commissie voert in 2025 een algehele evaluatie uit van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 26, lid 4, van deze verordening ingediende nationale inventarisgegevens, teneinde de jaarlijkse streefcijfers voor nettobroeikasgasemissiereductie door de lidstaten als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/841 en de jaarlijkse emissieruimten van de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/842 te bepalen.”;
b)in lid 2 wordt de inleidende zin vervangen door:
“De in de leden 1 en 1 bis bedoelde algehele evaluatie omvat:”;
c)lid 4 wordt vervangen door:
“Na voltooiing van de algehele evaluatie uit hoofde van lid 1 stelt de Commissie aan de hand van uitvoeringshandelingen voor de desbetreffende jaren de totale som vast van de emissies die voortvloeien uit de gecorrigeerde inventarisgegevens voor elke lidstaat, opgesplitst tussen emissiegegevens die relevant zijn voor artikel 9 van Verordening (EU) 2018/842 en de emissiegegevens bedoeld in deel 1, punt c), van bijlage V bij deze verordening, en bepaalt zij de totale som van de emissies en verwijderingen die relevant zijn voor artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841.”.
4)Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
FINANCIEEL MEMORANDUM
Inhoud
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
1.3.Het voorstel/initiatief betreft:
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
1.4.2.Specifieke doelstelling(en)
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
1.4.4.Prestatie-indicatoren
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
1.7.Beheersvorm(en)
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten
3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader
3.2.5.Bijdragen van derden
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
Klimaat
Rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu)
Titel 9: Milieu- en klimaatmaatactie
1.3.Het voorstel/initiatief betreft:
◻ een nieuwe actie
◻ een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie
✓ de verlenging van een bestaande actie
◻ de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
Herziening van Verordening (EU) 2018/841 (de LULUCF-verordening) op een wijze die is afgestemd op de klimaatdoelstelling voor 2030, teneinde tegen 2030 een netto broeikasgasemissiereductie van ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990 te verwezenlijken, via een geleidelijk en evenwichtig traject naar klimaatneutraliteit tegen 2050, op een kosteneffectieve en coherente manier, rekening houdend met de noodzaak van een rechtvaardige transitie en de noodzaak dat alle sectoren bijdragen aan de klimaatinspanningen van de EU.
1.4.2.Specifieke doelstelling(en)
Specifieke doelstelling nr. 1
Een klimaatneutrale landsector in 2035. In de mededeling van de Commissie “Een schone planeet voor iedereen” uit 2018 wordt duidelijk gemaakt dat we aanzienlijk meer koolstofverwijderingen nodig hebben om in 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken. Om op de juiste weg naar klimaatneutraliteit in 2050 te zijn, moet de EU daarom de recente daling van op het land gebaseerde verwijderingen keren en actie beginnen te ondernemen om nog in dit decennium de verwijderingen op te voeren, om zo rekening te houden met de lange aanlooptijden voor op land gebaseerde mitigatie van de klimaatverandering.
Specifieke doelstelling nr. 2
Een eerlijk, flexibel en geïntegreerd klimaatbeleidskader voor de landsector. Aangezien de mogelijkheden tot koolstofverwijdering ongelijk over de lidstaten zijn verdeeld en de multifunctionaliteit van land zowel voor synergieën als voor compromissen zorgt, moet de herziening van de LULUCF-verordening voor een eerlijk, flexibel en geïntegreerd beleidskader zorgen, met inbegrip van de specificatie van jaarlijkse toewijzingen voor de periode 2026‑2030, zowel in de LULUCF-sector als in de ESR-sector.
Specifieke doelstelling nr. 3
Vereenvoudiging van de LULUCF-voorschriften. De LULUCF-voorschriften zijn vaak te complex en zijn niet langer nodig gezien de formulering van de nieuwe doelstelling van 55 % emissiereductie. Op basis van de opgedane ervaring, met name wat betreft de vaststelling van de referentieniveaus voor bossen, kunnen een aantal boekhoudkundige concepten worden geoptimaliseerd en vereenvoudigd. Hiermee kunnen de uitvoeringskosten worden teruggedrongen en kan de integratie van de LULUCF-sector in de algehele nationale klimaatstrategieën worden verbeterd. Daarnaast moeten de monitoring- en rapportagesystemen de klimaatprestaties van de sector beter weerspiegelen.
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.
Het belangrijkste gevolg van de herziening is een toename van de LULUCF-verwijderingen om de bijdrage van de sector aan de ambitieuzere klimaatdoelstelling van de EU voor 2030 als aangekondigd in het klimaatdoelstellingsplan (55 % reductie) te verhogen. Dit houdt verband met de eerste doelstelling van deze effectbeoordeling: een klimaatneutrale landsector in 2035. Dit heeft gevolgen voor de autoriteiten van de lidstaten, die ambitieus landbeleid moeten uitwerken om deze doelstellingen te realiseren, en op landbeheerders (landbouwers, bosbeheerders), die dit beleid moeten uitvoeren. Meer in het algemeen is er sprake van gevolgen voor alle Europese en wereldburgers, aangezien klimaatactie een grensoverschrijdend publiek goed is.
1.4.4.Prestatie-indicatoren
Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten
Indicator 1: mate van reductie van broeikasgasemissies in de EU in 2030 (nettoreductiedoelstelling van 55 % ten opzichte van 1990, als vastgelegd in de Europese klimaatwet).
Indicator 2: broeikasgasverwijderingen in de LULUCF-sectoren in 2030 (doelstelling van 3XX Mt CO2-equivalent verwijderingen in 2030).
Indicator 3: doelstelling van klimaatneutraliteit van de gecombineerde landsector (LULUCF-sector en niet-CO2-emissies van de landbouw) in 2035.
De reductie van broeikasgasemissies in de EU wordt gerapporteerd in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 en andere secundaire wetgeving met betrekking tot monitoring en rapportage in het kader van de LULUCF-verordening.
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
De lidstaten moeten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om aan deze verordening te voldoen en de Commissie moet de relevante uitvoeringsmaatregelen opstellen. De lidstaten moeten daarom het beleid voeren, de maatregelen treffen en de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen die op nationaal niveau nodig zijn om aan de vereisten van het voorstel te voldoen.
De Commissie zal in dat verband een beperkt aantal secundaire wetgevingshandelingen herzien en vaststellen, met inbegrip van een algehele evaluatie van de inventarisgegevens tegen 2025. Door zowel de LULUCF- als de ESR-sector te evalueren kan de Commissie de gemiddelde broeikasgasemissies van iedere lidstaat in de jaren 2021, 2022 en 2023 bepalen, het traject voor emissieruimten tot 2030 bijwerken en de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 herzien.
Er zal ook secundaire wetgeving nodig zijn waarin gedetailleerde voorschriften met betrekking tot LULUCF en het Unieregister, monitoring van en verslaglegging over emissies, en verificatie van nalevingsverslagen worden vastgesteld. Voor de uitvoering ervan zijn uitgebreide IT‑ontwikkelingen in het Unieregister nodig om rekening te houden met nieuwe soorten emissierechten in verband met de LULUCF-ESR-flexibiliteit en de nieuwe exploitanten (de lidstaten).
Bovendien is voor de uitvoering na de wijziging van het rapportage- en nalevingsmechanisme in 2026 bijgewerkte en verbeterde monitoring nodig, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevensdiensten van het Europees Milieuagentschap en aanverwante diensten in het kader van het Copernicus-programma.
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
De klimaatverandering is een grensoverschrijdende uitdaging, en regionale, nationale en lokale beleidsinstrumenten kunnen met EU-maatregelen worden aangevuld en versterkt. Het verhogen van de broeikasgasreductiedoelstelling van de EU voor 2030 zal gevolgen hebben voor veel sectoren in de gehele EU-economie. Daarom is een gecoördineerd optreden op EU-niveau, dat een veel grotere kans heeft om tot de noodzakelijke transformatie te leiden, als krachtige motor voor kostenefficiënte verandering en opwaartse convergentie onontbeerlijk.
Naast het vermogen om koolstof op te slaan en vast te leggen, levert land veel andere belangrijke producten en diensten op: het voorziet de bio-economische sectoren van voedsel, voeder en grondstoffen en de biodiversiteit van habitats, levert vele ecosysteemdiensten die van essentieel belang zijn voor leven (bijvoorbeeld zuivering van water en lucht), en beschermt ons tegen sommige gevolgen van de klimaatverandering (zoals overstromingen en woestijnvorming). Vanwege de onderlinge afhankelijkheid van deze functies en het vermogen van de LULUCF-sector om koolstof uit de atmosfeer vast te leggen, moet klimaatactie in de landsector op geïntegreerde wijze worden aangepakt om de planning van landgebruik te optimaliseren en win-winpraktijken in kaart te brengen.
Het vermogen om op het land gebaseerde koolstofverwijderingen te verhogen is, evenals de kosten daarvoor, bovendien ongelijk verdeeld over de lidstaten. Een belangrijke factor is de oppervlakte die voor klimaatactie beschikbaar is, hetgeen afhangt van topografische of economische factoren. Bovendien zijn de bodemsoort en het landgebruik in combinatie met andere klimaatgerelateerde factoren en de breedtegraad allemaal van invloed op het vermogen om de verwijderingen te vergroten.
Daarom biedt de LULUCF-verordening synergieën met vele andere beleidsinitiatieven van de EU die betrekking hebben op activiteiten op het gebied van land.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
De LULUCF-verordening is een bestaand beleidsinstrument van de EU dat recentelijk, in 2018, is vastgesteld. De Commissie heeft sinds 2013, toen Besluit nr. 529/2013/EU, waarbij de lidstaten werden verplicht plaatsvervangende boekhoudregels voor land op hun grondgebied toe te passen, in werking is getreden, echter waardevolle ervaring opgedaan.
Dit voorstel bouwt voort op de ervaring die bij deze twee wetgevingsinitiatieven is opgedaan, en op de mededeling over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030, de langetermijnstrategie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie, en andere relevante initiatieven in het kader van de Europese Green Deal. Het initiatief bouwt ook voort op het proces op basis van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en het kader van de governanceverordening.
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Dit voorstel maakt deel uit van het klimaat- en energiepakket “Klaar voor 55”. De algehele doelstelling van het pakket is de Uniewetgeving in overeenstemming te brengen met de verhoogde klimaatambitie van de EU. Alle initiatieven van het pakket hangen nauw samen, en elk initiatief is afhankelijk van de opzet van de andere initiatieven. Dit wetgevingsvoorstel vult de andere voorstellen van het pakket aan en is daarmee in overeenstemming.
Dit voorstel hangt ook nauw samen met andere initiatieven van de Commissie voor het beschermen en verbeteren van op de natuur gebaseerde koolstofverwijderingen, het vergroten van de klimaatveerkracht van bossen in de EU, het herstellen van aangetaste bodem en ecosystemen, het vernatten van veengebieden en het bevorderen van de bio-economie, met inbegrip van het gebruik van duurzame houtproducten en met volledige inachtneming van de ecologische beginselen ter bevordering van de biodiversiteit, waaronder:
a) de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030;
b) de “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem;
c) de EU-bosstrategie;
d) [de EU-doelstellingen voor natuurherstel];
e) de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering;
f) de EU-strategie om de methaanuitstoot terug te dringen;
g) [de EU-bodemstrategie];
h) een duurzame bio-economie voor Europa;
i) het actieplan voor de circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa;
j) het actieplan om de vervuiling tot nul terug te brengen;
k) de langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU.
De LULUCF-sector hangt samen met alle ecosystemen en economische activiteiten die afhankelijk zijn van het land en de diensten die het levert. Daarom biedt de LULUCF-verordening synergieën met ander EU-beleid dat betrekking heeft op landgerelateerde activiteiten, met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het energiebeleid, vooral met betrekking tot hernieuwbare energie.
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
—
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
◻ beperkte geldigheidsduur
◻
van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
◻
financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.
✓ onbeperkte geldigheidsduur
✓ Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2023 tot en met 2024,
✓ gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.Beheersvorm(en)
✓ Direct beheer door de Commissie
✓ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie
◻
door de uitvoerende agentschappen
◻ Gedeeld beheer met lidstaten
◻ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;
◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
✓ de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;
◻ publiekrechtelijke organen;
◻ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.
Opmerkingen
Zoals reeds vermeld in artikel 14, lid 4, van de huidige verordening, verleent het Europees Milieuagentschap bijstand bij inventariscontrole en naleving.
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
De Commissie zal de vooruitgang bij de uitvoering van de LULUCF-verordening, op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn jaarlijks verslag uit te brengen over beleid en maatregelen inzake emissies en verwijderingen, blijven monitoren en evalueren. De monitoring-, rapportage- en verificatiegegevens die via de regulering van de sector(en) door het EEA worden verkregen, zullen voor de Commissie een belangrijke bron van informatie zijn voor de beoordeling van de vooruitgang in de betrokken sectoren.
De Commissie voert uiteindelijk regelmatig studies uit over verschillende relevante aspecten van het klimaatbeleid van de EU.
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
Niet van toepassing – Het voorstel heeft geen betrekking op de tenuitvoerlegging van een financieel programma, maar op het vormgeven van een beleid voor de lange termijn. De beheersvorm, de uitvoeringsmechanismen voor financiering, de betalingsvoorwaarden en de controlestrategie met betrekking tot foutenpercentages zijn niet van toepassing. Voor de uitvoering van dit voorstel vereist de herschikking van personele middelen binnen de Commissie. Hiervoor zijn geschikte procedures voorhanden.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
Dit initiatief brengt geen significante nieuwe controles/risico’s met zich mee die niet onder een bestaand internecontrolekader vallen. Er zijn geen specifieke maatregelen overwogen, behalve de toepassing van het Financieel Reglement.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
·Bestaande begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort
|
Bijdrage
|
|
Nummer
|
GK/ NGK [1]
|
van EVA-landen [2]
|
van kandidaat-lidstaten [3]
|
van derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement
|
3
|
09 01 01 01
|
NGK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
3
|
09 02 03
|
GK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
3
|
09 10 02
|
GK
|
JA
|
JA
|
JA
|
NEE
|
7
|
20 01 02 01
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 01
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 02
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 03
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: niet van toepassing.
3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
3
|
“Natuurlijke hulpbronnen en milieu”
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
067
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Beleidskredieten
|
09 02 03
|
Vastleggingen
|
(1)
|
1,000
|
1,000
|
3,000
|
|
2,000
|
7,000
|
|
Betalingen
|
(2)
|
|
0,400
|
1,000
|
1,800
|
1,800
|
5,000
|
Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten
|
09 01 01 01
|
|
(3)
|
|
|
0,192
|
0,042
|
0,067
|
0,301
|
TOTAAL kredieten voor DG CLIMA
|
Vastleggingen
|
= 1 + 3
|
1,000
|
1,000
|
3,192
|
0,042
|
2,067
|
7,301
|
|
Betalingen
|
= 2 + 3
|
—
|
0,400
|
1,192
|
1,842
|
1,867
|
5,301
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL beleidskredieten
|
Vastleggingen
|
(4)
|
1,000
|
1,000
|
3,192
|
0,042
|
2,067
|
7,301
|
|
Betalingen
|
(5)
|
|
0,400
|
1,192
|
1,842
|
1,867
|
5,301
|
TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten
|
(6)
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 3 van het meerjarig financieel kader
|
Vastleggingen
|
= 4 + 6
|
1,000
|
1,000
|
3,192
|
0,042
|
2,067
|
7,301
|
|
Betalingen
|
= 5 + 6
|
—
|
0,400
|
1,192
|
1,842
|
1,867
|
5,301
|
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
7
|
“Administratieve uitgaven”
|
Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (
Bijlage V bij de interne voorschriften
), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
DG: CLIMA
|
|
Personele middelen
|
0,608
|
0,608
|
0,760
|
0,760
|
0,912
|
3,648
|
Andere administratieve uitgaven
|
0,055
|
0,107
|
0,107
|
—
|
—
|
0,269
|
TOTAAL DG CLIMA
|
Kredieten
|
0,663
|
0,715
|
0,867
|
0,760
|
0,912
|
3,917
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
0,663
|
0,715
|
0,867
|
0,760
|
0,912
|
3,917
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 van het meerjarig financieel kader
|
Vastleggingen
|
1,663
|
1,715
|
4,059
|
0,802
|
2,979
|
11,218
|
|
Betalingen
|
0,663
|
1,115
|
2,059
|
2,602
|
2,779
|
9,218
|
3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten
Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Vermeld doelstellingen en outputs
⇩
|
|
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
|
TOTAAL
|
|
OUTPUTS
|
|
Soort
|
Gem. kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Totaal aantal
|
Totale kosten
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
— Bijwerken van het register en uitvoering
|
|
|
|
0,000
|
|
0,000
|
|
0,192
|
|
0,042
|
|
0,067
|
|
|
|
|
|
0,301
|
— Vaststelling van studies
|
|
|
|
0,300
|
|
0,300
|
|
0,300
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
0,900
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1,201
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
— Eerlijke uitvoering
|
|
|
|
0,300
|
|
0,300
|
|
2,300
|
|
|
|
2,000
|
|
|
|
|
|
4,900
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
— Vereenvoudiging
|
|
|
|
0,400
|
|
0,400
|
|
0,400
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1,200
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
|
1,000
|
|
1,000
|
|
3,192
|
|
0,042
|
|
2,067
|
|
|
|
|
|
7,301
|
3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
|
|
|
|
|
|
|
RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
0,608
|
0,608
|
0,760
|
0,760
|
0,912
|
3,648
|
Andere administratieve uitgaven
|
0,055
|
0,107
|
0,107
|
—
|
—
|
0,269
|
Subtotaal RUBRIEK 7 van het meerjarige financiële kader
|
0,663
|
0,715
|
0,867
|
0,760
|
0,912
|
3,917
|
|
|
|
|
|
|
|
Buiten RUBRIEK 7[1] van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
—
|
—
|
—
|
—
|
—
|
—
|
Andere administratieve uitgaven
|
—
|
—
|
0,192
|
0,042
|
0,067
|
0,301
|
Subtotaal buiten RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
—
|
—
|
0,192
|
0,042
|
0,067
|
0,301
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
0,663
|
0,715
|
1,059
|
0,802
|
0,979
|
4,218
|
De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Raming in voltijdequivalenten
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
20 01 02 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)
|
4
|
4
|
5
|
5
|
6
|
20 01 02 03 (delegaties)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 01 (onderzoek door derden)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 11 (eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
Extern personeel (in voltijdequivalenten vte)[1]
|
20 02 01 (AC, END, SNE van de “totale financiële middelen”)
|
|
|
|
|
|
20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)
|
|
|
|
|
|
XX 01 xx yy zz [2]
|
- zetel
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
01 01 01 02 (AC, END, INT — onderzoek door derden)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 12 (AC, END, INT — eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
4
|
4
|
5
|
5
|
6
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
Aanvullende personele middelen nodig voor:
— opstellen van wetgeving en vaststelling van wijzigingen van secundaire wetgeving met gedetailleerde uitvoeringsbepalingen inzake het veilen, het Unieregister, toezicht en verslaglegging en verificatie van verslagen;
— uitvoeringstaken in verband met de uitbreiding van de landsector met niet-CO2-emissies afkomstig van landbouw;
— toezicht op de verbeterde uitvoering van monitoring-, rapportage- en verificatieverplichtingen en toezicht op werkzaamheden door het EEA;
— bedrijfsanalyse voor IT-aanpassingen en daaropvolgende uitvoering van de nieuwe elementen in het Unieregister. Verplichtingen inzake bedrijfsinformatie en verslaglegging. Beheer van klantenrelaties en coördinatie van nieuwe hulpmiddelen voor servicebalies.
|
Extern personeel
|
|
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader
Het voorstel/initiatief:
–✓
kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).
De uitgaven zullen worden gedaan vanuit het LIFE-budget.
–◻
hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen, de desbetreffende bedragen en de voorgestelde instrumenten.
–◻
hiervoor is een herziening van het MFK nodig.
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
3.2.5.Bijdragen van derden
Het voorstel/initiatief:
–✓
voorziet niet in medefinanciering door derden
–◻
voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:
Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Totaal
|
Medefinancieringsbron
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL medegefinancierde kredieten
|
|
|
|
|
|
|
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–✓
Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten
–◻
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
–◻
voor de eigen middelen
–◻
voor overige ontvangsten
–Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven ◻
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
|
Jaar
2023
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
Artikel ………….
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).
FINANCIEEL MEMORANDUM “AGENTSCHAPPEN”
Inhoud
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
1.3.Het voorstel betreft
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
1.4.2.Specifieke doelstelling(en)
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
1.4.4.Prestatie-indicatoren
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
1.7.Beheersvorm(en)
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.2.Geraamde gevolgen voor de kredieten van [de instantie]
3.2.3.Geraamde gevolgen voor het personeel van [de instantie]
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader
3.2.5.Bijdragen van derden
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
FINANCIEEL MEMORANDUM “AGENTSCHAPPEN”
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 [...]
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
Klimaat
Rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu) Titel 9 (Milieu- en klimaatmaatactie) (MFK 2021-2027)
1.3.Het voorstel betreft
◻ een nieuwe actie
◻ een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie
✓ de verlenging van een bestaande actie
◻ de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
Herziening van Verordening (EU) 2018/841 (de LULUCF-verordening) op een wijze die is afgestemd op de klimaatdoelstelling voor 2030, teneinde tegen 2030 een netto broeikasgasemissiereductie van ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990 te verwezenlijken, via een geleidelijk en evenwichtig traject naar klimaatneutraliteit tegen 2050, op een kosteneffectieve en coherente manier, rekening houdend met de noodzaak van een rechtvaardige transitie en de noodzaak dat alle sectoren bijdragen aan de klimaatinspanningen van de EU.
1.4.2.Specifieke doelstelling(en)
Specifieke doelstelling nr. 1
Een klimaatneutrale landsector in 2035. In de mededeling van de Commissie “Een schone planeet voor iedereen” uit 2018 wordt duidelijk gemaakt dat we aanzienlijk meer koolstofverwijderingen nodig hebben om in 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken. Om op de juiste weg naar klimaatneutraliteit in 2050 te zijn, moet de EU daarom de recente daling van op het land gebaseerde verwijderingen keren en actie beginnen te ondernemen om nog in dit decennium de verwijderingen op te voeren, om zo rekening te houden met de lange aanlooptijden voor op land gebaseerde mitigatie van de klimaatverandering.
Doelstelling van het EEA: aanvullende kwaliteitscontroles van landbouw- en LULUCF-emissie-inventarissen, met inbegrip van consistentiecontroles tussen de broeikasgasinventarisgegevens en koolstofcertificeringsregelingen van de EU en de lidstaten.
Actiepunten:
Aangezien meer van de lidstaten wordt verwacht ten aanzien van de methoden die zij gebruiken, moet er bij de eerste controles van de LULUCF-inventarissen meer informatie op kwaliteit worden gecontroleerd, terwijl het tijdschema om die controles uit te voeren hetzelfde blijft.
Er moet worden gezorgd voor samenhang tussen de broeikasgasinventarisgegevens van de lidstaten en koolstofcertificeringsinformatie op het niveau van de landbouwbedrijven (indien de wetgeving wordt vastgesteld).
Vanaf 2024: integratie van het proces voor kwaliteitsborging en -controle van niet-CO2-emissies in de landbouw, zodat de inventarisgegevens van emissies uit de landbouw en de LULUCF-sector consistent kunnen worden gecontroleerd, ter voorbereiding op de uitvoering in de gecombineerde landsector.
Specifieke doelstelling nr. 2
Een eerlijk, flexibel en geïntegreerd klimaatbeleidskader voor de landsector. Aangezien de mogelijkheden tot koolstofverwijdering ongelijk over de lidstaten zijn verdeeld en de multifunctionaliteit van land zowel voor synergieën als voor compromissen zorgt, moet de herziening van de LULUCF-verordening voor een eerlijk, flexibel en geïntegreerd beleidskader zorgen.
Doelstelling van het EEA: ondersteuning van de algehele evaluatie van emissie-inventarissen van de landbouw- en LULUCF-sectoren
Actiepunten: opzetten van en optreden als beoordelingssecretariaat om samen met gecontracteerde beoordelaars een algehele evaluatie van de landbouw- en LULUCF-sector uit te voeren, zowel om streefcijfers voor naleving vast te stellen (2025) als om te controleren of die streefcijfers worden verwezenlijkt (2027 en 2032).
Specifieke doelstelling nr. 3
Vereenvoudiging van de LULUCF-voorschriften. De LULUCF-voorschriften zijn vaak te complex en zijn niet langer nodig gezien de formulering van de nieuwe doelstelling van 55 % emissiereductie. Op basis van de opgedane ervaring, met name wat betreft de vaststelling van de referentieniveaus voor bossen, kunnen een aantal boekhoudkundige concepten worden geoptimaliseerd en vereenvoudigd. Aangezien in de herziene LULUCF-verordening hoogwaardigere methoden voor de lidstaten worden ingevoerd, met name om verschillende soorten land beter te kunnen onderverdelen in land met een grote koolstofvoorraad, beschermde gebieden en gebieden met klimaatveranderingsrisico’s, moeten ter ondersteuning van de lidstaten aanvullende geospatiale gegevenssets worden aangemaakt. Hiermee kunnen de uitvoeringskosten worden teruggedrongen en kan de integratie van de LULUCF-sector in de algehele nationale klimaatstrategieën worden verbeterd. Daarnaast moeten de monitoring- en rapportagesystemen de klimaatprestaties van de sector beter weerspiegelen.
Doelstelling van het EEA: faciliteren van verbeterde en jaarlijkse geografische tracering van koolstofreservoirs en ontwikkelen van een pan-Europese gegevensset voor het volgen en beoordelen van de vooruitgang; waarborgen dat opvoering van de koolstofverwijderingen geen negatieve gevolgen voor het milieu heeft.
Actiepunten:
ondersteunen van de lidstaten bij het gebruik van dergelijke gegevens (capaciteitsopbouw), waarmee een beoordeling van die gebieden in de hele EU kan worden uitgevoerd en bij de kwaliteitsborgings-, kwaliteitscontrole- en beoordelingsprocessen van gegevens van lidstaten rekening te houden met dergelijke gestratificeerde landgebruikgebieden;
opzetten en uitvoeren van een tweejaarlijkse beoordeling om te waarborgen dat de toegenomen vraag naar koolstofverwijderingen in de landbouw- en LULUCF-sector geen negatieve gevolgen heeft voor het milieu, en met name voor de biodiversiteit;
opstellen van regelmatige beoordelingen van de effecten van klimaatverandering op de bosbouw en de landbouw om de capaciteit van de sectoren met betrekking tot de CO2-putten te waarborgen.
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.
Het belangrijkste gevolg van de herziening is een toename van de LULUCF-verwijderingen om de bijdrage van de sector aan de ambitieuzere klimaatdoelstelling van de EU voor 2030 als aangekondigd in het klimaatdoelstellingsplan (55 % reductie) te verhogen. Dit houdt verband met de eerste doelstelling van deze effectbeoordeling: een klimaatneutrale landsector in 2035. Dit heeft gevolgen voor de autoriteiten van de lidstaten, die ambitieus landbeleid moeten uitwerken om deze doelstellingen te realiseren, en op landbeheerders (landbouwers, bosbeheerders), die dit beleid moeten uitvoeren. Meer in het algemeen is er sprake van gevolgen voor alle Europese en wereldburgers, aangezien klimaatactie een grensoverschrijdend publiek goed is.
1.4.4.Prestatie-indicatoren
Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten
Indicator 1: mate van reductie van broeikasgasemissies in de EU in 2030 (nettoreductiedoelstelling van 55 % ten opzichte van 1990, als vastgelegd in de Europese klimaatwet).
Indicator 2: broeikasgasverwijderingen in de LULUCF-sectoren in 2030 (doelstelling van 3XX Mt CO2-equivalent verwijderingen in 2030).
Indicator 3: doelstelling van klimaatneutraliteit van de gecombineerde landsector (LULUCF-sector en niet-CO2-emissies van de landbouw) in 2035.
De reductie van broeikasgasemissies in de EU wordt gerapporteerd in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 en andere secundaire wetgeving met betrekking tot monitoring en rapportage in het kader van de LULUCF-verordening.
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
De lidstaten moeten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om aan deze verordening te voldoen en de Commissie moet de relevante uitvoeringsmaatregelen opstellen.
Bovendien is voor de uitvoering na de wijziging van het rapportage- en nalevingsmechanisme in 2026 bijgewerkte en verbeterde monitoring nodig, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevensdiensten van het Europees Milieuagentschap en aanverwante diensten in het kader van het Copernicus-programma.
In de herziene LULUCF-verordening worden ambitieuze maar haalbare streefcijfers voor de LULUCF- en landbouwsector vastgesteld ter ondersteuning van de verwezenlijking van een nettobroeikasgasemissiereductie van ten minste 55 % in 2030 ten opzichte van 1990, zoals vastgesteld in de Europese klimaatwet. Met het voorstel tot herziening van de LULUCF-verordening wordt beoogd de koolstofvastlegging in de landbouw- en LULUCF-sectoren te verhogen, teneinde tegen 2035 de doelstelling van koolstofneutraliteit in die gecombineerde sectoren te verwezenlijken. Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat deze verhoogde CO2-verwijderingen geen negatieve gevolgen hebben voor het milieu, met name de biodiversiteit, voor de volksgezondheid of voor sociale of economische doelstellingen.
Krachtens de herziene LULUCF-verordening zullen de lidstaten daarom worden verplicht nauwkeurigere methoden te gebruiken om de emissies en verwijderingen van hun landbouw- en LULUCF-sectoren te ramen, onder meer door meer gebruik te maken van geospatiale gegevens ter ondersteuning van deze hoogwaardigere berekeningen. Om koolstofreservoirs in gebieden met een hoge koolstofvoorraad, beschermde gebieden en gebieden met een klimaatveranderingsrisico te kunnen identificeren en volgen, zijn met name methoden nodig met tijdige, gestandaardiseerde en op EU-niveau geharmoniseerde gegevenssets en diensten, die in overeenstemming met de IPCC-richtsnoeren moeten worden toegepast.
Als gevolg van deze omschakeling in 2026 van een verordening op basis van de “geen debet”-toezegging naar een netto-emissiebijdrage van de LULUCF-sector aan de algehele klimaatdoelstelling van de EU, moeten streefcijfers voor naleving worden vastgesteld, waarvoor aanvullende algehele broeikasgasinventarisevaluaties nodig zijn. Hiervoor is een voorbereidende fase gedurende 2024 en 2025 nodig.
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
De klimaatverandering is een grensoverschrijdende uitdaging, en regionale, nationale en lokale beleidsinstrumenten kunnen met EU-maatregelen worden aangevuld en versterkt. Het verhogen van de broeikasgasreductiedoelstelling van de EU voor 2030 zal gevolgen hebben voor veel sectoren in de gehele EU-economie. Daarom is een gecoördineerd optreden op EU-niveau, dat een veel grotere kans heeft om tot de noodzakelijke transformatie te leiden, als krachtige motor voor kostenefficiënte verandering en opwaartse convergentie onontbeerlijk.
Naast het vermogen om koolstof op te slaan en vast te leggen, levert land veel andere belangrijke producten en diensten op: het voorziet de bio-economische sectoren van voedsel, voeder en grondstoffen en de biodiversiteit van habitats, levert vele ecosysteemdiensten die van essentieel belang zijn voor leven (bijvoorbeeld zuivering van water en lucht), en beschermt ons tegen sommige gevolgen van de klimaatverandering (zoals overstromingen en woestijnvorming). Vanwege de onderlinge afhankelijkheid van deze functies en het vermogen van de LULUCF-sector om koolstof uit de atmosfeer vast te leggen, moet klimaatactie in de landsector op geïntegreerde wijze worden aangepakt om de planning van landgebruik te optimaliseren en win-winpraktijken in kaart te brengen.
Het vermogen om op het land gebaseerde koolstofverwijderingen te verhogen is, evenals de kosten daarvoor, bovendien ongelijk verdeeld over de lidstaten. Een belangrijke factor is de oppervlakte die voor klimaatactie beschikbaar is, hetgeen afhangt van topografische of economische factoren. Bovendien zijn de bodemsoort en het landgebruik in combinatie met andere klimaatgerelateerde factoren en de breedtegraad allemaal van invloed op het vermogen om de verwijderingen te vergroten.
De herziene LULUCF-verordening moet worden ondersteund door een robuust en transparant systeem voor monitoring, rapportage en verificatie dat uitgebreider is dan het huidige systeem als opgezet bij de bestaande LULUCF-verordening. Ook moet in de herziene verordening het verband kunnen worden gelegd tussen de keuzes die in de landbouw- en LULUCF-sector worden gemaakt en de effecten daarvan op koolstofvastlegging en de bescherming van de biodiversiteit.
Momenteel zijn beperkte EEA-middelen beschikbaar ter ondersteuning van de monitoring, rapportage en verificatie van de LULUCF-emissie-inventaris, overeenkomstig de vereisten van de Verordeningen (EU) 2018/841 (de LULUCF-verordening) en (EU) 2018/1999 (de governanceverordening).
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
De LULUCF-verordening is een bestaand beleidsinstrument van de EU dat recentelijk, in 2018, is vastgesteld. De Commissie heeft sinds 2013, toen Besluit nr. 529/2013/EU, waarbij de lidstaten werden verplicht plaatsvervangende boekhoudregels voor land op hun grondgebied toe te passen, in werking is getreden, echter waardevolle ervaring opgedaan. De diensten van de Commissie en het EEA hebben directe ervaring met het evalueren van de LULUCF-inventarissen van de lidstaten, maar beschikken momenteel over beperkte middelen (als gevolg van het momenteel beperkte toepassingsgebied van het LULUCF-regelgevingskader). Uit deze ervaring is rechtstreeks gebleken welke lacunes er zijn en welke inspanningen ter verbetering nodig zijn om het opstellen van de inventarissen volledig te moderniseren en daarbij gebruik te maken van instrumenten en diensten die met EU-programma’s onder beheer van het EEA zijn gerealiseerd (met name Copernicus).
Met dit voorstel wordt daarom voortgebouwd op de ervaring die bij deze eerdere wetgevingsinitiatieven is opgedaan, alsook bij de mededeling over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030, de langetermijnstrategie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie, en andere relevante initiatieven in het kader van de Europese Green Deal, zoals Digitaal Europa. Het initiatief bouwt ook voort op het proces op basis van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en het kader van de governanceverordening, die een belangrijk onderdeel zullen uitmaken van de toekomstige vaststelling van de streefcijfers. […]
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Dit voorstel maakt deel uit van het klimaat- en energiepakket “Klaar voor 55”. De algehele doelstelling van het pakket is de Uniewetgeving in overeenstemming te brengen met de verhoogde klimaatambitie van de EU. Alle initiatieven van het pakket hangen nauw samen, en elk initiatief is afhankelijk van de opzet van de andere initiatieven. Dit wetgevingsvoorstel vult de andere voorstellen van het pakket aan en is daarmee in overeenstemming.
Dit voorstel hangt ook nauw samen met andere initiatieven van de Commissie voor het beschermen en verbeteren van op de natuur gebaseerde koolstofverwijderingen, het vergroten van de klimaatveerkracht van bossen in de EU, het herstellen van aangetaste bodem en ecosystemen, het vernatten van veengebieden en het bevorderen van de bio-economie, met inbegrip van het gebruik van duurzame houtproducten en met volledige inachtneming van de ecologische beginselen ter bevordering van de biodiversiteit, waaronder:
a) de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030;
b) de “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem;
c) de EU-bosstrategie;
d) het EU-plan voor het herstel van de natuur;
e) de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering;
f) de EU-strategie om de methaanuitstoot terug te dringen;
g) [de EU-bodemstrategie];
h) een duurzame bio-economie voor Europa;
i) het actieplan voor de circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa;
j) het actieplan om de vervuiling tot nul terug te brengen;
k) een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU.
De LULUCF-sector hangt samen met alle ecosystemen en economische activiteiten die afhankelijk zijn van het land en de diensten die het levert. Daarom biedt de LULUCF-verordening synergieën met ander EU-beleid dat betrekking heeft op landgerelateerde activiteiten, met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het energiebeleid, vooral met betrekking tot hernieuwbare energie.
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
◻ beperkte geldigheidsduur
–◻
Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
–◻
Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ
◻ onbeperkte geldigheidsduur
–Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,
–gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.Beheersvorm(en)
✓ Direct beheer door de Commissie via
–◻
uitvoerende agentschappen
◻ Gedeeld beheer met lidstaten
◻ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
✓ de in de artikelen 70 en 71 bedoelde organen;
◻ publiekrechtelijke organen;
◻ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
Opmerkingen
De Commissie wordt, zoals hierboven beschreven, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap (EEA) overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma. Het EEA zal deze taken verrichten in het kader van zijn huidige mandaat en in overeenstemming met het “enkelvoudig programmeringsdocument”, dat een meerjarig en jaarlijks werkprogramma voor het EEA bevat (artikel 32 van Verordening (EU) 2019/715 – de financiële kaderregeling).
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
De Commissie zal de vooruitgang bij de uitvoering van de LULUCF-verordening, op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn jaarlijks verslag uit te brengen over beleid en maatregelen inzake emissies en verwijderingen, blijven monitoren en evalueren. De monitoring-, rapportage- en verificatiegegevens die via de regulering van de sector(en) door het EEA worden verkregen, zullen voor de Commissie een belangrijke bron van informatie zijn voor de beoordeling van de vooruitgang in de betrokken sectoren.
De Commissie voert uiteindelijk regelmatig studies uit over verschillende relevante aspecten van het klimaatbeleid van de EU.
[…]
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
Niet van toepassing – Het voorstel heeft geen betrekking op de tenuitvoerlegging van een financieel programma, maar op het vormgeven van een beleid voor de lange termijn. De beheersvorm, de uitvoeringsmechanismen voor financiering, de betalingsvoorwaarden en de controlestrategie met betrekking tot foutenpercentages zijn niet van toepassing. Voor de uitvoering van dit voorstel vereist de herschikking van personele middelen binnen de Commissie. Hiervoor zijn geschikte procedures voorhanden.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
Dit initiatief brengt geen significante nieuwe controles/risico’s met zich mee die niet onder een bestaand internecontrolekader vallen. Er zijn geen specifieke maatregelen overwogen, behalve de toepassing van het Financieel Reglement.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten is Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zonder enige beperking van toepassing op het EEA. Het EEA beschikt over een specifieke fraudebestrijdingsstrategie en een daaruit resulterend actieplan. Daarnaast bevat de verordening tot oprichting van het EEA bepalingen betreffende de uitvoering van en de controle op de begroting van het EEA en de toepasselijke financiële regels, met inbegrip van die welke erop gericht zijn fraude en onregelmatigheden te voorkomen.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
·Bestaande begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort
|
Bijdrage
|
|
Nummer
|
GK/ NGK [1]
|
van EVA-landen [2]
|
van kandidaat-lidstaten [3]
|
van derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement
|
3
|
09 02 03
|
GK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
3
|
09 10 02
|
GK
|
JA
|
JA
|
JA
|
NEE
|
7
|
20 01 02 01
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 01
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 02
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 03
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: n.v.t.
3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
3
|
Natuurlijke hulpbronnen en milieu
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
[Instantie]: EEA
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Titel 1:
|
Vastleggingen
|
(1)
|
|
1,967
|
2,006
|
2,046
|
2,087
|
8,106
|
|
Betalingen
|
(2)
|
|
1,967
|
2,006
|
2,046
|
2,087
|
8,106
|
Titel 2:
|
Vastleggingen
|
(1a)
|
|
0,177
|
0,181
|
0,184
|
0,198
|
0,740
|
|
Betalingen
|
(2 a)
|
|
0,177
|
0,181
|
0,184
|
0,198
|
0,740
|
Titel 3:
|
Vastleggingen
|
(3 a)
|
|
0,153
|
1,156
|
0,159
|
1,162
|
2,631
|
|
Betalingen
|
(3b)
|
|
0,153
|
1,156
|
0,159
|
1,162
|
2,631
|
TOTAAL kredieten voor EEA
|
Vastleggingen
|
=1 + 1a + 3a
|
|
2,297
|
3,343
|
2,390
|
3,447
|
11,476
|
|
Betalingen
|
=2 + 2a +3b
|
|
2,297
|
3,343
|
2,390
|
3,447
|
11,476
|
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
7
|
“Administratieve uitgaven”
|
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
|
|
|
|
DG: CLIMA
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Personele middelen
|
0,608
|
0,608
|
0,760
|
0,760
|
0,912
|
3,648
|
Andere administratieve uitgaven
|
0,055
|
0,107
|
0,107
|
—
|
—
|
0,269
|
TOTAAL DG CLIMA
|
0,663
|
0,715
|
0,867
|
0,760
|
0,912
|
3,917
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
0,663
|
0,715
|
0,867
|
0,760
|
0,912
|
3,917
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
|
|
|
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 van het meerjarig financieel kader*
|
Vastleggingen
|
0,663
|
3,012
|
4,209
|
3,150
|
4,359
|
15,393
|
|
Betalingen
|
0,663
|
3,012
|
4,209
|
3,150
|
4,359
|
15,393
|
* De gevolgen voor de begroting van de aanvullende financiële middelen voor het Europees Milieuagentschap worden gecompenseerd door middel van een verlaging van de LIFE-begroting.
3.2.2.Geraamde gevolgen voor de kredieten van [de instantie]
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Vermeld doelstellingen en outputs
⇩
|
|
|
Jaar
2024
|
Jaar
2025
|
Jaar
2026
|
Jaar
2027
|
Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
TOTAAL
|
|
OUTPUTS
|
|
Soort
|
Gem. kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Totaal aantal
|
Totale kosten
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
— algehele evaluatie — uitkomst
|
|
|
|
|
|
1M
|
|
|
|
1M
|
|
|
|
|
|
|
|
2M
|
Output
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Output
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Output
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTALE KOSTEN
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3.2.3.Geraamde gevolgen voor het personeel van [de instantie]
3.2.3.1.Samenvatting
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
|
|
|
|
|
|
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)
|
|
1,636
|
1,669
|
1,702
|
1,736
|
6,742
|
Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)
|
|
—
|
—
|
—
|
—
|
—
|
Arbeidscontractanten
|
|
0,331
|
0,338
|
0,344
|
0,351
|
1,364
|
Gedetacheerde nationale deskundigen
|
|
—
|
—
|
—
|
—
|
—
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
|
1,967
|
2,006
|
2,046
|
2,087
|
8,106
|
Personeelsvereisten (vte):
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
|
|
|
|
|
|
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)
|
4
|
8
|
8
|
8
|
8
|
36
|
Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)
|
|
|
|
|
|
0
|
Arbeidscontractanten
|
1
|
3
|
3
|
3
|
3
|
13
|
Gedetacheerde nationale deskundigen
|
|
|
|
|
|
0
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
5
|
11
|
11
|
11
|
11
|
49
|
Vermeld de geplande datum van indiensttreding en pas het aantal dienovereenkomstig aan (als de indiensttreding in juli plaatsvindt, wordt slechts rekening gehouden met 50 % van de gemiddelde kosten). Vermeld nadere informatie.
3.2.3.2.Geraamde behoefte aan personele middelen voor het verantwoordelijke DG
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
20 01 02 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)
|
4
|
4
|
5
|
5
|
6
|
20 01 02 03 (delegaties)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 01 (onderzoek door derden)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 11 (eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
Extern personeel (in voltijdequivalenten vte)[1]
|
20 02 01 (AC, END, SNE van de “totale financiële middelen”)
|
|
|
|
|
|
20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)
|
|
|
|
|
|
XX 01 xx yy zz [2]
|
- zetel
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
01 01 01 02 (AC, END, INT — onderzoek door derden)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 12 (AC, END, INT — eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
4
|
4
|
5
|
5
|
6
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
Aanvullende personele middelen nodig voor:
— opstellen van wetgeving en vaststelling van wijzigingen van secundaire wetgeving met gedetailleerde uitvoeringsbepalingen inzake het veilen, het Unieregister, toezicht en verslaglegging en verificatie van verslagen;
— uitvoeringstaken in verband met de uitbreiding van de landsector met niet-CO2-emissies afkomstig van landbouw;
— toezicht op de verbeterde uitvoering van monitoring-, rapportage- en verificatieverplichtingen;
— IT-aanpassingen van het Unieregister (samen met ETS).
|
Extern personeel
|
|
De beschrijving van de kostenberekening per voltijdequivalent dient in het derde onderdeel van bijlage V te worden opgenomen.
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader
–◻
Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader
–✓
Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader
Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
De gevolgen voor de begroting van de aanvullende financiële middelen voor het Europees Milieuagentschap worden gecompenseerd door middel van een verlaging van de LIFE-begroting. De verhoging van de EU-bijdrage aan het EEA en de verlaging van de LIFE-begroting komt tot uiting in de financiële programmering voor toekomstige jaren.
–◻
Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
[…]
3.2.5.Bijdragen van derden
–✓ Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden
–Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Medefinancieringsbron
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL medegefinancierde kredieten
|
|
|
|
|
|
|
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–✓
Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten
–◻
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
–◻
voor de eigen middelen
–◻
voor overige ontvangsten
–◻
Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Artikel ………….
|
|
|
|
|
|
|
Voor de diverse ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.