EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0354

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden (Begrotingsonderdeel 07 20 03 01 – Sociale zekerheid)

COM/2021/354 final

Brussel, 5.7.2021

COM(2021) 354 final

2021/0175(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden (Begrotingsonderdeel 07 20 03 01 – Sociale zekerheid)

(Voor de EER relevante tekst)


TOELICHTING

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt in verband met de beoogde vaststelling van het besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.

2.Achtergrond van het voorstel

2.1.De EER-Overeenkomst

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-Overeenkomst” genoemd) waarborgt gelijke rechten en verplichtingen binnen de interne markt voor burgers en marktdeelnemers in de EER. De EER-Overeenkomst voorziet in de opname van EU-wetgeving met betrekking tot de vier vrijheden in de 30 EER-staten, bestaande uit de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Daarnaast heeft de EER-Overeenkomst betrekking op samenwerking op andere belangrijke gebieden, zoals onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, sociaal beleid, milieu, consumentenbescherming, toerisme en cultuur, gezamenlijk aangeduid als “flankerend en horizontaal” beleid. De EER-Overeenkomst is op 1 januari 1994 in werking getreden. De Europese Unie is samen met haar lidstaten partij bij de EER-Overeenkomst.

2.2.Het Gemengd Comité van de EER

Het Gemengd Comité van de EER is verantwoordelijk voor het beheer van de EER-Overeenkomst. Het is een forum voor het uitwisselen van standpunten in verband met de werking van de EER-Overeenkomst. Het Gemengd Comité neemt zijn besluiten bij consensus. Overeenkomstig het Verdrag van Lissabon is de Europese Dienst voor extern optreden verantwoordelijk voor de coördinatie van EER-aangelegenheden aan EU-zijde.

2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité van de EER

Het Gemengd Comité van de EER zal naar verwachting het besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden (hierna “de beoogde handeling” genoemd) vaststellen.

Doel van de beoogde handeling is de voortzetting van de samenwerking tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst bij uit de algemene begroting van de Unie gefinancierde maatregelen van de Unie op het gebied van het vrije verkeer van werknemers, coördinatie van de socialezekerheidsregelingen en maatregelen ten behoeve van migranten, met inbegrip van migranten uit niet-lidstaten (begrotingsonderdeel 07 20 03 01), die in de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 zijn opgenomen.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-Overeenkomst.

3.Namens de Unie in te nemen standpunt

De diensten van de Commissie dienen het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER bij de Raad in tot vaststelling als het standpunt van de Unie. De Commissie hoopt dit standpunt zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen uiteenzetten.

De inhoud en de aard van het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER gaan verder dan wat als louter technische aanpassingen kan worden beschouwd in de zin van Verordening nr. 2894/94 van de Raad. Het standpunt van de Unie moet derhalve door de Raad worden vastgesteld.

Overeenkomstig het begrotingsbeleid van de EU kan slechts worden deelgenomen aan een maatregel van de Unie nadat de desbetreffende financiële bijdrage is betaald. De betaling kan evenwel slechts plaatsvinden nadat dit ontwerpbesluit van de Raad is goedgekeurd en de hieruit voortvloeiende door de Europese Commissie opgestelde afroeping van de bedragen door de EER-EVA-staten is ontvangen.

Om de periode tussen 1 januari 2021 en de ontvangst van de desbetreffende betaling te overbruggen, wordt het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité derhalve ook met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 1 januari 2021. De terugwerkende kracht doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de betrokken personen en neemt het beginsel van het gewettigd vertrouwen in acht.

4.Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité van de EER is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de EER-Overeenkomst. De door het Gemengd Comité van de EER vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-Overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De beoogde handeling heeft doelstellingen en componenten op het gebied van het vrije verkeer van werknemers en de coördinatie van de socialezekerheidsregelingen. Zij heeft bijgevolg de artikelen 46 en 48, VWEU als materiële rechtsgrondslag.

4.3.Conclusie

Het voorgestelde besluit moet de artikelen 46 en 48, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU en artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, als rechtsgrondslag hebben.

5.Gevolgen voor de begroting

De EER-EVA-staten moeten financieel bijdragen aan begrotingsonderdeel 07 20 03 01: “Vrij verkeer van werknemers, coördinatie van de socialezekerheidsregelingen en maatregelen ten behoeve van migranten, met inbegrip van migranten uit niet-lidstaten”. Het exacte bedrag wordt vastgesteld zodra dit besluit van de Raad is vastgesteld, op basis van de procedures van Protocol 32 bij de EER-Overeenkomst.

6.Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien bij het besluit van het Gemengd Comité van de EER Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden zal worden gewijzigd, is het passend dat het besluit na de vaststelling ervan bekend wordt gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2021/0175 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden (Begrotingsonderdeel 07 20 03 01 – Sociale zekerheid)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 46 en 48, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte 2 , en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte 3 (hierna “de EER-Overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)Overeenkomstig artikel 98 van de EER-Overeenkomst kan onder meer Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst bevat bepalingen betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.

(4)Het is wenselijk om de samenwerking voort te zetten tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst en ze uit te breiden tot samenwerking inzake het vrije verkeer van werknemers, coördinatie van de socialezekerheidsregelingen en maatregelen ten behoeve van migranten, met inbegrip van migranten uit niet-lidstaten.

(5)Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst moet daarom worden gewijzigd om de voortzetting van deze uitgebreide samenwerking vanaf 1 januari 2021 mogelijk te maken.

(6)Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet worden gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C-399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
(2)    PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
(3)    PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
Top

Brussel, 5.7.2021

COM(2021) 354 final

BIJLAGE

bij

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden



(Begrotingsonderdeel 07 20 03 01 – Sociale zekerheid)


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. [...]

van […]

tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst, 
betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-Overeenkomst” genoemd), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Het is wenselijk om de samenwerking tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst voort te zetten bij uit de algemene begroting van de Unie gefinancierde maatregelen met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers, coördinatie van de socialezekerheidsregelingen en maatregelen ten behoeve van migranten, met inbegrip van migranten uit niet-lidstaten.

(2)Het is passend dat de samenwerking wordt voortgezet na 31 december 2020, onafgezien van de vraag of het besluit van het Gemengd Comité van de EER in de bijlage wordt goedgekeurd, of van de vraag of na 10 juli 2021 kennisgeving wordt gedaan dat voldaan is aan de grondwettelijke vereisten, indien van toepassing.

(3)In de EVA-staten gevestigde entiteiten moeten de mogelijkheid hebben om deel te nemen aan activiteiten die van start gaan vóór de inwerkingtreding van dit besluit. De kosten voor dergelijke activiteiten, waarvan de uitvoering is gestart na 1 januari 2021, kunnen in aanmerking komen voor subsidie onder dezelfde voorwaarden als de kosten die worden gemaakt door in de EU-lidstaten gevestigde entiteiten, mits dit besluit in werking treedt voor het einde van de betrokken maatregel.

(4)Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om die uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2021 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 5 van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.Na lid 13 wordt het volgende lid ingevoegd:

“14.De EVA-staten nemen met ingang van 1 januari 2021 deel aan de maatregelen die gefinancierd worden uit de volgende begrotingsonderdelen die in de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 zijn opgenomen:

-Begrotingsonderdeel 07 20 03 01: “Vrij verkeer van werknemers, coördinatie van de socialezekerheidsregelingen en maatregelen ten behoeve van migranten, met inbegrip van migranten uit niet-lidstaten”.

De kosten voor activiteiten waarvan de uitvoering is gestart na 1 januari 2021, kunnen in aanmerking komen voor subsidie met ingang van de aanvangsdatum van de activiteit in het kader van de betrokken subsidieovereenkomst of het betrokken subsidiebesluit, mits Besluit nr. XX/2021 van het Gemengd Comité van de EER van [...] [dit besluit] in werking treedt voor het einde van de activiteit.”.

2.In lid 5 worden de woorden “alsook aan de maatregelen die gefinancierd worden uit de in lid 13 bedoelde begrotingsonderdelen voor de begrotingsjaren 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020, met ingang van 1 januari 2014” vervangen door de woorden “aan de maatregelen die gefinancierd worden uit de in lid 13 bedoelde begrotingsonderdelen voor de begrotingsjaren 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021, met ingang van 1 januari 2014, alsook aan de maatregelen die gefinancierd worden uit de in lid 14 bedoelde begrotingsonderdelen voor het begrotingsjaar 2021, met ingang van 1 januari 2021”.

3.In de leden 6 en 7 worden de woorden “leden 8, 12 en 13” vervangen door de woorden “leden 8, 12, 13 en 14”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-Overeenkomst 1*.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, […].

       Voor het Gemengd Comité van de EER

       De voorzitter

       […]

De secretarissen

                       van het Gemengd Comité van de EER

                       […]

(1) *    [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
Top