EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021IP0501

Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2021 over de impact van georganiseerde misdaad op de eigen middelen van de EU en op het misbruik van EU-middelen, met bijzondere aandacht voor gedeeld beheer vanuit het oogpunt van audit en controle (2020/2221(INI))

PB C 251 van 30.6.2022, p. 37–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 251/37


P9_TA(2021)0501

De impact van georganiseerde misdaad op de eigen middelen van de EU en op het misbruik van EU-middelen, met bijzondere aandacht voor gedeeld beheer vanuit het oogpunt van audit en controle

Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2021 over de impact van georganiseerde misdaad op de eigen middelen van de EU en op het misbruik van EU-middelen, met bijzondere aandacht voor gedeeld beheer vanuit het oogpunt van audit en controle (2020/2221(INI))

(2022/C 251/03)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 310, 317 en 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (de “PIF-richtlijn”) (1),

gezien Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (2),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3) (Financieel Reglement),

gezien de verslagen van OLAF over 2019 en 2020 en de activiteitenverslagen van het Comité van toezicht van OLAF over 2019 en 2020,

gezien Speciaal verslag nr. 01/2019 van de Europese Rekenkamer, getiteld “Bestrijding van fraude in verband met EU-uitgaven: maatregelen zijn nodig”,

gezien Speciaal verslag nr. 06/2019 van de Europese Rekenkamer, getiteld “De aanpak van fraude bij EU-cohesie-uitgaven: de beheersautoriteiten moeten de opsporing, reactie en coördinatie versterken”,

gezien Speciaal verslag nr. 13/2021 van de Europese Rekenkamer, getiteld “De EU-inspanningen ter bestrijding van witwassen in de bankensector zijn gefragmenteerd en de uitvoering ervan is ontoereikend”,

gezien de mededeling van de Commissie van 28 april 2019, getiteld “Fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie: krachtiger optreden om de EU-begroting te beschermen” (COM(2019)0196) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie, getiteld “Fraud risk assessment” (Frauderisicobeoordeling) (SWD(2019)0171),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 3 september 2020, getiteld “31e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — 2019” (PIF-verslag) (COM(2020)0363) en de begeleidende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2020)0156, SWD(2020)0157, SWD(2020)0158, SWD(2020)0159 en SWD(2020)0160),

gezien Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (4),

gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (5),

gezien Besluit (EU) 2019/1798 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 tot benoeming van de Europese hoofdaanklager van het Europees Openbaar Ministerie (6),

gezien artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

gezien het verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 2019, getiteld “Fraud and corruption in European Structural and Investment Funds — a spotlight on common schemes and preventive actions” (Fraude en corruptie in verband met Europese structuur- en investeringsfondsen — een schijnwerper op gemeenschappelijke regelingen en preventieve acties) (7),

gezien de richtsnoeren voor nationale fraudebestrijdingsstrategieën die zijn ontwikkeld door een werkgroep van deskundigen van de lidstaten, onder leiding van en gecoördineerd door de eenheid Fraudepreventie, -rapportage en -analyse van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (8), gepubliceerd op 13 december 2016,

gezien de mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) (COM(2021)0170),

gezien de door het directoraat-generaal Intern Beleid van het Europees Parlement op 7 juli 2021 gepubliceerde studie, getiteld “The Impact of Organised Crime on the EU’s Financial Interests” (De impact van georganiseerde misdaad op de financiële belangen van de EU),

gezien het pakket van vier wetgevingsvoorstellen van de Commissie ter harmonisatie van de EU-wetgeving inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (AML/CFT), gepubliceerd op 20 juli 2021,

gezien zijn resolutie van 7 juli 2021 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — fraudebestrijding — jaarverslag 2019 (9),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0330/2021),

A.

overwegende dat financiële en economische criminaliteit in diverse vormen kunnen voorkomen, zoals corruptie, fraude, dwang, geweld, heimelijke afspraken, obstructie en intimidatie met het oog op het behalen van onrechtmatig voordeel, waarbij de illegale herkomst van financiële middelen wordt verhuld door middel van witwaspraktijken en deze middelen mogelijkerwijs worden gebruikt om andere illegale activiteiten te financieren, waaronder terroristische activiteiten;

B.

overwegende dat de Europese Rekenkamer heeft aangegeven van oordeel te zijn dat fraudepreventie onvoldoende aandacht heeft gekregen en dat de Commissie niet over volledige informatie beschikt met betrekking tot de omvang, de aard en de oorzaken van fraude;

C.

overwegende dat er in de EU steeds meer criminele organisaties opereren en dat deze organisaties vaak grensoverschrijdend actief zijn; overwegende dat dit verschijnsel steeds complexer wordt omdat er nieuwe criminele markten ontstaan en criminelen vanwege de globalisering en nieuwe technologieën hun werkwijzen voortdurend aanpassen; overwegende dat maffia-achtige organisaties in diverse lidstaten zeer actief proberen Europese middelen te onderscheppen;

D.

overwegende dat dankzij nieuwe technologieën nieuwe opsporings- en monitoringmethoden ontwikkeld kunnen worden, die ervoor zorgen dat opsporingsambtenaren hun werk efficiënter kunnen doen en dat er slimmere handhavingsmaatregelen ontworpen kunnen worden;

De gevolgen van georganiseerde misdaad voor EU-fondsen

1.

wijst erop dat gebleken is dat de georganiseerde misdaad diep geïnfiltreerd is in de sociale, politieke, economische, financiële, handels- en administratieve structuren van de lidstaten, en dat de georganiseerde misdaad in staat is om de enorme opbrengsten uit criminele activiteiten, waaronder misdrijven tegen de financiële belangen van de EU, in de legale economie wit te wassen, en dat dit een ernstige bedreiging vormt voor de vrijheden van de EU-burgers; benadrukt tegen deze achtergrond dat de organiseerde misdaad een ernstige bedreiging vormt voor de democratie en de rechtsstaat, en dat het met het oog op het waarborgen van gelijkheid voor de wet, het beschermen van de rechten en het welzijn van de burgers en om ervoor te zorgen dat personen die openbare ambten bekleden voor hun handelen ter verantwoording kunnen worden geroepen, van groot belang is dat corruptie en infiltratie door de georganiseerde misdaad in de legale economie worden bestreden; is van mening dat een gemeenschappelijke, gecoördineerde aanpak door de EU en haar lidstaten noodzakelijk is;

2.

merkt op dat met name de schade ten gevolge van fraude aan de inkomstenzijde, waaronder douanefraude, door de georganiseerde misdaad zeer omvangrijk is; merkt op dat fraude aan de inkomstenzijde voor een groot deel bestaat uit douanefraude; merkt op dat deze vorm van fraude vaak wordt gepleegd door middel van het vervalsen van invoeraangiften, het gebruik van valse documenten voor de aangifte van goederen en het niet correct vermelden van de herkomst van de goederen om EU-antidumpingrechten te omzeilen; merkt op dat de Europese Rekenkamer recentelijk heeft gewezen op tekortkomingen in de wetgeving inzake douanecontroles en de toepassing van die wetgeving, met als gevolg dat de harmonisatie, risicobeoordeling en informatie-uitwisseling in de Unie en tussen de lidstaten tekortschieten; vreest dat de georganiseerde misdaad hierdoor kansen worden geboden om zwakke punten in het huidige systeem uit te buiten en de Unie en haar lidstaten van inkomsten te beroven; merkt op dat douanefraude ook vaak wordt gepleegd door bij de aangifte van in de EU in te voeren goederen een te geringe waarde aan te geven, waarmee fraudeurs hoge invoerrechten kunnen vermijden; merkt op dat OLAF de laatste jaren met name onderzoek heeft gedaan naar dergelijke onderwaarderingsmethodes in verband met goederen die werden ingevoerd vanuit China; is ingenomen met het onderzoek dat OLAF in deze gevallen heeft verricht en waardoor het geraamde verlies voor de EU-begroting is afgenomen van ruim 1 miljard EUR in 2017 tot 180 miljoen EUR in 2020 (10); wijst erop dat dit weliswaar positieve ontwikkelingen zijn, maar dat de inspanningen ter bestrijding van onderwaarderingsfraude moeten worden voortgezet omdat criminelen nieuwe manieren bedenken om te kunnen frauderen, met name op het gebied van de elektronische handel;

3.

merkt op dat fraude met de belasting over de toegevoegde waarde (btw) een andere belangrijke vorm van fraude aan de inkomstenzijde is; merkt op dat onder btw-fraude wordt verstaan het niet afdragen van btw of het onterecht terugvragen van btw van de nationale autoriteiten na een illegale transactieketen; merkt op dat intracommunautaire ploffraude, fraude bij onlinehandel en fraude met betrekking tot douaneregeling 42 de meest voorkomende vormen van btw-fraude zijn; merkt op dat de brandstoffensector een van de sectoren is die zeer gevoelig zijn voor btw-fraude en dat criminele netwerken misbruik maken van de regels inzake btw-vrijstelling en de prijsverschillen tussen verschillende soorten brandstof, met buitensporige verliezen aan belastinginkomsten ten gevolg; maakt zich zorgen over het feit dat criminele organisaties kennis, informatie en inlichtingen op het gebied van btw-fraude uitwisselen, en dat zij op grote schaal gebruikmaken van nieuwe technologieën, alternatieve cryptovaluta en zwakke plekken in de legale bedrijfsstructuren om hun criminele activiteiten uit te voeren en te verbergen, en dat zij op deze manier door middel van btw-fraude miljarden euro’s winst maken; benadrukt dat uit de dreigingsevaluatie van de Europese Unie van de zware en georganiseerde criminaliteit (Socta) van Europol van 2021 blijkt dat btw-fraude gepleegd wordt door personen met een goede kennis van het btw-stelsel en van wetgeving en belastingprocedures; betreurt de systemische tekortkomingen in het huidige intracommunautaire btw-stelsel en de ontoereikende informatie-uitwisseling tussen de lidstaten;

4.

betreurt dat aan de uitgavenzijde van de begroting van de Unie ook sprake is van fraude, namelijk fraude in verband met subsidies; merkt met grote bezorgdheid op dat uit verslagen van Europol blijkt dat het aantal gevallen van fraude met subsidies de afgelopen jaren is toegenomen; merkt op dat fraude met subsidies voorkomt op allerlei uitgaventerreinen van de EU, zoals landbouwbeleid, cohesiebeleid, onderzoek en ontwikkeling en milieubeleid; stelt met bezorgdheid vast dat frauduleuze aanvragen voor EU-subsidies en frauduleuze inschrijvingen op EU-aanbestedingen meestal gebaseerd zijn op valse verklaringen, voortgangsverslagen en facturen; wijst erop dat dergelijke frauduleuze activiteiten in veel gevallen worden uitgevoerd door georganiseerde criminele bendes, waaronder maffia-achtige organisaties;

5.

merkt op dat criminele organisaties niet alleen een duidelijk gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid omdat zij geweld niet schuwen, maar ook ernstige problemen veroorzaken doordat zij binnendringen in de legale economie en activiteiten ontplooien waarmee zij ambtenaren corrumperen en infiltreren in instellingen en het openbaar bestuur; herhaalt zijn wens dat de EU onverwijld volwaardig lid wordt van de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco); benadrukt dat er voldoende middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor het justitieel apparaat en dat alle beschikbare instrumenten in alle lidstaten op coherente wijze moeten worden ingezet om fraude en financiële en economische criminaliteit op te sporen en aan te pakken;

6.

wijst erop dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) de grootste post op de EU-begroting is en 31 % van de totale begrotingsuitgaven voor de periode 2021-2027 vertegenwoordigt; benadrukt dat het met het oog op een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de EU en haar burgers belangrijk is dat de controlesystemen van het GLB op Europees en nationaal niveau naar behoren functioneren; neemt kennis van het feit dat bij misbruik van GLB-financiering de georganiseerde misdaad vaak een rol speelt; geeft nogmaals aan bezorgd te zijn dat de huidige structuur van de GLB-subsidies landroof door criminele organisaties en oligarchische structuren in de hand werkt; benadrukt dat oligarchische structuren net zulke schadelijke financiële gevolgen hebben voor het GLB als georganiseerde criminele organisaties of zelfs nog schadelijker gevolgen, en dat het van groot belang is deze structuren in kaart te brengen om de eigenlijke landbouwers te beschermen; onderstreept dat landbouwers beschermd moeten worden tegen intimidatie door criminele bendes die subsidies voor hun land proberen aan te vragen; benadrukt dat corruptie en een gebrek aan transparantie ertoe leiden dat criminele organisaties in staat zijn om hun daden buiten het zicht te houden en te voorkomen dat EU-financiering de beoogde begunstigden bereikt; herhaalt dat het in dit verband van cruciaal belang is dat er op Unieniveau rechtsinstrumenten tegen landroof worden ontwikkeld en gewerkt wordt aan doeltreffende informatie-uitwisseling; wijst er nogmaals met klem op dat de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten verbeterd moet worden;

7.

benadrukt dat de oprichting van een gecentraliseerde, interoperabele databank met gestandaardiseerde en hoogwaardige gegevens met betrekking tot de eindbegunstigden van EU-subsidies van cruciaal belang is om fraudeurs, criminele netwerken en oligarchische structuren in kaart te brengen en te voorkomen dat zij misbruik maken van EU-middelen; benadrukt dat een dergelijke databank de capaciteit van rechtshandhavingsinstanties om onrechtmatig gebruikte middelen terug te vorderen aanzienlijk zou vergroten; beklemtoont dat, om een dergelijke databank te realiseren, de interoperabiliteit tussen bestaande databanken op nationaal en EU-niveau moet worden verbeterd; verzoekt de Commissie en de lidstaten om samen een dergelijke databank tot stand te brengen, in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie; benadrukt dat de gegevens van voldoende kwaliteit moeten zijn en beschikbaar moeten zijn in een gestandaardiseerd formaat, zodat zij op geautomatiseerde wijze kunnen worden uitgewisseld en geaggregeerd; wijst erop dat begunstigden een uniek identificatienummer zouden moeten hebben waarmee hun traceerbaarheid in de verschillende lidstaten en in het kader van de diverse fondsen wordt gewaarborgd, ongeacht de beheermethode; beklemtoont dat het gebruik van nieuwe technologieën, waaronder het gebruik van omvattende digitale kadasters, van groot belang is met het oog op een doeltreffender gegevensverzameling en om de transparantie en risicobeperking te verbeteren, waardoor de mogelijkheden om fraude te plegen zullen afnemen; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om het gebruik van dergelijke technologieën te bevorderen en verzoekt alle lidstaten te werken aan snellere invoering van dergelijke oplossingen; is van oordeel dat er door de Commissie of de bevoegde agentschappen meer controles moeten worden uitgevoerd, onder meer in de veeteelt, en met name controles van de toegekende middelen per dier, waarbij zorgvuldig moet worden nagegaan of de dieren daadwerkelijk bestaan;

8.

wijst erop dat de concentratie van de inkomenssteun in de landbouw vooral het gevolg is van areaalgebonden rechtstreekse betalingen; wijst op de noodzaak van meer gerichte steun en een beter evenwicht tussen grote en kleine begunstigden op het niveau van de lidstaten; betreurt dat plafonnering in het nieuwe GLB vrijwillig blijft; verzoekt de lidstaten de verschillende herverdelingsinstrumenten in het nieuwe GLB te gebruiken als middel tegen misbruik van landbouwfondsen en voor een eerlijker verdeling ervan; betreurt dat de lidstaten tijdens de buitengewone Europese Raad van juli 2020 eenzijdig hebben besloten geen maximumbedragen voor natuurlijke personen in de eerste of tweede pijler in te voeren, waarmee vooruit werd gelopen op een besluit in het kader van de trialoogonderhandelingen over de hervorming van het GLB;

9.

benadrukt dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de EU-landbouwfondsen onder gedeeld beheer met de Commissie; is van mening dat het nieuwe uitvoeringsmodel en de nieuwe nationale strategische plannen de mogelijkheid kunnen bieden om de controles door de lidstaten en de Commissie in verband met de verdeling en het beheer van de middelen te versterken, mits de lidstaten over doeltreffende beheers- en controlesystemen beschikken, en om de instanties die verantwoordelijk zijn voor de toekenning van de subsidies beter bewust te maken van het risico op fraude; benadrukt dat het “één audit”-beginsel de druk op landbouwers moet helpen verlichten en dat controles niet mogen leiden tot onnodige of extra administratieve lasten voor kleine en middelgrote landbouwers; wijst in dit kader op het belang van uitwisselingen tussen Europese rechtshandhavingsinstanties en autoriteiten die de financiering toekennen, zodat men zich al vooraf zo goed mogelijk bewust is van mogelijke fraude;

10.

verzoekt de Commissie om de lidstaten beter voor te lichten over het bestaan van criminele organisaties die zich bezighouden met belastingontduiking, corruptie en illegale praktijken (zoals “zakcontracten”) in verband met grondtransacties, en de lidstaten te steunen bij de bestrijding van deze vormen van criminaliteit;

11.

is van mening dat alles in het werk moet worden gesteld om te voorkomen dat het nieuwe uitvoeringsmodel voor het GLB leidt tot een verlaging van het absorptieniveau van GLB-middelen door eindbegunstigden als gevolg van onopzettelijke fouten, een gebrek aan transparantie in de regels of een gebrek aan adequate informatie, met name tijdens de eerste uitvoeringsperiode;

12.

wijst op de noodzaak van een specifiek op maat gesneden fraudepreventiesysteem ter voorkoming van misbruik van EU-landbouwfondsen; wijst erop dat het aantal fraudegevallen de afgelopen jaren aanzienlijk is teruggedrongen, maar dat fraudebestrijdingsmaatregelen desondanks voor de EU en de lidstaten een hoge prioriteit moeten blijven; onderstreept dat EU-middelen tijdig moeten worden teruggevorderd en is ingenomen met de bepalingen in de horizontale GLB-verordening die voorzien in evenredige sancties als doeltreffend afschrikkingsmiddel;

13.

merkt op dat OLAF verantwoordelijk is voor de bestrijding van fraude met GLB-betalingen en dat de zaken die OLAF momenteel onderzoekt, gebaseerd zijn op informatie van de lidstaten of meldingen van gedupeerde burgers, die vervolgens met represailles te maken kunnen krijgen; benadrukt voorts dat zaken die door OLAF worden onderzocht, zeer vertrouwelijk zijn en dat er weinig ruchtbaarheid aan wordt gegeven wanneer ze worden afgesloten; dringt er daarom op aan dat klokkenluiders worden beschermd en dat fraudeonderzoeksinstanties in de lidstaten beste praktijken op dit gebied uitwisselen;

14.

benadrukt dat er toezicht moet worden gehouden op de betaalorganen in de lidstaten, dat hun formele en hun informele onafhankelijkheid moeten worden gewaarborgd en dat hun werkzaamheden in overeenstemming moeten worden gebracht met de EU-regels, waarbij onder andere controles ter plaatse kunnen leiden tot een beter controlesysteem;

15.

benadrukt dat het Financieel Reglement, en met name artikel 61, in alle lidstaten moet worden nageleefd en uitgevoerd en moet worden toegepast op alle betalingen van EU-middelen, met inbegrip van rechtstreekse betalingen voor landbouw;

16.

verzoekt de Commissie te komen met een voorstel voor een gecentraliseerde klachtenregeling op het niveau van de Unie ten behoeve van personen die geconfronteerd worden met wanpraktijken zoals landroof of intimidatie door criminele organisaties, door hun de mogelijkheid te bieden snel een klacht in te dienen bij de Commissie;

17.

verzoekt de lidstaten Richtlijn (EU) 2019/1937 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (11) (de klokkenluidersrichtlijn) onverwijld om te zetten en in het kader van die omzetting te voorzien in wettelijke waarborgen voor personen en onafhankelijke instanties die corruptie aan het licht brengen, waaronder journalisten, klokkenluiders, onafhankelijke media en ngo’s die actief zijn op het gebied van corruptiebestrijding; doet een oproep aan alle lidstaten om omvattende kaders voor de bescherming van klokkenluiders vast te stellen; wijst nogmaals op de urgentie van dit verzoek, gezien de berichten over toenemende fysieke aanvallen op journalisten, het toenemend aantal strategische rechtszaken tegen publieke inspraak (SLAPP-rechtszaken) en het gebruik van via versnelde procedures ingevoerde veiligheidswetten in bepaalde lidstaten die de verspreiding van beelden van of gegevens over rechtshandhavingsfunctionarissen strafbaar stellen, waardoor journalisten in hun werk worden belemmerd en de verantwoordingsplicht van de nationale autoriteiten wordt beperkt;

18.

neemt kennis van het feit dat de Commissie en OLAF hebben vastgesteld dat fraude bij overheidsopdrachten en aanbestedingen steeds vaker voorkomt en beschouwt dit als een zorgwekkende trend; merkt op dat heimelijke afspraken tussen individuen en organisaties, het gebruik van valse facturen, het oprichten van nepbedrijven, het gebruik van valse identiteitsgegevens en het omleiden van financiering naar een andere bestemming dan waarvoor zij bedoeld is, vaak gebruikte methodes zijn om aanbestedingsprocedures te ondermijnen; wijst erop dat fraudeconstructies vaak een transnationaal karakter hebben en zich over verschillende (EU- en niet-EU-)landen kunnen uitstrekken, waardoor ze moeilijk kunnen worden opgespoord en aangepakt; betreurt dat er in veel lidstaten geen specifieke wetgeving bestaat tegen georganiseerde misdaad; benadrukt dat voor een doeltreffende aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit tijdige samenwerking tussen nationale rechtshandhavingsautoriteiten essentieel is; dringt er bij de bevoegde Europese en nationale autoriteiten op aan de interoperabiliteit van hun systemen te verbeteren en op die manier tijdige uitwisseling van informatie mogelijk te maken en de samenwerking en gezamenlijke acties met het oog op de aanpak van transnationale georganiseerde criminaliteit te verbeteren; dringt erop aan dat er nog meer gefocust wordt op een grensoverschrijdende aanpak van fraude en dat de strafwetgevingen van de lidstaten op het gebied van de bestrijding van georganiseerde misdaad verder geharmoniseerd worden, omdat dat van groot belang is; moedigt de Commissie aan een gemeenschappelijk regelkader te ontwikkelen op grond waarvan het voor lidstaten mogelijk wordt strafrechtelijke procedures over te dragen aan een andere lidstaat, teneinde parallelle onderzoeken te voorkomen;

19.

merkt op dat de COVID-19-pandemie nieuwe mogelijkheden schept voor fraudeurs en de georganiseerde misdaad; neemt er met bezorgdheid kennis van dat Europol een toename heeft waargenomen van aan COVID-19 gerelateerde criminele activiteiten, waarbij het onder meer gaat om cybercriminaliteit, fraude en namaak van onder andere medisch materiaal en persoonlijke beschermingsmiddelen; herinnert in dit kader aan de door de EU-landen opgespoorde oplichtingspraktijken en nepaanbiedingen van fraudeurs die alles bij elkaar genomen 1,1 miljard vaccindoses probeerden te verkopen voor een totaalbedrag van meer dan 15,4 miljard EUR, en wijst erop dat er nog veel meer voorbeelden te noemen zijn van dergelijke schadelijke praktijken; benadrukt dat de dreiging die uitgaat van de illegale verkoop van valse digitale COVID-19-certificaten snel toeneemt, en dat is vastgesteld dat in diverse lidstaten de verkoop van dergelijke valse certificaten een feit is;

20.

is bezorgd over de constatering in het PIF-verslag dat in 2019 zeven lidstaten fraude met betrekking tot gezondheidsinfrastructuur hebben ontdekt en dat de gezondheidsinfrastructuur erg te lijden heeft gehad onder schendingen van de regels inzake overheidsopdrachten; wijst erop dat deze problemen wellicht verergerd zijn door het feit dat vanwege de COVID-19-crisis gebruik moest worden gemaakt van noodaanbestedingsprocedures; benadrukt dat bij noodprocedures dezelfde normen op het gebied van transparantie en verantwoordingsplicht dienen te gelden als bij normale procedures; verzoekt de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten om die procedures aan te vullen met risicobeperkingsinstrumenten die gericht zijn op preventie en met omvattende controles en toetsing achteraf;

21.

is zeer bezorgd over het feit dat Europol verwacht dat de recessie na de pandemie nieuwe kansen zal scheppen voor de georganiseerde misdaad; wijst erop dat de georganiseerde misdaad daar actief is waar geld te halen valt en dat de ongekende stijging van de EU-uitgaven in het kader van het herstelplan NextGenerationEU de georganiseerde misdaad grote kansen biedt om zich middelen toe te eigenen; is van oordeel dat deze ongekende stijging van de uitgaven gepaard moet gaan met toekenning van voldoende middelen aan de autoriteiten die deel uitmaken van de EU- en nationale kaders voor de bestrijding van corruptie, fraude en georganiseerde misdaad; herinnert er in dit kader aan dat het gebruik van nieuwe technologieën zoals de Arachne-databank en het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) bij de uitvoering van de EU-begroting verplicht zou moeten worden gesteld; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om in te stemmen met 40 extra posten voor controleurs bij de Rekenkamer en zijn verzoek aan OLAF en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) om te waarborgen dat er voldoende middelen worden toegewezen voor het opsporen en vervolgen van criminele activiteiten die zich richten op NextGenerationEU;

22.

benadrukt dat bekend is dat criminele organisaties, met name maffia-achtige organisaties, de sector hernieuwbare energie reeds als hun werkterrein beschouwen; waarschuwt dat criminele organisaties, omdat zij immers reeds actief zijn in deze sector, gemakkelijk middelen kunnen ontvreemden die bestemd zijn voor de groene transitie (hetgeen een aanzienlijk deel vormt van de middelen die beschikbaar zijn in het kader van NextGenerationEU);

23.

neemt met bezorgdheid kennis van de factoren die de georganiseerde misdaad bevorderen, zoals het witwassen van geld, cybercriminaliteit, fraude met documenten, corruptie, fictieve adressen en het gebruik van lege vennootschappen; benadrukt dat deze acties gevolgen hebben voor het vermogen van autoriteiten om effectief te controleren of EU-middelen worden besteed zoals bedoeld;

Ramingen van de financiële gevolgen van georganiseerde misdaad

24.

is bezorgd over het feit dat herhaaldelijk is gebleken dat het zeer moeilijk of zelfs onmogelijk is de omvang en de ernst van de gevolgen van de georganiseerde misdaad voor de EU-begroting te ramen, onder meer vanwege het feit dat de lidstaten georganiseerde misdaad niet hetzelfde definiëren en vanwege het gebrek aan betrouwbare ramingen om de situatie te beoordelen, waardoor het zeer moeilijk is om maatregelen op elkaar af te stemmen, zaken te onderzoeken en tot vervolging over te gaan; betreurt dat de Commissie en de nationale autoriteiten geen inzicht hebben in de omvang, aard en oorzaken van fraude, en tot dusver geen consistente ramingen hebben gemaakt van niet-ontdekte fraude; wijst erop dat het gebrek aan betrouwbare ramingen aan een nauwkeurige beoordeling van de situatie in de weg staat, waarmee de bestrijding van georganiseerde misdaad wordt belemmerd; verzoekt de bevoegde nationale autoriteiten te werken aan verbetering van de gegevensverzameling en ervoor te zorgen dat de Commissie betrouwbaarder gegevens aangeleverd krijgt; verzoekt de Commissie de coördinatie op zich te nemen en met de autoriteiten van de lidstaten samen te werken om een omvattende EU-brede beoordeling uit te voeren van de daadwerkelijke omvang, aard en oorzaken van fraude, en daarbij de bevoegde EU-agentschappen te betrekken en samen te werken met partners uit de buurlanden van de EU;

25.

neemt er kennis van dat in het PIF-verslag over 2019 melding wordt gemaakt van 514 frauduleuze onregelmatigheden aan de uitgavenzijde, die samen een financiële waarde vertegenwoordigen van 381,4 miljoen EUR, en van 425 frauduleuze onregelmatigheden aan de inkomstenzijde, die een totale waarde vertegenwoordigen van 79,7 miljoen EUR; benadrukt dat deze cijfers geen goed beeld geven van de werkelijke omvang van de fraude, die waarschijnlijk aanzienlijk groter is; benadrukt voorts dat niet alle fraude gepleegd wordt door criminele organisaties, en dat met name fraude aan de uitgavenzijde vaak gepleegd wordt door personen of individuele bedrijven en soms zelfs door hoge ambtenaren of regeringsfunctionarissen;

26.

merkt op dat uit recente studies blijkt dat er ook als het gaat om EU-overheidsopdrachten sprake is van penetratie door de georganiseerde misdaad, waarbij het gaat om een bedrag tussen de 2,7 % en 3,6 % van de totale uitgaven; betreurt dat hieruit geconcludeerd kan worden dat in de periode 2014-2020 mogelijk 1,9 miljard tot 2,6 miljard EUR van de EU-cohesiefondsen door de georganiseerde misdaad zijn verduisterd; merkt op dat de betrouwbaarheid van deze ramingen niet optimaal is omdat er gegevens ontbreken, maar dat deze ramingen toch een indicatie geven van de ernst van het probleem;

27.

stelt met bezorgdheid vast dat corruptie een vast onderdeel is van bijna alle activiteiten van criminele organisaties en een ernstige bedreiging vormt voor de financiële belangen van de EU, waarbij het verlies aan bbp wordt geschat op 170 miljard EUR tot 990 miljard EUR en de kosten voor de EU oplopen tot meer dan 5 miljard EUR per jaar louter voor openbare aanbestedingen (12);

28.

betreurt dat volgens Europol jaarlijks naar schatting 40 tot 60 miljard EUR verloren gaat aan criminele organisaties door een specifieke vorm van btw-fraude, te weten intracommunautaire ploffraude; benadrukt dat het grootste deel van de btw-verliezen door de lidstaten wordt gedragen, aangezien slechts 0,3 % van de geïnde btw-inkomsten naar de EU-begroting vloeit; benadrukt dat de eigen middelen uit de btw in 2019 niettemin 11,97 % van de totale EU-ontvangsten uitmaakten, hetgeen erop wijst dat de btw-verliezen ten gevolge van de activiteiten van criminele organisaties ernstige gevolgen hebben voor de inkomsten van de EU;

Audit- en controlemaatregelen tegen de georganiseerde misdaad

29.

betreurt de tekortkomingen die de Commissie heeft vastgesteld in haar verzameling en analyse van gegevens op het gebied van fraudebestrijding, in het gebruik van rapportagesystemen (zoals EDES en Arachne) door de lidstaten, en in de informatiestroom; merkt op dat de EU-wetgeving inzake de uitwisseling van informatie over grensoverschrijdende criminaliteit pas onlangs is geactualiseerd en niet alle bevoegde autoriteiten bestrijkt, waardoor er nog geen sprake is van een doeltreffende informatie-uitwisseling tussen EU-organen en lidstaten;

30.

beschouwt de PIF-richtlijn als een belangrijke stap op het gebied van de bescherming van de EU-begroting, aangezien deze voorziet in een gemeenschappelijke definitie van strafbare feiten en misbruik van middelen, alsook in harmonisatie van sancties wegens misdrijven tegen de financiële belangen van de EU; is ingenomen met het feit dat de richtlijn duidelijke verslagleggings- en onderzoeksprocedures bevat, dat het toezicht op het kader voor frauderisicobeheer erin is vastgelegd en dat de richtlijn het gebruik van informatie, databanken en gegevensanalyse door de lidstaten bevordert; is ingenomen met de recente beoordeling door de Commissie van de uitvoering van de PIF-richtlijn en met het feit dat alle lidstaten gemeld hebben dat ze de PIF-richtlijn volledig hebben omgezet (13); is echter bezorgd over de mate van overeenstemming van de nationale omzettingsmaatregelen met de richtlijn; herinnert eraan dat de Commissie heeft vastgesteld dat er in diverse lidstaten sprake is van conformiteitsproblemen; merkt op dat deze problemen onder meer betrekking hebben op de definitie van strafbare feiten (“fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt”, “witwassen van geld”, “corruptie”, “wederrechtelijke toe-eigening”), de aansprakelijkheid van en sancties met betrekking tot natuurlijke en rechtspersonen, en de verplichting van lidstaten om de Commissie jaarlijks statistische gegevens te verstrekken; dringt er bij de lidstaten op aan hun nationale wetgeving volledig af te stemmen op de vereisten van de PIF-richtlijn en dringt er bij de Commissie op aan de omzetting van de richtlijn door de lidstaten nauwlettend te volgen, aangezien een goede omzetting van de richtlijn van groot belang is om het EOM in staat te stellen doeltreffender onderzoek en vervolging in te stellen; dringt er bij de Commissie op aan alle stappen te nemen die nodig zijn om een correcte en volledige omzetting te waarborgen en zo nodig inbreukprocedures in gang te zetten;

31.

is verheugd over de instelling van het EOM, met zijn mandaat om strafbare feiten ten nadele van de EU-begroting te onderzoeken, te vervolgen en voor de rechter te brengen, als een belangrijke troef in de strijd tegen fraude en georganiseerde misdaad in de EU; dringt erop aan dat er aan het EOM voldoende financiële en personele middelen ter beschikking worden gesteld; verwacht dat het EOM met name op het gebied van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit in verband met de begroting van de Unie een duidelijke rol kan gaan spelen, omdat nationale autoriteiten geen grensoverschrijdende vervolging kunnen instellen en andere agentschappen van de EU, zoals Eurojust, Europol en OLAF, niet over de benodigde onderzoeks- en vervolgingsbevoegdheden beschikken; merkt op dat de kern van het mandaat van het EOM in de PIF-richtlijn wordt gedefinieerd en dat het hierbij onder meer gaat om de bestrijding van fraude met betrekking tot de ontvangsten en uitgaven van de Unie, btw-fraude, het witwassen van geld, corruptie en deelname aan criminele organisaties; beklemtoont dat deze aandachtspunten in het kader van de bestrijding van georganiseerde misdaad cruciaal zijn en gaat ervan uit dat het EOM daarom een doeltreffend instrument zal zijn voor de bestrijding van criminele organisaties wier activiteiten gevolgen hebben voor de begroting van de EU; betreurt dat vijf lidstaten zich nog niet bij het EOM hebben aangesloten en dringt er bij deze lidstaten op aan de nodige stappen te ondernemen om zich bij het EOM aan te sluiten; verzoekt de Commissie om tot die tijd het toezicht op die lidstaten te intensiveren; betreurt dat er achterstanden zijn wat betreft de benoeming van gedelegeerde Europese aanklagers en dat met name Slovenië tekortschiet en dat ook in veel andere landen de benoeming van gedelegeerde Europese aanklagers aanzienlijke vertraging heeft opgelopen; benadrukt dat dit in hoge mate afbreuk doet aan de efficiëntie en doeltreffendheid van de pan-Europese bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;

32.

benadrukt dat milieudelicten met een grensoverschrijdende dimensie die de biodiversiteit en de natuurlijke hulpbronnen aantasten, zoals de illegale handel in planten en dieren, illegale houtkap en houthandel en illegale afvalhandel, beter moeten worden aangepakt; verzoekt de Commissie de aanzet te geven tot de uitbreiding van het mandaat van het EOM tot grensoverschrijdende milieudelicten;

33.

betreurt dat de Commissie voor het EOM een personeelsplan heeft opgesteld dat zodanig is dat het EOM niet in staat is zijn mandaat doeltreffend uit te voeren; benadrukt dat het EOM moet kunnen beschikken over voldoende personeel om zich van zijn belangrijkste taak te kunnen kwijten: het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit die gevolgen heeft voor de Europese begroting; betreurt dat het EOM momenteel niet over voldoende dossieranalisten en financieel rechercheurs beschikt om de activiteiten van de gedelegeerde Europese aanklagers op het gebied van vervolging te ondersteunen; betreurt dat het operationele personeel van het EOM zich momenteel voornamelijk richt op het registreren van zaken en niet op vervolging; betreurt dat het EOM heeft aangegeven dat het dringend behoefte heeft aan meer gekwalificeerde juridische deskundigen en IT’ers en administratief personeel om de werkzaamheden soepel te laten verlopen; benadrukt dat het EOM naast het gewone aantal zaken per jaar (2 000 dossiers) ook nog een achterstand van 3 000 dossiers heeft weg te werken; maakt zich zorgen dat de werkdruk van het EOM de komende jaren nog verder zal toenemen vanwege de ongekend hoge bedragen die in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden gemobiliseerd en vanwege de versnelde afhandeling van aanbestedingsprocedures tijdens de COVID-19-crisis; benadrukt dat het door de Commissie opgestelde personeelsplan voor het EOM voor 2022 ontoereikend is om de door het EOM aangegeven problemen op te lossen; wijst erop dat als het EOM eenmaal volledig operationeel is, de besparingen dankzij het feit dat de EU-begroting beschermd wordt groter zullen zijn dan de kosten die het EOM met zich meebrengt; verzoekt de Commissie met klem om de begroting van het EOM te verhogen en ervoor te zorgen dat het EOM over meer personeel kan beschikken, zodat het EOM zijn volledige potentieel op het gebied van de bestrijding van criminaliteit kan bereiken;

34.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) en met de nadruk die daarin wordt gelegd op het stimuleren van een doeltreffende en vlotte informatie-uitwisseling tussen EU-organen en lidstaten, bijvoorbeeld door te zorgen voor een betere interoperabiliteit tussen EU-informatiesystemen en door te zorgen voor koppeling van relevante databanken in alle lidstaten; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving te stroomlijnen en zich ervoor in te zetten dat het potentieel van bestaande instrumenten, zoals het Europees multidisciplinair platform tegen criminaliteitsdreiging (Empact), ten volle wordt benut; is ingenomen met het streven van de Commissie om de informatie-uitwisseling en de samenwerking tussen Europol, Eurojust en niet-EU-landen te verbeteren;

35.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om infiltratie van de georganiseerde misdaad in de legale economie te voorkomen, bijvoorbeeld door het EU-kader tegen het witwassen van geld en de huidige EU-corruptiebestrijdingsregels te herzien; is ingenomen met de inspanningen die de Commissie wil verrichten om de rechtshandhaving klaar te stomen voor het digitale tijdperk;

36.

merkt op dat het witwassen van geld criminelen in staat stelt de herkomst van hun geld verborgen te houden en dat het aanbieden van witwasdiensten een winstgevende activiteit is geworden voor criminele organisaties; benadrukt dat deze activiteit aanzienlijke gevolgen heeft voor de financiële belangen van de Unie en haar lidstaten, aangezien maar liefst 98 % van de geraamde criminele opbrengsten niet in beslag wordt genomen, maar in handen blijft van criminelen; is van mening dat de bestrijding van het witwassen van geld van cruciaal belang is om misbruik van middelen door criminele organisaties te voorkomen; maakt zich ernstig zorgen over de bevindingen van de Europese Rekenkamer (14) dat de EU-inspanningen ter preventie van witwassen gefragmenteerd zijn en gekenmerkt worden door een gebrekkige coördinatie, dat het bestaande rechtskader inconsistent is en nog niet in alle lidstaten is omgezet, en dat criminelen hiervan kunnen profiteren; is ingenomen met het nieuwe wetgevingspakket van de Commissie tot herziening van het AML/CTF-kader, dat één pakket regels omvat waarmee een belangrijke stap voorwaarts wordt gezet in de strijd tegen witwassen en dat een uniforme toepassing van de AML/CTF-wetgeving mogelijk zal maken;

37.

is met name ingenomen met het voorstel voor de oprichting van een nieuw EU-agentschap, de autoriteit voor de bestrijding van witwassen (AMLA) en benadrukt dat de AMLA over voldoende personele en financiële middelen moet kunnen beschikken om goed te kunnen functioneren; betreurt dat de AMLA vermoedelijk pas in 2023 zal worden opgericht en niet eerder dan in 2026 volledig operationeel zal zijn; benadrukt dat er dringend oplossingen gevonden moeten worden voor de huidige problemen op het gebied van AML/CTF en dat we niet nog meer tijd mogen verliezen; verzoekt de Commissie om concrete maatregelen voor te stellen om de huidige problemen aan te pakken voordat de AMLA volledig operationeel wordt;

38.

is voorts ingenomen met de nieuwe voorstellen van de Commissie inzake cryptoactiva, omdat de markten in cryptoactiva grotendeels ongereguleerd zijn en er op deze markten op grote schaal criminele organisaties actief zijn die ongestraft grote hoeveelheden zwart geld verplaatsen; merkt op dat, omdat het bezit van bepaalde cryptovaluta anoniem is, het gebruik ervan voor illegale doeleinden toeneemt; roept de lidstaten op om aanbieders van cryptovaluta aan te sporen transacties te analyseren en mogelijk criminele activiteiten in verband met de adressen van de begunstigden en ontvangers te beoordelen en ervoor te zorgen dat de antiwitwaswetgeving ten volle wordt geëerbiedigd als gebruikers cryptovaluta omzetten in echte valuta; wijst erop dat toezichtsorganen die toezicht houden op traditionele valuta ook toezicht moeten houden op cryptovaluta;

39.

merkt op dat financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s) een belangrijke rol spelen bij het opsporen van grensoverschrijdende gevallen van witwassen van geld en terrorismefinanciering (ML/TF); merkt op dat FIE’s in de EU op nationaal niveau opereren en dat de Commissie heeft vastgesteld dat de coördinatie en informatie-uitwisseling tussen nationale FIE’s ontoereikend is (15); betreurt dat er verschillen zijn als het gaat om de soorten gegevens die tussen FIE’s worden uitgewisseld en als het gaat om de omvang van de gegevensuitwisseling; merkt op dat dit de samenwerking tussen FIE’s belemmert, hetgeen op zijn beurt negatieve gevolgen heeft voor het vermogen van FIE’s om grensoverschrijdende criminaliteit tijdig op te sporen en te vervolgen;

40.

betreurt dat de nationale aanpak van de georganiseerde misdaad van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschilt, in die zin dat wetgeving, strategieën en operationele capaciteit uiteenlopen; merkt op dat dit ten dele te wijten is aan de uiteenlopende niveaus van omzetting en tenuitvoerlegging van EU-wetgeving; maakt zich zorgen over het feit dat de coördinatiediensten fraudebestrijding (Anti-Fraud Coordination Services — AFCO’s) in de lidstaten uiteenlopende taken en bevoegdheden hebben vanwege het feit dat hun mandaat niet nauwkeurig genoeg in de EU-wetgeving is omschreven, hetgeen de coördinatie op nationaal en EU-niveau bemoeilijkt; drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat inspanningen ter bestrijding van fraude met EU-middelen over het algemeen niet dezelfde prioriteit krijgen als inspanningen ter bestrijding van fraude met nationale middelen; wijst erop dat dit geïllustreerd wordt door het feit dat aan meer dan de helft van de onderzoeken van OLAF door de lidstaten geen follow-up wordt gegeven en het feit dat bij een nog veel geringer deel overgegaan wordt tot vervolging; betreurt ten zeerste dat sommige lidstaten de aanbevelingen van OLAF na afronding van een onderzoek nog altijd niet uitvoeren en geen gerechtelijke stappen zetten om frauduleus verkregen EU-middelen terug te vorderen; dringt er bij de Commissie op aan gebruik te maken van haar prerogatieven en de maatregelen te nemen die nodig zijn om een tijdige en correcte uitvoering van de EU-wetgeving te waarborgen;

41.

betreurt dat uit recent onderzoek is gebleken dat de bestrijding van fraude met EU-middelen in sommige lidstaten minder prioriteit krijgt dan de bestrijding van fraude met binnenlandse uitgaven; merkt op dat de Commissie de lidstaten heeft aangespoord nationale fraudebestrijdingsstrategieën te ontwikkelen, maar dat slechts 13 lidstaten dit ook daadwerkelijk hebben gedaan en dat geen van die lidstaten daarbij het door de Commissie verstrekte model heeft gebruikt; constateert met bezorgdheid dat deze verschillen tussen de lidstaten in de weg staan aan een doeltreffende samenwerking; dringt er daarom bij de Commissie op aan krachtiger stappen te nemen om de lidstaten ertoe te verplichten regelgeving vast te stellen ter voorkoming van fraude ten nadele van de EU;

Conclusies

42.

verzoekt de Commissie een gemeenschappelijke aanpak te ontwikkelen voor de beoordeling van de gevolgen van de georganiseerde misdaad voor de middelen van de EU, en een evaluatie uit te voeren van de doeltreffendheid van de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om dit probleem aan te pakken; vindt tijdige, volledige en doeltreffende informatie-uitwisseling van cruciaal belang en wijst er daarom nogmaals op dat het belangrijk is dat definities geharmoniseerd worden om ervoor te zorgen dat gegevens waarover men in EU-instanties en in de lidstaten beschikt vergelijkbaar zijn, zodat de gevolgen van de activiteiten van de georganiseerde misdaad voor de middelen van de EU geraamd kunnen worden en snel actie ondernomen kan worden om deze vorm van misdaad te bestrijden;

43.

maakt zich zorgen over het feit dat het huidige systeem van uiteenlopende nationale benaderingen een doeltreffende, grensoverschrijdende aanpak van het probleem in de weg staat, waardoor criminelen de kans krijgen hun activiteiten ongestraft voort te zetten; roept de lidstaten op nauw met de EU-organen en met elkaar samen te werken en bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad gebruik te maken van de instrumenten en diensten waarin de Unie voorziet om de gegevensuitwisseling te optimaliseren en grensoverschrijdende operaties gericht op de aanpak van georganiseerde misdaad ten nadele van de EU-begroting mogelijk te maken;

44.

dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan een meer samenhangend gebruik te overwegen van alle beschikbare instrumenten om fraude op te sporen en aan te pakken, met name het IT-platform Arachne en EDES; benadrukt dat de interoperabiliteit van Arachne, EDES en institutionele en nationale databanken van cruciaal belang is voor een doeltreffende informatie-uitwisseling met het oog op het voorkomen en opsporen van fraude ten nadele van de EU-begroting; betreurt dat Arachne en EDES momenteel een beperkte werkingssfeer hebben en dat de bekendheid en het gebruik van deze instrumenten in de lidstaten te wensen overlaat; wijst er in dit kader op dat EDES wordt toegepast bij fondsen in direct en in indirect beheer, maar niet bij fondsen in gedeeld beheer, hoewel die laatste ongeveer 80 % van de EU-uitgaven vertegenwoordigen; verzoekt de Commissie ook fondsen onder gedeeld beheer onder het toepassingsgebied van EDES te laten vallen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de lidstaten in de Raad om toepassing van Arachne verplicht te stellen; verzoekt de Commissie het kader voor gegevensuitwisseling tussen EU-instellingen en met de lidstaten opnieuw te bekijken om ervoor te zorgen dat de informatie-uitwisseling zo efficiënt mogelijk verloopt waarbij evenwel de vereisten op het gebied van gegevensbescherming in acht moeten worden genomen;

45.

verzoekt de Commissie de lidstaten ondersteuning te bieden door te voorzien in opleidingen voor nationale autoriteiten, zodat deze de kennis kunnen verwerven die nodig is om instrumenten als EDES en Arachne zo doeltreffend mogelijk en in overeenstemming met de normen van de EU inzake verslaglegging te gebruiken; verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten in kaart te brengen tegen welke problemen nationale autoriteiten aanlopen als zij EDES en Arachne gebruiken, en aanbevelingen te doen voor het gebruik van deze instrumenten, de bestaande algemene richtsnoeren te verbeteren en de gebruikersvriendelijkheid van deze instrumenten te vergroten; betreurt dat sommige lidstaten bezwaren hebben tegen het gebruik van deze instrumenten omdat zij vrezen dat dit zal leiden tot bureaucratische rompslomp; beklemtoont dat deze instrumenten, als ze worden toegepast zoals bedoeld, de bureaucratische rompslomp juist kunnen verminderen; verzoekt de lidstaten hun eerder ingenomen standpunt te heroverwegen en verzoekt de Commissie om de voordelen van EDES en Arachne nog meer onder de aandacht van de lidstaten te brengen; pleit voor invoering van opleidingsprogramma’s inzake de bestrijding van witwaspraktijken, om autoriteiten te leren hoe zij potentiële fraude kunnen herkennen voordat tot uitbetaling van middelen wordt overgegaan, in het kader waarvan met name aandacht wordt besteed aan het “ken-uw-cliënt”-beginsel en geheime betrokkenheid van publiek prominente personen bij GLB-subsidies en -projecten;

46.

beschouwt de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (16), waarin gemeenschappelijke regels worden vastgesteld voor de Europese structuur- en investeringsfondsen, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus en het Cohesiefonds, als een ander belangrijk element om misbruik van EU-middelen door de georganiseerde misdaad te voorkomen;

47.

benadrukt dat het minder winstgevend maken van criminele activiteiten een belangrijke bijdrage kan leveren aan de bestrijding van de georganiseerde misdaad; herinnert in dit kader aan de werkzaamheden van OLAF en wijst erop dat de onderzoeken van OLAF een belangrijk instrument zijn in de strijd tegen fraude; betreurt dat het percentage tenlasteleggingen na aanbevelingen van Olaf aan de lidstaten laag is en een neerwaartse tendens vertoont, in die zin dat het percentage in de periode 2007-2014 op 53 % lag en in de periode 2016-2020 gedaald is naar 37 %; merkt voorts op dat de afgelopen jaren niet is onderzocht in hoeverre op aanbeveling van OLAF terug te vorderen bedragen ook daadwerkelijk zijn teruggevorderd en dat dit voor het laatst onderzocht werd voor de periode 2002-2016 en dat het terugvorderingspercentage toen op 30 % lag; verzoekt OLAF en de Commissie onderzoek in te stellen naar de redenen hiervoor en verzoekt de lidstaten te voldoen aan hun wettelijke verplichting om de middelen terug te vorderen en nauw samen te werken met de organen van de Unie om ervoor te zorgen dat door de georganiseerde misdaad toegeëigende middelen daadwerkelijk worden teruggevorderd, aangezien maar liefst 98 % van de geraamde criminele opbrengsten niet in beslag wordt genomen, maar in handen blijft van criminelen; verzoekt OLAF informatie te verzamelen over het percentage middelen dat na zijn financiële aanbevelingen daadwerkelijk wordt teruggevorderd en deze informatie in zijn jaarverslagen te publiceren; is van mening dat een daadkrachtige aanpak met betrekking tot het terugvorderen van middelen, onder meer in de vorm van conservatoir beslag of op waarde gebaseerde confiscatie, criminele organisaties ervan kan weerhouden fraude te plegen ten nadele van de Europese Unie en op die manier de financiële belangen van de Unie kan helpen beschermen; dringt er bij de lidstaten op aan meer door fraude verkregen inkomsten terug te vorderen en meer aandacht te besteden aan preventie; verzoekt de Commissie na te denken over mogelijkheden om de huidige versnipperde aanpak op het gebied van terugvordering van vermogen aan te vullen door instelling van een EU-breed orgaan met als taak te zorgen voor tijdige en doeltreffende terugvordering van EU-middelen;

48.

is van oordeel dat de preventie van fraude en de bestrijding van georganiseerde misdaad voor beheers-, certificerings- en controle-instanties prioritaire aandachtsgebieden moeten zijn, en dat op deze gebieden gespecialiseerd financieel onderzoek moet worden verricht; is van mening dat er in het kader van de bestrijding van criminele organisaties ook behoefte is aan striktere regels en maatregelen inzake de bevriezing en confiscatie van vermogensbestanddelen, waarbij wordt voorzien in de tijdelijke inbeslagname, waar passend, van goederen die evenveel waard zijn als de opbrengsten van misdrijven, zodat voorkomen wordt dat deze opbrengsten van misdrijven worden overgedragen of vervreemd voordat de strafprocedure is afgerond; wijst erop dat het van fundamenteel belang is dat alles in het werk wordt gesteld om ervoor te zorgen dat op frauduleuze wijze verkregen EU-middelen worden teruggevorderd; pleit met klem voor doeltreffender onderzoek om de structuren van de georganiseerde misdaad te verstoren en benadrukt dat rechtshandhavingsautoriteiten ervoor moeten zorgen dat zij altijd een voorsprong hebben op criminelen die in toenemende mate nieuwe technologieën gebruiken en elke kans grijpen om hun illegale activiteiten uit te breiden, zowel online als offline;

o

o o

49.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.

(2)  PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43.

(3)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(4)  PB L 172 van 17.5.2021, blz. 110.

(5)  PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(6)  PB L 274 van 28.10.2019, blz. 1.

(7)  https://www.oecd.org/gov/ethics/prevention-fraud-corruption-european-funds.pdf

(8)  https://ec.europa.eu/sfc/sites/default/files/EN-ORI-General%20Guidelines%20on%20National%20Anti-Fraud%20Strategies%20ARES%282016%296943965.pdf

(9)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0337.

(10)  Jaarverslag OLAF 2020.

(11)  PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17.

(12)  Rand Europe, 2016, The Cost of Non-Europe in the area of Organised Crime and Corruption: Annex II: Corruption.

(13)  Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2021)0536).

(14)  Speciaal verslag nr. 13/2021 van de Europese Rekenkamer “De EU-inspanningen ter bestrijding van witwassen in de bankensector zijn gefragmenteerd en de uitvoering ervan is ontoereikend”.

(15)  Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2021)0190. Effectbeoordeling bij het pakket inzake de bestrijding van het witwassen van geld, 20 juli 2021.

(16)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).


Top