EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 10.12.2021
COM(2021) 770 final
2021/0402(NLE)
Voorstel voor een
AANBEVELING VAN DE RAAD
betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt
{SWD(2021) 367 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
In de politieke beleidslijnen van de Commissie verklaart Commissievoorzitter Ursula von der Leyen dat zij voornemens is “belemmeringen op het gebied van onderwijs [weg te nemen] en de toegang tot hoogwaardig onderwijs [te] verbeteren”, en wijst zij op het belang van inclusie en kwaliteit in een leven lang leren zoals vastgelegd in de Europese pijler van sociale rechten. Vervolgens heeft de Commissie een strategie voorgesteld om mensen te helpen vaardigheden te ontwikkelen in een snel veranderende arbeidsmarkt en heeft zij in de Europese vaardighedenagenda (juli 2020) een nieuw initiatief op het gebied van microcredentials voorgesteld. In haar mededeling over het tot stand brengen van de Europese onderwijsruimte tegen 2025 (september 2020) kondigde de Commissie een voorstel aan voor een aanbeveling van de Raad om het vertrouwen in microcredentials in heel Europa te helpen opbouwen. In de mededeling staat dat de aanbeveling tot doel zou hebben tegen 2025 alle nodige stappen te zetten voor microcredentials. Een actie voor een Europese benadering van microcredentials is daarom opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2021 onder de grote ambitie “Bevordering van onze Europese levenswijze”. Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake microcredentials wordt samen met het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad betreffende individuele leerrekeningen ingediend.
(1)Met de voorgestelde aanbeveling aan te pakken uitdagingen:
In Europa moeten mensen hun kennis, vaardigheden en competenties voortdurend bijspijkeren om de kloof te dichten tussen hun educatie en de behoeften van een snel veranderende arbeidsmarkt.
De COVID‑19-crisis heeft geleid tot een snelle groei van de vraag naar korte, op maat gesneden leermogelijkheden. Deze vraag naar nieuwe vormen van leren heeft geleid tot een overeenkomstige toename van de belangstelling voor microcredentials die de leerresultaten van deze korte leerervaringen certificeren.
Er wordt verwacht dat deze vraag zal blijven bestaan tijdens het herstel van de pandemie en in de daaropvolgende jaren. Door de groene en de digitale transitie, gefaciliteerd door het financieringsprogramma NextGenerationEU, is ook een nieuwe vraag ontstaan van lerenden, werknemers en werkzoekenden die zich willen bijscholen en omscholen. Deze lerenden, werknemers en werkzoekenden willen hun inzetbaarheid en loopbaanontwikkeling waarborgen. Ook willen zij toegang krijgen tot verdere studies en leren voor hun eigen persoonlijke ontwikkeling.
In heel Europa en de rest van de wereld ontwikkelt een breed scala aan openbare en particuliere aanbieders in een snel tempo leermogelijkheden die korter zijn dan traditionele opleidingen in antwoord op de vraag naar meer flexibele opleidings- en onderwijsvormen waarin de lerende centraal staat. Dergelijke onderwijs- en opleidingsvormen kunnen worden omschreven als levenslang en “levensbreed” leren en vinden plaats in verschillende omgevingen (op het werk, thuis, met mensen die al werken, en met mensen die momenteel niet werken). Microcredentials maken de doelgerichte, flexibele verwerving en erkenning van kennis, vaardigheden en competenties mogelijk om tegemoet te komen aan nieuwe en opkomende behoeften in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Belangrijk is dat microcredentials niet in de plaats komen van traditionele kwalificaties. In plaats daarvan kunnen zij een aanvulling vormen op traditionele kwalificaties en dienen zij als levenslange leermogelijkheden voor iedereen. Dankzij hun flexibele karakter kunnen microcredentials door uiteenlopende aanbieders worden ontwikkeld en geleverd in tal van verschillende formele, niet-formele en informele leeromgevingen.
Tot op heden is er geen gemeenschappelijke definitie van microcredentials en ontbreken de normen om ze te beschrijven en te erkennen. Dit leidt tot bezorgdheid over hun waarde, kwaliteit, erkenning, transparantie en meeneembaarheid (meeneembaarheid tussen en binnen onderwijs- en opleidingssectoren, meeneembaarheid op de arbeidsmarkt en meeneembaarheid tussen landen). Dit beperkt het vertrouwen, het begrip, de bredere acceptatie en het gebruik, hetgeen op zijn beurt het potentieel van microcredentials beperkt om flexibele leer- en loopbaantrajecten te ondersteunen.
Microcredentials kunnen ook worden gebruikt als onderdeel van gerichte maatregelen om inclusie te ondersteunen en de toegang tot onderwijs, opleiding en carrièremogelijkheden voor een breder scala aan lerenden te vergemakkelijken. Dit breder scala aan lerenden omvat kansarme en kwetsbare groepen (zoals personen met een handicap, ouderen, laaggekwalificeerde/laaggeschoolde personen, minderheden, personen met een migratieachtergrond, vluchtelingen en kansarmen vanwege hun geografische situatie en/of hun sociaal-economische achterstandspositie). Microcredentials kunnen ook doelgericht worden gebruikt om uitdagingen binnen onderwijs- en opleidingsstelsels en arbeidsmarkten aan te pakken, met inbegrip van gender- en andere discriminerende stereotypen (bv. met betrekking tot studiekeuzes en onderwijspraktijken en -materiaal), ter ondersteuning van een vlottere overgang van school naar werk.
Doelstelling en toepassingsgebied van het voorstel:
In het algemeen zal het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad inzake microcredentials bijdragen tot de uitvoering van de beginselen 1 en 4 van de Europese pijler van sociale rechten door de leermogelijkheden voor iedereen uit te breiden en een leven lang de toegang tot flexibelere leertrajecten te vergemakkelijken, en door ondersteuning van het recht op tijdige en op maat gesneden hulp bij het verbeteren van ieders vooruitzichten om een baan te vinden of zich als zelfstandige te vestigen, met inbegrip van het recht op ondersteuning bij opleiding en herscholing.
Het voorstel heeft met name tot doel:
·mensen in staat te stellen de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die zij nodig hebben om succes te hebben in een veranderende arbeidsmarkt en samenleving, zodat zij ten volle kunnen profiteren van een sociaal rechtvaardig herstel van COVID‑19 en van rechtvaardige transities naar de groene en digitale economie;
·de paraatheid van aanbieders van microcredentials te ondersteunen om de flexibiliteit van het leeraanbod te vergroten zodat mensen hun eigen persoonlijke leer- en loopbaantrajecten kunnen ontwikkelen;
·inclusiviteit en gelijke kansen te bevorderen, bij te dragen tot het bereiken van veerkracht, sociale rechtvaardigheid en welvaart voor iedereen, in een context van demografische veranderingen en in alle fasen van de conjunctuurcycli.
Om deze doelstellingen te bereiken, bevat het voorstel voor een aanbeveling van de Raad een Europese benadering die de lidstaten aanbeveelt om:
·een gemeenschappelijk EU-definitie, -normen en -beginselen toe te passen voor het ontwerp, de afgifte en de meeneembaarheid van microcredentials;
·het ecosysteem voor microcredentials te ontwikkelen;
·het potentieel van microcredentials te benutten ter ondersteuning van een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.
Het doel is om microcredentials op coherente wijze te ontwikkelen, te gebruiken en te vergelijken tussen de lidstaten, belanghebbenden en de verschillende aanbieders (van onderwijs- en opleidingsinstellingen tot particuliere ondernemingen) in verschillende sectoren, vakgebieden en landen.
Het voorstel heeft tot doel de lopende werkzaamheden op het gebied van microcredentials door de lidstaten, belanghebbenden en diverse groepen aanbieders in de EU te ondersteunen. Het voorstel biedt belangrijke hulpmiddelen en richtsnoeren voor deze aanbieders en anderen die interesse hebben om de mogelijkheden van microcredentials te onderzoeken. Deze belangrijke hulpmiddelen en richtsnoeren zullen de waarde, de kwaliteit, de erkenning, de transparantie, de meeneembaarheid en het gebruik van microcredentials op consistente en coherente manier ondersteunen. Ze zullen derhalve bijdragen tot een cultuur van levenslang leren en de inzetbaarheid van mensen vergroten.
Het voorstel respecteert ten volle de diversiteit en de flexibiliteit van microcredentials. Daarom wordt in het voorstel niet voorgesteld om nieuwe systemen of soorten microcredentials te creëren. Het voorstel beoogt de bereidheid van lidstaten en aanbieders te ondersteunen om: i) microcredentials optimaal te benutten ter bevordering van een leven lang leren en ii) de bestaande instrumenten voor het ontwikkelen van microcredentials maximaal te gebruiken.
Het voorstel is niet bedoeld om bestaande nationale procedures voor de organisatie van onderwijs en opleiding, werkgelegenheid of arbeidsmarkten te vervangen. Microcredentials vormen hier een aanvulling op. Bovendien bouwt het voorstel voor een aanbeveling van de Raad voort op (en beveelt eventuele aanpassing aan van) bestaande regels voor administratieve processen en bestuursmechanismen op nationaal en institutioneel niveau (bv. op het gebied van kwaliteitsborgings- en erkenningsprocedures).
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De voorgestelde aanbeveling van de Raad strookt met en vormt een aanvulling op andere initiatieven van de Unie op het gebied van een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.
De aanbeveling volgt op de mededeling over het tot stand brengen van de Europese onderwijsruimte tegen 2025, de Europese vaardighedenagenda en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten dat op 4 maart 2021 is vastgesteld. In dit actieplan wordt verwezen naar microcredentials als innovatieve instrumenten die “flexibele leertrajecten mogelijk [kunnen] maken en werknemers bij hun baan of tijdens professionele transities [kunnen] ondersteunen”. Microcredentials zullen ook een belangrijke rol spelen bij het bereiken van de doelstelling voor 2030 om jaarlijks 60 % van alle volwassenen aan opleiding te laten deelnemen. Dit is een van de drie kerndoelen van de EU die tijdens de sociale top van Porto door de leiders van de EU in de Verklaring van Porto van 8 mei 2021 en in de conclusies van de Europese Raad van 25 juni 2021 positief werden onthaald.
Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake microcredentials zal tegelijk met het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad betreffende individuele leerrekeningen worden vastgesteld. Het doel van beide acties is personen in staat te stellen vaardigheden te ontwikkelen en deze gedurende hun hele leven te laten erkennen.
De Commissie heeft ook een aanbeveling vastgesteld over “doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID‑19-crisis” (de “EASE”-aanbeveling). Met deze aanbeveling werd beoogd de transities op de arbeidsmarkt en een banenrijk herstel van COVID‑19 te vergemakkelijken, met name door mogelijkheden voor bijscholing en omscholing te ondersteunen. In dit verband kunnen korte opleidingen, die met name door microcredentials worden gecertificeerd, een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van de inzetbaarheid van werknemers.
In zijn resolutie van 18 februari 2021 betreffende “een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021‑2030)”, verzoekt de Raad om:
“[versterking] van de sleutelrol van de stelsels voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en ‑opleiding bij het ondersteunen van een leven lang leren en het bereiken van een meer diverse studentenpopulatie. Het concept en gebruik van microcredentials verkennen, kan helpen om de leermogelijkheden te verruimen en de rol van hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding op het gebied van een leven lang leren te versterken door flexibelere en modulaire leermogelijkheden te bieden en inclusievere leertrajecten aan te reiken”.
In zijn conclusies over kansengelijkheid en inclusie in onderwijs en opleiding ter bevordering van onderwijssucces voor iedereen verzoekt de Raad de lidstaten om:
“het aanbieden van leermogelijkheden voor alle lerenden aan te moedigen om gedurende het hele leven flexibele onderwijs- en opleidingstrajecten aan te gaan, onder meer door eerder onderwijs te valideren, ook in niet-formele en informele omgevingen en in het kader van flexibele benaderingen, onder meer door het concept en het gebruik van een Europese benadering van microcredentials te onderzoeken, zonder afbreuk te doen aan het kernbeginsel van volledige studieprogramma’s in het initieel onderwijs en de initiële opleiding”.
Ook wordt benadrukt dat “volwassenen meer in [hoger onderwijs] kunnen worden betrokken, [dat hoger onderwijs] bij- en omscholing [kan] bevorderen en een rol [kan] spelen in een leven lang leren via flexibele alternatieven voor volledige programma’s, door het concept en het gebruik van een Europese benadering van microcredentials te onderzoeken”.
In de conclusies van de Raad over het initiatief “Europese universiteiten” verzoekt de Raad de Commissie en de lidstaten “gezamenlijk na te gaan welke stappen er nodig zijn om het gebruik van microcredentials in het hoger onderwijs te testen, teneinde de leermogelijkheden te helpen verruimen en de rol van instellingen voor hoger onderwijs in een leven lang leren te versterken”.
In de op 24 november 2020 vastgestelde aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en ‑opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht wordt de Commissie verzocht “het concept en het gebruik van microcredentials te onderzoeken, ook in beroepsonderwijs en ‑opleiding, in samenwerking met de lidstaten en relevante belanghebbenden, onder meer in het kader van de EKK-adviesgroep [EKK staat voor Europees kwalificatiekader], zoals voorgesteld in de Europese vaardighedenagenda”.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De voorgestelde aanbeveling van de Raad is in overeenstemming met de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
In artikel 165, lid 1, VWEU is bepaald dat de Unie bijdraagt “tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel”. In artikel 165, lid 2, VWEU wordt voorts gepreciseerd dat het optreden van de Unie op het gebied van onderwijs ten dele tot doel heeft “de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door de academische erkenning van diploma's en studietijdvakken aan te moedigen”.
In artikel 166, lid 1, VWEU is bepaald dat de Unie inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoert legt “waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding”.
Artikel 149 juncto artikel 292 VWEU vormt de rechtsgrondslag voor een gecoördineerde strategie inzake werkgelegenheid en ter bevordering van geschoolde, opgeleide en flexibele werknemers. Artikel 149 voorziet in de vaststelling van “stimuleringsmaatregelen [...] die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en hun werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen door middel van initiatieven ter ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, verstrekking van vergelijkende analyses en advies, alsmede bevordering van innoverende benaderingswijzen en evaluatie van ervaringen, in het bijzonder door gebruik te maken van proefprojecten”.
Dit voorstel eerbiedigt ten volle de verantwoordelijkheid van de lidstaten om hun eigen onderwijs- en opleidingsstelsels (met inbegrip van de inhoud van het onderwijs en hun culturele en taalkundige verscheidenheid) en hun werkgelegenheid en arbeidsmarkten te organiseren. Dit voorstel geeft uiting aan de aanvullende en ondersteunende rol van de EU en het vrijwillige karakter van de Europese samenwerking in deze stelsels. Het initiatief eerbiedigt ten volle de bevoegdheden van de Unie.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Dit voorstel heeft tot doel de huidige verkenning en ontwikkeling van microcredentials in de lidstaten te ondersteunen en te verbeteren, met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), door de besluitvorming in omvang en vorm over te laten aan de lidstaten.
De lidstaten zijn volledig en primair verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs en de organisatie van hun stelsels inzake onderwijs, opleidingen, werkgelegenheid en de arbeidsmarkt. Microcredentials verschillen echter sterk van land tot land en per sector, met uiteenlopende benaderingen van hun definitie, formaat en andere kenmerken. Gemeenschappelijke benaderingen voor de ontwikkeling en het gebruik van microcredentials op EU-niveau kunnen nationale inspanningen ondersteunen en versterken. Deze gemeenschappelijke benaderingen kunnen ook vertrouwen opbouwen bij de lidstaten en de belanghebbenden. Het is dan ook belangrijk dat er overeenstemming wordt bereikt over deze gemeenschappelijke benaderingen, zodat wordt vermeden dat er een wildgroei aan definities en normen voor microcredentials ontstaat die de kwaliteit, transparantie, grensoverschrijdende vergelijkbaarheid, erkenning en meeneembaarheid ervan op de interne markt van de EU zou belemmeren.
Een EU-initiatief op dit gebied is ook gerechtvaardigd om opwaartse sociaal-economische convergentie in de gehele economische en monetaire unie en in de EU in ruimere zin mogelijk te maken. Aangezien de vraag naar vaardigheden snel verandert binnen en tussen sectoren, waarvan sommige sterk door de groene en de digitale transitie worden beïnvloed, kan een betere toegang tot opleidingsmogelijkheden ook gunstig zijn voor de veerkracht van de arbeidsmarkten ten aanzien van schokken, zoals de schok ten gevolge van COVID‑19.
•Evenredigheid
Dit voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel van artikel 5, lid 4, VEU.
Noch de inhoud noch de vorm van deze voorgestelde aanbeveling van de Raad gaat verder dan noodzakelijk is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken. De voorgestelde acties staan in verhouding tot de nagestreefde doelstellingen, aangezien zij in overeenstemming zijn met de praktijken van de lidstaten en de diversiteit van de nationale stelsels. Bovendien zijn eventuele verbintenissen van de lidstaten vrijwillig van aard en blijft elke lidstaat vrij om te beslissen welke aanpak hij wil volgen. Het voorstel ondersteunt het onderzoek naar microcredentials dat in een aantal lidstaten reeds aan de gang is. Het voorstel voorziet in een gedifferentieerde aanpak die rekening houdt met de verschillende economische, financiële en sociale situaties van de lidstaten en hun uiteenlopende stelsels op het gebied van onderwijs, opleidingen, werkgelegenheid en de arbeidsmarkt.
• Keuze van instrument
Om de bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken, wordt in het VWEU, met name in artikel 165, lid 4, artikel 166, lid 4, artikel 149 juncto artikel 292, bepaald dat de Raad aanbevelingen vaststelt op basis van een voorstel van de Commissie. Een aanbeveling van de Raad is een geschikt instrument op het gebied van onderwijs, opleiding, werkgelegenheid en arbeidsmarkten, waarvoor de EU een ondersteunende verantwoordelijkheid draagt. Het is een instrument dat veelvuldig wordt gebruikt voor het optreden van de EU op deze gebieden. Als rechtsinstrument geeft een aanbeveling van de Raad blijk van de verbintenis van de lidstaten tot de opgenomen maatregelen en vormt een aanbeveling een sterke politieke basis voor samenwerking op deze gebieden, met volledige eerbiediging van de autoriteit van de lidstaten.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
•Raadpleging van belanghebbenden
De Europese Commissie heeft in 2020 en 2021 uitgebreid overleg gepleegd om standpunten van belanghebbenden te verzamelen. Na het verzamelen van de eerste feedback van deskundigen op dit gebied werden in 2020 en 2021 53 gerichte raadplegingen gehouden om de deelname van alle geïnteresseerde belanghebbenden en leden van het publiek te waarborgen.
Een belangrijke fase in deze raadpleging was de openbare raadpleging van april tot juli 2021, waarvoor meer dan 500 bijdragen uit 43 landen en meer dan 90 standpuntnota's werden ontvangen.
Tijdens dit raadplegingsproces heeft de Europese Commissie zich ertoe verbonden een beoordeling te geven van de nationale en EU-inspanningen om microcredentials te ontwikkelen.
Over het geheel genomen bestond er in alle categorieën belanghebbenden algemene overeenstemming over de noodzaak om een Europese benadering van microcredentials te ontwikkelen. Er zijn echter tegenstrijdige belangen en vooruitzichten naar voren gekomen met betrekking tot diverse aspecten, zoals: i) de werkdefinitie van microcredentials; ii) kwaliteitsborging en flexibiliteit; en iii) de rol van microcredentials.
De definitie van microcredentials die de Commissie ter raadpleging heeft voorgelegd, werd door een grote meerderheid van de belanghebbenden gesteund. Enkele suggesties waren onder meer om te verwijzen naar microcredentials als “kleine leervolumes” in plaats van “korte leerervaringen” om de definitie los te koppelen van een bepaald tijdsbestek. De voorgestelde standaardcomponent voor de beschrijving van een microcredential werd ook goed ontvangen door de meeste respondenten, die elk van de voorgestelde standaardelementen als essentieel of aanbevolen beschouwden.
De belanghebbenden waren van mening dat het voorstellen van een coherente aanpak van microcredentials op EU-niveau in dit verband de belangrijkste rol van de Unie was. De belanghebbenden achtten het ook bijzonder passend dat de EU zorgt voor eerlijke en transparante erkenningsprocedures en dat zij een duidelijke definitie geeft van microcredentials.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Het voorstel is gebaseerd op een breed scala aan verslagen en studies over bij- en omscholing. In het voorstel wordt ook ingegaan op de gevolgen van COVID‑19 en de digitale en de groene transitie voor de onderwijs- en opleidingsstelsels en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Specifieke input voor dit initiatief werd geleverd door: i) de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling; ii) het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding; iii) de Europese Stichting voor opleiding; iv) relevante Erasmus+-projecten; v) een verslag van het deskundigennetwerk op het gebied van de sociale dimensie van onderwijs en opleiding (NESET); en vi) het verslag van een adviesgroep over de rol van microcredentials in het hoger onderwijs. Deze informatie is opgenomen in het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie.
•Effectbeoordeling
Er is geen effectbeoordeling uitgevoerd aangezien: i) de activiteiten een aanvulling vormen op de initiatieven van de lidstaten; ii) de voorgestelde activiteiten vrijwillig van aard zijn; en iii) op grond van de reikwijdte van de verwachte effecten. Het voorstel is tot stand gekomen na gerichte studies, overleg met de lidstaten, een openbare raadpleging en tal van besprekingen met specifieke belanghebbenden.
In het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie wordt een breed scala aan recente onderzoeksgegevens beschreven, samen met de standpunten en ervaringen van Europese belanghebbenden ter ondersteuning van de voorgestelde aanbeveling. In het werkdocument van de diensten van de Commissie worden ook voorbeelden gegeven van bestaande beleidsmaatregelen en projecten op dit snel evoluerende gebied.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
•Grondrechten
Deze voorgestelde aanbeveling van de Raad eerbiedigt de grondrechten. De in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen worden bevorderd, namelijk het recht op onderwijs, het recht op toegang tot beroepsopleiding en bijscholing (artikel 14) en het recht op de bescherming van persoonsgegevens (artikel 8).
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Dit initiatief vergt geen extra middelen uit de EU-begroting.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplannen en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Ter ondersteuning van de uitvoering stelt de Commissie voor om, in samenwerking met de lidstaten, specifieke richtsnoeren, handboeken en andere concrete documenten te ontwikkelen. Dit alles wordt gebaseerd op feitenmateriaal, collegiale leeractiviteiten en vastgestelde goede praktijken. De lidstaten wordt aanbevolen de in de aanbeveling uiteengezette beginselen zo spoedig mogelijk toe te passen en een plan in te dienen met de overeenkomstige maatregelen die zij op nationaal niveau zullen nemen. De Commissie is voornemens over het gebruik van de aanbeveling verslag uit te brengen via relevante monitoring- en rapportagekaders van de Unie.
•Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
•Artikelsgewijze toelichting
In de aanbeveling worden richtsnoeren en acties voorgesteld die de lidstaten kunnen uitvoeren ter verbetering van de kwaliteit, transparantie en benutting van kleine leerervaringen die tot microcredentials leiden. Het voorstel bevat een reeks aanbevelingen aan de lidstaten, in overeenstemming met de nationale prioriteiten en omstandigheden. In het voorstel wordt de Commissie ook verzocht de lidstaten en belanghebbenden te ondersteunen, met name door samenwerking te vergemakkelijken en praktische richtsnoeren en instrumenten te ontwikkelen ter ondersteuning van de ontwikkeling en het gebruik van microcredentials. De aanbeveling bevat ook de toezegging van de Europese Commissie om de acties van de lidstaten op dit gebied aan te vullen en te ondersteunen.
In § 1-2 wordt aanbevolen dat de lidstaten een Europese benadering van microcredentials hanteren om: i) de leermogelijkheden voor mensen te verruimen; ii) de paraatheid van aanbieders van microcredentials te ondersteunen; en iii) inclusiviteit en gelijke kansen te bevorderen. Microcredentials zullen ook helpen om jaarlijks 60 % van alle volwassenen aan opleiding te laten deelnemen, een doelstelling die is vastgelegd in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en die positief is onthaald door de EU-leiders.
In § 3-4 wordt duidelijk gemaakt dat het toepassingsgebied van het voorstel erin bestaat een gemeenschappelijke Europese benadering voor het aanbieden van microcredentials op te zetten. Deze gemeenschappelijke aanpak omvat een definitie van microcredentials en richtsnoeren voor het ontwerpen, afgeven en beschrijven van microcredentials.
§ 5 bevat definities ten behoeve van de aanbeveling.
In § 6 wordt aanbevolen dat de lidstaten “standaardelementen van de Unie” vaststellen voor het beschrijven van een microcredential evenals beginselen van de Unie voor het ontwerp en de afgifte ervan, zoals uiteengezet in de bijlagen I en II.
§ 7-10 bevatten maatregelen om “ecosystemen voor microcredentials” te ontwikkelen binnen de evoluerende onderwijs- en opleidingsstelsels, arbeidsmarkten en samenleving.
In § 11-15 staan aanbevelingen voor gebruikswijzen van microcredentials in onderwijs- en opleidingsstelsels, het vaardighedenbeleid, het werkgelegenheids- en actief arbeidsmarktbeleid die tegemoetkomen aan de behoeften van een breed scala aan lerenden, werknemers, werkzoekenden en anderen, zodat zij ten volle kunnen profiteren van een sociaal rechtvaardig herstel van COVID‑19 en de rechtvaardige transitie naar de groene en digitale economie.
Daarnaast wordt voorgesteld het gebruik van microcredentials te bevorderen om bepaalde doelgroepen te helpen bij hun herintreding op de arbeidsmarkt, met name personen die een minimuminkomen ontvangen, langdurig werklozen en laaggeschoolden. Ook wordt voorgesteld het gebruik van microcredentials te bevorderen voor zelfstandigen en platformwerkers die misschien geen toegang hebben tot traditioneel onderwijs en opleiding, maar die gerichte ondersteuning nodig hebben om hun loopbaan vooruit te helpen. Microcredentials kunnen ook worden gebruikt om de resultaten te erkennen van verplichte of vereiste opleiding voor bepaalde banen en beroepen, bv. eerste hulp, handenarbeid, en het bedienen van machines voor bepaalde banen en beroepen.
In § 16-19 verwelkomt de Raad het voornemen van de Commissie om de ontwikkeling en het gebruik van microcredentials te ondersteunen door: i) EU-instrumenten en ‑diensten te ontwikkelen of aan te passen; ii) de samenwerking tussen de lidstaten en de belanghebbenden te bevorderen; iii) het Europass-platform te ontwikkelen; en iv) door verder onderzoek te ondersteunen naar de toepassing van de Europese benadering van microcredentials.
De uitvoering zal worden geschraagd door bestaande EU-instrumenten die de behoeften van individuen en organisaties ondersteunen, waaronder Europass en de digitale credentials van Europass ter ondersteuning van de meeneembaarheid en authenticiteit van microcredentials. De uitvoering zal ook worden ondersteund door het Europese studentenkaart-initiatief, dat studenten in staat zal stellen de resultaten van microcredentials elektronisch en veilig te delen met andere onderwijs- en opleidingsinstellingen. Tot slot zullen de financieringsprogramma's en -instrumenten van de EU bijdragen tot de invoering van korte leerervaringen die tot microcredentials leiden.
In § 20-22 worden de rapportagemechanismen voor de uitvoering van de aanbeveling vastgelegd.
In het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie wordt een breed scala aan recente onderzoeksgegevens beschreven, samen met de standpunten en ervaringen van Europese belanghebbenden ter ondersteuning van de voorgestelde aanbeveling. In het werkdocument van de diensten van de Commissie worden ook voorbeelden gegeven van bestaande beleidsmaatregelen en projecten op dit snel evoluerende gebied.
2021/0402 (NLE)
Voorstel voor een
AANBEVELING VAN DE RAAD
betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 149 en 292, 165 en 166,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)In Europa moeten steeds meer mensen hun kennis, vaardigheden en competenties bijspijkeren om de kloof te dichten tussen hun formele educatie en de behoeften van een snel veranderende maatschappij en arbeidsmarkt. Het herstel van de COVID‑19-pandemie en de digitale en de groene transitie hebben het tempo van de veranderingen in onze manier van leven, leren en werken versneld. De pandemie heeft de loopbaanvooruitzichten van zowel jongeren als volwassenen geschaad. Ook heeft de pandemie de werkloosheid vergroot en het lichamelijke, geestelijke en emotionele welzijn van honderden miljoenen mensen in Europa schade toegebracht.
(2)Een van de grootste uitdagingen waarmee Europese bedrijven en werkgevers worden geconfronteerd, is een ontoereikend aanbod van de juiste vaardigheden op de arbeidsmarkt van de EU. Tegelijkertijd worden werknemers geconfronteerd met ongekende veranderingen in de organisatie van het werk. Daarnaast veranderen de taakprofielen en de vaardigheidsvereisten fundamenteel als gevolg van de digitale en de groene transitie. Zoals uiteengezet in het besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid, moeten de lidstaten “iedereen in staat stellen te anticiperen op de behoeften van de arbeidsmarkt en zich daaraan beter aan te passen, met name door middel van voortdurende bij- en omscholing”. Dit is voor werknemers van essentieel belang om te kunnen inspelen op de behoeften van hun huidige baan of voor de overgang naar nieuwe banen en groeisectoren, zoals de groene en de digitale sector, met name in de context van de vergrijzing.
(3)Om hun persoonlijke, sociale, culturele en professionele vaardigheden te kunnen ontwikkelen, moeten mensen toegang hebben tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en tot leermogelijkheden die op verschillende manieren en in verschillende omgevingen worden aangeboden. Er werd gevraagd om de onderwijs- en opleidingsstelsels flexibeler in te richten en oplossingen te vinden voor leermogelijkheden die sterker op de lerende zijn gericht en die toegankelijker en inclusiever zijn voor een bredere reeks profielen. Niet-formele aanbieders van onderwijs en opleiding voorzien ook in deze behoefte door nieuwe en innovatieve mogelijkheden voor bij- en omscholing te bieden.
(4)Een doeltreffende cultuur van een leven lang leren is essentieel om ervoor te zorgen dat iedereen beschikt over de nodige vaardigheden om voorspoedig te groeien in de samenleving, de arbeidsmarkt en zijn of haar privéleven. Het is van essentieel belang dat mensen hun hele leven lang toegang hebben tot kwaliteitsvolle en relevante vormen van onderwijs en opleiding, bij- en omscholing. Mogelijkheden voor een leven lang leren moeten deel uitmaken van de langetermijnstrategie van onderwijs- en opleidingsinstellingen zodat zij beter kunnen inspelen op de snel veranderende behoeften van werkgevers en lerenden. Dit zou een diverser corpus van lerenden (met inbegrip van afgestudeerden van deze instellingen en andere lerende volwassenen) in staat stellen zich bij en om te scholen. Instellingen voor hoger onderwijs, instellingen voor beroepsonderwijs en ‑opleiding, en andere aanbieders van microcredentials moeten samenwerken om de recentste onderzoeksresultaten snel toe te passen bij het ontwerpen en actualiseren van leermogelijkheden.
(5)Microcredentials kunnen helpen bij het certificeren van de resultaten van deze kleine, op maat gesneden leerervaringen. Zij maken gerichte, flexibele verwerving van kennis, vaardigheden en competenties mogelijk om tegemoet te komen aan nieuwe en opkomende behoeften in de samenleving en op de arbeidsmarkt, zonder traditionele kwalificaties te vervangen. Microcredentials kunnen worden ontworpen en verstrekt door uiteenlopende aanbieders in tal van verschillende leeromgevingen (ongeacht of het om formele, niet-formele of informele leeromgevingen gaat).
(6)In Europa ontbreken vooralsnog een gemeenschappelijke definitie of normen voor microcredentials, ondanks het toenemende gebruik ervan. Daardoor is er een beperkt inzicht in microcredentials en het gebruik ervan zodat het potentieel van microcredentials om flexibele leer- en loopbaantrajecten te faciliteren niet ten volle kan worden benut.
(7)Volgens het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten heeft iedereen recht op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen, overal in de Europese Unie. Het vierde beginsel van de Europese pijler van sociale rechten bepaalt dat iedereen recht heeft op tijdige en op maat gesneden hulp bij het verbeteren van zijn of haar vooruitzichten om een baan te vinden of zich als zelfstandige te vestigen. Dit recht op hulp omvat het recht op ondersteuning bij opleiding en herscholing. In het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten wordt verwezen naar microcredentials als innovatieve instrumenten die “flexibele leertrajecten mogelijk [kunnen] maken en werknemers bij hun baan of tijdens professionele transities [kunnen] ondersteunen”. Microcredentials kunnen een rol spelen bij de verwezenlijking van de kerndoelen van de EU die tegen 2030 moeten worden gehaald, onder meer de doelstelling om jaarlijks minstens 60 % van alle volwassenen aan opleiding te laten deelnemen en een arbeidsparticipatie van ten minste 78 % te bereiken. Deze beide doelstellingen zijn tijdens de sociale top van Porto positief onthaald door de leiders van de EU, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld en werden vervolgens op 25 juni 2021 verwelkomd door de Europese Raad.
(8)Parallel met het actieplan heeft de Commissie ook een aanbeveling vastgesteld over “doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID‑19-crisis” (de “EASE”-aanbeveling). Deze aanbeveling biedt de lidstaten concrete beleidsrichtsnoeren zodat zij samenhangende beleidspakketten kunnen ontwikkelen om transities op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en een banenrijk herstel van COVID‑19 te bevorderen. De beleidsrichtsnoeren hebben onder meer betrekking op bij- en omscholingsmogelijkheden en steunmaatregelen.
(9)In de Europese vaardighedenagenda werd onder de twaalf vlaggenschipacties een nieuw initiatief aangekondigd voor een Europese benadering van microcredentials. Dit nieuwe initiatief is bedoeld om de kwaliteit, de transparantie en het gebruik van microcredentials in de hele EU te ondersteunen. In de vaardighedenagenda werd ook een initiatief aangekondigd op het gebied van individuele leerrekeningen om de bestaande lacunes bij de toegang tot opleidingen voor volwassenen in de werkende leeftijd te helpen dichten en mensen in staat te stellen met succes transities op de arbeidsmarkt te maken. Microcredentials kunnen worden gebruikt als onderdeel van de opleiding die aan mensen ter beschikking wordt gesteld om de werking van deze individuele leerrekeningen te ondersteunen.
(10)In haar mededeling over het tot stand brengen van de Europese onderwijsruimte tegen 2025 kondigde de Commissie aan te zullen werken aan de ontwikkeling van een Europese benadering van microcredentials om de leermogelijkheden te verruimen en de rol van instellingen voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en ‑opleiding op het gebied van een leven lang leren te versterken.
(11)In de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en ‑opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht wordt de Commissie verzocht “het concept en het gebruik van microcredentials te onderzoeken”.
(12)In de conclusies van de Raad over het initiatief “Europese universiteiten” — Een brug slaan tussen hoger onderwijs, onderzoek, innovatie en samenleving: de weg effenen voor een nieuwe dimensie in het Europese hoger onderwijs wordt benadrukt dat “microcredentials [...] een bijdrage kunnen leveren tot het verruimen van de leermogelijkheden, zodat een stap kan worden gezet in de richting van niet-traditionele leerders en kan worden voorzien in de behoefte aan nieuwe vaardigheden op de arbeidsmarkt; de leerervaring flexibeler en meer modulair maken; ondersteuning bieden bij de toegang tot het hoger onderwijs; en leerders, ongeacht hun eerdere kwalificaties of achtergrond, betrekken en omscholings- en bijscholingsmogelijkheden bevorderen, maar tegelijk kwalitatief hoogwaardig onderwijs waarborgen”.
(13)De ministers van Onderwijs van de Europese ruimte voor hoger onderwijs hebben zich er in het communiqué van Rome van het intergouvernementele Bolognaproces toe verbonden hun instellingen voor hoger onderwijs te helpen om: i) het leeraanbod te diversifiëren, en ii) te innoveren op het gebied van educatieve inhoud en aangeboden onderwijsvormen. Naast programma's voor volledige leergangen bieden veel instellingen voor hoger onderwijs kleinere leereenheden aan of zijn zij van plan deze aan te bieden. Deze kleinere leereenheden zullen lerenden in staat stellen hun culturele, professionele en transversale vaardigheden en competenties in verschillende stadia van hun leven te ontwikkelen of bij te werken. Via samenwerking binnen het Bolognaproces wordt onderzocht hoe en in welke mate deze kleinere, flexibele leereenheden, met inbegrip van die welke tot microcredentials leiden, kunnen worden gedefinieerd, ontwikkeld, uitgevoerd en erkend met behulp van gemeenschappelijke instrumenten.
(14)Onderwijs- en opleidingsstelsels moeten inspelen op de uiteenlopende individuele behoeften, vermogens en capaciteiten van alle lerenden. Zij moeten ook leermogelijkheden bieden aan iedereen, onder meer in niet-formele en informele omgevingen, zoals wordt onderstreept in de conclusies van de Raad over kansengelijkheid en inclusie in onderwijs en opleiding. Goed ontworpen microcredentials kunnen worden gebruikt als onderdeel van gerichte maatregelen om inclusie te ondersteunen en de toegang tot onderwijs en opleiding voor een breder scala aan lerenden te vergemakkelijken. Dit breder scala aan lerenden omvat kansarme en kwetsbare groepen (zoals personen met een handicap, ouderen, laaggekwalificeerde/laaggeschoolde personen, minderheden, personen met een migratieachtergrond, vluchtelingen en personen die kansarm zijn vanwege hun geografische situatie en/of hun sociaal-economische achterstand). Microcredentials kunnen ook worden gebruikt om het voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding te voorkomen en de overgang van school naar werk te ondersteunen. Met de verwachte toename van het aantal vluchtelingen en asielzoekers moeten er strategieën worden ontwikkeld om deze groepen doeltreffend te integreren in de onderwijs- en opleidingsstelsels en op de arbeidsmarkt. Begeleiding en wederzijds leren in de hele EU bij het ontwerpen van microcredentials kan inclusie bevorderen en ervoor zorgen dat lerenden uit alle groepen van de samenleving toegang hebben tot de voordelen ervan.
(15)Microcredentials kunnen ook de professionele ontwikkeling en mobiliteit van mensen in atypische vormen van werk ondersteunen, bijvoorbeeld in de platformeconomie. Platformwerkers hebben weinig toegang tot opleiding vanwege hun status van zelfstandige.
(16)Microcredentials kunnen een actieve rol spelen bij de uitvoering van EU-beleidsinitiatieven ter bevordering van de digitale en de groene transitie. Microcredentials kunnen: i) bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het geactualiseerde actieplan voor digitaal onderwijs om het aanbieden van flexibele en toegankelijke leermogelijkheden voor digitale vaardigheden te faciliteren; en ii) de doelstellingen helpen verwezenlijken van het “Digitaal kompas 2030” van de Commissie, een plan om tegen 2030 te komen tot een Europese bevolking met digitale vaardigheden en hooggekwalificeerde ICT-specialisten. Microcredentials kunnen ook een rol spelen bij de uitvoering van de Europese Green Deal, de groeistrategie die erop gericht is de economie en samenleving van de EU te transformeren en een duurzamer pad te laten inslaan.
(17)De aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader (EKK) voor een leven lang leren biedt een gemeenschappelijk referentiekader om mensen en organisaties te helpen bij het vergelijken van de verschillende kwalificatiesystemen en de bijbehorende kwalificatieniveaus. Als Europees referentiekader staat het EKK open voor alle soorten en niveaus van kwalificaties. Het EKK staat ook open voor microcredentials die zijn opgenomen in nationale kwalificatiekaders.
(18)In de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren werd de lidstaten verzocht om uiterlijk in 2018, overeenkomstig de nationale omstandigheden en kenmerken en op de wijze die hun passend lijkt, regelingen te hebben getroffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren. Deze validatieregelingen houden in dat mensen de kennis, vaardigheden en competenties die zij door niet-formeel en informeel leren hebben verworven, kunnen laten valideren. Op basis van deze validatieregelingen kunnen personen ook een volledige of, in voorkomend geval, een gedeeltelijke kwalificatie behalen. In de in 2020 verrichte evaluatie van de aanbeveling werd opgeroepen tot een sterkere ontwikkeling van de verbanden tussen validatie en microcredentials.
(19)In Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) is de basis vastgelegd voor het aanbieden van online-instrumenten aan de hand waarvan mensen hun loopbaan en de kwalificaties en vaardigheden die zij tijdens een leven lang leren hebben verworven, kunnen beheren, met authenticatiediensten die microcredentials meeneembaar maken.
(20)De relevantie, ontwikkeling en actualisering van microcredentials hangen af van: i) samenwerking en overleg tussen nationale overheden, onderwijs- en opleidingsorganisaties; en ii) sectorale en sectoroverschrijdende sociale dialoog (bij deze sociale dialoog moeten organisaties worden betrokken die zowel werknemers en werkgevers uit de particuliere als de openbare sector vertegenwoordigen; kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's); en professioneel en leidinggevend personeel).
(21)Deze aanbeveling is volledig in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
Doelstellingen
1.De lidstaten wordt aanbevolen een Europese benadering van microcredentials vast te stellen met als doel:
a)mensen in staat te stellen de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die zij nodig hebben om succes te hebben in een veranderende arbeidsmarkt en samenleving, zodat zij ten volle kunnen profiteren van een sociaal rechtvaardig herstel en van rechtvaardige transities naar de groene en digitale economie;
b)de paraatheid van aanbieders van microcredentials te ondersteunen om de transparantie en flexibiliteit van het leeraanbod te vergroten zodat mensen hun eigen persoonlijke leer- en loopbaantrajecten kunnen ontwikkelen;
c)inclusiviteit en gelijke kansen te bevorderen, en bij te dragen tot het bereiken van veerkracht, sociale rechtvaardigheid en welvaart voor iedereen, in een context van demografische veranderingen en in alle fasen van de conjunctuurcycli.
2.De lidstaten zouden microcredentials moeten gebruiken als instrument om jaarlijks 60 % van alle volwassenen aan opleiding te laten deelnemen, een doelstelling die is vastgelegd in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en die positief is onthaald door de EU-leiders.
Toepassingsgebied
3.Deze aanbeveling heeft betrekking op microcredentials en op het beleid ter ondersteuning van het doeltreffende ontwerp en gebruik ervan.
4.Microcredentials kunnen worden gebruikt ter aanvulling op en verbetering van ecosystemen op het gebied van onderwijs, opleiding, een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. De in deze aanbeveling beschreven maatregelen zijn niet bedoeld om initieel onderwijs, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en ‑opleiding, of traditionele kwalificaties te vervangen of te ontregelen. Het voorstel legt een gemeenschappelijke Europese benadering voor het huidige en toekomstige aanbod van microcredentials in de Europese Unie vast en bevat een definitie en richtsnoeren voor het ontwerp, de afgifte en de beschrijving van microcredentials om de kwaliteit, de transparantie en het gebruik ervan te bevorderen.
Definities
5.Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt verstaan onder:
a)“microcredential”: het bewijs van de leerresultaten die een lerende heeft behaald na een klein leervolume. Deze leerresultaten zijn beoordeeld aan de hand van transparante en duidelijk omschreven normen. Cursussen die leiden tot microcredentials zijn bedoeld om de lerende te voorzien van specifieke kennis, vaardigheden en competenties die beantwoorden aan maatschappelijke, persoonlijke, culturele of arbeidsmarktbehoeften. Microcredentials zijn eigendom van de lerende, kunnen worden gedeeld en zijn meeneembaar. Zij kunnen op zichzelf staan of tot bredere credentials worden gecombineerd. Zij worden ondersteund door kwaliteitsborging volgens overeengekomen normen in de betrokken sector of het betrokken activiteitengebied;
b)“aanbieders van microcredentials”: actoren, met inbegrip van onderwijs- en opleidingsinstellingen en -organisaties, sociale partners (d.w.z. organisaties die werknemers en werkgevers vertegenwoordigen), werkgevers en het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en nationale overheden, die microcredentials voor formeel, niet-formeel en informeel leren ontwerpen, verstrekken en afgeven;
c)“leeromgevingen”: de diverse fysieke, online, blended, virtuele en digitale locaties, contexten en culturen waarin mensen leren, die alle omgevingen omvatten waarin formeel, niet-formeel en informeel leren kan plaatsvinden;
d)“formeel leren”: leren in een georganiseerde en gestructureerde omgeving die specifiek voor leren is bestemd, dat doorgaans leidt tot de toekenning van een kwalificatie, gewoonlijk in de vorm van een certificaat of diploma; hieronder vallen de stelsels van algemeen onderwijs, initiële en tertiaire beroepsopleiding en hoger onderwijs;
e)“niet-formeel leren”: leren dat buiten het formele onderwijs en de formele opleiding plaatsvindt via geplande activiteiten wat betreft leerdoelen en leertijd, en met een bepaalde vorm van leerondersteuning;
f)“informeel leren”: leren dat voortvloeit uit dagelijkse bezigheden en ervaringen en dat niet georganiseerd of gestructureerd is in termen van doelen, tijd of leerondersteuning; het kan vanuit het perspectief van de lerende onbedoeld zijn;
g)“meeneembaarheid”: de mogelijkheid waarover een houder van een credential beschikt om een microcredential op te slaan in een systeem naar keuze, deze te delen met een partij naar keuze (nationaal of transnationaal) en de mogelijkheid waarover alle partijen bij de uitwisseling beschikken om de inhoud van de credential te begrijpen en de authenticiteit ervan te controleren;
h)“stapelbaarheid”: de mogelijkheid om verschillende microcredentials te combineren en logisch op elkaar te laten voortbouwen;
i)“beoordeling”: het proces dat of de methode die wordt gebruikt om de vaardigheden van personen die zijn verworven in formele, niet-formele of informele omgevingen te beoordelen, te meten en uiteindelijk te beschrijven. De beoordeling kan worden gecertificeerd door een derde partij, door de lerende zelf (zelfbeoordeling), of door beiden.
Definitie en standaardelementen van de Unie voor de beschrijving van een microcredential
6.De lidstaten zouden het volgende moeten vaststellen:
a)de definitie van microcredentials zoals vastgelegd in punt 5, a);
b)de standaardelementen van de Unie voor de beschrijving van een microcredential (zoals beschreven in bijlage I), met inbegrip van de volgende verplichte elementen:
1)identificatie van de lerende,
2)titel van de microcredential,
3)land/regio van de uitgevende instelling,
4)toekennende instantie,
5)datum van afgifte,
6)leerresultaten,
7)theoretische werkbelasting die nodig is om de leerresultaten te bereiken (waar mogelijk uitgedrukt in ECTS, het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten),
8)niveau (en cyclus, indien van toepassing) van de leerervaring die leidt tot de microcredential (Europees kwalificatiekader, kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs), indien van toepassing,
9)soort beoordeling,
10)vorm van deelname aan de leeractiviteit,
11)soort kwaliteitsborging die wordt gebruikt om de microcredential te onderbouwen;
c)de beginselen van de Unie voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials (zoals beschreven in bijlage II).
Ontwikkeling van het ecosysteem voor microcredentials
7.De lidstaten zouden de huidige en toekomstige ontwikkeling van microcredentials in formele leeromgevingen moeten bevorderen, onder meer door:
a)de instellingen voor hoger onderwijs te ondersteunen bij hun onderzoek van de rol van microcredentials om diverse lerenden leermogelijkheden te bieden, met name aan de hand van een breder, aantrekkelijk, inclusief en op de lerenden gericht aanbod van activiteiten op het gebied van een leven lang leren, onder meer door middel van de activiteiten van de Europese allianties van universiteiten;
b)de instellingen voor beroepsonderwijs- en ‑opleiding te ondersteunen bij hun onderzoek van de rol van microcredentials in het voortgezet beroepsonderwijs en de voortgezette beroepsopleiding ter ondersteuning van de bij- en omscholing van volwassenen, onder meer via de activiteiten van de expertisecentra voor beroepsonderwijs en ‑opleiding;
c)te zorgen voor beschikbare overheidsfinanciering voor de ontwikkeling en verstrekking van kleine onderwijs- en opleidingsprogramma's die tot microcredentials leiden, op alle onderwijs- en opleidingsniveaus, waarbij rekening wordt gehouden met de institutionele autonomie om diversiteit en creativiteit mogelijk te maken.
8.De lidstaten zouden de huidige en toekomstige ontwikkeling van microcredentials in niet-formele en informele leeromgevingen moeten bevorderen, onder meer door:
a)steun te bieden, onder meer door overheidsfinanciering ter beschikking te stellen, voor het aanbod en het ontwerp van microcredentials door andere aanbieders dan die bedoeld in punt 7 (deze aanbieders omvatten: ondernemingen, sociale partners, maatschappelijke organisaties, lokale overheden en particuliere aanbieders);
b)de ontwikkeling te bevorderen van microcredentials die via de sociale dialoog door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers zijn ontworpen en goedgekeurd;
c)procedures voor de erkenning van verworven competenties en de validatie van niet-formeel en informeel leren aan te passen om de toekenning van microcredentials mogelijk te maken.
9.De lidstaten worden ertoe aangemoedigd de kwaliteit en de transparantie van microcredentials te ondersteunen, onder meer door:
a)mechanismen toe te passen, aan te passen en te ontwikkelen voor de kwaliteitsborging van microcredentials die door verschillende aanbieders worden afgegeven;
b)het gebruik te ondersteunen van systemen die inzicht geven in vaardigheden (“skills intelligence”) om de behoeften van de arbeidsmarkt en de demografische veranderingen te analyseren, zodat zij kunnen vaststellen welke behoeften er zijn om microcredentials te ontwikkelen of te actualiseren;
c)ervoor te zorgen dat aanbieders catalogi van door hen aangeboden microcredentials publiceren, met inbegrip van, in voorkomend geval, hun beleid inzake de erkenning van door andere aanbieders afgegeven microcredentials;
d)microcredentials te integreren in nationale kwalificatiekaders en -systemen, indien van toepassing.
10.De lidstaten zouden doeltreffende samenwerking, governance en partnerschappen moeten bevorderen en ondersteunen tussen: i) onderwijs- en opleidingsinstellingen; ii) de sociale partners; iii) werkgevers en het bedrijfsleven; iv) maatschappelijke organisaties; en v) nationale autoriteiten. Aan de hand van deze samenwerking, en partnerschappen zouden de behoeften aan microcredentials moeten worden vastgesteld, zouden microcredentials gezamenlijk moeten worden ontwikkeld en zouden microcredentials moeten worden geactualiseerd.
Het potentieel van microcredentials benutten
11.De lidstaten zouden microcredentials moeten integreren in de onderwijs- en opleidingsstelsels en in het vaardighedenbeleid, onder meer door:
a)microcredentials op te nemen in de nationale catalogi van de aangeboden onderwijs- en opleidingscursussen;
b)microcredentials te gebruiken om de toegang tot onderwijs en opleiding te verbeteren voor alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare groepen (zoals personen met een handicap, ouderen, laaggekwalificeerde/laaggeschoolde personen, minderheden, personen met een migratieachtergrond, vluchtelingen en kansarmen vanwege hun geografische situatie en/of hun sociaal-economische achterstandspositie);
c)microcredentials te gebruiken om de overgang van hoger secundair onderwijs of beroepsonderwijs en ‑opleiding naar tertiair onderwijs en de voltooiing van een studieprogramma te ondersteunen;
d)microcredentials te gebruiken als extra middel om de elementaire en geavanceerde digitale vaardigheden en competenties van een breder scala aan lerenden te verbeteren, in overeenstemming met het actieplan voor digitaal onderwijs;
e)microcredentials te gebruiken ter ondersteuning van de ontwikkeling van leermogelijkheden op het gebied van milieuduurzaamheid, als onderdeel van de nationale uitvoering van de aanbeveling van de Raad inzake onderwijs op het gebied van milieuduurzaamheid;
f)het gebruik van microcredentials door onderwijs- en opleidingsinstellingen en andere aanbieders, in samenwerking met hun kennis- en innovatie-ecosysteem, te bevorderen om de relevantie en de positieve impact van microcredentials op de economie van hun steden en regio’s te vergroten;
g)het inzicht in en het gebruik van microcredentials te bevorderen aan de hand van permanente professionele ontwikkeling voor leraren en opleiders (bv. in het kader van de Erasmus+ Teacher Academies), alsmede voor academici en onderzoekers;
h)het gebruik van microcredentials te bevorderen om de recentste onderzoeksresultaten snel te kunnen overdragen naar leermogelijkheden, waardoor de synergieën tussen de Europese onderwijsruimte en de Europese onderzoeksruimte worden versterkt;
i)onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials in de Europese onderwijsruimte om gender- en andere discriminerende stereotypen met betrekking tot studiekeuzes en onderwijspraktijken en -materiaal aan te pakken.
12.De lidstaten zouden microcredentials moeten integreren in hun werkgelegenheidsbeleid en actief arbeidsmarktbeleid (bv. diensten voor arbeidsvoorziening, opleidingsondersteuning en werkgelegenheidsprikkels), met name door:
a)microcredentials te gebruiken om: i) vaardighedenmismatches en knelpunten in bepaalde economische sectoren en regio’s aan te pakken; en ii) werknemers bij en om te scholen met het oog op vaardigheden en banen die op de arbeidsmarkt worden gevraagd, met name in het kader van de digitale en de groene transitie;
b)opleidingscursussen die tot microcredentials leiden op te nemen in nationale registers van erkende opleidingsmogelijkheden die kunnen worden gekoppeld aan individuele leerrekeningen en andere systemen voor opleidingsondersteuning;
c)het gebruik van microcredentials te bevorderen als middel om de vaardigheden van zelfstandigen en werknemers in atypische vormen van werk, met inbegrip van platformwerkers, te actualiseren en te verbeteren;
d)onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials in gerichte initiatieven om kansarme en kwetsbare groepen (zoals ontvangers van een minimuminkomen, langdurig werklozen en laaggekwalificeerden) te ondersteunen en te motiveren om de arbeidsmarkt opnieuw te betreden;
e)onderzoek te verrichten naar een rol voor microcredentials binnen de systemen voor de uitvoering van de jongerengarantie om jongeren te ondersteunen, onder meer bij voorbereidende opleidingen en een kwaliteitsvol aanbod van voortgezet onderwijs of voortgezette opleiding;
f)onderzoek te verrichten naar de rol van microcredentials als onderdeel van de nationale uitvoering van de aanbeveling over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID‑19-crisis (EASE);
g)onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor bij- en omscholing in bepaalde banen en soorten werk (bv. voor vergunningen, verplichte opleiding en machtigingen).
13.De lidstaten zouden het Europees netwerk van nationale informatiecentra voor academische erkenning en mobiliteit (ENIC-NARIC) moeten ondersteunen bij de ontwikkeling van erkenningsprocedures voor microcredentials die door verschillende soorten aanbieders worden afgegeven, onder meer door onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid om microcredentials automatisch te erkennen.
14.De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat informatie en advies over de identificatie en selectie van microcredentials worden opgenomen in de begeleidingsdiensten voor een leven lang leren, indien van toepassing. Deze omvatten begeleidingsdiensten in de beroepskeuzecentra van universiteiten, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, sociale diensten en andere begeleidingsdiensten (werkgelegenheid, loopbaan, onderwijs en opleiding, coaching). De begeleiding met betrekking tot microcredentials waarin deze diensten voorzien, moet afgestemd zijn op de behoeften van alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare lerenden.
15.De lidstaten zouden:
a)maatregelen moeten vaststellen door voort te bouwen op relevante nationale regelingen en financiële kaders om deze aanbeveling uit te voeren. Dit zou maatregelen moeten omvatten die voorzien in de toewijzing van passende nationale middelen en die gekoppeld zijn aan individuele leerrekeningen (met inachtneming van de verantwoordelijkheid en de autonomie van de onderwijs-, opleidings- en arbeidsmarktorganisaties in de nationale context);
b)optimaal gebruik moeten maken van de fondsen en instrumenten van de Unie ter ondersteuning van de noodzakelijke hervormingen, van het faciliterende kader tot de ontwikkeling en het gebruik van microcredentials. Deze omvatten de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de herstelbijstand voor cohesie en de regio's van Europa (React-EU), het Europees Sociaal Fonds Plus, Erasmus+, het Europees Solidariteitskorps, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, InvestEU, Horizon Europa, Interreg Europa, Digitaal Europa, het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, en het moderniseringsfonds, evenals de vraag naar expertise op maat via het technisch ondersteuningsinstrument.
Ondersteuning door de Commissie
De Raad is ingenomen met het voornemen van de Commissie om:
16.Bestaande instrumenten en diensten van de Unie, waar relevant, te ontwikkelen en aan te passen om de ontwikkeling van microcredentials door alle soorten aanbieders te ondersteunen, onder meer door:
a)de ontwikkeling te ondersteunen van richtsnoeren voor de bevordering van de transparantie en de toepassing van de huidige EU- en Bologna-instrumenten op het gebied van hoger onderwijs op de interne en externe kwaliteitsborging van microcredentials;
b)na te gaan hoe de handleiding van het Europees systeem voor de overdracht en verzameling van studiepunten (ECTS) op het gebied van hoger onderwijs kan worden aangepast om microcredentials te integreren;
c)na te gaan hoe de EU-instrumenten voor vaardigheden en kwalificaties kunnen worden aangepast en ontwikkeld om microcredentials in de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding te integreren;
d)de rol van ENIC-NARIC bij de erkenning van microcredentials te bevorderen met het oog op verdere studies en/of werkgelegenheidsdoeleinden, onder meer door het ontwikkelen van begeleiding en opleiding;
e)richtsnoeren te ontwikkelen voor de opname van microcredentials in nationale kwalificatiekaders (NKK);
f)de ontwikkeling van het Europese studentenkaart-initiatief te ondersteunen, dat studenten in staat zal stellen de resultaten van microcredentials elektronisch en veilig te delen met andere onderwijs- en opleidingsinstellingen.
17.Samenwerking tussen de lidstaten en de belanghebbenden te ondersteunen, onder meer door:
a)de Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging van microcredentials te bevorderen;
b)het gebruik van microcredentials door de Europese allianties van universiteiten en de expertisecentra voor beroepsonderwijs en ‑opleiding te stimuleren om de bredere onderwijs- en opleidingsgemeenschap aan te moedigen en te stimuleren om microcredentials te gebruiken;
c)Erasmus+ Teacher Academies en andere aanbieders van onderwijs en opleiding voor leerkrachten aan te zetten tot het gebruik van microcredentials om tegemoet te komen aan de behoeften van leerkrachten aan bij- en nascholing;
d)het gebruik van microcredentials te bevorderen in het kader van het pact voor vaardigheden en de bijbehorende samenwerkingsinitiatieven, met inbegrip van de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden, de versterkte Europese Alliantie voor leerlingplaatsen en de coalitie voor digitale vaardigheden en banen;
e)steun te bieden voor de samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening en werkgevers met betrekking tot het gebruik van microcredentials ter ondersteuning van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt in het kader van het netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening;
f)samenwerkingsprojecten tussen de sociale partners te faciliteren met betrekking tot het gebruik en de toepassing van microcredentials om te voorzien in de behoeften aan vaardigheden op Europees, nationaal, lokaal en regionaal niveau, en in verschillende sectoren.
18.De technische uitvoering van de aanbeveling te ondersteunen door verdere ontwikkelingen in het Europass-platform te onderzoeken met het oog op:
a)het verstrekken van informatie over leermogelijkheden die tot microcredentials leiden en over aanbieders die de Europese benadering van microcredentials hanteren;
b)het verstrekken van ondersteuning voor de authenticatie van microcredentials via Europese digitale credentials voor leerprestaties;
c)het verstrekken van ondersteuning voor de meeneembaarheid, stapelbaarheid, interoperabiliteit, uitwisseling en het delen van informatie over microcredentials via een Europese open standaard die een gemeenschappelijk formaat voor microcredentials specificeert.
19.Verder onderzoek te ondersteunen op het gebied van: i) de toepassing van de Europese benadering van microcredentials, met inbegrip van het gebruik ervan door aanbieders van onderwijs en opleiding, werkgevers en sociale partners; ii) specifieke resultaten en voordelen voor lerenden; en iii) de toegevoegde waarde van microcredentials in vergelijking tot en in aanvulling op het traditionele aanbod.
20.De lidstaten en de Commissie zouden gezamenlijk moeten werken aan de verbetering van de reikwijdte en de relevantie van de huidige gegevensverzameling over microcredentials op het niveau van de Unie. Deze werkzaamheden zouden gericht moeten zijn op: i) de investeringen in volwasseneneducatie in de nationale rekeningen en begrotingen; en ii) verdere gegevens over de factoren die van invloed zijn op de prikkels en motivatie van mensen om een opleiding te volgen.
Verslaglegging
21.De lidstaten zouden deze aanbeveling zo spoedig mogelijk moeten uitvoeren en uiterlijk op (datum invoegen: twaalf maanden na goedkeuring door de Raad) een plan indienen waarin de overeenkomstige maatregelen worden uiteengezet die op nationaal niveau moeten worden genomen om de verwezenlijking van de doelstellingen van de aanbeveling tegen 2025 te ondersteunen.
22.De Commissie zou, in samenwerking met de lidstaten en na raadpleging van de betrokken belanghebbenden, de bij de uitvoering van deze aanbeveling gemaakte vorderingen moeten beoordelen en evalueren via relevante monitoring- en rapportagekaders van de Unie, en binnen vijf jaar na de datum van de vaststelling van deze aanbeveling verslag moeten uitbrengen aan de Raad.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter