EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 7.12.2021
COM(2021) 765 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
over de uitvoering van de regeling houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (Posei)
1.Inleiding
De ultraperifere gebieden — Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Mayotte, Réunion en Saint-Martin (Frankrijk), de Azoren en Madeira (Portugal) en de Canarische Eilanden (Spanje) — zijn een buitengewone troef voor de Europese Unie. Hun unieke rijke biodiversiteit, grote exclusieve economische zones, nabijheid tot derde landen en locatie die geschikt is voor ruimteactiviteiten en astrofysica zijn belangrijk voor de EU als geheel.
De geografische situatie (afgelegen ligging, insulair karakter, kleinere oppervlakte, moeilijke topografie en klimaat) van de ultraperifere gebieden vormt echter een belemmering voor hun ontwikkeling en bemoeilijkt hun integratie in de interne markt.
De bijzondere situatie van de ultraperifere gebieden wordt sinds 1999 erkend in de EU-Verdragen en sinds 2009 in het kader van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat hen in staat stelt te profiteren van specifieke maatregelen in belangrijke EU-beleidsterreinen zoals landbouw, cohesie en mededinging.
De Posei-regeling (programma van specifieke opties voor het afgelegen en insulaire karakter van de ultraperifere gebieden) maakt deel uit van de algemene strategische aanpak van de Commissie ten aanzien van de ultraperifere gebieden: in de programmeringsperiode 2014-2020 verstrekten de Europese structuur- en investeringsfondsen en het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) bijna 13,3 miljard EUR aan deze regio’s — een belangrijke bron van investeringen en werkgelegenheid. Bovendien zijn er specifieke regels op hen van toepassing, zoals specifieke staatssteunregels voor bedrijfs- en investeringssteun en specifieke belasting- en douanevoorschriften om hun concurrentievermogen te helpen versterken.
In dit verband zijn specifieke maatregelen voor de landbouw ten uitvoer gelegd via de Posei-regeling.
In dit verslag wordt de uitvoering van de Posei-regeling tussen 2015 en 2019 beoordeeld. Het houdt met name rekening met de ervaring van de Commissie met de uitvoering van het programma tot en met 2019 (begrotingsjaar 2020) en houdt rekening met de analyse en de conclusies van de door Ecorys tussen januari 2021 en oktober 2021 uitgevoerde synthesestudie van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de Posei-programma’s en het programma voor de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee voor de periode 2015-2019.
2.Posei: oorsprong, ontwikkeling en huidige situatie
De Posei-regeling werd in 1989 ingevoerd voor de Franse overzeese gebieden (Guadeloupe, Martinique, Frans-Guyana, Réunion en sinds 2014 Mayotte) en werd in 1991 ingevoerd voor de Canarische Eilanden, de Azoren en Madeira.
In 2006 heeft Verordening (EG) nr. 247/2006
van de Raad de regeling ingrijpend gewijzigd door een programmeringsaanpak in te voeren. Vervolgens hebben de betrokken lidstaten uitgebreide programma’s ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd.
De Posei-regeling is in 2013 herzien in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon. Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad werd in 2013 vastgesteld, gevolgd door de vaststelling van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 179/2014 en Uitvoeringsverordening (EU) 180/2014 van de Commissie.
De Posei-regeling wordt gefinancierd uit het ELGF. Bij Verordening (EU) nr. 228/2013 is het maximum per begrotingsjaar vastgesteld voor: de Franse ultraperifere gebieden (278,41 miljoen EUR), de Canarische Eilanden (268,42 miljoen EUR) en de Azoren en Madeira (106,21 miljoen EUR).
Bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor de periode 2023-2027 hebben de medewetgevers besloten dat de Posei-regeling ongewijzigd zou blijven, d.w.z. los zou staan van de strategische GLB-plannen. De EU-financiering voor Posei zal op het huidige niveau worden gehandhaafd, waardoor de bijzondere rol van de regeling bij de ondersteuning van de landbouw in de ultraperifere gebieden wordt erkend.
Het Posei-programma vervangt in de ultraperifere gebieden de maatregelen van de eerste pijler van het GLB, met uitzondering van die welke zijn opgenomen in de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit, wijn en de bijenteelt.
Figuur 1 in de bijlage toont de financiële uitvoering (de betaalde bedragen vergeleken met de geprogrammeerde bedragen) voor de programma’s 2015-2019.
3.Rechtsgrondslag van het rapport
In artikel 32, lid 3, van Verordening (EU) nr. 228/2013 is bepaald dat de Commissie uiterlijk 30 juni 2015 en vervolgens om de 5 jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag moet indienen over het effect van de in het kader van deze verordening ondernomen acties.
4.Doelstellingen, regeling en programmering
De Posei-regeling heeft tot doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen, zoals gespecificeerd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 228/2013:
·het garanderen van de voorziening van de ultraperifere gebieden met essentiële landbouwproducten,
·het veiligstellen van de ontwikkeling van de sectoren “veeteelt” en “gewasdiversificatie” en
·het handhaven van de ontwikkeling en versterking van het concurrentievermogen van traditionele landbouwactiviteiten.
In het kader van de programma’s zijn twee categorieën maatregelen ten uitvoer gelegd, namelijk specifieke voorzieningsregelingen (SVR) en steun voor de lokale productie (SLP).
De maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het EU-recht en in overeenstemming zijn met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en ander EU-beleid.
4.1.Specifieke voorzieningsregelingen (SVR)
Er zijn twee soorten steun mogelijk: vrijstelling van invoerrechten voor invoer uit derde landen en steun voor de levering van producten uit de Unie.
Bij Verordening (EU) nr. 228/2013 zijn de maxima per begrotingsjaar voor SVR vastgesteld: 72,7 miljoen EUR voor de Canarische Eilanden, 26,9 miljoen EUR voor de Franse ultraperifere gebieden en 21,2 miljoen EUR voor de Azoren en Madeira. Het volume van de door de SVR te ondersteunen producten wordt jaarlijks vastgesteld op basis van prognoses van de betrokken lidstaat. De SVR mogen de lokale productie en de groei ervan niet schaden.
4.2.Steun voor lokale productie (SLP)
SLP-maatregelen ondersteunen de productie, verwerking en afzet van lokale landbouwproducten. Er zijn twee soorten maatregelen: ter begunstiging van de traditionele productie in het kader van historische exportsectoren (zoals bananen in Guadeloupe, Martinique en de Canarische Eilanden) en ter begunstiging van de diversificatie van de producten, in het algemeen voor lokale consumptie (groenten en fruit en dierlijke productie).
De randvoorwaarden zijn van toepassing op betalingen die in het kader van het GLB aan landbouwers worden toegekend en leggen een verband tussen deze betalingen en de landbouwers die voldoen aan een reeks EU-voorschriften voor het milieu en de gezondheid van mensen, dieren en planten.
4.3.Programmering door de lidstaten
In de Posei-regeling worden de maatregelen van zowel SVR als SLP in detail omschreven in de afzonderlijke programma’s. Daarom is elk nationaal programma zeer specifiek, overeenkomstig de prioriteiten die door de nationale autoriteiten voor hun landbouwsector zijn vastgesteld, in nauwe samenwerking met de belanghebbenden. Deze prioriteiten kunnen jaarlijks worden aangepast om aan de aangegeven behoeften te voldoen door het programma te wijzigen (artikel 40 van Verordening (EU) nr. 180/2014).
Elk jaar dienen de lidstaten uiterlijk 30 september een jaarverslag in over de uitvoering van hun programma in het voorgaande jaar (artikel 39, lid 1, van bovengenoemde verordening).
4.3.1.Posei-programma voor Frankrijk
SVR zijn voornamelijk gericht op landbouwgrondstoffen voor de lokale diervoeder- en voedingsmiddelenindustrie. Voor 2019 is 26,9 miljoen EUR uitgetrokken, ongeveer 10 % van de maximale financiële toewijzing. Réunion is de belangrijkste begunstigde van SVR, gevolgd door Guadeloupe en Martinique.
SLP omvat een reeks maatregelen ter ondersteuning van de verschillende onderdelen van de waardeketen: steun voor i) bananen (129,1 miljoen EUR toegewezen in 2019), ii) suiker/suikerriet/rum (74,86 miljoen EUR), iii) producten voor gewasdiversificatie (14,1 miljoen EUR), iv) dierlijke productie (30,7 miljoen EUR) en v) transversale maatregelen, zoals technische bijstand, referentienetwerk enz. (2,8 miljoen EUR). 73,3 % van de ELGF-financiering voor de SLP-begroting van Posei is toegewezen aan de traditionele productie (46,4 % voor bananen en 26,9 % voor suikerriet/suiker/rum).
Sinds 2009 verleent Frankrijk alleen aanvullende nationale financiering (45 miljoen EUR in 2019) voor SLP-diversificatiemaatregelen.
4.3.2.Posei-programma voor Spanje
SVR zijn gericht op landbouwproductiemiddelen, producten voor menselijke consumptie en voedselverwerking (62,09 miljoen EUR is gereserveerd voor 2019, ongeveer 23 % van de maximale financiële toewijzing, het hoogste aandeel van SVR/SLP in de ultraperifere gebieden).
SLP omvat 3 groepen maatregelen: steun voor i) groenten en fruit (36 miljoen EUR), ii) bananen (141,1 miljoen EUR) en iii) dierlijke productie (25 miljoen EUR). 72 % van de Posei-financiering voor SLP is toegewezen aan de traditionele productie (70 % voor bananen en 5 % voor de uitvoer van tomaten).
In het kader van SLP werd aanvullende nationale aanvullende financiering toegewezen ter ondersteuning van de dierlijke en plantaardige productie. Het bedrag per begrotingsjaar varieerde van 11 tot 17 miljoen EUR voor groenten en van 6 tot 8 miljoen EUR voor dierlijke productie.
4.3.3.Posei-programma voor Portugal
Het Portugese programma omvat twee duidelijk onderscheiden subprogramma’s, voor de Azoren (76,8 miljoen EUR in 2019) en voor Madeira (30,6 miljoen EUR)
.
Op de Azoren zijn SVR gericht op granen en andere bijproducten voor de diervoederindustrie en de veehouderij; SVR op Madeira zijn ook gericht op producten voor dierlijke input, maar in mindere mate op producten voor menselijke consumptie. De totale SVR-toewijzing voor 2019 bedraagt 17,17 miljoen EUR (ongeveer 16 % van de maximale financiële toewijzing).
SLP op de Azoren omvat vijf maatregelen: steun voor i) dierlijke productie (57,76 miljoen EUR in 2019), ii) lokale gewassen (11,9 miljoen EUR in 2019), iii) verwerking (0,85 miljoen EUR in 2019) en iv) technische bijstand (1,29 miljoen EUR). Van de Posei-financiering voor SLP is 81,8 % toegewezen aan de traditionele productie (melk en vlees). In het kader van SLP is 8 miljoen EUR aan extra regionale aanvullende financiering toegewezen ter ondersteuning van de dierlijke en plantaardige productie in 2019.
SLP op Madeira is opgebouwd rond drie maatregelen: i) basissteun voor landbouwers (4,3 miljoen EUR in 2019), ii) steun voor waardeketens in de landbouw- en veeteeltproductie (13,3 miljoen EUR in 2019) en iii) afzet van lokale producten (1,56 miljoen EUR in 2019). Van de totale Posei-financiering voor SLP is 54 % toegewezen aan traditionele productie (bananen en wijn). In 2019 is 1,17 miljoen EUR aan aanvullende regionale basisfinanciering toegewezen ter ondersteuning van maatregel ii) voor waardeketens in de landbouw- en veeteeltproductie.
4.3.4.Synthese van de programma’s
De strategische keuzes van de lidstaten voor het SVR/SLP-aandeel verschillen aanzienlijk, zoals onderstreept in de bijlage in figuur 2 voor SVR en in figuur 3 voor SLP.
Voor SVR geven de Azoren en de Franse ultraperifere gebieden prioriteit aan de ondersteuning van diervoeders en/of granen voor dierlijke consumptie, waardoor de kosten van de dierlijke productie op de eilanden worden verminderd. De Canarische Eilanden en Madeira, die meer belang hechten aan SVR dan de andere regio’s (respectievelijk 24 % en 36 % van de maximale financiële toewijzing van Posei), richten zich op producten voor rechtstreekse menselijke consumptie en op steun voor verwerking. Met een lagere prioriteit voor de invoer van diervoeder besteden zij nog steeds bijna een derde van de SVR-steun aan deze laatste productcategorie.
In alle ultraperifere gebieden wordt de SLP-steun meestal verleend aan de traditionele exportsectoren, die goed zijn voor 77 % van de totale toewijzingen voor SLP-maatregelen in de periode, terwijl het aandeel voor diversificatie ongeveer 23 % bedraagt. Het hoogste aandeel voor de traditionele sectoren is te vinden in Frankrijk (ongeveer 82 %), het laagste aandeel in Madeira (55-56 %). De hoge toewijzing voor deze sectoren bevestigt de prioriteit die aan het behoud ervan wordt gegeven.
Over het geheel genomen zijn de aandelen voor traditionele en diversificatiesectoren stabiel gebleven.
5.Financiële uitvoering
Het financiële uitvoeringspercentage is zeer hoog voor de gehele periode waarop dit verslag betrekking heeft, met een gemiddeld uitvoeringspercentage tussen 97,9 % en 98,9 %.
Tabel 1 in de bijlage bevat nadere gegevens over de financiële uitvoering voor 2015-2019.
6.Beoordeling van de regeling
6.1.Garantie voor de voorziening van landbouwproducten
De Posei-programma’s garandeerden de voorziening van de specifiek geselecteerde producten door de ultraperifere gebieden binnen de budgettaire beperkingen van de SVR en temperden de extra kosten. Voor de gehele periode werd de geraamde voorzieningsbalans voor producten uit de EU bijna volledig benut, met een zeer hoog uitvoeringspercentage in alle regio’s, terwijl de vrijstellingsquota voor invoer uit derde landen (producten die van invoerrechten zijn vrijgesteld) veel minder werden benut.
Volgens de conclusie van het syntheseverslag was het Posei-programma redelijk doeltreffend in het bereiken van zijn doelstelling om de voorziening van producten die essentieel zijn voor menselijke consumptie of voor verwerking als landbouwproductiemiddel in de betrokken gebieden te garanderen.
De niveaus van de SVR-steun per eenheid bleken bijna altijd lager te zijn dan de geraamde extra kosten. De SVR-steun kan derhalve als evenredig worden beschouwd. Posei bleek derhalve ook doeltreffend te zijn bij het bereiken van de algemene doelstelling.
6.2.Samenhang tussen SVR en SLP
Over het geheel genomen zijn SVR- en SLP-instrumenten via de programmawijzigingen op coherente wijze ten uitvoer gelegd, d.w.z. op een zodanige wijze dat het aantal potentieel concurrerende producten beperkt werd en dat de SVR-steun geen schade toebracht aan de lokale productie of de groei daarvan.
6.3.Instandhouding van landbouwactiviteiten
De Posei-steun heeft bijgedragen tot het behoud van de landbouwproductieactiviteiten in de ultraperifere gebieden. Ook het inkomen werd sterk ondersteund. Hoewel de programma’s vrij doeltreffend zijn geweest om de toekomst op lange termijn en de ontwikkeling van de veeteelt- en gewasdiversificatiesector veilig te stellen, zijn zij minder doeltreffend geweest in de traditionele gewassectoren, waarin de meeste subsectoren een dalende productietrends bleken te vertonen. Toch staat de belangrijke rol van Posei bij het behoud van de productie voor deze sectoren in de periode 2015-2019 buiten kijf.
Er konden grote verschillen worden waargenomen in de mate waarin het landbouwareaal en de werkgelegenheid zich ontwikkelden. De oppervlakte cultuurgrond is weliswaar toegenomen voor de Canarische Eilanden, de Azoren en Frans-Guyana, maar is stabiel gebleven op Martinique en is afgenomen in de andere Franse ultraperifere gebieden en op Madeira.
Wat de veranderingen in de werkgelegenheid in de landbouw betreft, vertonen Martinique en Madeira een aanzienlijke daling. De Azoren, Frans-Guyana en de Canarische Eilanden constateerden een positieve trend.
6.3.1.Traditionele productie
In de bananensector is het totale productievolume in die periode met ongeveer 10 % gedaald. Guadeloupe heeft zijn bananenproductie gehalveerd, maar de cijfers voor Martinique laten ook een aanzienlijke daling van 28 % zien, voornamelijk als gevolg van herhaalde klimaatrampen. Tegelijkertijd hebben de Canarische Eilanden, de grootste producent die in het kader van Posei wordt gesteund, in dezelfde periode een stijging van 5 % te zien gegeven. Evenzo lag de hoeveelheid op Madeira geteelde bananen in 2019 22 % hoger dan in 2015.
In de suikersector is de suikerrietproductie, ondanks de aanzienlijke steun van Posei, gedaald (-15 %), evenals de suikerproductie (-11 %), terwijl de rumverwerking een stijgende trend vertoonde (+15 %). Deze positieve trend leek vooral zichtbaar te zijn in Frans-Guyana.
Het areaal voor de productie van tomaten voor uitvoer is op de Canarische Eilanden sterk gedaald van 2 478 ha in 2006 tot 352 ha in 2020, ondanks pogingen tot herstructurering. De sector heeft zijn belangrijkste comparatief voordeel verloren, dat gebaseerd was op de concentratie van de uitvoer naar de Europese markten in de wintermaanden. Dit is te wijten aan de concurrentie van Marokko, het Spaanse vasteland en de Europese productie, maar ook aan de stijging van de arbeidskosten. De productietrend is duidelijk negatief.
Posei heeft bijgedragen tot het behoud van de melkproductie in de ultraperifere gebieden. Voor de belangrijkste melk- en rundvleesproducerende regio, de Azoren, bleef de melkproductie stabiel, terwijl de rundvleesproductie toenam. De voor de rundvleesproductie bestemde arealen zijn sinds 1999 meer dan verdubbeld. Ook het aantal dieren is toegenomen.
Ook op de Canarische Eilanden en Madeira is de melkproductie toegenomen. Tegelijk is de productie in de belangrijkste melkproducerende Franse regio, Réunion, in de loop van de periode gedaald en is de productie op Martinique de afgelopen jaren bijna verdwenen.
Alle ultraperifere gebieden (met uitzondering van de Azoren) voldoen nog lang niet aan de lokale behoeften op het gebied van melk en vleesconsumptie.
De wijnproductie op Madeira lijkt in de loop van de periode enigszins te zijn gedaald en de sector vertoont een potentiële daling van zijn concurrentievermogen. De productie van Madeira is tussen 2015 en 2019 met ongeveer 11 % gedaald, terwijl de productie van niet-mousserende wijn met BOB ongeveer 20 % bedroeg.
6.3.2.Diversificatieproducties
De diversificatiesectoren hebben ongeveer 23 % van de jaarlijkse SLP-toewijzing ontvangen. De sectoren die voor steun in aanmerking komen, verschillen per land maar omvatten zowel de gewas- als de dierlijke sector voor alle regio’s. Door middel van verschillende steunmaatregelen werd de hele waardeketen aangepakt, met name verwerking en marketing.
Wat de gewasdiversificatiesectoren betreft, werd in de analyse van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen geconcludeerd dat de groente- en fruitproductie is gedaald, evenals de dekkingsgraad van de lokale consumptie. Sommige subsectoren hebben hun productie verhoogd en lijken hun concurrentievermogen te hebben vergroot: hieronder vallen tomaten voor alle Franse ultraperifere gebieden (met name Guyana), paprika’s (Guyana), meloenen (Guyana en Guadeloupe), bloemenproductie (Madeira) enz. Het productievolume van andere subsectoren is gedaald en kan zijn concurrentievermogen hebben verloren: voorbeelden hiervan zijn aardappelen op Réunion, fruit (met name sinaasappelen) op de Azoren, tot op zekere hoogte ananas en mango in Frans-Guyana, en groenten op Madeira. Het concurrentievermogen van de groente- en fruitsector op de Canarische Eilanden lijkt te zijn afgenomen, terwijl het in de wijnsector is versterkt. Ook de rumproductie op Madeira vertoont een positieve trend.
De algemene ontwikkeling van het aantal dieren in de ultraperifere gebieden is in de periode nogal negatief: het aantal grootvee-eenheden neemt over het geheel genomen af. De daling is vooral merkbaar op Martinique (-28 %). Er werd echter een positieve trend geconstateerd voor met name Réunion, alsook voor Frans-Guyana en de Azoren. Sommige lokale productie leek onder druk te staan van laaggeprijsde invoer, met name de invoer van bevroren vlees.
Ondanks alle inspanningen van de lidstaten lijkt de structurering van de sectoren in de ultraperifere gebieden te zijn verslechterd, aangezien in 2019 minder producenten lid waren van producentenorganisaties dan in 2015, zowel in de gewas- als in de veeteeltsector.
Alle ultraperifere gebieden hebben verschillende steunmaatregelen opgezet om de productie van kwaliteitsproducten te stimuleren (bijvoorbeeld BOB/BGA of producten met nationale/regionale kwaliteitslabels). Desondanks was het resultaat relatief gemengd.
6.4.Bijdrage aan GLB-doelstellingen
De Posei-regeling heeft bijgedragen tot de algemene GLB-doelstellingen van de geanalyseerde periode. Ze heeft bijgedragen tot het behoud van de productieniveaus in de meeste sectoren, waarbij het inkomen van landbouwers op een stabiele manier werd ondersteund, en dus tot een rendabele voedselproductie. Duurzaam beheer werd voornamelijk aangepakt door naleving van de randvoorwaarden. Aangezien Posei met name productieactiviteiten in meer afgelegen gebieden ondersteunt, heeft het programma bijgedragen tot een evenwichtige territoriale ontwikkeling.
Er was een sterke samenhang tussen de Posei-programma’s en de programma’s voor plattelandsontwikkeling, wat van cruciaal belang is voor de verwezenlijking van de GLB-doelstellingen, gezien de onderlinge afhankelijkheid tussen de twee soorten steun. Er zijn talrijke synergieën tussen Posei en plattelandsontwikkelingsprogramma’s vastgesteld (opleiding, vestiging van jonge landbouwers en investeringen die worden ondersteund door programma’s voor plattelandsontwikkeling en door Posei ondersteunde productie). Maar ook de sterke samenhang met nationale steun, andere GLB-maatregelen (wijn, groenten en fruit) en programma’s van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling bleef behouden.
6.5.Relevantie van de Posei-regeling en EU-meerwaarde
De Posei-programma’s zijn zodanig opgezet dat de ultraperifere gebieden landbouwgerelateerde problemen, met name economische uitdagingen, op bevredigende wijze kunnen aanpakken. Wat de specifieke doelstellingen van het nieuwe GLB betreft, hebben zij in de eerste plaats betrekking op de drie economische doelstellingen om een veerkrachtige landbouwsector te bevorderen, terwijl het aspect duurzaamheid gewaarborgd blijft door regels voor randvoorwaarden. Als het Posei-wetgevingskader in overeenstemming lijkt te zijn met de nieuwe GLB-doelstellingen, moet de doeltreffende uitvoering van de programma’s in de komende jaren worden beoordeeld om vast te stellen in hoeverre het wetgevingskader voldoet aan de vereisten inzake meer duurzaamheid en de klimaatactie.
Op beleidsniveau wordt de toegevoegde waarde van de EU voornamelijk positief beoordeeld: de ultraperifere gebieden worden geconfronteerd met een aantal ernstige gemeenschappelijke beperkingen die specifieke maatregelen vereisen die zijn ingebed in een gemeenschappelijke strategische aanpak van de Commissie, waaronder Posei.
Wat het ontwerp en de uitvoering van de programma’s betreft, bleek de regeling ook positief te zijn wat betreft de flexibiliteit waarover de lidstaten beschikken om hun programma’s vast te stellen op basis van hun specifieke behoeften en tegelijk tegemoet te komen aan de gemeenschappelijke algemene doelstellingen, waardoor de samenhang tussen de verschillende programma’s werd gecreëerd.
6.6.Administratie en beheer van de programma’s
De Posei-programma’s worden over het algemeen zorgvuldig beheerd, gezien de hoge uitvoeringspercentages en controleresultaten. De verslaglegging door de lidstaten over de uitvoering is met name in de afgelopen jaren verbeterd dankzij het nieuwe model, dat de verslagleggingsvereisten in 2018 heeft verduidelijkt en vereenvoudigd. Ook de betaling van en de verslaglegging over aanvullende nationale steun op grond van artikel 23 van Verordening (EU) nr. 228/2013 zijn verbeterd.
Er is echter nog ruimte voor verbetering: ten eerste moet de strategie van de lidstaat verder worden verduidelijkt in de programma’s, met inbegrip van de verdere ontwikkeling van specifieke indicatoren die in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen moeten worden gerapporteerd. Ook moet de bijdrage van de regeling aan de nieuwe algemene GLB-doelstellingen in het programma explicieter worden gemaakt en gekoppeld worden aan de specifieke gekwantificeerde doelstellingen.
Er zijn verdere inspanningen nodig om de verslaglegging te verbeteren, aangezien de uitvoeringsverslagen niet op bevredigende wijze ingaan op de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen en in het algemeen zeer weinig informatie bevatten over de prestaties van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen.
7.Aanbevelingen
7.1.De EU-verordening hoeft niet te worden gewijzigd
Rekening houdend met de beoordeling van de in punt 6 beschreven regeling, wordt een wijziging van Verordening (EU) nr. 228/2013 niet nodig geacht.
7.2.Aanbevelingen aan de lidstaten
Hoewel de algemene beoordeling van de uitvoering tamelijk positief is, zijn verdere inspanningen nodig, met name op het gebied van strategie, verslaglegging en een aantal andere elementen.
De lidstaten moeten in hun programma’s een duidelijkere strategie vaststellen, waarbij de nadruk wordt gelegd op de algemene doelstellingen en de specifieke doelstellingen met adequate indicatoren worden gekwantificeerd.
Tabel 2 in de bijlage geeft een overzicht van de specifieke punten die moeten worden verbeterd.
De verslaglegging moet worden verbeterd, met name om beter te kunnen beoordelen of de doelstellingen worden bereikt en om de situatie en de ontwikkeling van de landbouwsector beter te beschrijven. Prestatie-indicatoren moeten beter worden gerapporteerd.
Bovendien blijven de aanbevelingen in het verslag van de Europese Commissie van 2016 nog steeds geldig. Deze hebben betrekking op de eerlijke verdeling van de steun, de bevordering van duurzame landbouwpraktijken, productkwaliteit (biologische productie of andere keurmerken en certificering), productdifferentiatie (bruine suiker, duurzame bananen, verse melk, wijn met een BOB enz.) en de uitwisseling van goede praktijken met andere ultraperifere gebieden (zie bijlage).
8.Conclusies
De algemene prestaties van de Posei-programma’s in de periode 2015-2019 zijn vrij positief, met name wat betreft hun vermogen om de landbouwproblemen aan te pakken die specifiek zijn voor de geografische ligging en de permanente beperkingen van de ultraperifere gebieden, zoals gedefinieerd in artikel 349 VWEU.
Met zijn hogere steunniveau en flexibele programmeringsmaatregelen is Posei een efficiënt instrument gebleken om de lokale landbouw- en voedselproductie te versterken en het risico van stopzetting van landbouwactiviteiten te beperken, wat een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de werkgelegenheid en de sociale en territoriale dimensie van de ultraperifere gebieden.
Als Posei buiten de strategische GLB-plannen blijft, moet het desalniettemin in overeenstemming zijn met de nieuwe doelstellingen van het GLB. Het consistentievereiste is expliciet vastgelegd in Verordening nr. 228/2013. Daarom wordt een wijziging van het huidige wetgevingskader niet nodig geacht.
Niettemin moeten de lidstaten rekening houden met de resultaten en aanbevelingen van dit verslag, teneinde hun programma’s aan te passen met het oog op een doeltreffendere uitvoering van de maatregelen, een beter ontwerp van de programma’s, een betere samenhang met de nieuwe sociale en milieudoelstellingen van het GLB en meer complementariteit met andere steun uit het GLB en/of andere fondsen. Meer synergie tussen de verschillende vormen van steun aan ultraperifere gebieden zou ook leiden tot doeltreffendere en efficiëntere begrotingsuitgaven die ook kunnen bijdragen tot de verdere ontwikkeling van de lokale landbouwproductie.
Bijlage: Financiële uitvoering van de Posei-programma’s 2015-2019