This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52021AE0589
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council establishing the Brexit Adjustment Reserve’ (COM(2020) 854 final – 2020/0380 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de brexit (COM(2020) 854 final — 2020/0380 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de brexit (COM(2020) 854 final — 2020/0380 (COD))
EESC 2021/00589
PB C 155 van 30.4.2021, p. 52–57
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
30.4.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 155/52 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de brexit
(COM(2020) 854 final — 2020/0380 (COD))
(2021/C 155/08)
Algemeen rapporteur: |
Florian MARIN |
Raadpleging |
Europees Parlement, 18.1.2021 Europese Raad, 20.1.2021 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 175, lid 3, en artikel 304 VWEU |
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
24.2.2021 |
Zitting nr. |
558 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
242/0/2 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) erkent dat de brexit een uiterst complexe en lastige aangelegenheid is. De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK (1) verzacht deels de economische en sociale schade van een “no deal”-scenario, maar de toekomstige economische en financiële verliezen zijn in dit vroege stadium zeer moeilijk te kwantificeren. Er is duidelijk behoefte aan gerichte en snelle maatregelen om de economische en sociale gevolgen te verzachten. |
1.2. |
Het nieuwe partnerschap vormt een grote uitdaging voor de bestaande economische, sociale en commerciële onderlinge afhankelijkheid van de EU en het VK. Het EESC ziet al negatieve gevolgen voor de grensoverschrijdende mobiliteit en belemmeringen voor de handel in goederen en diensten. Die kunnen leiden tot banenverlies en faillissementen, met name bij kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Meer flexibiliteit en begrip voor de EU-belanghebbenden in de huidige aanpassingsperiode is van cruciaal belang. |
1.3. |
Het EESC is ingenomen met de oprichting van de reserve voor aanpassing aan de brexit (2) (“de reserve”) binnen de speciale instrumenten die buiten de in het meerjarige financiële kader vastgestelde maxima van de EU-begroting vallen (3). Het is van mening dat cohesie en solidariteit tussen de lidstaten fundamentele EU-waarden zijn en juicht toe dat de reserve met terugwerkende kracht vanaf juli 2020 van toepassing wordt. |
1.4. |
De rechten van werknemers moeten onmiddellijk worden beschermd en er moet verder worden onderhandeld over de wederzijdse erkenning van kwalificaties. Het EESC beveelt alle lidstaten aan om meteen voorlichtingscampagnes op te zetten om de burgers bewust te maken van de nieuwe regels. Volledige betrokkenheid van de sociale partners en maatschappelijke organisaties is hierbij onmisbaar voor een succesvolle aanpak. Vakbonden, werkgeversorganisaties en maatschappelijke organisaties spelen een cruciale rol bij het opbouwen van een sterk economisch en sociaal partnerschap met het VK. |
1.5. |
Het EESC stelt voor om voor de visserijsector een geheel afzonderlijke reserve tot stand te brengen, gericht op de ondersteuning van deze sector alleen. Ook andere sectoren, zoals toerisme en landbouw, verdienen bijzondere aandacht. Verder moeten passende investeringen in infrastructuur en steun voor EU-burgers die na de brexit terugkeren naar hun lidstaat van herkomst, worden overwogen. |
1.6. |
Het EESC verwacht langdurige discussies tussen de belanghebbenden over wie het grootste deel van de reserve krijgt, en zou graag zien dat per direct extra middelen worden vrijgemaakt. In dit verband verzoekt het EESC de medewetgevers het voorgestelde plafond te verhogen. |
1.7. |
Het EESC roept alle lidstaten op om verantwoordelijk te handelen en ervoor te zorgen dat de beschikbare middelen bij die regio’s, bedrijven, werknemers en burgers terechtkomen die er het meest behoefte aan hebben. Anders zou de solidariteit achter de reserve ter discussie kunnen komen te staan en zou er twijfel rijzen over de slaagkansen ervan. |
1.8. |
Artikel 5, lid 1, onder a), zou als volgt moeten worden gewijzigd: “maatregelen om bedrijven en werknemers bij te staan bij de overgang naar nieuwe vaardigheden en nieuwe banen en om lokale gemeenschappen die nadeel van de terugtrekking ondervinden te ondersteunen”. Voorts zou artikel 5, lid 1, onder d), als volgt moeten worden gewijzigd: “maatregelen ter bescherming van banen en van de werkgelegenheid, met name door middel van arbeidstijdverkortingsregelingen, omscholing en opleiding in de getroffen sectoren”. Indicator 15.4 in bijlage II zou dienovereenkomstig moeten worden aangepast. |
1.9. |
De subsidiabiliteitsperiode zou met nog eens twee jaar kunnen worden verlengd, om ervoor te zorgen dat de lidstaten voldoende tijd hebben om hun deel van de reserve te benutten en de schokgolven als gevolg van de brexit op te vangen. |
1.10. |
Het EESC is van mening dat een klein deel van de reserve moet worden gereserveerd voor technische bijstand, voor als een nieuw beheerssysteem wordt opgezet. Het EESC is er echter vast van overtuigd dat het grootste deel van de reserve moet worden uitgetrokken om de werkgelegenheid en de economische activiteit te bevorderen. |
1.11. |
Kmo’s worden bijzonder zwaar getroffen door de nieuwe douaneprocedures, regelgevingslasten en stijgende transportkosten. Aangezien kmo’s meestal niet over de administratieve en juridische capaciteit beschikken om een volledig noodplan uit te voeren, pleit het EESC voor specifieke maatregelen om hen te ondersteunen. |
1.12. |
Het EESC beveelt aan om, waar mogelijk en in overleg met de Europese Commissie, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie. Vereenvoudigde regels en minder bureaucratie in het uitvoeringsproces zullen bijdragen tot een snellere verdeling van de financiële middelen. |
1.13. |
Het EESC pleit voor de oprichting van een toezichtcomité in elke lidstaat met als voornaamste doel mogelijke risico’s in het uitvoeringsproces weg te nemen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld formeel daarbij wordt betrokken. De comités moeten bestaan uit vertegenwoordigers van de sociale partners, ngo’s en overheidsinstellingen die betrokken zijn bij de uitvoering van de reserve. |
1.14. |
Het EESC zou graag zien dat meer duidelijkheid wordt verschaft over de governance, door duidelijk een beheersorgaan voor de reserve aan te wijzen. De Commissie moet het gelijke speelveld tussen de lidstaten beschermen. |
1.15. |
Het EESC dringt erop aan om een kader voor de tussentijdse beoordeling van de resultaten te creëren op basis van specifieke, door de lidstaten vast te stellen en jaarlijks door de Commissie te evalueren prestatie-indicatoren. Het is van mening dat een beperkte inzet van de beschikbare middelen de negatieve economische en sociale gevolgen van de brexit verhoudingsgewijs zal vergroten. |
1.16. |
Door de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (4) te integreren in het beheer van de reserve, worden belanghebbenden en maatschappelijke organisaties in staat gesteld een cruciale rol als bemiddelende partijen te spelen. |
1.17. |
Tot slot stelt het EESC voor dat de Commissie binnen drie maanden na haar evaluatie van de effectiviteit, doeltreffendheid en meerwaarde van de reserve hierover verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad. |
2. Inleiding
2.1. |
De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK is na vier jaar onderhandelen ondertekend en geeft vorm aan het toekomstige partnerschap. Het omvat drie pijlers:
|
2.2. |
Hoewel de belangrijkste spelregels zijn vastgelegd, moeten zowel burgers als bedrijven zich aan de nieuwe situatie aanpassen en de nieuwe beperkingen en uitdagingen per sector in detail bestuderen. De toekomstige economische en financiële verliezen laten zich in dit vroege stadium zeer moeilijk kwantificeren, maar er is duidelijk behoefte aan gerichte en snelle maatregelen ter verlichting van de negatieve economische en sociale gevolgen. |
2.3. |
De brexit is zeker een uiterst complexe en lastige aangelegenheid. Het is mogelijk dat de lidstaten de controlemaatregelen op zee, in havens en op luchthavens moeten opvoeren met het oog op aanvullende monitoring en inspectie bij de afgifte van certificaten en de toelating van producten, en om ervoor te zorgen dat de eisen op het gebied van vestiging, de sanitaire en fytosanitaire normen (SPS-regels) en etiketterings- en merkingsvoorschriften worden nageleefd. Ook moeten zij wellicht gerichte bewustmakingscampagnes over de gevolgen van de brexit voor burgers en bedrijven overwegen of actualiseren. |
2.4. |
De nieuwe douane- en regelgevingscontroles die nu van kracht zijn, veroorzaken vertragingen en extra kosten, waardoor toeleveringsketens vaak verstoord raken. Van de gebruikelijke gang van zaken (“business as usual”) is door de nieuwe regels en nalevingsvereisten al geen sprake meer, vooral dit jaar, waarin naar verwachting de meeste nadelige gevolgen zullen optreden. Extra belastingen die nu van toepassing zijn, zoals btw, kunnen een belemmering vormen voor economische betrekkingen en zakelijke partnerschappen. Om de negatieve gevolgen van de brexit voor de economie van de EU tot een minimum te beperken, is actieve betrokkenheid van alle belanghebbenden vereist: de EU, de lidstaten, werkgevers, vakbonden, maatschappelijke organisaties enz. |
2.5. |
Bovendien is nog niet duidelijk hoe de wederzijdse erkenning van kwalificaties zal worden geregeld, hoe de gegevensstroom zal worden gewaarborgd en welke regels voor de dienstensector zullen gelden. Verdere onderhandelingen zijn uiterst noodzakelijk om tot haalbare oplossingen te komen waar beide partijen baat bij hebben. |
2.6. |
Aan de andere kant moeten alle belanghebbenden wennen aan het feit dat ze nu met twee verschillende markten en met twee aparte wet- en regelgevingsruimten te maken hebben. Deze verandering is een belangrijk obstakel voor iedereen en heeft gevolgen voor zowel overheden als burgers en bedrijven. Het nieuwe partnerschap vormt een grote uitdaging voor de bestaande economische, sociale en commerciële onderlinge afhankelijkheid van de EU en het VK. Er is al sprake van negatieve gevolgen voor de grensoverschrijdende mobiliteit en belemmeringen voor de handel in goederen en diensten. Dit kan leiden tot banenverlies en faillissementen, met name bij kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). |
2.7. |
In het voorstel voor een verordening worden de exacte subsidiabele overheidsuitgaven gepreciseerd, met name beleidsmaatregelen om bedrijven en lokale gemeenschappen bij te staan, de werkgelegenheid te ondersteunen (m.i.v. omscholing en opleiding), banen te beschermen en certificerings- en vergunningsregelingen op te stellen alsmede maatregelen op het vlak van communicatie en bewustmaking en goed grensbeheer. |
3. Algemene opmerkingen
3.1. |
Het EESC is in de eerste plaats ingenomen met de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK die in de allerlaatste fase van de overgangsperiode is ondertekend. De overeenkomst legt de toekomstige betrekkingen vast, terwijl tegelijkertijd de integriteit van de interne markt wordt beschermd en rechtszekerheid en een gelijk speelveld worden geboden. De overeenkomst verzacht grotendeels de economische en sociale schade van een “no deal”-scenario en kan worden beschouwd als de start van de nieuwe betrekkingen tussen de EU en het VK. Overheden moeten in de huidige aanpassingsperiode meer flexibiliteit bieden en begrip tonen voor de belanghebbenden in de EU. De EU en de lidstaten moeten wel bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de interne markt en de bijbehorende arbeids-, sociale, milieu- en voedselnormen, om het risico van misbruik van marktmacht te voorkomen. |
3.2. |
Dat er overeenstemming is bereikt over nultarieven voor de handel in goederen — mits deze in overeenstemming zijn met de oorsprongsregels — en, in het algemeen, over het vrij verkeer van kapitaal, is een belangrijke verwezenlijking. Het baart het EESC echter zorgen dat over het vrij verkeer van personen (vanaf 30 juni 2021) en diensten nog geen overeenstemming is bereikt. Bovendien komt de brexit bovenop de COVID-19-crisis, die al heeft geleid tot stijgende werkloosheid en inkomensverlies. Het EESC is ook uiterst bezorgd over het feit dat in de hele EU de toenemende sociale ongelijkheid steeds zichtbaarder wordt en herhaalt dat “de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) binnen het cohesiebeleid een prioriteit moet vormen” (5). |
3.3. |
Het EESC is van mening dat de Commissie met een uitvoering onder gedeeld beheer het geschikte instrument heeft gekozen. De verordening zal zorgen voor een duidelijke en gestandaardiseerde toepassing van de regels in alle lidstaten en voor gemeenschappelijke rapportageverplichtingen en -termijnen, waardoor het gelijke speelveld tussen de lidstaten behouden zal blijven. |
3.4. |
Het EESC is ermee ingenomen dat de reserve voor aanpassing aan de brexit wordt opgericht binnen de speciale instrumenten die buiten de in het meerjarige financiële kader vastgestelde maxima van de EU-begroting vallen, en dat de reserve erop is gericht de negatieve economische en sociale gevolgen van de brexit in alle lidstaten aan te pakken, ondernemingen en de werkgelegenheid in de zwaarst getroffen sectoren te ondersteunen en regionale en lokale gemeenschappen bij te staan. Gemeenschappelijke uitdagingen zoals de brexit vereisen een gecoördineerde respons en het EESC is van mening dat cohesie en solidariteit tussen de lidstaten fundamentele waarden van de EU zijn. |
3.5. |
De reserve voor aanpassing aan de brexit zal naar verwachting een aanvulling vormen op de bestaande extra middelen die beschikbaar zijn in het kader van NextGenerationEU (6) en het meerjarig financieel kader. Het betreft een volledig nieuw instrument dat steun zou moeten bieden om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU te verzachten, en dat tegelijkertijd de economische, sociale en territoriale samenhang zou moeten versterken en de werkgelegenheid in stand zou moeten houden. Het EESC heeft de Commissie reeds geadviseerd “de mogelijkheid te overwegen een EU-instrument in het leven te roepen om dergelijke politieke situaties en crises in de toekomst het hoofd te kunnen bieden” (7). |
3.6. |
Vakbonden, werkgeversorganisaties en maatschappelijke organisaties spelen een cruciale rol bij het opbouwen van een sterk economisch en sociaal partnerschap met het VK. |
3.7. |
Het EESC is ingenomen met het feit dat alle lidstaten in aanmerking komen en dat 80 % van de voorfinanciering reeds in 2021 zal worden uitbetaald. Dit getuigt duidelijk van Europese solidariteit en een gecoördineerde aanpak om de kortetermijngevolgen van de brexit het hoofd te bieden. |
3.8. |
Bij de voorgestelde toewijzingsmethode wordt rekening gehouden met het belang van de handel met het VK en met het belang van de visserijsector. Het EESC is echter van mening dat een gescheiden aanpak op zijn plaats was geweest. In de door de Commissie voorgestelde toewijzingsformule komt het erop neer dat de factor die gekoppeld is aan de visserij 600 miljoen EUR zou bedragen. Het EESC stelt daarom voor om voor de visserij een geheel afzonderlijke reserve tot stand te brengen, gericht op de ondersteuning van deze sector alleen. Ook andere sectoren, zoals toerisme en landbouw, verdienen bijzondere aandacht. |
3.9. |
Voorts lijdt het geen twijfel dat de reserve een aanpassingsfonds is, bedoeld om de economische en sociale gevolgen van de brexit te compenseren. Het EESC vindt de voor de reserve bestemde 5,4 miljard EUR onvoldoende om de negatieve impact van de brexit te ondervangen. Daarom is het EESC van mening dat er per direct extra middelen moeten worden uitgetrokken, hetzij door extra middelen toe te wijzen aan de reserve, hetzij door aparte fondsen te creëren. In dit verband verzoekt het EESC de medewetgevers (het Europees Parlement en de Raad) het voorgestelde plafond te verhogen. |
3.10. |
Sommige sectoren worden harder door de brexit getroffen dan andere. Volgens het EESC zouden onder meer de landbouw en het toerisme eveneens een belangrijke plaats moeten krijgen in de reserve en van de beschikbare middelen moeten profiteren. De toeristische sector heeft zwaar te lijden onder de COVID-19-crisis en de brexit zal extra obstakels opwerpen. Ook landbouwers worden zwaar getroffen, bijvoorbeeld in Ierland en Nederland. |
4. Specifieke opmerkingen
4.1. |
Sommige lidstaten hebben al nationale maatregelen genomen tegen de negatieve impact van de brexit op hun economieën en op de procedures van hun overheidsdiensten. Daarom wordt de retroactieve toepassing van de reserve vanaf juli 2020 beschouwd als een belangrijke steunmaatregel. |
4.2. |
Aangezien meer dan 4 miljoen EU-burgers een nieuwe verblijfsstatus in het VK hebben verkregen (8), moeten de rechten van werknemers onmiddellijk worden beschermd en moet verder worden onderhandeld over de wederzijdse erkenning van kwalificaties. De lidstaten moeten meteen voorlichtingscampagnes opzetten om de burgers bewust te maken van de nieuwe regels en van de inspanningen die de EU levert om de overeenkomst uit te breiden. Volledige betrokkenheid van de sociale partners en maatschappelijke organisaties is hierbij onmisbaar voor een succesvolle aanpak. |
4.3. |
Er moeten specifieke steunregelingen worden opgezet met het oog op passende steun voor regio’s en sectoren die getroffen zijn door de brexit. Alle lidstaten moeten verantwoordelijk handelen en ervoor zorgen dat de beschikbare middelen terechtkomen bij die regio’s, bedrijven, werknemers en burgers die er het meest behoefte aan hebben, en niet bij diegenen die het makkelijkst te financieren zijn. Anders zou de solidariteit achter de reserve ter discussie kunnen komen te staan en zou er twijfel rijzen over de slaagkansen ervan. |
4.4. |
De subsidiabiliteitsperiode zou met nog eens twee jaar kunnen worden verlengd, om ervoor te zorgen dat de lidstaten voldoende tijd hebben om hun deel van de reserve te benutten en de schokgolven als gevolg van de brexit op te vangen. Het EESC roept de lidstaten op om zorgvuldig na te denken over passende investeringen in infrastructuur en steun voor EU-burgers die na de brexit terugkeren naar hun lidstaat van herkomst. |
4.5. |
Het EESC is ook van mening dat een deel van de reserve voor technische bijstand gereserveerd had moeten worden, voor als een nieuw beheerssysteem wordt opgezet. Het gebruik van technische bijstand voor beheer, monitoring, voorlichting en communicatie, afhandeling van klachten en controle en audit zal helpen om het instrument tot een succes te maken, het risicobeheer te verbeteren en ervoor te zorgen dat de toegewezen financiële middelen efficiënt worden besteed. |
4.6. |
Sommige overheden, met name die op het grond gebied waarvan zich de belangrijkste punten van binnenkomst en vertrek voor de handel met het Verenigd Koninkrijk bevinden, hebben al aanzienlijk geïnvesteerd in infrastructuur en personeel, waaronder opleiding. Hetzelfde geldt voor de lidstaten met een bijzondere relatie met het VK op het gebied van toerisme. Het EESC is er echter vast van overtuigd dat het grootste deel van de reserve moet worden uitgetrokken om de werkgelegenheid te bevorderen en economische actoren te ondersteunen. |
4.7. |
Het voorstel van de Commissie bevat een specifieke maatregel om de toezichtsperiode voor kmo’s te verkorten van vijf tot drie jaar, te rekenen vanaf de laatste uitbetaling van de financiële bijdrage. Het EESC verwacht dat kmo’s het zwaarst zullen worden getroffen en is van mening dat een aanzienlijk deel van de reserve moet worden aangewend om hun economische en financiële steun te bieden, met als uiteindelijke doel dat banen behouden blijven en bedrijven het hoofd boven water houden. |
4.8. |
Kmo’s worden bijzonder zwaar getroffen door de nieuwe douaneprocedures, regelgevingslasten en stijgende transportkosten. Dit komt nog bovenop de moeilijkheden als gevolg van de COVID-19-pandemie, waarbij bedrijven in alle lidstaten zich moeten aanpassen aan door de overheid opgelegde lockdowns. Aangezien kmo’s meestal niet over de administratieve en juridische capaciteit beschikken om een volledig noodplan uit te voeren, pleit het EESC voor specifieke maatregelen ter ondersteuning van de zwaar getroffen kmo’s, met middelen uit de reserve. De lidstaten worden aangemoedigd kmo’s te helpen door binnen de regels staatssteun te verlenen. |
4.9. |
Het EESC is van mening dat de reserve voor de eenvoud met behulp van bestaande managementsystemen kan worden beheerd. Waar mogelijk en in overleg met de Commissie moet van de vereenvoudigde kostenoptie gebruik worden gemaakt. Door in te zetten op vereenvoudigde regels en minder bureaucratie in het uitvoeringsproces, en door extra financiële en administratieve lasten te vermijden, kunnen de financiële middelen sneller worden besteed en de negatieve gevolgen van de brexit beter worden ondervangen. |
4.10. |
Aangezien de reserve een volledig nieuw instrument is en het vrijwel onmogelijk is om de reële negatieve gevolgen van de brexit in te schatten, stelt het EESC voor om in elke lidstaat een toezichtcomité op te richten. Deze moeten bestaan uit vertegenwoordigers van de sociale partners, ngo’s en overheidsinstellingen die betrokken zijn bij de uitvoering van de reserve. De comités moeten minstens tweemaal per jaar vergaderen om na te gaan hoe de reserve bijdraagt tot het verminderen van de negatieve gevolgen van de brexit, en hebben als voornaamste doel mogelijke risico’s in het uitvoeringsproces weg te nemen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld formeel daarbij wordt betrokken. De bredere (niet-georganiseerde) samenleving moet worden geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering, en in een eindverslag moeten alle communicatieactiviteiten worden samengevat. De EU moet voor de nodige coördinatie zorgen om het gelijke speelveld op de interne markt te beschermen, en het EESC moet daar samen met het Europees Parlement actief bij worden betrokken. |
4.11. |
Het EESC zou graag zien dat meer duidelijkheid wordt verschaft over de governance van de reserve. Het is met name van belang een beheersorgaan voor de reserve aan te wijzen en te specificeren of er meer dan één orgaan zal zijn. |
4.12. |
Er is een kader nodig voor de tussentijdse beoordeling van de resultaten op basis van specifieke, door de lidstaten vast te stellen en jaarlijks door de Commissie te evalueren prestatie-indicatoren. Dit zal zorgen voor nauwlettende monitoring en evaluatie van de uitvoering en de uitgaven, waarbij wordt vastgesteld welke lidstaten de financiële middelen niet of slechts in beperkte mate gebruiken. Een beperkte inzet van de middelen zal de negatieve economische en sociale gevolgen van de brexit verhoudingsgewijs vergroten. |
4.13. |
Het maatschappelijk middenveld moet formeel bij het uitvoeringsproces worden betrokken. Door de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen te integreren in het beheer van de reserve, worden “belanghebbenden en maatschappelijke organisaties in staat [gesteld] een cruciale rol als bemiddelende partijen te spelen, als gevolg waarvan de afstand tussen de projecten en de uiteindelijke begunstigden wordt verkleind” (9). De selectie van de partners moet transparant en duidelijk geschieden, terwijl aan de geselecteerde organisaties voldoende relevante informatie moet worden verstrekt. |
4.14. |
De Commissie stelt voor om uiterlijk op 30 juni 2026 een grondige evaluatie uit te voeren van de effectiviteit, doeltreffendheid en meerwaarde van de reserve, met een verplichting om hierover uiterlijk een jaar later (30 juni 2027) verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad. Het EESC pleit ervoor om de termijn voor deze verslaglegging door de Commissie in te korten tot drie maanden (d.w.z. uiterlijk 30 september 2026). |
4.15. |
Het EESC is van mening dat artikel 5, lid 1, onder a), als volgt zou moeten worden gewijzigd: “maatregelen om bedrijven en werknemers bij te staan bij de overgang naar nieuwe vaardigheden en nieuwe banen en om lokale gemeenschappen die nadeel van de terugtrekking ondervinden te ondersteunen”. Voorts zou artikel 5, lid 1, onder d), als volgt moeten worden gewijzigd: “maatregelen ter bescherming van banen en van de werkgelegenheid, met name door middel van arbeidstijdverkortingsregelingen, omscholing en opleiding in de getroffen sectoren”. Indicator 15.4 in bijlage II zou dienovereenkomstig moeten worden aangepast. |
Brussel, 24 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (PB L 444 van 31.12.2020, blz. 14).
(2) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de brexit, COM(2020) 854 final — 2020/0380 (COD).
(3) EU-meerjarenbegroting 2021-2027 en herstelpakket.
(4) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1).
(5) EESC-advies over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 90).
(6) NextGenerationEU.
(7) EESC-advies over de wijziging van het Solidariteitsfonds in het geval van een brexit zonder akkoord (PB C 14 van 15.1.2020, blz. 84).
(8) Europese Commissie — Burgerrechten.
(9) EESC-advies over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 90).