Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020IP0285

    Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau (2020/2006(INL))

    PB C 404 van 6.10.2021, p. 175–201 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.10.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 404/175


    P9_TA(2020)0285

    Ontbossing

    Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau (2020/2006(INL))

    (2021/C 404/11)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) — Voorstel voor een EU-Actieplan” van 21 mei 2003 (COM(2003)0251),

    gezien Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (de “EU-houtverordening”) (1),

    gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen (2),

    gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (3),

    gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties tegen 2030, en met name doelstelling 12 betreffende verantwoorde consumptie en productie en doelstelling 15 om de bescherming, het herstel en het duurzaam gebruik van terrestrische ecosystemen te waarborgen, bossen duurzaam te beheren, woestijnvorming tegen te gaan, aantasting van de bodem een halt toe te roepen en terug te dringen, en het verlies van biodiversiteit te stoppen,

    gezien de Overeenkomst van Parijs die is bereikt in het kader van de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP 21),

    gezien de in opdracht van het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken van de Commissie uitgevoerde studie over zorgvuldigheidsvereisten in de toeleveringsketen (2020),

    gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) van september 2020, getiteld “An EU legal framework to halt and reverse EU-driven global deforestation — European added value assessment” (4),

    gezien de conclusies van de Raad en de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de mededeling “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” van 16 december 2019,

    gezien de Verklaring van Amsterdam van 7 december 2015, getiteld “Towards Eliminating Deforestation from Agricultural Commodity Chains with European Countries”,

    gezien het VN-programma ter reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosaantasting (REDD+),

    gezien het strategisch plan voor bossen van de Verenigde Naties (UN Strategic Plan for Forests, UNSPF) 2017-2030, waarin zes mondiale bosdoelstellingen en 26 geassocieerde doelstellingen worden vastgesteld, die tegen 2030 moeten worden bereikt,

    gezien het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming, dat op 17 juni 1994 werd aangenomen,

    gezien de door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) ontwikkelde nationale duurzamegrondstoffenplatforms,

    gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

    gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966,

    gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (5),

    gezien het Amerikaans Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1969,

    gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1987,

    gezien Verdrag nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende inheemse en in stamverband levende volken van 1989,

    gezien de Verklaring van de VN over de rechten van inheemse volkeren van 2007,

    gezien de OESO/FAO-richtsnoeren inzake verantwoordelijke toeleveringsketens in de landbouw,

    gezien het verslag van de FAO over de algemene toestand van de bossen in 2020,

    gezien de publicatie van de FAO van 2018, getiteld “The State of the World’s Forests 2018 — Forest pathways to sustainable development”,

    gezien de beoordeling van de wereldwijde bosbestanden 2015 van de FAO — FRA-gegevensbank 2015,

    gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) van 1973,

    gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit van 1992, en het daaraan verbonden Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid van 2000 en het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik van 2010,

    gezien het “Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services” van het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services 2019 van de Verenigde Naties van 6 mei 2019,

    gezien de VN-beginselen inzake verantwoord investeren van 2006,

    gezien de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten, die in 2011 zijn goedgekeurd door de VN-Mensenrechtenraad, en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, die in 2011 zijn bijgewerkt,

    gezien het speciaal verslag over de klimaatverandering en de bodem van de Internationale Werkgroep inzake klimaatverandering van de Verenigde Naties van 8 augustus 2019,

    gezien het Mondiaal programma voor de bestrijding van criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten en bossen van het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC),

    gezien het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, aangenomen in Aarhus op 25 juni 1998 door de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa,

    gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over het beleid van de EU ten aanzien van mensenrechtenverdedigers (6),

    gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen (7),

    gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over palmolie en de ontbossing van regenwouden (8),

    gezien zijn resolutie van 12 september 2017 over de gevolgen van de internationale handel en het handelsbeleid van de EU voor mondiale waardeketens (9),

    gezien zijn resolutie van 3 juli 2018 over de schending van de rechten van inheemse volkeren, inclusief landroof (10),

    gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over transparant en verantwoord beheer van natuurlijke hulpbronnen in ontwikkelingslanden: bossen (11),

    gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (12),

    gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) (13),

    gezien zijn resolutie van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen (14),

    gezien de “Forest pledge” (gelofte tot bescherming van bossen) van 21 maart 2019, op grond waarvan veel actieve leden van het Europees Parlement zich ertoe hebben verbonden beleid te bevorderen waarmee bossen wereldwijd worden beschermd en hersteld en de territoria en rechten van bosbewoners worden erkend en veilig gesteld,

    gezien de conclusies van de Raad van 28 juni 2018 inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw,

    gezien de mededeling van de Commissie van 23 juli 2019, getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COM(2019)0352),

    gezien het onderzoek van de Commissie van januari 2018, getiteld “Feasibility study on options to step up EU actions against deforestation”,

    gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

    gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020, getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

    gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020, getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),

    gezien de verklaring van de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van april 2018 over de rol van de EU in de bescherming van de bossen,

    gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,

    gezien de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

    gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0179/2020),

    A.

    overwegende dat biologisch diverse bossen natuurlijke koolstofputten zijn, en bijgevolg onmisbaar zijn in de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius boven de pre-industriële niveaus en ernaar te streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 graden Celsius boven de pre-industriële niveaus; overwegende dat de meest recente wetenschappelijke informatie erop wijst dat een beperking van de temperatuurstijging tot 1,5 graden de schade voor mensen en natuurlijke ecosystemen aanzienlijk zou beperken in vergelijking met een stijging van 2 graden (15), en ook goed zou zijn in verband met de aanpassing aan de klimaatverandering en het behoud van de biodiversiteit; overwegende dat niet alleen ontboste gebieden, maar ook bossen die aangetast zijn door menselijk ingrijpen een bron van koolstofdioxide kunnen worden;

    B.

    overwegende dat bossen 80 % van de biodiversiteit op aarde herbergen en 30 % van het aardoppervlak vormen (16); overwegende dat bossen de organische vitale infrastructuur vormen voor enkele van de meest compacte, kwetsbare en gevarieerde ecosystemen ter wereld; overwegende dat ontbossing de voornaamste bedreiging vormt voor 85 % van de bedreigde of uitstervende diersoorten, en dat tussen 1979 en 2012 reeds 58 % van de gewervelde dieren wereldwijd is uitgestorven als gevolg van ontbossing (17);

    C.

    overwegende dat bossen een bron van bestaansmiddelen en inkomsten voor ongeveer 25 % van de wereldbevolking zijn (18) en dat de vernietiging ervan ernstige gevolgen heeft voor de bestaansmiddelen van de meest kwetsbaren, waaronder inheemse volken die sterk afhankelijk zijn van bosecosystemen;

    D.

    overwegende dat emissies als gevolg van de verandering in landgebruik, veelal door ontbossing, goed zijn voor ongeveer 12 % van de wereldwijde broeikasgasemissies en de op een na grootste oorzaak van klimaatverandering zijn na de verbranding van steenkool, olie en gas (19);

    E.

    overwegende dat de oerbossen in het bijzonder worden getroffen door ontbossing; overwegende dat oerbossen enorm veel koolstof vasthouden en worden gekenmerkt door unieke biodiversiteitsniveaus en ecologische omstandigheden en daarom niet kunnen worden vervangen door nieuw aangeplante bossen; overwegende dat bebossing, mits die gebeurt op een wijze die verenigbaar is met de bescherming en verbetering van lokale ecosystemen, een rol kan spelen in de strijd tegen klimaatverandering;

    F.

    overwegende dat het, om het verlies aan biodiversiteit en de klimaatcrisis te kunnen aanpakken, cruciaal is dat bossen op zodanige wijze worden beschermd en hersteld dat hun capaciteit om koolstof op te slaan en de biodiversiteit te beschermen maximaal is; overwegende dat dit meerdere voordelen zal opleveren, aangezien het de groei van bestaande bossen tot hun maximale potentieel voor koolstofopslag bevordert, en tegelijkertijd de reeds aangetaste ecosystemen herstelt, de afbraak van organische stoffen bevordert, en gunstig is voor de biodiversiteit en voor bodems, lucht, grond en water;

    G.

    overwegende dat publieke druk ter vervulling van de niet-productieve functies van bossen wereldwijd toeneemt, hetgeen vaak haaks staat op de verslechterende staat van de bossen;

    H.

    overwegende dat bossen de samenleving belangrijke ecosysteemdiensten bieden, zoals schone lucht, regulering van de waterstroming, koolstofvermindering, bescherming tegen water- en winderosie, habitats voor dieren en planten, herstel van aangetast land en veerkracht bij klimaatverandering; overwegende dat de waarde van de natuurlijke waterhuishoudingssystemen in bossen is geraamd op 1 360 à 5 235 USD per hectare per jaar (waarde in 2007) (20), en dat deze “natuurlijke dienst” zwaar aangetast wordt door ontbossing; overwegende dat bossen en biodiversiteit ook een intrinsieke waarde hebben die de gebruikswaarde voor mensen te boven gaat, onder meer als koolstofvoorraden, en dat deze waarde niet kan worden gekwantificeerd of in geld kan worden uitgedrukt;

    I.

    overwegende dat bossen voor veel mensen en volkeren een culturele, sociale en spirituele waarde hebben;

    J.

    overwegende dat het bebossingspercentage in de Unie de afgelopen decennia is gestegen, maar dat het wereldwijde bosareaal in de afgelopen 18 jaar gestaag is afgenomen, waarbij in 2019 alleen al 3,8 miljoen hectare aan oorspronkelijk regenwoud verloren is gegaan (21);

    K.

    overwegende dat ontbossing en aantasting en omvorming van bossen wereldwijd ertoe leiden dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen meer gevaar lopen: zij worden geconfronteerd met mensenrechtenschendingen, aanvallen en moorden als reactie op hun inspanningen om hun bossen, hun land en het milieu te beschermen; overwegende dat in 2018 gemiddeld meer dan drie land- en milieuactivisten per week werden vermoord, waarbij alleen al in het afgelopen decennium in het Amazonegebied meer dan 300 mensen om het leven zijn gekomen bij conflicten over hulpbronnen en landgebruik (22);

    L.

    overwegende dat de klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit wereldwijd, alsook de vernietiging en omvorming van natuurlijke ecosystemen, zoals bossen, een enorme impact hebben op de habitats van dieren, en ertoe kunnen leiden dat wilde dieren, mensen en huisdieren vaker in contact komen, als gevolg waarvan er een hoger risico ontstaat op het opnieuw uitbreken van uit de dierenwereld afkomstige epidemieën en pandemieën; overwegende dat de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) bevestigt dat de toename van nieuwe besmettelijke ziekten samenhangt met de versnelde ontbossing van tropische bossen, met name in verband met de aanplant van oliepalmen en sojabonen (23); overwegende dat meer dan twee derde van de opkomende besmettelijke ziekten afkomstig is van dieren, waarvan de overgrote meerderheid van wilde dieren; overwegende dat het beschermen en herstellen van de biodiversiteit en van goed functionerende ecosystemen dan ook van essentieel belang is om onze veerkracht te vergroten en het ontstaan en de verspreiding van toekomstige ziekten te voorkomen;

    M.

    overwegende dat water een kostbare hulpbron is; overwegende dat het ontbreken van of de ontoereikende toepassing van een rechtskader voor de bescherming van watervoorraden het onmogelijk maakt het gebruik van deze hulpbron te controleren en leidt tot overexploitatie, vervuiling en waterroof; overwegende dat dit schadelijk is voor de daarvan afhankelijke ecosystemen en plaatselijke gemeenschappen; overwegende dat waterroof zich in bepaalde gevallen voordoet ten behoeve van de productie van producten die een bedreiging vormen voor bossen en ecosystemen (24);

    N.

    overwegende dat het duurzame beheer van bosbestanden en hernieuwbare grondstoffen en het gebruik van bosgebieden op een manier en met een intensiteit waarbij hun biodiversiteit, regeneratiecapaciteit, vitaliteit en potentieel om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen gewaarborgd zijn en waarbij andere ecosystemen geen schade wordt berokkend, een belangrijk onderdeel vormen van de algemene beleidsaanpak om ontbossing een halt toe te roepen, zowel op het niveau van de Unie als op mondiaal niveau;

    O.

    overwegende dat de consumptie van de Unie naar schatting bijdraagt tot ten minste 10 % van de wereldwijde ontbossing;

    P.

    beklemtoont dat het belangrijk is duurzame voedingsgewoonten te bevorderen, door de consument bewust te maken van de gevolgen van zijn consumptiepatronen en informatie te verstrekken over voedingsgewoonten die beter zijn voor de menselijke gezondheid en die een kleinere milieuvoetafdruk achterlaten;

    Algemene opmerkingen

    1.

    onderstreept dat circa 80 % van de ontbossing wereldwijd wordt veroorzaakt doordat meer land wordt gebruikt voor landbouw (25); onderstreept in dit verband dat in de mededeling van de Commissie getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” van juli 2019 wordt onderkend dat de vraag van de Unie naar producten als palmolie, vlees, soja, cacao, maïs, hout en rubber, waaronder in de vorm van verwerkte producten of diensten, in belangrijke mate verantwoordelijk is voor ontbossing, aantasting van bossen, vernietiging van ecosystemen en daaraan gekoppelde schendingen van de mensenrechten in de hele wereld, en goed is voor ongeveer 10 % van de ontbossing die in het totale eindverbruik besloten ligt (26); merkt voorts op dat ook andere producten die in de EU verbruikt worden, zoals katoen, koffie, suikerriet, koolzaad en garnalen uit de mangroven, bijdragen aan de wereldwijde ontbossing;

    2.

    merkt op dat het behoud van het mondiale bosbestand en het voorkomen van de aantasting van bossen tot de grootste uitdagingen van onze tijd behoren, en een conditio sine qua non zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, de Overeenkomst van Parijs en de Green Deal; benadrukt dat het huidige beleid ontoereikend is om het duurzame gebruik van bossen en ecosystemen in grote delen van de wereld te garanderen;

    3.

    constateert met grote bezorgdheid dat het verlies aan bosareaal in de periode 2014-2018 met 43 % is toegenomen tot een gemiddeld verlies van 26,1 miljoen hectare per jaar, vergeleken met 18,3 miljoen hectare per jaar in de periode 2002-2013; maakt zich vooral zorgen over het verlies van oerbossen, nu tijdens de drie laatste jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn (2016, 2017 en 2018) sprake was van de hoogste ontbossingsgraad van deze eeuw, waarbij in het Braziliaanse Amazonegebied alleen al de ontbossing tussen juni 2018 en juni 2019 met 88 % toenam; wijst erop dat de vernietiging en aantasting van natuurlijke bossen niet alleen plaatsvindt in tropische gebieden, maar in heel de wereld, ook in de Unie en haar directe omgeving;

    4.

    betreurt het dat de bosoppervlakte over de hele wereld momenteel niet meer dan ongeveer 68 % van de geschatte pre-industriële niveaus bedraagt, dat het met bomen begroeide areaal tussen 1990 en 2015 als gevolg van afgraving en houtproductie met 290 miljoen hectare is afgenomen en dat de nog onaangetaste bossen (oppervlakten van meer dan 500 km2 waarop via satellietgegevens geen enkele menselijke druk kan worden vastgesteld) tussen 2000 en 2013 met 7 % zijn gereduceerd (27);

    5.

    merkt ook op dat de verandering en vernietiging van habitats, waarbij natuurlijke bosgebieden worden aangetast, wereldwijd ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid van mens en dier, alsook voor de biodiversiteit, met name de toegenomen incidentie van zoönoses (die de afgelopen 30 jaar 50 pandemieën hebben veroorzaakt), met als recentste de COVID-19-pandemie;

    6.

    merkt in het licht van de tragische COVID-19-pandemie met bezorgdheid op dat onderzoek een verontrustend verband blijft leggen tussen zoönosen en ontbossing, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit;

    7.

    benadrukt dat oerbossen niet vervangen kunnen worden, en wijst erop dat het verlies van oerbossen niet kan worden gecompenseerd door het aanplanten van nieuwe bossen; merkt op dat het meer bestaansmiddelen, een hoger inkomen voor lokale gemeenschappen, en extra kansen voor economische ontwikkeling kan opleveren als de ontbossing en de aantasting van bossen wordt gestopt, en als de bescherming van bestaande bossen, het duurzaam herstel, de bebossing en de herbebossing op zodanige wijze plaatsvinden dat de capaciteit voor koolstofopslag en bescherming van de biodiversiteit maximaal is; wijst derhalve op het belang van de bevordering van agro-ecologie en duurzame landbouwproductie op mondiaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau, omdat dit niet-duurzaam landgebruik en -beheer kan voorkomen, voor een betere aanpak van natuurlijke verstoringen kan zorgen, en de klimaatverandering kan beperken;

    8.

    benadrukt dat de aanwezigheid van grote bosgebieden helpt om de verwoestijning van continentale gebieden te voorkomen; stelt voor de bescherming van bossen als een bron van vocht sterk in overweging te nemen bij het ontwikkelings- en handelsbeleid; wijst er bijvoorbeeld op dat maar liefst 40 % van de totale neerslag in de Ethiopische hooglanden — de voornaamste bron van de Nijl — bestaat uit vocht afkomstig van de bossen in het Congobekken en dat het tegengaan van de ontbossing in deze regio ook van belang is in verband met de klimaatvluchtelingencrisis;

    9.

    onderstreept dat de drijvende krachten achter ontbossing niet alleen in de bosbouwsector op zich beschouwd te vinden zijn, en verband houden met tal van kwesties, zoals grondbezit, de bescherming van de rechten van inheemse volkeren, klimaatverandering, democratie, mensenrechten en politieke vrijheid, het consumptieniveau van grondstoffen, de grote afhankelijkheid van invoer van diervoeders, landbouwbeleid, en een gebrek aan beleidsmaatregelen die duurzaam en legaal verkregen en geproduceerde grondstoffen promoten en bevorderen; herinnert eraan dat inheemse vrouwen en vrouwelijke landbouwers een centrale rol spelen in de bescherming van bosecosystemen; verzoekt de Commissie meer inspanningen te leveren om ontbossing op holistische wijze aan te pakken door middel van een coherent en juridisch bindend beleidskader, en tegelijk voor de instandhouding van ecosystemen te zorgen; is van mening dat gendergelijkheid in het bosbouwonderwijs essentieel is voor het duurzaam beheer van bossen, wat in het Uniebeleid tot uitdrukking moet komen;

    10.

    merkt op dat in veel landen de ontbossing te wijten is aan de afwezigheid van passend beleid (zoals ruimtelijke ordening), onduidelijkheid op het gebied van eigendomsverhoudingen en andere rechten met betrekking tot grondgebruik, tekortkomingen op het gebied van bestuur en wetshandhaving, illegale activiteiten en onvoldoende investeringen in duurzaam bosbeheer;

    11.

    merkt op dat het Europees Parlement sinds december 2015 veertig bezwaren heeft geformuleerd tegen de invoer van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarvan er elf gericht waren tegen de invoer van genetisch gemodificeerde soja; herinnert eraan dat een van de redenen om tegen die invoer bezwaar te maken de ontbossing was die gepaard gaat met de teelt in landen zoals Brazilië en Argentinië, waar de soja vrijwel uitsluitend genetisch wordt gemodificeerd voor gebruik met bestrijdingsmiddelen; merkt op dat in een recent wetenschappelijk onderzoek met peerreview dat werd uitgevoerd door onderzoekers uit heel de EU is vastgesteld dat de Unie de grootste koolstofvoetafdruk ter wereld heeft vanwege de soja-invoer uit Brazilië, 13,8 % groter dan die van China, de grootste importeur van soja ter wereld; merkt op dat deze grote koolstofvoetafdruk van de Unie het gevolg is van haar aandeel in de emissies uit ingebedde ontbossing (28); merkt voorts op dat soja volgens de Commissie historisch gezien de belangrijkste factor is van de bijdrage van de Unie aan de wereldwijde ontbossing en de daarmee samenhangende emissies, goed voor bijna de helft van alle ontbossing die in de invoer in de Unie ingebed is (29);

    12.

    wijst erop dat de productie van genetische gemodificeerde organismen (ggo’s) een belangrijke oorzaak van ontbossing is, met name in Brazilië en Argentinië, en is van mening dat de invoer van ggo’s in de Unie moet worden beëindigd; herinnert eraan dat de consumptie van vlees, ook binnen de Unie, bijdraagt aan ontbossing buiten de Unie doordat deze zorgt voor een toename van de vraag naar goedkoop, genetisch gemodificeerd diervoeder, met name in de vorm van geïmporteerde genetisch gemodificeerde sojabonen;

    13.

    merkt op dat de omzetting van oorspronkelijk voor de productie van voedsel en diervoeder gebruikte weide- en landbouwgronden in land voor de productie van biomassabrandstoffen (indirecte veranderingen in landgebruik) ook negatieve gevolgen kan hebben voor bossen;

    Vrijwillige regelingen voor certificering en etikettering door derden

    14.

    is ingenomen met het groeiende bewustzijn van bedrijven over het probleem van wereldwijde ontbossing, aantasting van bossen en vernietiging van ecosystemen, de noodzaak van collectieve actie en daarmee samenhangende verbintenissen, alsook de steeds luider klinkende roep om transparante, consistente, uniforme, verstandige en afdwingbare vereisten voor duurzame toeleveringsketens, met inbegrip van een verminderde vraag naar producten die een risico voor bossen inhouden; stelt vast dat sommige marktdeelnemers de Verklaring van New York over bossen van 2014 ter harte hebben genomen, en maatregelen hebben genomen om ontbossing aan te pakken; betreurt het dat deze maatregelen vaak niet ambitieus genoeg zijn, slechts delen van de toeleveringsketen betreffen, en niet ontworpen zijn om de verschillende, onderling verbonden aanjagers van ontbossing aan te pakken (30), waardoor zij de initiële duurzaamheidsclaims en beloftes niet waar kunnen maken; benadrukt in dit verband dat de toezeggingen van bedrijven om vrijwillig iets aan de ontbossing te doen, niet volstaan om de ontbossing wereldwijd een halt toe te roepen;

    15.

    stelt vast dat de regelingen voor certificering door derden belangrijk zijn geweest voor het bijeenbrengen van bedrijven en het maatschappelijk middenveld en het ontwikkelen van een gemeenschappelijk begrip van het probleem van ontbossing; merkt op dat vrijwillige regelingen voor certificering door derden hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van goede praktijken, maar dat deze regelingen op zich niet volstaan om de ontbossing en aantasting van ecosystemen wereldwijd een halt toe te roepen en zij dus enkel een aanvulling mogen zijn op bindende maatregelen; is van oordeel dat vrijwillige regelingen voor certificering door derden een aanvullend instrument kunnen zijn voor het beoordelen en reduceren van ontbossingsrisico’s, op voorwaarde dat ze goed ontworpen zijn en volledig ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van nauwkeurig omschreven, meetbare en ambitieuze duurzaamheidscriteria, een robuust certificerings- en accrediteringsproces, onafhankelijke monitoring, mogelijkheden om de toeleveringsketen te monitoren, en noodzakelijke vereisten inzake de bescherming van primaire en andere natuurlijke bossen en bevordering van duurzaam bosbeheer;

    16.

    merkt op dat regelingen voor certificering en etikettering door derden op zich onvoldoende doeltreffend zijn om te voorkomen dat producten met een risico voor bossen en ecosystemen op de interne markt van de Unie worden gebracht; onderstreept dan ook dat certificering door derden uitsluitend een aanvulling op verplichte robuuste zorgvuldigheidsprocessen van marktdeelnemers kan zijn, maar deze niet kan vervangen, en dat deze verplichte processen ook hun sociale en milieuaansprakelijkheid verzekeren, overeenkomstig het beginsel “de vervuiler betaalt”, dat in artikel 191 VWEU is verankerd;

    17.

    vreest dat de veelheid aan bestaande regelingen voor certificering en etikettering consumenten in verwarring kan brengen en hun mogelijkheden om een bewuste keuze te maken kan beperken; onderstreept in dit verband dat moet worden overwogen de verplichting tot het verstrekken van informatie te harmoniseren;

    18.

    onderstreept dat een beleid dat volledig op de keuze van consumenten is gebaseerd, de verantwoordelijkheid voor de aankoop van ontbossingsvrije producten onterecht bij de consument legt, hetgeen ontoereikend is om van duurzame productie de standaard te maken; is van mening dat de voorlichting van consumenten over ontbossingsvrije producten een krachtig instrument kan zijn in aanvulling op het rechtskader inzake zorgvuldigheid, waarmee de vraagzijde van dit probleem kan worden aangepakt; dringt er bij de Commissie op aan het thema ontbossing een prominentere plaats zal geven in de EU-milieukeur, groene overheidsopdrachten en andere initiatieven in de context van de circulaire economie, als onderdeel van een uitgebreide reeks acties en initiatieven om voor ontbossingsvrije toeleveringsketens te zorgen; verzoekt de Commissie voorts om het risico op ontbossing en aantasting van ecosystemen op te nemen als een van de criteria voor beweringen inzake de milieuvriendelijke eigenschappen van producten voorzien in Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (31) en om een EU-regeling voor voorafgaande toestemming betreffende dergelijke beweringen op te zetten;

    19.

    merkt op dat er tot dusver geen regels bestaan die het verbieden om producten in de Unie op de markt te brengen die bijdragen aan de vernietiging van bossen; merkt op dat ook hout dat legaal is gekapt in overeenstemming met de wetgeving van het land van herkomst, kan bijdragen tot ontbossing, en dat dit hout desondanks toch vrije toegang tot de markt van de Unie kan krijgen; merkt op dat Europese consumenten van producten die risico’s voor bossen en ecosystemen opleveren vaak niet de garantie hebben dat deze producten niet aan ontbossing hebben bijgedragen, waardoor zij onbewust en ongewild bijdragen aan ontbossing;

    20.

    merkt op dat de criteria in certificeringsregelingen ter bepaling van wat een “ontbossingsvrije” grondstof of product is niet altijd volledig genoeg zijn, aangezien zij soms alleen betrekking hebben op een deel van de relevante bestanddelen of op een deel van de levenscyclus van het product, of een ontoereikende definitie hanteren van “ontbossingsvrij”, waardoor bedrijven te vrijblijvend voor verschillende etiketteringsregelingen kunnen kiezen, hetgeen de werking van certificeringsregelingen in het algemeen verzwakt;

    Bindende regels op basis van zorgvuldigheidseisen

    21.

    juicht het in dit verband toe dat een groot aantal bedrijven aandringt op bindende regels van de Unie inzake zorgvuldigheid in de toeleveringsketens van producten met een risico voor bossen;

    22.

    herinnert aan zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal en het verzoek daarin aan de Commissie om onverwijld een voorstel voor een Europees rechtskader op basis van zorgvuldigheidseisen voor te leggen, teneinde duurzame en ontbossingsvrije toeleveringsketens voor op de Uniemarkt gebrachte producten te waarborgen, en daarin specifiek aandacht te besteden aan de belangrijkste achterliggende oorzaken van de geïmporteerde ontbossing en, in plaats daarvan, de import te bevorderen van producten die niet tot ontbossing elders leiden; verzoekt de Commissie daarbij rekening te houden met het economische belang van de uitvoer van grondstoffen voor ontwikkelingslanden, en met name voor kleine boeren, alsook met de feedback van alle belanghebbenden, in het bijzonder kmo’s, en het voorstel vergezeld te doen gaan van een grondige effectbeoordeling;

    23.

    herinnert eraan dat de Commissie in haar mededeling over ontbossing van 2008 de doelstelling vaststelde om het wereldwijd verlies van bosareaal in uiterlijk 2030 volledig tot stilstand te brengen en de bruto-ontbossing in de tropen tegen 2020 met ten minste 50 % te verminderen; waarschuwt dat de tweede doelstelling bijna zeker niet zal worden gehaald;

    24.

    juicht het toe dat de Commissie de intentie uitspreekt om de wereldwijde ontbossing en aantasting van bossen aan te pakken, maar dringt erop aan dat voor een meer ambitieuze beleidsbenadering wordt gekozen; verzoekt de Commissie een voorstel, vergezeld van een effectbeoordeling, voor te leggen voor een EU-rechtskader op basis van zorgvuldigheidseisen, verslaglegging, openbaarmaking en vereisten inzake de participatie door derden, dat ook aansprakelijkheid en sancties bestrijkt voor de niet-naleving van de verplichtingen door alle bedrijven die voor het eerst producten met een risico voor bossen en ecosystemen op de markt brengen in de Unie, alsook de toegang tot rechtbanken en rechtsmiddelen voor de slachtoffers van de niet-naleving van de verplichtingen in kwestie; is van oordeel dat de handelaren op de Uniemarkt zich aan traceerbaarheidsverplichtingen moeten houden, met name wat betreft de identificatie van de herkomst van producten en hun derivaten op het moment dat zij op de interne markt van de Unie worden gebracht, teneinde duurzame en ontbossingsvrije waardeketens te waarborgen, als bedoeld in de bijlage bij deze resolutie; onderstreept dat hetzelfde rechtskader ook moet gelden voor alle financiële instellingen die een vergunning hebben om in de Unie actief te zijn en die bedrijven financieren die zich bezighouden met het oogsten, winnen, produceren, verwerken of verhandelen van producten en hun derivaten met een risico voor bossen en ecosystemen;

    25.

    is van mening dat de Unie erop moet toezien dat zij alleen mondiale toeleveringsketens en financiële stromen steunt die duurzaam zijn, geen ontbossing veroorzaken en niet leiden tot schendingen van de mensenrechten; is ervan overtuigd dat als er op een grote markt, zoals die van de Unie, verplichte duurzaamheidsvoorschriften worden ingevoerd, dit een impuls kan vormen om de wereldwijde productiemethoden duurzamer te maken;

    26.

    geeft aan dat de producten met een risico voor bossen en ecosystemen waarop dit EU-rechtskader van toepassing zal zijn, gekozen moeten worden op basis van objectieve, transparante en op wetenschappelijke inzichten stoelende overwegingen waaruit blijkt dat zij verband houden met de vernietiging en aantasting van bossen en ecosystemen met hoge koolstofvoorraden en veel biodiversiteit, of dat zij gevaar opleveren voor de rechten van de inheemse volken en de mensenrechten;

    27.

    onderstreept dat een dergelijk EU-rechtskader niet alleen moet bewerkstelligen dat het oogsten, produceren, winnen en verwerken van producten en derivaten met een risico voor bossen en ecosystemen in het land van oorsprong legaal gebeurt, maar ook op duurzame wijze;

    28.

    wijst erop dat volgens verschillende onderzoeken (32) de vaststelling van een rechtskader dat moet voorkomen dat producten die verband houden met ontbossing op de interne markt van de Unie worden gebracht, geen invloed zal hebben op de hoeveelheden en de prijzen van de in de Unie verkochte en in de bijlage bij deze resolutie vermelde producten, en dat de extra kosten voor marktdeelnemers om deze juridische verplichtingen na te leven, beperkt blijven;

    29.

    onderstreept de bijdrage van niet-gouvernementele organisaties, milieuactivisten, brancheverenigingen en klokkenluiders aan de bestrijding van illegale houtkap, die tot ontbossing, verlies aan biodiversiteit en een toename van de uitstoot van broeikasgassen leidt;

    30.

    geeft aan dat het bedoelde EU-rechtskader ook moet gelden voor ecosystemen met hoge koolstofvoorraden en veel biodiversiteit die geen bossen zijn, met name mariene en kustecosystemen en water-, veen- en savannegebieden, teneinde te voorkomen dat de druk naar deze landschappen wordt verschoven;

    31.

    is van oordeel dat deze verplichtingen moeten gelden voor alle bedrijven die producten met een risico voor bossen en ecosystemen (FERC’s) in de Unie op de markt brengen, ongeacht hun grootte of plaats van vestiging, zodra uit een grondige beoordeling is gebleken dat dit functioneel is en toegepast kan worden op alle marktdeelnemers, kmo’s inbegrepen; erkent dat maatregelen naar aanleiding van de risicobeoordeling van marktdeelnemers in verhouding moeten staan tot het niveau van de risico’s die verbonden zijn aan de betrokken grondstof, maar is van mening dat in een versnipperde eindmarkt de inclusie van kleinere en grotere ondernemingen van essentieel belang is om zowel grootschalige effecten als consumentenvertrouwen te waarborgen; benadrukt dat het regelgevingskader niet tot onnodige lasten voor kleine en middelgrote producenten (waaronder kleine pachters) mag leiden, of hun de toegang tot markten en de internationale handel onmogelijk mag maken vanwege een gebrek aan capaciteit; onderstreept daarom de noodzaak van een gecoördineerd ondersteuningsmechanisme voor kmo’s op EU-niveau om hun begrip, paraatheid en capaciteit te verzekeren om in overeenstemming met de milieu- en mensenrechtenvereisten te produceren;

    32.

    beklemtoont dat veel Unie-ondernemingen in de toeleveringsketen kmo’s zijn en pleit daarom voor een kmo-vriendelijke toepassing die hun administratieve lasten beperkt tot het onontkoombare minimum; is van mening dat een systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor ondernemingen moet worden ingesteld om ondernemingen te waarschuwen wanneer zij invoeren uit gebieden waar sprake kan zijn van ontbossing;

    33.

    is van mening dat de invoering van EU-brede verplichte zorgvuldigheidseisen voordelen biedt aan bedrijven, aangezien dit een gelijk speelveld creëert doordat alle concurrenten zich aan dezelfde normen moeten houden en tegelijkertijd rechtszekerheid biedt, daar er niet langer sprake is van een lappendeken aan nationale maatregelen;

    34.

    herinnert aan de bevindingen van het onderzoek naar zorgvuldigheidseisen in de toeleveringsketen, uitgevoerd in opdracht van het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken van de Europese Commissie, waaruit bleek dat de meerderheid van de deelnemende bedrijven van mening was dat verplichte zorgvuldigheidseisen een positief effect op de mensenrechten en het milieu zouden hebben;

    35.

    wijst erop dat digitalisering en nieuwe technologische hulpmiddelen bedrijven ongekende oplossingen kunnen bieden om de gevolgen voor de mensenrechten en het milieu vast te stellen, te voorkomen, te beperken en er verantwoording over af te leggen;

    36.

    is van mening dat het toekomstige wetgevingskader inzake producten die risico’s voor bossen inhouden, gebaseerd moeten zijn op de lessen die zijn getrokken uit het Flegt-actieplan, de EU-houtverordening, Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad (33) (de verordening inzake conflictmineralen), Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (34) (de richtlijn niet-financiële rapportage), de wetgeving inzake illegale, niet-gemelde en ongereglementeerde visserij, en andere EU-initiatieven ter regulering van de toeleveringsketens;

    37.

    is ingenomen met de lopende herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage en spoort de Commissie aan de kwaliteit en reikwijdte van de bekendgemaakte niet-financiële informatie, met name de door financiële instellingen gerapporteerde milieuaspecten, te verbeteren en de integratie van voor bossen relevante overwegingen in maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen;

    EU-houtverordening en vrijwillige Flegt-partnerschapsovereenkomsten

    38.

    is ervan overtuigd dat de EU-houtverordening, en in het bijzonder de daarin vastgestelde zorgvuldigheidseisen, een goed model is voor een toekomstig EU-rechtskader om de door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren, maar dat de gebrekkige tenuitvoerlegging en handhaving van de EU-houtverordening en het beperkte aantal houtproducten die eronder vallen, betekent dat de verwachtingen ervan niet zijn ingelost; is dan ook van mening dat lering kan worden getrokken uit de EU-houtverordening, teneinde tot betere regels inzake tenuitvoerlegging en handhaving te komen voor een toekomstig EU-rechtskader om de door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren; herinnert eraan dat de wettigheid van het oogsten en verhandelen van bosproducten momenteel is geregeld door de EU-houtverordening en benadrukt daarom dat dubbele regelgeving in het toekomstige EU-rechtskader moet worden vermeden en dat de maatregelen inzake de legale en illegale oogst van en handel in bosproducten moeten worden geharmoniseerd;

    39.

    roept de Commissie ertoe op na te gaan of het mogelijk is goederen die onder de EU-houtverordening vallen op te nemen in het toepassingsgebied van het voorstel voor een EU-rechtskader om de door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren, waarbij rekening wordt gehouden met de komende geschiktheidscontrole van de EU-houtverordening en waarbij de doelstellingen van het Flegt-actieplan worden nagestreefd; roept de Commissie er in dat verband toe op om ook de mogelijke gevolgen voor de huidige vrijwillige partnerschapsovereenkomsten te beoordelen en de houtproducerende partnerlanden van de EU daar nauw bij te betrekken;

    40.

    is ingenomen met de goede resultaten die de samenwerking met derde landen in het kader van het Flegt-actieplan en de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten van de EU heeft opgeleverd met betrekking tot het aanpakken van de aanbodzijde van illegale houtkap, en benadrukt dat deze inspanningen nog moeten worden opgevoerd, vooral op het gebied van monitoring, checks en controles, en ook op het gebied van capaciteitsopbouw; benadrukt dat de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten een zeer doeltreffend kader bieden om goede partnerschappen met deze landen op te bouwen, en dat nieuwe vrijwillige partnerschapsovereenkomsten met extra partners bevorderd moeten worden; verzoekt de EU om meer middelen voor Flegt vrij te maken;

    41.

    dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van het Flegt-werkplan van de EU voor de periode 2018-2022;

    42.

    verheugt zich over de geschiktheidscontrole van de Flegt-verordening en de EU-houtverordening die de Commissie binnenkort zal uitvoeren, aangezien deze de mogelijkheid biedt tot sterkere handhaving van deze verordeningen, verdere verbetering van hun toepassing en uitbreiding van de werkingssfeer, zodat bijvoorbeeld ook drukwerk, houtproducten en hout uit conflictgebieden onder de verordeningen komen te vallen en de rol van het maatschappelijk middenveld kan worden versterkt;

    43.

    eist nogmaals dat de invoer van hout en houtproducten aan de EU-grenzen grondiger wordt gecontroleerd om ervoor te zorgen dat ingevoerde producten daadwerkelijk voldoen aan de criteria voor invoer in de EU; dringt aan op de tijdige en doeltreffende tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie en op versterkte capaciteiten van de nationale douaneautoriteiten om te zorgen voor een betere harmonisatie en uitvoering van het douanewetboek; benadrukt dat de Commissie moet waarborgen dat douanecontroles in de gehele EU aan dezelfde normen voldoen, door middel van een mechanisme voor rechtstreekse uniforme douanecontroles, in samenwerking met de lidstaten en in volledige overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel;

    44.

    is van mening dat op handel gebaseerde partnerschapsovereenkomsten met belangrijke producerende landen van producten met een risico voor bossen en ecosystemen nuttig kunnen zijn om de oorzaken van ontbossing aan de aanbodzijde aan te pakken; merkt op dat het Flegt-model van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten een optie is;

    45.

    is van mening dat het voorstel moet waarborgen dat de relevante betrokken partijen rechtszekerheid hebben over nieuwe EU-brede maatregelen en nieuwe kaders in verband met vrijhandelsovereenkomsten en licenties krachtens Flegt, zodat investeringen in ontbossingsvrije uitvoer naar de EU interessant blijven; moedigt de Commissie aan om op handel gebaseerde partnerschapsovereenkomsten te sluiten met de belangrijkste productielanden voor landbouwgoederen, teneinde de oorzaken van ontbossing aan de productiekant aan te pakken;

    Handel en internationale samenwerking

    46.

    benadrukt dat het handels- en investeringsbeleid moet worden herzien, teneinde het mondiale ontbossingsprobleem doeltreffender aan te pakken, en dat op wereldschaal een gelijk speelveld moet worden gecreëerd, met inachtneming van het verband tussen handelsovereenkomsten, mondiale biodiversiteit en bosecosystemen;

    47.

    herinnert eraan dat het handels- en investeringsbeleid van de EU, met inbegrip van de vrijhandelsovereenkomst met Mercosur, bindende en afdwingbare hoofdstukken over duurzame ontwikkeling moet bevatten, die volledig in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen, met name de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, en waarin de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) worden nageleefd en de mensenrechten worden geëerbiedigd; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten bindende en afdwingbare bepalingen omvatten, waaronder met bepalingen in verband met illegale houtkap en corruptiebestrijding, teneinde ontbossing en de aantasting van bossen te voorkomen, evenals de vernietiging en aantasting van ecosystemen;

    48.

    beveelt in het licht van het in de mededeling over de Europese Green Deal uiteengezette “berokken geen schade”-beginsel aan dat de Commissie beter en regelmatig beoordeelt welke gevolgen de bestaande handels- en investeringsovereenkomsten hebben voor ontbossing, de aantasting van bossen en ecosystemen, landroof en de mensenrechten, en dat ze waarborgt dat in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van alle vrijhandels- en investeringsovereenkomsten ambitieuzere bindende en afdwingbare bepalingen worden opgenomen inzake de bescherming van bossen en ecosystemen, biodiversiteit, de bestrijding van landroof en duurzame bosbouw;

    49.

    wijst erop dat, om prijsdumping te voorkomen en duurzaam houtgebruik te waarborgen, de verspreiding van bilaterale overeenkomsten op basis van dumpingprijzen voor hout te beletten en te voorkomen dat extra houtkap wordt aangewakkerd, oplossingen moeten worden overwogen, waaronder de invoering van een gemeenschappelijk houtveilingsysteem, waarmee kan worden nagegaan vanwaar het materiaal afkomstig is en kwesties in verband met klimaat, biodiversiteit en mensenrechten kunnen worden verrekend in de prijs;

    50.

    is van oordeel dat handel en internationale samenwerking belangrijke instrumenten zijn om strengere normen voor duurzaamheid te bewerkstelligen, vooral voor sectoren die met bossen of afgeleide waardeketens te maken hebben; verzoekt de Commissie en de lidstaten de samenwerking met derde landen te versterken door middel van technische bijstand, uitwisseling van informatie en goede praktijken op het gebied van het behoud en het duurzaam gebruik van bossen, met bijzondere aandacht voor de koppeling tussen georganiseerde misdaad en met ontbossing verband houdende producten; verzoekt de Commissie en de lidstaten eveneens de wetenschappelijke en academische samenwerking met derde landen te bevorderen en te vergemakkelijken, evenals onderzoeksprogramma’s ter bevordering van kennis en innovatie op het gebied van biodiversiteit, “groen ondernemerschap” en de circulaire economie; onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de maatregelen voor de werkgelegenheid en de groei in de minst ontwikkelde landen (MOL’s) die afhankelijk zijn van de productie van producten met een risico voor bossen en ecosystemen; vraagt de EU de regeringen van derde landen en maatschappelijke organisaties te ondersteunen en met hen samen te werken tegen ontbossing, met name via het SAP+-stelsel; vraagt de Commissie te evalueren of een nieuw specifiek instrument voor handelsondersteuning moet worden ontwikkeld om de handel te bevorderen en tegelijkertijd de risico’s in verband met de productie van producten met een risico voor bossen en ecosystemen te beperken;

    51.

    vraagt de Commissie om in de toekomstige maatregelen een brede en gedifferentieerde aanpak te hanteren op het gebied van ontbossing, rekening houdend met de verschillende dimensies van ontbossing en de wisselwerking met het genereren van duurzame projecten en de strijd tegen criminele economieën; roept daartoe op tot een dialoog met derde landen, om per geval te analyseren wat de hoofdoorzaken van het verlies aan bosareaal zijn en welke relevantie de te implementeren maatregelen hebben;

    52.

    benadrukt dat in bepalingen inzake overheidsopdrachten in vrijhandelsovereenkomsten rekening moet worden gehouden met sociale en milieucriteria en criteria betreffende verantwoord zakelijk gedrag voor de gunning van contracten;

    53.

    dringt erop aan dat verplichte voorschriften op het niveau van de Unie moeten worden aangevuld met uitgebreide en aangescherpte wereldwijde samenwerking, een versterking van de mondiale milieugovernance en de samenwerking met derde landen via technische ondersteuning, de uitwisseling van informatie en goede praktijken bij het behoud, de instandhouding en het duurzame gebruik van bossen, met bijzondere nadruk op duurzaamheidsinitiatieven in de particuliere sector; pleit er eveneens voor om verplichte voorschriften op het niveau van de Unie aan te vullen door meer inspanningen te leveren in belangrijke internationale fora, waaronder de WTO en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), om ontbossing en de aantasting van bossen een halt toe te roepen en bossen te herstellen, zodat ongewenste, door ontbossing gekenmerkte toeleveringsketens niet worden verplaatst naar andere regio’s in de wereld;

    54.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige investeringen aan te moedigen, via handel en internationale samenwerking, om strengere duurzaamheidsnormen te bewerkstelligen in de bosbouwsector en de daaraan gekoppelde waardeketens, en daardoor de circulaire bio-economie, groen toerisme, hernieuwbare energie, slimme landbouw en andere relevante domeinen, ook in derde landen, te stimuleren;

    55.

    is van mening dat het voorstel moet waarborgen dat de relevante betrokken partijen rechtszekerheid hebben over nieuwe EU-brede maatregelen en nieuwe kaders in verband met vrijhandelsovereenkomsten en licenties krachtens Flegt, zodat investeringen in ontbossingsvrije uitvoer naar de EU interessant blijven; moedigt de Commissie aan om op handel gebaseerde partnerschapsovereenkomsten te sluiten met de belangrijkste productielanden voor landbouwgoederen, teneinde de oorzaken van ontbossing aan de productiekant aan te pakken;

    56.

    wijst erop dat het belangrijk is om te zorgen voor de opname van ontbossing in het politieke debat op nationaal niveau, en om partnerlanden te ondersteunen bij de uitwerking en uitvoering van nationale kaders voor duurzame bosbouw; benadrukt dat die nationale kaders zowel binnenlandse behoeften als internationale verbintenissen moeten weerspiegelen; beklemtoont dat er mechanismen nodig zijn die kleine landbouwers ertoe aanzetten het ecosysteem te beschermen en te verbeteren, en die producten afkomstig uit duurzame bos- en landbouw promoten;

    57.

    is van mening dat daadkrachtig optreden op de interne markt van de Unie hand in hand moet gaan met daadkrachtig optreden op internationaal niveau; meent daarom dat in het kader van het extern optreden van de EU in nationale indicatieve programma’s bepalingen moeten worden opgenomen om bedrijven en kleine boeren in derde landen die samenwerken met marktdeelnemers die producten met een risico voor bossen en ecosystemen op de interne markt van de Unie brengen, te helpen om activiteiten te verrichten die geen schade toebrengen aan bossen en ecosystemen;

    58.

    is van mening dat de in de bijlage bij deze resolutie voorgestelde verordening zodanig kan en moet worden opgesteld dat ze in overeenstemming is met de WTO-regels, en vindt dat ze vergezeld moet gaan van op handel gebaseerde partnerschapsovereenkomsten met de belangrijkste productielanden voor landbouwgoederen, teneinde de oorzaken van ontbossing aan de productiekant aan te pakken;

    59.

    stelt daarom voor dat de Commissie tijdens onderhandelingen over nationale indicatieve programma’s (NIP’s) met derde landen de voorkeur geeft aan bepalingen om bedrijven en kleine boeren in derde landen die samenwerken met marktdeelnemers die producten met een risico voor bossen en ecosystemen op de interne markt van de Unie brengen, te helpen om activiteiten te verrichten die geen schade toebrengen aan bossen en ecosystemen en die de mensenrechten niet schenden;

    60.

    wijst erop dat de versterking van het EU-rechtskader inzake ontbossing aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de landprijzen in derde landen, en dat, om speculatie te voorkomen, de uiterste datum niet mag worden vastgesteld na de bekendmaking door de Commissie van het in de bijlage bij deze resolutie beschreven voorstel;

    Ontbossing en mensenrechten

    61.

    wijst erop dat het wijzigen van het regelgevingskader om het gebruik van bepaalde gebieden te legaliseren en de eigendomsrechten te wijzigen de negatieve effecten van deze wijziging op de mensenrechten en het milieu niet wegneemt; benadrukt daarom dat de zorgvuldigheidscriteria niet alleen betrekking moeten hebben op de legaliteit, maar ook op andere aspecten van de betreffende activiteiten;

    62.

    merkt op dat de vervaardiging van producten met een risico voor bossen en ecosystemen niet alleen negatieve gevolgen voor plaatselijke gemeenschappen heeft door rechtstreekse ontbossing, aantasting van ecosystemen en landroof, maar ook door waterroof, die weer verdere gevolgen kan hebben voor bossen en andere ecosystemen;

    63.

    beklemtoont dat de plaatselijke gemeenschappen, de inheemse volken, en de land- en milieubeschermers vaak letterlijk strijd moeten voeren om ecosystemen te behouden; merkt op dat in sommige regio’s conflicten over het gebruik van land en hulpbronnen de belangrijkste oorzaak van geweld tegen inheemse volkeren zijn (35) en is bezorgd dat de aantasting en vernietiging van bossen en andere waardevolle ecosystemen vaak gepaard gaan met mensenrechten of er het gevolg van zijn; veroordeelt elke vorm van bestraffing, pesterijen en vervolging voor de betrokkenheid bij activiteiten die gericht zijn op de bescherming van het milieu; dringt er dan ook met klem op aan de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de landeigendoms-, land- en arbeidsrechten, met name van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen, op te nemen in het toekomstige EU-rechtskader; verzoekt de Commissie zich ervoor in te spannen dat de relevante wetshervormingen in producerende landen plaatsvinden met de daadwerkelijke en zinvolle deelname van alle belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld, inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen; verzoekt de Unie en de lidstaten bij de volgende Algemene Vergadering van de VN hun steun uit te spreken voor de mondiale erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving;

    64.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten om op het niveau van de Unie een mechanisme voor een snelle reactie op te richten ter ondersteuning van milieu- en bosbeschermers in de EU en wereldwijd;

    65.

    benadrukt dat een effectieve toegang tot de rechter en verhaalsmogelijkheden voor de slachtoffers van mensenrechtenschendingen en milieuschade door bedrijven deel moeten uitmaken van een dergelijk rechtskader;

    66.

    benadrukt dat de EU niet alleen een EU-rechtskader moet vaststellen voor producten die bijdragen aan ontbossing, maar ook de bescherming van de mensenrechten, milieuaansprakelijkheid en de eerbiediging van de rechtsstaat als horizontale thema’s daadkrachtiger moet aanpakken met de betrokken landen, alsook met de voornaamste importerende landen;

    67.

    onderstreept dat een dergelijk rechtskader moet worden opgezet in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de EU ten aanzien van de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en rekening houdend met de ambities van de toekomstige opvolger van de Overeenkomst van Cotonou;

    68.

    brengt in herinnering hoe belangrijk het is dat de richtsnoeren van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten worden geëerbiedigd; steunt de lopende onderhandelingen om een bindend VN-instrument inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten in het leven te roepen, en onderstreept het belang van de actieve betrokkenheid van de EU bij dit proces;

    EU-maatregelen en beleidscoherentie

    69.

    onderstreept dat de impact van het verbruik door de Unie van producten met een risico voor bossen en ecosystemen op passende wijze moet worden aangepakt in alle vervolgacties en -maatregelen (in de vorm van regelgeving of anderszins) van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, de “van boer tot bord”-strategie en de verordening strategische GLB-plannen, waaronder de nationale strategische plannen van de lidstaten;

    70.

    beklemtoont dat het belangrijk is duurzame voedingsgewoonten te bevorderen, door de consument bewust te maken van de gevolgen van zijn consumptiepatronen en informatie te verstrekken over voedingsgewoonten die beter zijn voor de menselijke gezondheid en die een kleinere milieuvoetafdruk achterlaten; acht het noodzakelijk doeltreffende maatregelen te treffen die erop zijn gericht de steun aan agro-ecologische praktijken op te voeren en de voedselverspilling in de hele toeleveringsketen te verminderen; wijst op het belang van gerichte bewustmakingsacties voor consumenten om hen beter bewust te maken van de gevolgen van consumptiepatronen voor de bossen, de biodiversiteit en het klimaat, en om de keuze voor producten van plantaardige oorsprong te ondersteunen;

    71.

    is van mening dat de Unie, om de koolstofvoetafdruk als gevolg van het transport van uit derde landen ingevoerde producten tot een minimum te beperken en duurzame lokale productie en werkgelegenheid te stimuleren, het gebruik van duurzaam lokaal geproduceerd hout, producten op basis van gekapt hout of bosbiomassa moet aanmoedigen;

    72.

    verzoekt de Unie een einde te maken aan de afhankelijkheid van de invoer van producten met een risico voor bossen en ecosystemen door lokaal geproduceerde plantaardige eiwitten, begrazing van weilanden en legaal en op duurzame wijze aangekocht diervoeder te bevorderen, namelijk door het eiwitplan van de Unie ten uitvoer te leggen;

    73.

    is voorstander van de bevordering van gewassen die stikstof vastleggen, peulgewassen en eiwitrijke gewassen in het kader van de nieuwe strategische GLB-plannen, onder meer door vruchtwisseling, in het kader van randvoorwaarden, ecoregelingen en agromilieumaatregelen, nieuwe sectorale interventies en gekoppelde steun, om de onafhankelijkheid van de Unie met betrekking tot eiwitrijke gewassen te vergroten en tegelijk bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie; merkt voorts op dat het inkomen en de rentabiliteit van veehouderijen in overeenstemming moeten worden gebracht met productieniveaus die kunnen worden gehandhaafd door begrazing van weilanden of in eigen land geteelde voedergewassen; dringt aan op verder onderzoek naar en bevordering van innovatieve productiesystemen en -methoden die externe input en kosten kunnen verminderen, bijvoorbeeld begrazingssystemen op basis van voedergewassen zoals roulerende begrazing, zelfs als de productievolumes lager zijn;

    74.

    wijst op het belang van de ontwikkeling van een duurzame bio-economie die een hoge economische waarde aan duurzaam geproduceerde producten verleent;

    75.

    benadrukt dat het bio-energiebeleid van de Unie moet beantwoorden aan strikte sociale en milieucriteria;

    76.

    herinnert eraan dat de Unie het risico van ontbossing aanpakt door middel van de EU-houtverordening, het EU-actieplan “Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw”, de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten ter bevordering van multistakeholderprocessen in producerende landen, en de richtlijn hernieuwbare energie (RED II) (36), die talrijke voorschriften omvatten en als nuttige basis kunnen dienen om het risico van ontbossing en illegale houtkap tot een minimum te beperken; merkt op dat de verplichting om aan de duurzaamheidscriteria van de Unie te voldoen met RED II wordt uitgebreid van biobrandstoffen tot alle gebruiksvormen van bio-energie, waaronder verwarming/koeling en elektriciteit, maar wijst erop dat RED II alleen betrekking heeft op grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van bio-energie en bijgevolg momenteel niet kan garanderen dat grondstoffen niet als biobrandstof worden gebruikt in het kader van ontbossing of ecosysteemomvorming;

    77.

    benadrukt dat de methoden die worden gebruikt om de doelstellingen van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” te verwezenlijken niet mogen leiden tot ontbossing en de aantasting van bossen in andere delen van de wereld; dringt er daarom bij de Commissie op aan om uiterlijk in 2021 de relevante aspecten van het aan Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/807 van de Commissie gehechte verslag te evalueren (37) en, indien nodig, deze verordening zonder onnodige vertraging, en in ieder geval vóór 2023, te herzien op basis van wetenschappelijke kennis en in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel; verzoekt de Commissie om de gegevens in verband met soja opnieuw te beoordelen en om biobrandstoffen met een hoog risico voor indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) zo snel mogelijk en uiterlijk in 2030 uit te faseren;

    78.

    is van mening dat het grootschalige gebruik van biobrandstoffen in de Unie gepaard moet gaan met voldoende duurzaamheidscriteria, om directe en indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC), met inbegrip van ontbossing, te voorkomen; merkt voorts op dat in de huidige criteria onvoldoende rekening wordt gehouden met fossiele grondstoffen die worden gebruikt bij de productie van biobrandstoffen; dringt er daarom op aan het effect van de herziene richtlijn hernieuwbare energie tijdens de lopende tenuitvoerlegging ervan te monitoren en te evalueren, met inbegrip van de doeltreffendheid van de duurzaamheidscriteria voor bio-energie; wijst erop dat lokale toeleveringsketens voor grondstoffen belangrijk zijn voor het realiseren van duurzaamheid op lange termijn;

    79.

    is van mening dat oude en oerbossen als gemeenschappelijke natuurlijke rijkdommen moeten worden beschouwd en moeten worden beschermd, en dat hun ecosystemen een wettelijke status moeten krijgen;

    Communicatie en voorlichting

    80.

    benadrukt dat het belangrijk is om de consumptie van producten uit ontbossingsvrije toeleveringsketens in de EU te waarborgen en om de impact van de consumptie van dergelijke producten in de Unie continu te beoordelen; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op informatie- en bewustmakingscampagnes op te zetten over ingevoerde grondstoffen en producten en de impact ervan op de bossen en ecosystemen met een rijke biodiversiteit in de wereld, evenals over de socio-economische gevolgen van ontbossing en de vernietiging van ecosystemen en met bossen verband houdende criminaliteit in de EU en in derde landen;

    81.

    meent dat de Commissie de mogelijkheid zou moeten overwegen om primaire bossen voor te dragen als werelderfgoed van de Unesco teneinde ze te beschermen tegen ontbossing en de bescherming ervan beter onder de publieke aandacht te brengen; is van mening dat indien dit niet haalbaar is, er andere mogelijkheden moeten worden onderzocht om deze doelstellingen te verwezenlijken;

    Definities, gegevens over bossen en monitoring

    82.

    merkt op dat de huidige definitie van de term “bos”, de classificering ervan en een reeks andere termen en beginselen in verband met herbebossing door middel van duurzaam bosbeheer die door relevante organen, bijvoorbeeld de FAO, zijn aangenomen, louter technisch zijn en geen adequaat onderscheid maken tussen natuurlijke bossen en bosaanplantingen waarbij de economische functie van de bossen primeert over de andere functies ervan, en benadrukt dat dit uiteindelijk zou kunnen leiden tot vertekende gegevens over het gebied en de toestand van de bossen in de wereld; verzoekt relevante belanghebbenden de terminologiekeuze af te stemmen op de formulering in de bijlage bij de ontwerpresolutie en wijst op het belang van deze verduidelijking voor het doeltreffende gebruik van de betrokken instrumenten;

    83.

    benadrukt dat er met name onafhankelijke controle nodig is op de vervaardiging van en de handel in producten die met ontbossing in verband worden gebracht; verzoekt de Commissie om haar inspanningen op dit gebied te intensiveren aan de hand van het programma Horizon Europa, en om onafhankelijk toezicht in producerende landen te ondersteunen, evenals de uitwisseling van goede praktijken en daaruit getrokken lessen, ter verbetering van gebruikte methoden en verfijning van informatie;

    84.

    onderstreept dat het van essentieel belang is de mechanismen te verbeteren waarmee de oorsprong of herkomst van op de interne markt gebracht hout kan worden geïdentificeerd;

    85.

    merkt op dat betere toegang tot douanegegevens over invoer die de Unie binnenkomt de transparantie en controleerbaarheid van mondiale waardeketens zou doen toenemen; verzoekt de Commissie om binnen de Unie een douane-partnerschap op te zetten en tegelijkertijd de vereisten inzake douanegegevens uit te breiden, met name door de exporteur en de fabrikant als verplichte gegevenselementen op te nemen, en aldus de transparantie en de traceerbaarheid van mondiale waardeketens te verbeteren;

    86.

    merkt op dat de beschikbare gegevens die gebruikt worden om te beoordelen op welke datum een gebied is ontbost of een ander gebruik heeft gekregen, nauwkeurig en betrouwbaar moeten zijn met het oog op een doeltreffende toepassing;

    87.

    verzoekt de EU om onderzoeks- en monitoringprogramma’s als Copernicus, het Europees programma voor aardobservatie en andere monitoringprogramma’s verder te ontwikkelen met het oog op toezicht op de toeleveringsketens van producten teneinde identificatie van en vroegtijdige waarschuwing voor producten die tijdens de productiefase ontbossing veroorzaken of het milieu aantasten mogelijk te maken;

    88.

    verzoekt de Commissie na te gaan of het Copernicus-satellietsysteem intensiever kan worden gebruikt voor de monitoring van bossen en voor de preventie van bosbranden en schade aan bossen, met inbegrip van monitoring en identificatie van de oorzaken van branden en schade aan bossen, ontbossing en omvorming van ecosystemen, door het systeem toegankelijker te maken voor de relevante autoriteiten in alle lidstaten en gegevens rechtstreeks en gratis beschikbaar te stellen voor kmo’s en start-ups;

    89.

    is ingenomen met de oprichting van een waarnemingscentrum voor bossen, dat gegevens en informatie over de ontbossing in Europa en de rest van de wereld zal verzamelen, en verzoekt dit centrum om een mechanisme voor de bescherming van bosactivisten op te zetten;

    90.

    roept op tot de invoering van mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing om overheidsinstanties, bedrijven, inclusief regelingen met derde partijen, en consumenten in kennis te stellen van producten die afkomstig zijn uit gebieden met een risico van omvorming van ecosystemen door verlies en aantasting van bossen en savannes en uit gebieden waar mensenrechten zijn geschonden, en om te helpen deze problemen aan te pakken door de dialoog en de gegevensuitwisseling met de respectieve derde landen te intensiveren;

    91.

    verzoekt de Commissie om een Europese databank op te zetten om informatie te verzamelen over eerdere en lopende projecten tussen de EU en derde landen, alsook over bilaterale projecten tussen EU-lidstaten en derde landen om de effecten daarvan op bossen in heel de wereld te kunnen beoordelen; onderstreept de rol van lokale en regionale overheden bij de uitvoering van deze projecten;

    Bosbeheer, onderzoek en innovatie

    92.

    benadrukt dat er rekening moet worden gehouden met het verband tussen de houtsector en andere sectoren en onderstreept het belang van digitalisering en investeringen in onderzoek en innovatie teneinde toezicht te houden op ontbossing;

    93.

    merkt op dat de bosbouwsector rechtstreeks werk biedt aan ten minste 500 000 mensen in de Unie (38) en 13 miljoen mensen wereldwijd (39), en dat deze banen zich met name situeren in plattelandsgebieden;

    94.

    merkt op dat op het niveau van de Unie sommige beleidsmaatregelen van de lidstaten een kader voor bossen en bosbeheer weerspiegelen dat gefragmenteerd en onsamenhangend kan zijn, en dat zij daarom meer en beter gecoördineerd moeten worden om duurzaamheid aan te moedigen;

    95.

    dringt erop aan dat overheden, ondernemingen, producenten en maatschappelijke organisaties nauwer samenwerken om beleidsmaatregelen uit te voeren en kadervoorwaarden in te stellen voor het ondersteunen van projecten in de particuliere sector;

    96.

    onderstreept de essentiële rol van onderzoek en innovatie bij het bevorderen van de bijdrage van duurzaam bosbeheer en de houtsector aan het overwinnen van de uitdagingen op het vlak van ontbossing en het tegengaan van de klimaatverandering;

    97.

    pleit voor wederzijdse hulp in geval van ongewenste voorvallen door middel van onderzoek en uitwisselingen, om aan de geografische omstandigheden aangepaste maatregelen te vinden die bescherming kunnen bieden tegen grootschalige branden of die plagen kunnen verhinderen;

    98.

    is tevreden met de maatregelen om aanplantingen aan te passen aan de klimaatverandering; is verheugd dat in vele landen reeds een verhoging van het aantal veerkrachtige inheemse boomsoorten in gezonde en biologisch diverse bossen wordt aanbevolen en toegepast;

    99.

    benadrukt het belang van opleiding binnen de Unie en in derde landen op het gebied van duurzaam beheer van bossen, aanplantingen en boslandbouw, met inbegrip van doorlopende vegetatiebedekking; is van mening dat deze factoren van essentieel belang zijn voor het waarborgen van de biodiversiteit en het inkomen van bosgemeenschappen en landbouwers die boslandbouw bedrijven;

    100.

    wijst op het belang van onderwijs en van gekwalificeerde en goed opgeleide werknemers voor de succesvolle uitvoering van duurzaam bosbeheer in de praktijk; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom maatregelen in te voeren en bestaande partnerschappen te gebruiken om de uitwisseling van goede praktijken te vergemakkelijken;

    101.

    roept op tot een intensivering van de wereldwijde samenwerking, om te komen tot een betere uitwisseling van kennis en ervaringen met betrekking tot het verbeteren van de duurzaamheid bij het beheer van multifunctionele bossen;

    102.

    roept de Unie daarom op internationale allianties met derde landen te ontwikkelen om bossen te beschermen, in het kader van een degelijk beleid dat gericht is op de volledige afwezigheid van ontbossing, geïntegreerde ruimtelijke ordening, transparantie van grondbezit en het voorkomen van de omvorming van bossen in landbouwgrond; vraagt om hiervoor internationale financiering vrij te maken in het kader van de mondiale bosbeschermingsovereenkomsten, in nauwe samenwerking met de Europese overheden en internationale actoren;

    103.

    dringt aan op de ontwikkeling van concepten voor een duurzame toekomst van bossen wereldwijd, waarbij economische en ecologische belangen met elkaar worden verzoend, aangezien bossen een belangrijke hulpbron zijn voor vele landen en deze niet bereid zijn daar vrijwillig afstand van te doen;

    104.

    pleit voor een holistischere aanpak binnen de Unie, waarbij de Unie de lokale autoriteiten directe ondersteuning biedt voor praktijken op het gebied van bebossing en duurzaam beheer; vraagt de Unie met name om de lokale en regionale autoriteiten meer te helpen om de geldende regelgeving inzake bosbescherming te handhaven;

    105.

    roept op tot gedegen financiële steun en stimuleringsprogramma’s voor maatregelen om aangetast land en voor landbouw ongeschikt land te bebossen;

    Financiering

    106.

    verzoekt de Commissie om een klimaat- en milieubestendig meerjarig financieel kader vast te stellen en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de impact van de middelen voor het extern optreden die kunnen bijdragen tot ontbossing en de degradatie van ecosystemen, en aan bepaalde onderzoeks- en ontwikkelingsfondsen; verzoekt de Commissie om na te gaan of het meerjarig financieel kader en alle Europese begrotingen in overeenstemming zijn met de Green Deal;

    107.

    is van mening dat de EU-criteria voor groene overheidsopdrachten ook betrekking moeten hebben op ontbossing en de naleving van de voorgestelde zorgvuldigheidsverplichtingen; meent dat bij de herziening van Richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten (40) de naleving van de zorgvuldigheidsverplichtingen moet worden opgenomen als een van de gunningscriteria;

    108.

    verzoekt alle EU-instellingen en -agentschappen met klem het goede voorbeeld te geven door hun gedrag, aanbestedingen en kaderovereenkomsten aan te passen en uitsluitend nog te kiezen voor “ontbossingsvrije” producten;

    109.

    verzoekt de Commissie met name om het initiatief te nemen voor een verbod op de overheidsaankoop van ingevoerde producten die door ontbossing zijn verkregen, in het kader van de plurilaterale Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO en Richtlijn 2014/24/EU;

    110.

    verzoekt de EU passende steun te bieden voor de bescherming van bestaande en de instelling van nieuwe, zorgvuldig geselecteerde beschermde gebieden, in het bijzonder in landen met een hoge houtproductie;

    111.

    verzoekt de EU de verstrekking van financiële steun aan partnerlanden afhankelijk te stellen van de invoering van een functioneel systeem van bindende conceptuele instrumenten die bijdragen aan duurzaam bosbeheer (bijvoorbeeld bosbeheerplannen); benadrukt dat deze alleen functioneel zijn als zij met voldoende deskundigheid worden ontwikkeld en verzoekt de EU duidelijke regels voor de naleving ervan vast te stellen en te handhaven;

    112.

    dringt erop aan dat de bosbouwsector een vooraanstaande plaats inneemt in het komende instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) en dat het volledige potentieel van het externe investeringsplan en de regionale blendingfaciliteiten wordt benut om particuliere financiering voor duurzaam bosbeheer aan te trekken; vraagt om de bestaande normen en certificeringsregelingen te versterken, veeleer dan nieuwe normen en certificeringsregelingen in te voeren, en benadrukt dat deze normen en certificeringsregelingen in overeenstemming moeten zijn met de voorschriften van de WTO;

    113.

    benadrukt dat de effectieve erkenning en eerbiediging van traditionele landeigendomsrechten van bosafhankelijke samenlevingen en inheemse bevolkingsgroepen moet worden gewaarborgd, als een kwestie van sociale rechtvaardigheid, in lijn met de vrijwillige richtsnoeren van de FAO inzake het verantwoord beheer van land, visserij en bossen in het kader van de nationale voedselzekerheid (VGGT), de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volken (UNDRIP) en Verdrag 169 van de IAO; verzoekt de Commissie de verspreiding, het gebruik en de tenuitvoerlegging van de VGGT op mondiaal, regionaal en nationaal niveau te ondersteunen, onder meer via het plan voor externe investeringen;

    114.

    roept op tot versterking van de EU-ACS-samenwerking om het steeds grotere probleem van ontbossing en woestijnvorming in de ACS-landen aan te pakken, door actieplannen te ontwikkelen om het beheer en de instandhouding van de bossen te verbeteren en door monitoringsystemen op te zetten; vraagt de Unie ervoor te zorgen dat ontbossing wordt opgenomen in de politieke dialogen op nationaal niveau, en vraagt haar de partnerlanden te helpen om nationale kaders inzake bossen en duurzame toeleveringsketens te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen, en tegelijkertijd de effectieve uitvoering van de nationaal vastgestelde bijdragen (NDC) krachtens de Overeenkomst van Parijs te ondersteunen;

    115.

    verzoekt de Commissie op grond van artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een voorstel in te dienen voor een EU-rechtskader om de door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren, aan de hand van de aanbevelingen in de bijbehorende bijlage;

    o

    o o

    116.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

    (1)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23.

    (2)  PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

    (3)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

    (4)  EPRS, “An EU legal framework to halt and reverse EU-driven global deforestation — European added value assessment”, PE 654.174, september 2020.

    (5)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

    (6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0226.

    (7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0405.

    (8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0098.

    (9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0330.

    (10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0279.

    (11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0333.

    (12)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.

    (13)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0015.

    (14)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0212.

    (15)  Verslag “Global warming of 1,5 oC. An IPCC Special Report on the impacts of global warming of 1,5 oC above pre-industrial levels and related global greenhouse gas emission pathways, in the context of strengthening the global response to the threat of climate change, sustainable development, and efforts to eradicate poverty”.

    (16)  Mededeling van de Commissie getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren”, 2019.

    (17)  “Living planet 2016”, Wereldnatuurfonds, Zoological society of London, Stockholm Resilience Centre.

    (18)  Mededeling van de Commissie getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren”, 2019.

    (19)  Smith, P. et al. (2014): “Agriculture, Forestry and Other Land Use (AFOLU)”. In: Climate Change 2014: Mitigation of Climate Change. Bijdrage van Werkgroep III aan het vijfde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering [Edenhofer, O. et al. (ed.)]. Cambridge University Press, Cambridge, VK en New York, NY, VS.

    (20)  Cook, NASA Goddard Institute for Space Studies, 2005.

    (21)  “In 2019 ging elke zes seconden een voetbalveld aan oorspronkelijk regenwoud verloren”, World resources Institute, online, 2 juni 2020.

    (22)  “Regenwoudmaffia: Hoe geweld en straffeloosheid de ontbossing in het Braziliaanse Amazonegebied aanwakkeren”, Human Rights Watch, online, 17 september 2019.

    (23)  Bruce A. Wilcox en Brett Ellis, Center for Infectious Disease Ecology, Asia-Pacific Institute for Tropical Medicine and Infectious Diseases, Universiteit van Hawaii, Manoa, VS; 2006.

    (24)  Zoals bijvoorbeeld gemeld door de Environmental Justice Atlas https://ejatlas.org/conflict/water-grabbing-and-agribusiness-in-the-south-coast-of-guatemala — voor Guatemala (suikerriet, palmolie en banaan).

    (25)  FAO. 2016. State of the World’s Forests 2016. Forests and agriculture: land-use challenges and opportunities. Rome. http://www.fao.org/3/a-i5588e.pdf

    (26)  Europese Commissie, 2013. “The impact of EU consumption on deforestation: Comprehensive analysis of the impact of EU consumption on deforestation”. Eindverslag. Studie gefinancierd door de Europese Commissie en uitgevoerd door VITO, het Internationaal Instituut voor toegepaste systeemanalyse, HIVA — Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving and International Union for the Conservation of Nature NL.

    (27)  Verslag van het IPBES, 2019.

    (28)  Escobar, N., Tizado, E.J., zu Ermgassen, E.K., Löfgren, P., Börner, J., & Godar, J. (2020): “Spatially-explicit footprints of agricultural commodities: Mapping carbon emissions embodied in Brazil’s soy exports”. In: Global Environmental Change, vol. 62, 102067 (https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0959378019308623).

    (29)  Technisch verslag — 2013 — 063 van de Commissie: “The impact of EU consumption on deforestation: Comprehensive analysis of the impact of EU consumption on deforestation”, studie gefinancierd door de Europese Commissie, DG ENV, uitgevoerd door VITO, IIASA, HIVA en IUCN NL http://ec.europa.eu/environment/forests/pdf/1.%20Report%20analysis%20of%20impact.pdf, blz. 23-24.

    (30)  Evaluatieverslag vijf jaar na de Verklaring van New York: “Protecting and restoring forests. A Story of Large Commitments yet Limited Progress”, september 2019

    https://forestdeclaration.org/images/uploads/resource/2019NYDFReport.pdf

    (31)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn oneerlijke handelspraktijken).

    (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).

    (32)  https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0959378014001046

    (33)  Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).

    (34)  Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1).

    (35)  Verslag van het bureau van de Braziliaanse procureur-generaal: http://www.mpf.mp.br/pgr/noticias-pgr/conflitos-associados-a-terra-sao-principal-causa-de-violencia-contra-indigenas-e-comunidades-tradicionais-no-brasil-segundo-mpf

    (36)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

    (37)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/807 van de Commissie van 13 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt, en de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik (PB L 133 van 21.5.2019, blz. 1).

    (38)  Databank van Eurostat over bosbouw: https://ec.europa.eu/eurostat/web/forestry/data/database

    (39)  http://www.fao.org/rural-employment/agricultural-sub-sectors/forestry/en

    (40)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).


    BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

    AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

    1.    Doel

    Het voorstel voor een verordening (“het voorstel”) moet de basis vormen voor de waarborging van een hoog niveau van bescherming van natuurlijke hulpbronnen, zoals natuurlijke bossen, biodiversiteit en natuurlijke ecosystemen, en moet bijdragen tot een versterkt kader voor het duurzame beheer daarvan om aantasting en omvorming te voorkomen, door ervoor te zorgen dat de markt- en consumptiepatronen van de Unie er geen negatieve gevolgen voor hebben. De bescherming van de mensenrechten en de formele en gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen in verband met grond, gebieden en hulpbronnen die negatieve gevolgen ondervinden van het oogsten, winnen en produceren van de betroffen producten moet ook in het voorstel worden geregeld.

    Het moet voor transparantie en zekerheid zorgen met betrekking tot:

    a)

    de onder het voorstel vallende producten en hun derivaten die op de interne markt van de Unie in de handel worden gebracht,

    b)

    de toeleveringspraktijken en financiering van alle marktdeelnemers die op de interne markt van de Unie actief zijn,

    c)

    de productiepraktijken, met inbegrip van de daarmee gepaard gaande wateronttrekking, van marktdeelnemers die onder dit voorstel vallende producten met een risico voor bossen en ecosystemen (FERC’s) oogsten, winnen, leveren en verwerken of derivaten ervan produceren op de interne markt van de Unie, alsook de praktijken van hun financiers;

    Het voorstel moet bijdragen tot de nakoming van de internationale verbintenissen van de Unie en haar lidstaten op het gebied van milieu en mensenrechten, zoals de Overeenkomst van Parijs, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, en de verplichtingen op het gebied van de mensenrechten die zijn vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen, en moet juridisch bindende duurzaamheidscriteria vaststellen voor de mensenrechten en de bescherming van natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen tegen omvorming en aantasting, zoals uiteengezet in het voorstel. Het voorstel moet op risico’s gebaseerd, evenredig en afdwingbaar zijn.

    2.    Toepassingsgebied

    Het voorstel moet van toepassing zijn op alle marktdeelnemers, ongeacht hun rechtsvorm, grootte of de complexiteit van hun waardeketens, d.w.z. op alle natuurlijke en rechtspersonen (met uitzondering van niet-commerciële consumenten) die onder het voorstel vallende producten en hun derivaten voor het eerst op de Uniemarkt in de handel brengen, alsook op marktdeelnemers die financiering verstrekken aan marktdeelnemers die deze activiteiten ondernemen. Het voorstel moet gelden voor zowel in, als buiten de Unie gevestigde marktdeelnemers. Marktdeelnemers die niet in de Unie gevestigd zijn, moeten een geautoriseerde vertegenwoordiger mandateren de taken uit te voeren (in overeenstemming met Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (1)).

    Alle marktdeelnemers moeten alleen het recht hebben FERC’s en hun derivaten legaal op de markt van de Unie in de handel te brengen wanneer zij overeenkomstig de bepalingen van deel 4 van deze bijlage kunnen aantonen dat er, bij hun eigen activiteiten en bij alle soorten zakelijke relaties die zij met zakenpartners en entiteiten in hun hele waardeketen hebben (bijv. transportbedrijven, leveranciers, handelaren, franchisehouders, vergunninghouders, joint ventures, investeerders, cliënten, contractanten, commerciële klanten, consultants, en financiële, juridische en andere adviseurs), ten hoogste een verwaarloosbaar risico is dat de goederen die op de markt van de Unie in de handel worden gebracht:

    afkomstig zijn van land dat verkregen is middels de omvorming van natuurlijke bossen of andere natuurlijke ecosystemen,

    afkomstig zijn van natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen die met achteruitgang te kampen hebben, en

    geproduceerd worden met, of gerelateerd zijn aan, schendingen van de mensenrechten.

    Ook financiële instellingen die financiering, investeringen, verzekeringen of andere diensten verstrekken aan marktdeelnemers die betrokken zijn bij de toeleveringsketen van de producten hebben de verantwoordelijkheid de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen om te waarborgen dat de bij de toeleveringsketen betrokken bedrijven de in dit voorstel vervatte verplichtingen nakomen.

    De marktdeelnemers moeten passende en transparante maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze normen in hun hele toeleveringsketen worden gerespecteerd.

    Het voorstel moet betrekking hebben op alle producten die het vaakst in verband worden gebracht met ontbossing, de aantasting van natuurlijke bossen en de omvorming en aantasting van natuurlijke ecosystemen als gevolg van menselijke activiteiten. Een lijst van deze producten moet worden opgesteld op basis van een onafhankelijke deskundige evaluatie, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel, en moet worden verstrekt in een bijlage bij dit voorstel en in ieder geval palmolie, soja, vlees, leer, cacao, koffie, rubber en maïs omvatten, alsook alle van deze producten afgeleide halffabrikaten en eindproducten, en producten waarin deze producten verwerkt zijn. Indien derivaten elementen van meer dan één onder het voorstel vallende producten bevatten, moet ten aanzien van elk van deze producten de nodige zorgvuldigheid aan de dag worden gelegd. Producten die onder Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) (de “houtverordening”) vallen, moeten ten laatste drie jaar na de inwerkingtreding van het voorstel in het toepassingsgebied ervan worden opgenomen, na de beoordeling door de Commissie op basis van een onafhankelijke deskundige evaluatie, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel.

    De Commissie moet tijdig gedelegeerde handelingen vaststellen op basis van een onafhankelijke deskundige evaluatie, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel, om de lijst te herzien en te wijzigen met eventuele aanvullende producten en hun derivaten die onder het voorstel moeten vallen indien blijkt of er significante aanwijzingen bestaan over de schadelijke gevolgen van het oogsten, winnen of produceren daarvan voor natuurlijke bossen, natuurlijke ecosystemen of de mensenrechten en de formele en gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen in verband met grond, gebieden en hulpbronnen. De Commissie moet een waakzame, proactieve rol spelen bij de identificatie van nieuwe risico’s en actief een grote verscheidenheid aan belanghebbenden met relevante ervaring raadplegen om voortdurend te beschikken over een actuele lijst met producten die de meest recente kennis over de stand van de mensenrechten en milieurisico’s in de betrokken sectoren weerspiegelt.

    Het voorstel moet ook gelden voor alle financiële instellingen die een vergunning hebben om in de Unie actief te zijn en die financiering, investeringen, verzekeringen of andere diensten verstrekken aan marktdeelnemers die zich bezighouden met het oogsten, winnen, produceren, verwerken, verhandelen of verkopen van producten en derivaten met een risico voor bossen en ecosystemen. Zo wordt gewaarborgd dat deze financiële instellingen en de bedrijven die deel uitmaken van hun toeleveringsketens voldoen aan hun verplichtingen met betrekking tot het milieu en de mensenrechten, zoals bepaald in het voorstel.

    Het voorstel moet ook van toepassing zijn op handelaren, d.w.z. elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van een commerciële activiteit een onder het voorstel vallend product of derivaat dat reeds eerder op de interne markt van de Unie in de handel is gebracht, verkoopt aan of koopt van marktdeelnemers. Marktdeelnemers op de interne markt van de Unie mogen geen zaken doen met handelaren, tenzij die handelaren in staat zijn om:

    de marktdeelnemers of handelaren te identificeren die de onder de verordening vallende producten en hun derivaten hebben geleverd; en

    in voorkomend geval, de handelaren te identificeren aan wie zij de onder het voorstel vallende producten en hun derivaten hebben geleverd; en

    de traceerbaarheid van hun producten te garanderen, waardoor het mogelijk is om hun herkomst vast te stellen wanneer zij op de interne markt van de Unie in de handel worden gebracht.

    3.    Algemene verplichtingen

    3.1.    Ontbossing en omvorming van natuurlijke ecosystemen

    Onder het voorstel vallende producten en hun derivaten die op de markt van de Unie in de handel worden gebracht mogen niet leiden tot, of het gevolg zijn van, ontbossing of de omvorming van natuurlijke ecosystemen.

    Dit houdt in dat FERC’s die onverwerkt of als derivaten of als producten die dergelijke producten bevatten in de Unie op de markt worden gebracht niet geoogst, gewonnen of geproduceerd mogen worden van land dat op een wetenschappelijk onderbouwde, verdedigbare, praktisch uitvoerbare en in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de EU zijnde afsluitingsdatum in het verleden maar uiterlijk in 2015 de status van natuurlijk bos of natuurlijk ecosysteem had, in overeenstemming met de definitie als bedoeld in deel 3.3 (“Definities”), maar dat die status sindsdien heeft verloren als gevolg van ontbossing of omvorming.

    3.2.    Aantasting van natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen

    Onder het voorstel vallende producten en hun derivaten die op de markt van de Unie in de handel worden gebracht, mogen niet leiden tot, of het gevolg zijn van, de aantasting van natuurlijke bossen of natuurlijke ecosystemen als gevolg van menselijke activiteiten.

    Dit houdt in dat FERC’s die onverwerkt of als derivaten of als producten die dergelijke producten bevatten in de Unie op de markt worden gebracht niet geoogst, gewonnen of geproduceerd mogen worden van land dat op een bepaalde afsluitingsdatum de status van natuurlijk bos of natuurlijk ecosysteem had, in overeenstemming met de definitie als bedoeld in deel 3.3. De afsluitingsdatum moet in het verleden liggen, maar uiterlijk in 2015, en tevens wetenschappelijk onderbouwd, verdedigbaar, praktisch uitvoerbaar en in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de Unie zijn. Het moet alleen mogelijk zijn producten in de Unie in de handel te brengen die geoogst, gewonnen of geproduceerd zijn in overeenstemming met instandhoudingsdoelstellingen en die niet geleid hebben tot het verlies of de aantasting van ecosysteemfuncties op of naast het land waar ze geoogst, gewonnen of geproduceerd zijn.

    3.3.    Definities

    Het wetgevingsvoorstel van de Commissie moet definities bevatten van wat wordt verstaan onder “bos”, een “natuurlijk bos” dat vele of de meeste kenmerken bezit van een bos dat van nature op de groeiplaats aanwezig is, zelfs in aanwezigheid van menselijke activiteiten, “ontbossing”, “aantasting van bossen”, een “natuurlijk ecosysteem”, “aantasting van ecosystemen” en “omvorming van ecosystemen”. Die definities moeten gebaseerd zijn op objectieve en wetenschappelijke overwegingen en rekening houden met relevante bronnen van internationaal recht en internationale organisaties, alsook met andere initiatieven die in passende definities voorzien, zoals de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, het Europees Milieuagentschap, het kaderinitiatief inzake verantwoordingsplicht of de benadering op basis van hoge koolstofvoorraden.

    De definities moeten gebaseerd zijn op de volgende beginselen:

    zij moeten het mogelijk maken het hoogste niveau van milieubescherming te bereiken, met name voor bossen en andere natuurlijke ecosystemen, en in overeenstemming zijn met de internationale en interne verbintenis van de Unie inzake de bescherming van bossen, de biodiversiteit en het klimaat,

    zij moeten de doelstelling van de Unie om natuurlijke bossen en ecosystemen, en met name primaire en geregenereerde bossen, in stand te houden ondersteunen en voorkomen dat zij worden vervangen door bossen en ecosystemen die afkomstig zijn van menselijke activiteiten, zoals boomaanplantingen,

    zij moeten ruim genoeg zijn om bescherming te bieden aan andere natuurlijke ecosystemen die, net als bossen, belangrijk zijn voor het behoud van de biodiversiteit of voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs,

    zij moeten erop gericht zijn ervoor te zorgen dat de vaststelling van maatregelen van de Unie om de bossen wereldwijd te beschermen er niet toe leidt dat het probleem van omvorming en aantasting wordt verschoven naar andere natuurlijke ecosystemen die even belangrijk zijn als natuurlijke bossen voor de bescherming van de biodiversiteit, het klimaat en de mensenrechten.

    3.4.    Mensenrechtenschendingen

    FERC’s die onverwerkt of als derivaten of als producten die dergelijke producten bevatten in de Unie op de markt worden gebracht, mogen niet geoogst, gewonnen of geproduceerd worden van land dat verkregen is of gebruikt wordt in strijd met in nationale wetgevingen vastgelegde mensenrechten, of, bij wijze van minimum, in het EU-Handvest van de grondrechten of in internationale verdragen verankerde mensenrechten, zoals de rechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen, waaronder landeigendomsrechten en het procedurele recht om al dan niet hun vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming te verlenen zoals onder meer geformuleerd door het Permanente VN-Forum voor inheemse zaken en door VN-organen en regionale verdragsorganen, het recht op water, het recht op milieubescherming en duurzame ontwikkeling, het recht om zonder enige vorm van vervolging of intimidatie mensenrechten en met milieu te verdedigen, arbeidsrechten als bedoeld in de basisverdragen van de IAO, en andere internationaal erkende mensenrechten in verband met landgebruik, de toegang tot en de eigendom van land, alsook het mensenrecht op een gezonde leefomgeving, zoals gedefinieerd in de kaderbeginselen inzake mensenrechten en het milieu en de normen en goede praktijken die zijn vastgesteld door de speciale rapporteur van de VN voor mensenrechten en het milieu.

    Daarbij moet speciale aandacht worden besteed aan kinderarbeid met het oog op de uitbanning daarvan.

    Bij het oogsten, winnen of produceren van onder het voorstel vallende producten moeten te allen tijde de gemeenschaps- en landeigendomsrechten van de plaatselijke gemeenschappen en inheemse volken in alle vormen in acht worden genomen, ongeacht of het publieke, private, gemeenschaps-, collectieve, inheemse, vrouwen- of gewoonterechten betreft. De formele en gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen in verband met grond, gebieden en hulpbronnen moeten geïdentificeerd en gerespecteerd worden, evenals de mogelijkheden om hun rechten te verdedigen zonder aan represailles te worden onderworpen. Tot deze rechten behoren het recht van eigendom, bezit, gebruik en beheer van de grond, gebieden en hulpbronnen in kwestie.

    De onder het voorstel vallende producten mogen niet worden verworven van land waarvan de verwerving en het gebruik gemeenschaps- en landeigendomsrechten aantast. Producten die in de Unie in de handel worden gebracht, mogen in het bijzonder niet worden geoogst, gewonnen of geproduceerd op land van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen zonder hun vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming, zowel wanneer zij dat land bezitten op grond van formeel vastgelegde eigendomsrechten als wanneer dat gebeurt op grond van gewoonterechten.

    4.    Verplichting om schade in waardeketens vast te stellen, te voorkomen en te beperken

    4.1.    Zorgvuldigdheidsplicht

    Marktdeelnemers moeten alle nodige maatregelen nemen om de mensenrechten, natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen, zoals uiteengezet in het voorstel, in hun gehele waardeketen te eerbiedigen en te beschermen. Dit geldt voor alle soorten zakelijke betrekkingen van het bedrijf met zakenpartners en entiteiten in de hele waardeketen (zoals leveranciers, handelaren, franchisehouders, vergunninghouders, joint ventures, investeerders, cliënten, contractanten, commerciële klanten, transportbedrijven, consultants, en financiële, juridische en andere adviseurs), en voor elke andere statelijke en niet-statelijke entiteit met een rechtstreekse band met zijn bedrijfsactiviteiten, producten of diensten.

    Marktdeelnemers moeten hierbij een op risico’s gebaseerde zorgvuldigheidsbenadering hanteren, waarbij de aard en de mate van de zorgvuldigheid overeenkomt met het soort en de kans op risico van negatieve gevolgen. Voor gebieden met een groter risico geldt een versterkte zorgvuldigheidsplicht.

    Marktdeelnemers moeten op passende en doeltreffende wijze de volgende maatregelen treffen:

    a)   In kaart brengen van de hele waardeketen

    Marktdeelnemers moeten bepalen of de grondstoffen en producten in hun hele waardeketen voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en mensenrechten van het voorstel, door informatie te verkrijgen en te evalueren over de exacte gebieden waar deze goederen vandaan komen. Naast de milieucriteria moet toegang tot informatie de marktdeelnemer in staat stellen te concluderen dat partijen die het land gebruiken om FERC’s te produceren daartoe het recht hebben en vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming hebben verkregen van houders van rechten op die gebieden en dat zij de in dit voorstel bedoelde mensenrechten niet schenden of hebben geschonden.

    In het bijzonder zijn marktdeelnemers verplicht om informatie te bezitten en beschikbaar te stellen over:

    i)

    de exacte plaats waar de producten worden geoogst, gewonnen of geproduceerd; in het geval van vee, rundvlees en leer moeten marktdeelnemers in staat zijn informatie te verkrijgen over de verschillende weidegronden waar het vee graast of, indien het vee diervoeder krijgt, over de herkomst van het gebruikte voer;

    ii)

    de huidige ecologische toestand van de oogst-, winnings- of productieplaats;

    iii)

    de ecologische status van het gebied op de genoemde afsluitingsdatum van dit voorstel;

    iv)

    de juridische status van het land (eigendom/titel, met inbegrip van zowel de formele rechten als de gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen op de betrokken stukken land, geografische gebieden en hulpbronnen) en de daadwerkelijke verlening van vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming;

    v)

    de onderdelen van de toeleveringsketen van de desbetreffende grondstof, met als doel informatie te verkrijgen over de waarschijnlijkheid van risico’s op besmetting met producten van onbekende herkomst of afkomstig uit ontboste gebieden of uit gebieden waar omvorming en aantasting van natuurlijke bossen, bossen en ecosystemen hebben plaatsgevonden, alsook informatie over de vraag waar, door wie en onder welke omstandigheden de grondstoffen worden geoogst, bewerkt of verwerkt, om de naleving van de verplichtingen inzake mensenrechten van dit voorstel te bepalen.

    Marktdeelnemers moeten toegang krijgen tot alle informatie in verband met de herkomst van producten die de interne markt van de Unie binnenkomen door middel van de systematische opgave van gps-coördinaten voor deze grondstoffen, na inwerkingtreding van het voorstel, zoals vastgesteld in deel 4.1 van deze bijlage.

    b)   Identificeren en beoordelen van daadwerkelijke en potentiële risico’s voor bossen en ecosystemen in de waardeketens, op basis van de criteria die in het voorstel zijn opgenomen

    Marktdeelnemers die nieuwe activiteiten ontplooien of samenwerking met nieuwe zakenpartners aangaan, moeten de bij de nieuwe toeleverings- en investeringsketens betrokken actoren identificeren en een beoordeling maken van hun beleid en praktijken, alsook van hun oogst-, productie-, winnings- en productieplaatsen. Voor bestaande activiteiten moeten bestaande negatieve gevolgen en schade, alsook potentiële risico’s geïdentificeerd en beoordeeld worden. Er moeten risicobeoordelingen worden gemaakt van de risico’s naar aanleiding van de activiteiten van de marktdeelnemer en de gevolgen daarvan voor natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen, inheemse volken, en getroffen plaatselijke gemeenschappen en personen, en niet zozeer van de materiële risico’s voor de aandeelhouders. Marktdeelnemers met een groot aantal leveranciers moeten algemene gebieden identificeren waar het risico van negatieve gevolgen het grootst is, en op basis van de bedoelde risicobeoordeling hun leveranciers een prioriteit toekennen met het oog op zorgvuldigheid.

    Marktdeelnemers met een groot aantal leveranciers moeten algemene gebieden identificeren waar het risico van negatieve gevolgen het grootst is, en op basis van de risicobeoordeling hun leveranciers prioriteren met het oog op zorgvuldigheid.

    c)   Voorkomen en tot een verwaarloosbaar niveau beperken van risico's

    Marktdeelnemers moeten risicobeperkende procedures vaststellen, tenzij het in de loop van de onder b) bedoelde risico-identificatie- en beoordelingsprocedures vastgestelde risico verwaarloosbaar is en zij derhalve geen reden meer hebben om te vrezen dat de grondstoffen en producten mogelijk niet aan de in dit kader uiteengezette criteria voldoen. Deze procedures moeten bestaan uit een reeks adequate en proportionele maatregelen die alle vastgestelde risico’s doeltreffend en aantoonbaar tot een verwaarloosbaar niveau beperken, bijv. het wijzigen van contracten met leveranciers, het bieden van ondersteuning aan leveranciers om hun praktijken te wijzigen, het wijzigen van inkoop- en investeringspraktijken, teneinde de betreffende grondstoffen en producten op rechtmatige wijze op de interne markt te brengen.

    d)   Beëindigen van milieu- en mensenrechtenschendingen

    Wanneer marktdeelnemers, na de onder a), b) en c) bedoelde eisen ten volle te hebben nageleefd, tot de conclusie komen dat activiteiten, of deelactiviteiten, niet-vermijdbare of niet-beperkbare negatieve gevolgen voor de mensenrechten, natuurlijke bossen of natuurlijke ecosystemen (kunnen) veroorzaken, of tot dergelijke gevolgen (kunnen) bijdragen als bedoeld in dit voorstel, dan moeten zij al deze activiteiten of deelactiviteiten stopzetten.

    e)   Monitoren en het voortdurend verbeteren van de doeltreffendheid en toepassing van hun zorgvuldigheidssysteem

    Marktdeelnemers moeten geregeld controleren of hun zorgvuldigheidssysteem geschikt is om schade te voorkomen en ervoor zorgen dat grondstoffen en producten in overeenstemming zijn met het kader en, indien dit niet het geval is, het systeem aanpassen of andere maatregelen treffen. De evaluatie van het zorgvuldigheidssysteem moet stoelen op kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren, interne en externe feedback en duidelijke verantwoordingsprocessen.

    f)   Integreren van regelingen voor certificering door derden

    Regelingen voor certificering door derden kunnen een aanvulling vormen op en zorgen voor de vaststelling van de herkomst van producten en de risicobeoordelings- en beperkingscomponenten van zorgvuldigheidssystemen, op voorwaarde dat deze regelingen toereikend zijn qua toepassingsgebied en robuustheid van hun duurzaamheidscriteria voor de bescherming van natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen tegen de omvorming en aantasting ervan, zoals uiteengezet in het voorstel, en wat betreft hun vermogen om de toeleveringsketen te monitoren, en op voorwaarde dat zij voldoende transparant, onpartijdig en betrouwbaar zijn. Door middel van een gedelegeerde handeling moet de Commissie minimumcriteria en richtsnoeren voor marktdeelnemers vaststellen om de geloofwaardigheid en soliditeit van regelingen voor certificering door derden te beoordelen. Deze minimumcriteria moeten met name zorgen voor onafhankelijkheid van de industrie, het betrekken van sociale en milieubelangen bij de vaststelling van normen, onafhankelijke audits door derden, openbare bekendmaking van auditverslagen, transparantie in alle stadia, en openheid. In het kader van certificeringsregelingen mag alleen certificering worden verleend aan producten waarvan de inhoud volledig gecertificeerd is. Alleen certificeringsregelingen die aan deze criteria voldoen, kunnen door marktdeelnemers worden gebruikt voor hun zorgvuldigheidssystemen. Regelingen voor certificering door derden laten het beginsel van aansprakelijkheid van de marktdeelnemer onverlet.

    g)   Rol van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten

    De Unie kan vrijwillige partnerschapsovereenkomsten betreffende FERC’s sluiten met landen (partnerlanden) die FERC’s produceren met de juridisch bindende verplichting voor de partijen om een vergunningsysteem in te voeren en de handel in FERC’s aan regels te onderwerpen in overeenstemming met de nationale wetgeving van het FERC-producerende land en de in het voorstel bedoelde milieu- en mensenrechtencriteria. Onder het toepassingsgebied van het voorstel vallende FERC’s afkomstig uit partnerlanden waarmee de Unie een vrijwillige partnerschapsovereenkomst betreffende FERC’s heeft gesloten, moeten, voor zover de partnerschapsovereenkomst wordt uitgevoerd, voor de toepassing van het voorstel beschouwd worden als producten met een verwaarloosbaar risico. Dergelijke overeenkomsten moeten gebaseerd zijn op nationale dialogen tussen verschillende belanghebbenden, met daadwerkelijke en betekenisvolle inspraak van alle belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen.

    4.2.    Raadplegingsplicht

    Marktdeelnemers dienen:

    a)

    op passende wijze tijdig en rechtstreeks overleg te plegen met de betrokken en mogelijk betrokken belanghebbenden;

    b)

    terdege rekening te houden met de standpunten van belanghebbenden bij de opstelling en tenuitvoerlegging van de zorgvuldigheidsmaatregelen;

    c)

    erop toe te zien dat representatieve vakbonden en werknemersvertegenwoordigers betrokken worden bij de opstelling en tenuitvoerlegging van de zorgvuldigheidsmaatregelen;

    d)

    een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing in te voeren om werknemers en belanghebbende partijen die over concrete aanwijzingen beschikken, de mogelijkheid te bieden de marktdeelnemer op de hoogte te brengen van mogelijke risico’s op nadelige gevolgen voor natuurlijke bossen, natuurlijke ecosystemen en de mensenrechten in de hele waardeketen; de marktdeelnemer moet met deze informatie rekening houden bij zijn zorgvuldigheidsprocessen;

    e)

    terdege rekening te houden met inheemse en lokale kennis en met de risico’s en bezwaren die worden geuit door lokale gemeenschappen, inheemse volkeren, landbeschermers en milieuactivisten.

    4.3.    Transparantie- en verslagleggingsplicht

    Marktdeelnemers dienen jaarlijks op openbare, toegankelijke en passende wijze, die met name kleine en middelgrote ondernemingen niet onevenredig zal belasten, aan de bevoegde autoriteit verslag uit te brengen over hun processen voor zorgvuldigheid en overleg, de vastgestelde risico’s, hun procedures voor risicoanalyse, risicobeperking en risicoverhelping, en de uitvoering en resultaten daarvan.

    De Commissie dient gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de vorm en de inhoud van de verslagen. Met name moeten marktdeelnemers verslag uitbrengen over: het systeem dat ze gebruiken en hoe ze dit op de desbetreffende grondstoffen toepassen, alsook over de vastgestelde risico’s en de gevolgen daarvan; de acties die zijn ondernomen om bestaand misbruik te stoppen en te verhelpen en het risico op misbruik te voorkomen en te beperken, alsook de resultaten van die acties; de maatregelen en resultaten betreffende het houden van toezicht op de uitvoering en de doeltreffendheid van die acties, waarschuwingen ontvangen via het mechanisme voor vroege waarschuwing en de manier waarop de marktdeelnemer daarmee rekening hield bij het zorgvuldigheidsproces; daarnaast moet een lijst worden opgesteld van alle dochterondernemingen, onderaannemers en leveranciers, producten en de hoeveelheid en herkomst daarvan. Het nalaten van het tijdig publiceren van complete verslagen moet worden bestraft en uiteindelijk leiden tot opschorting van de vergunning om producten op de interne markt van de Unie in de handel te brengen.

    4.4.    Documentatieplicht

    Marktdeelnemers moeten alle zorgvuldigheidsmaatregelen en de resultaten daarvan op schrift registreren, en deze documentatie op verzoek aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar stellen.

    4.5.    Richtsnoeren van de Commissie

    De Commissie moet richtsnoeren en adviezen ontwikkelen om de naleving van de wettelijke verplichtingen uit het voorstel te vergemakkelijken, met name om de zorgvuldigheidsverwachtingen voor specifieke contexten of sectoren of met betrekking tot bepaalde soorten marktdeelnemers te verduidelijken. Daarbij moet de Commissie voortbouwen op de goede praktijken in bestaande milieubeheersystemen en deze uitbreiden.

    De Commissie dient analyses van regionale hotspots met betrekking tot FERC’s te publiceren, om marktdeelnemers te steunen bij het voldoen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen.

    5.    Controle, monitoring, handhaving, sancties en toegang tot de rechter

    5.1.    Publieke handhaving

    De lidstaten moeten, overeenkomstig hun nationale recht en nationale praktijk, toezien op het nakomen van de in deel 4 bedoelde verplichtingen door:

    a)

    evenredige, doeltreffende en afschrikkende straffen en sancties in te voeren voor niet-naleving van de daarin vermelde verplichtingen of voor gevallen waarin niet-naleving van die verplichtingen leidt tot, bijdraagt aan, verbonden is met, of zorgt voor verergering van schade aan natuurlijke bossen of natuurlijke ecosystemen of schendingen van de mensenrechten of de risico’s daarop; deze moeten de volgende punten omvatten:

    i.

    doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties die evenredig zijn aan de schade aan natuurlijke bossen, natuurlijke ecosystemen of de mensenrechten, zoals bedoeld in het voorstel, de kosten van het herstel van natuurlijke bossen, natuurlijke ecosystemen en de mensenrechten, en de economische schade voor de getroffen gemeenschappen als gevolg van de schending;

    ii.

    permanente inbeslagname van de betrokken grondstoffen en derivaten;

    iii.

    onmiddellijke schorsing van de vergunning tot het op de interne markt van de Unie brengen van producten;

    iv.

    uitsluiting van deelname aan openbare aanbestedingen;

    v.

    strafrechtelijke sancties voor personen en, indien toegestaan, voor rechtspersonen voor de ernstigste overtredingen;

    b)

    bevoegde nationale onderzoeks- en handhavingsautoriteiten (“bevoegde autoriteiten”) aan te wijzen; de bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat de marktdeelnemers daadwerkelijk de in dit voorstel neergelegde verplichtingen vervullen; daartoe moeten de bevoegde autoriteiten officiële controles uitvoeren, eventueel volgens een vooraf opgesteld plan, hetgeen ook controles in de gebouwen van marktdeelnemers en controles ter plaatse kan omvatten; tevens moeten de bevoegde autoriteiten voorlopige maatregelen kunnen nemen en, in aanvulling op en onverminderd de toepassing van sancties, moeten zij de bevoegdheid hebben om te eisen dat marktdeelnemers corrigerende maatregelen nemen; de bevoegde autoriteiten moeten ook tijdige en grondige controles uitvoeren wanneer zij beschikken over relevante informatie, met inbegrip van concrete aanwijzingen van derden, en informatie over hun activiteiten behandelen in overeenstemming met Richtlijn 2003/4/EG inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie;

    c)

    erop toe te zien dat burgers het recht hebben niet-naleving aan te klagen bij de gerechtelijke of administratieve autoriteiten, welk recht moet gelden voor personen of groepen wier rechten en plichten of belangen direct of indirect worden aangetast door het deels of volledig nalaten door de onderneming van het uitvoeren van haar taken, met inbegrip van werknemers, klanten, consumenten en eindgebruikers, vakbonden, internationale vakcentrales, lokale gemeenschappen, nationale of lokale overheden of instellingen, journalisten, ngo’s en lokale maatschappelijk organisaties.

    De Commissie dient gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de vastlegging van wettelijk verbindende normen en richtsnoeren die gelden voor nationale bevoegde autoriteiten, om een doeltreffende en uniforme tenuitvoerlegging en handhaving van het voorstel in de hele Unie te waarborgen, in het bijzonder met betrekking tot:

    het in een openbaar register vermelden en bekendmaken van marktdeelnemers die binnen het bereik van het voorstel vallen;

    het vaststellen van normen voor de kwaliteit en kwantiteit van de nalevingscontroles uitgevoerd door de nationale bevoegde autoriteiten;

    het geven van verdere richtsnoeren over de uitvoering van nalevingscontroles, waaronder richtsnoeren voor nationale bevoegde autoriteiten waarin criteria voor de controles worden omschreven, voor het beter kunnen analyseren en evalueren van het risiconiveau van de producten, en van de documentatie van de gebruikte zorgvuldigheidssystemen;

    het vaststellen van richtsnoeren inzake bezwaren van derden, ter vaststelling van voor de hele Unie geldende criteria om te beoordelen of een bezwaar zwaarwegend en geloofwaardig genoeg is om in behandeling te worden genomen, en ter vaststelling van duidelijke procedurenormen voor de tijdige, onpartijdige, doeltreffende en transparante antwoorden van nationale bevoegde autoriteiten op bezwaren van derden;

    het vaststellen van voor de hele Unie geldende criteria om te kunnen specificeren wanneer een marktdeelnemer een mededeling van te nemen corrigerende acties of een sanctie dient te ontvangen, of wanneer andere sancties van toepassing zijn; en

    het vaststellen van verplichtingen voor bevoegde autoriteiten om openbaar verslag uit te brengen over controle- en handhavingsactiviteiten, vastgestelde schendingen en antwoorden op zwaarwegende bezwaren.

    5.2.    Civiele aansprakelijkheid en toegang tot rechtsmiddelen

    a)   Civiele aansprakelijkheid

    Marktdeelnemers dienen:

    i)

    hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor door mensenrechtenschendingen veroorzaakte schade of schade aan natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen, zoals uiteengezet in het voorstel, die is veroorzaakt, verergerd en mede ontstaan door of terug te voeren tot entiteiten die onder hun zeggenschap staan of economisch van hen afhankelijk zijn;

    ii)

    aansprakelijk te zijn voor door mensenrechtenschendingen veroorzaakte schade of schade aan natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen, zoals uiteengezet in het voorstel, in rechtstreeks verband met hun producten, diensten of activiteiten door middel van een handelsrelatie, tenzij zij kunnen aantonen dat zij hebben gehandeld met de nodige zorgvuldigheid en in de gegeven omstandigheden alle redelijke maatregelen hebben genomen om de schade te voorkomen; marktdeelnemers kunnen derhalve van hun aansprakelijkheid bevrijd worden indien zij kunnen aantonen dat zij de nodige zorgvuldigheid hebben betracht om de schade te voorzien en te voorkomen.

    b)   Leveren van bewijsmateriaal

    Indien een eiser redelijkerwijs beschikbare feiten en bewijsmateriaal heeft gepresenteerd die toereikend zijn om de eis te ondersteunen, dient de verdachte bewijs te leveren:

    i)

    van de aard van zijn betrekkingen met de entiteiten die met de schade in verband gebracht kunnen worden;

    ii)

    dat hij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht en alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen.

    c)   Toegang tot rechtsmiddelen

    Partijen die schade hebben geleden moeten recht op toegankelijke en doeltreffende rechtsmiddelen hebben die ze kunnen inzetten tegen marktdeelnemers die nadelige gevolgen voor hun rechten veroorzaken, verergeren, daartoe bijdragen of ermee in verband staan. Niet aan de staat verbonden klachtenmechanismen moeten gerechtelijke herstelmechanismen aanvullen om de verantwoordingsplicht en toegang tot rechtsmiddelen te verbeteren.

    6.    Slotbepalingen

    6.1.    Non-regressie

    De tenuitvoerlegging van het voorstel mag op geen enkele wijze aanleiding geven tot verlaging van het algemene niveau van bescherming van de mensenrechten, de formele rechten en de gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen op gronden, gebieden en hulpbronnen, of het milieu. Met name mogen er geen gevolgen zijn voor andere bestaande aansprakelijkheidskaders op het gebied van onderaanneming en toeleveringsketens.

    6.2.    Gunstiger bepalingen

    De lidstaten mogen bepalingen invoeren of handhaven die verder gaan dan de in het voorstel opgenomen bepalingen wat betreft de bescherming van de mensenrechten en de milieunormen in de toeleveringsketen van FERC’s.


    (1)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en productconformiteit en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

    (2)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).


    Top