Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020IP0230

    Resolutie van het Europees Parlement van 17 september 2020 over de voorbereiding van de buitengewone top van de Europese Raad, met bijzondere aandacht voor de gevaarlijke escalatie en de rol van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied (2020/2774(RSP))

    PB C 385 van 22.9.2021, p. 117–121 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.9.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 385/117


    P9_TA(2020)0230

    Voorbereiding van de buitengewone Europese Raad over de gevaarlijke escalatie in het oostelijke Middellandse Zeegebied en de rol van Turkije

    Resolutie van het Europees Parlement van 17 september 2020 over de voorbereiding van de buitengewone top van de Europese Raad, met bijzondere aandacht voor de gevaarlijke escalatie en de rol van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied (2020/2774(RSP))

    (2021/C 385/11)

    Het Europees Parlement,

    gezien zijn eerdere resoluties over Turkije, met name die van 24 november 2016 over de betrekkingen tussen de EU en Turkije (1), van 27 oktober 2016 over de situatie van journalisten in Turkije (2), van 8 februari 2018 over de huidige mensenrechtensituatie in Turkije (3), van 13 maart 2019 over het Commissieverslag 2018 over Turkije (4), van 19 september 2019 over de situatie in Turkije, met name de afzetting van verkozen burgemeesters (5), en van 13 november 2014 over het Turkse optreden dat tot spanningen leidt in de exclusieve economische zone van de Republiek Cyprus (6),

    gezien zijn debat van 9 juli 2020 over stabiliteit en veiligheid in het oostelijke Middellandse Zeegebied en de negatieve rol van Turkije,

    gezien de mededeling van de Commissie van 29 mei 2019 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU (COM(2019)0260) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019)0220),

    gezien de eerdere verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over de illegale booractiviteiten van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied, en met name die van 16 augustus 2020 over de hernieuwde booractiviteiten van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied, en gezien de opmerkingen die zijn gemaakt tijdens de persconferentie na zijn ontmoeting met de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Mevlut Çavuşoğlu van 6 juli 2020, de opmerkingen die zijn gemaakt na zijn ontmoeting met de Griekse minister van Defensie Nikolaos Panagiotopoulos van 25 juni 2020 en de opmerkingen die zijn gemaakt na zijn ontmoeting met de Cypriotische minister van Buitenlandse Zaken Nikos Christodoulides van 26 juni 2020,

    gezien de conclusies van de Raad en de Europese Raad over Turkije in dit verband, en met name de conclusies van de Europese Raad van 19 augustus 2020 over het oostelijke Middellandse Zeegebied, de conclusies van de Raad van 27 februari 2020 over illegale booractiviteiten van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied en de conclusies van de Raad van 17-18 oktober 2019 over de illegale booractiviteiten van Turkije in de exclusieve economische zone van Cyprus,

    gezien de verklaringen van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU van 15 mei 2020 en 14 augustus 2020 over de situatie in het oostelijke Middellandse Zeegebied,

    gezien de uitkomst van de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU (Gymnich) van 28 augustus 2020,

    gezien het NAVO-Verdrag van 1949 en de verklaring van de secretaris-generaal van de NAVO van 3 september 2020,

    gezien de verklaring van Ajaccio naar aanleiding van de zevende top van de zuidelijke landen van de Unie (Med7) van 10 september 2020,

    gezien het internationale gewoonterecht ter zake en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) van 1982, waarbij zowel Griekenland en Cyprus als de Europese Unie partij zijn, en gezien het VN-Handvest,

    gezien het Statuut van Rome en de oprichtingsdocumenten van het Internationaal Gerechtshof en de precedenten die zijn geschapen door de rechtspraak van dit hof,

    gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat het oostelijke Middellandse Zeegebied, een gebied dat van strategisch belang is voor de EU en cruciaal is voor vrede en stabiliteit in het gehele Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten, wordt geteisterd door een aantal langdurige en meerlagige geschillen van politieke, economische en geostrategische aard; overwegende dat de escalerende spanningen in het oostelijke Middellandse Zeegebied worden aangewakkerd door unilaterale stappen van Turkije, waaronder zijn militair optreden, het ontbreken van een inclusieve diplomatieke dialoog en de betreurenswaardige mislukking van de pogingen om in het conflict te bemiddelen;

    B.

    overwegende dat Turkije sinds de ontdekking van offshore aardgasreserves in het begin van deze eeuw zijn buurlanden heeft uitgedaagd met betrekking tot het internationaal recht en de afbakening van hun exclusieve economische zones; overwegende dat de ontdekking van aanzienlijke gasreserves in de Middellandse Zee, waaronder de ontdekking van het Leviathan-veld in 2010 en het Zohr-gasveld — de grootste ontdekking van aardgas ooit in de Middellandse Zee — voor de kust van Egypte in 2015, de belangstelling voor de regio heeft aangewakkerd en heeft geleid tot verdere exploratie- en booractiviteiten in 2018 en 2019;

    C.

    overwegende dat Turkije het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, waarbij Griekenland en Cyprus partij zijn, niet heeft ondertekend vanwege het lopende maritieme geschil over de afbakening van een exclusieve economische zone; overwegende dat Griekenland en Turkije het inherent complexe en zich ontwikkelende zeerecht op verschillende wijze uitleggen; overwegende dat aan beide kanten wordt beweerd dat de uitlegging van het zeerecht door de andere partij in strijd is met het internationaal recht en dat de activiteiten van de andere partij illegaal zijn; overwegende dat het bovengenoemde geschil over de afbakening van de exclusieve economische zones en het continentaal plat tussen Turkije enerzijds en Griekenland anderzijds al sinds november 1973 op een oplossing wacht;

    D.

    overwegende dat Turkije een kandidaat-lidstaat en een belangrijke partner van de EU is en dat van het land als kandidaat-lidstaat wordt verwacht dat het de hoogste normen op het gebied van democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat handhaaft, ook bij de naleving van internationale verdragen; overwegende dat de EU duidelijk en resoluut de belangen van de Europese Unie zal verdedigen, haar onwrikbare steun en solidariteit met Griekenland en Cyprus zal blijven tonen en het internationaal recht zal handhaven;

    E.

    overwegende dat de illegale exploratie- en booractiviteiten van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied tot een intense en gevaarlijke militarisering van dat gebied hebben geleid, wat een ernstige bedreiging vormt voor de vrede en veiligheid in de hele regio; overwegende dat Frankrijk op 12 augustus 2020, ter ondersteuning van Griekenland en Cyprus, twee marineschepen en gevechtsvliegtuigen heeft ingezet in het gebied, en op 26 augustus 2020 samen met Griekenland, Cyprus en Italië heeft deelgenomen aan militaire oefeningen;

    F.

    overwegende dat een Frans marineschip op 10 juni 2020 werd geconfronteerd met een uiterst vijandige reactie van Turkse oorlogsschepen toen het in het kader van de NAVO-missie Sea Guardian verzocht een Turks vaartuig dat verdacht werd van schending van het VN-wapenembargo tegen Libië te inspecteren; overwegende dat Griekenland sinds januari 2020 meer dan 600 schendingen van zijn luchtruim door de Turkse luchtmacht heeft geregistreerd; overwegende dat deze activiteiten van Turkije gepaard gaan met een steeds vijandigere retoriek zowel tegen Griekenland en Cyprus als tegen andere EU-lidstaten en de EU zelf;

    G.

    overwegende dat de verkennende gesprekken tussen Griekenland en Turkije sinds maart 2016 stilliggen; overwegende dat zowel de Griekse premier als de Turkse president na hun ontmoeting in september 2019 tijdens de Algemene Vergadering van de VN een positieve impuls hebben gegeven aan de bilaterale betrekkingen en zij in december de politieke dialoog hebben hervat, waarna hoge functionarissen in januari 2020 bijeenkwamen in Ankara en er in februari 2020 in Athene besprekingen werden gevoerd over vertrouwenwekkende maatregelen;

    H.

    overwegende dat de regeringen van Cyprus, Egypte, Griekenland, Israël, Italië, Jordanië en de Palestijnse Autoriteit in januari 2019 het forum voor gas in het oostelijke Middellandse Zeegebied (Eastern Mediterranean Gas Forum) hebben opgericht, een multinationaal orgaan dat tot taak heeft een regionale gasmarkt tot stand te brengen en een mechanisme te ontwerpen om deze hulpbronnen te ontwikkelen; overwegende dat het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken hier kritiek op heeft gegeven aangezien hiermee zou worden geprobeerd Ankara van regionale samenwerking en coördinatie op de gasmarkt uit te sluiten;

    I.

    overwegende dat Turkije en de regering van nationale overeenstemming van Libië in november 2019 een Memorandum van overeenstemming hebben ondertekend, waarin een nieuwe afbakening van de wateren van beide landen wordt vastgesteld hoewel zij geen aangrenzende of tegenoverliggende kusten hebben; overwegende dat het Memorandum van overeenstemming tussen Turkije en Libië inzake de afbakening van maritieme rechtsgebieden in de Middellandse Zee een inbreuk vormt op de soevereine rechten van derde landen, niet in overeenstemming is met het zeerecht en geen rechtsgevolgen kan hebben voor derde landen; overwegende dat toepassing van dit Memorandum van overeenstemming zou neerkomen op het trekken van een scheidslijn tussen het oostelijke en het westelijke deel van het Middellandse Zeegebied, waardoor de maritieme veiligheid in gevaar zou komen;

    J.

    overwegende dat Turkije op 20 april 2020 het boorschip Yavuz samen met een Turks marineschip de exclusieve economische zone van Cyprus in heeft gestuurd; overwegende dat Turkije op 30 juli 2020 het seismische onderzoeksvaartuig Barbaros samen met een Turks oorlogsschip en een tweede ondersteuningsvaartuig de exclusieve economische zone van Cyprus in heeft gestuurd; overwegende dat Turkije op 10 augustus 2020 het onderzoeksschip Oruç Reis samen met 17 marineschepen de Griekse wateren in heeft gestuurd om het zeegebied in kaart te brengen voor mogelijke olie- en gasboringen in een gebied waar Turkije ook aanspraak op maakt; overwegende dat Griekenland hierop heeft gereageerd door zijn eigen oorlogsschepen te sturen om de Turkse schepen te volgen, waarbij een Grieks en een Turks schip in aanvaring zijn gekomen; overwegende dat Turkije op 31 augustus 2020 zijn exploratieactiviteiten in het oostelijke Middellandse Zeegebied door de Oruç Reis opnieuw heeft verlengd tot 12 september 2020; overwegende dat het Navtex-waarschuwingsbericht dat Turkije heeft gestuurd, betrekking had op een gebied dat zich op het Griekse continentaal plat bevindt; overwegende dat deze activiteiten van Turkije tot een aanzienlijke verslechtering van de betrekkingen tussen Griekenland en Turkije hebben geleid;

    K.

    overwegende dat na het verlopen van het Navtex-waarschuwingsbericht voor de wateren tussen Turkije, Cyprus en Kreta, dat op 10 augustus 2020 is uitgestuurd, het schip van Turkije voor seismisch onderzoek, de Oruç Reis, na verschillende onderhandelingsinspanningen op 13 september 2020 is teruggekeerd naar de wateren in de buurt van de zuidelijke provincie Antalya, en dat dit ervoor kan zorgen dat de spanningen tussen Ankara en Athene afnemen;

    L.

    overwegende dat in november 2019 een kader voor beperkende maatregelen is ingesteld als reactie op de illegale booractiviteiten van Turkije in het oostelijk Middellandse Zeegebied, nadat de Raad herhaaldelijk uiting had gegeven aan zijn bezorgdheid over de booractiviteiten en deze in verschillende conclusies, waaronder de conclusies van de Europese Raad van 22 maart 2018 en 20 juni 2019, krachtig had veroordeeld; overwegende dat de Raad op 27 februari 2020 twee leidinggevenden van Turkish Petroleum Corporation (TPAO) op de EU-sanctielijst heeft geplaatst, waardoor hun een reisverbod en bevriezing van tegoeden werd opgelegd, naar aanleiding van de illegale booractiviteiten van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied; overwegende dat tijdens een informele bijeenkomst van de Raad (Gymnich) op 28 augustus 2020 werd opgeroepen tot verdere gerichte sancties tegen Turkije als de spanningen in de regio niet worden opgelost; overwegende dat deze beperkende maatregelen zullen worden besproken tijdens de buitengewone top van de Europese Raad op 24 en 25 september 2020; overwegende dat de nationale leiders op de Med7-top van mediterrane landen op 10 september 2020 hun volledige steun aan en solidariteit met Griekenland hebben betuigd en het betreurenswaardig vonden dat Turkije niet heeft gereageerd op de herhaalde oproepen van de EU om een einde te maken aan zijn unilaterale en illegale acties in het oostelijke Middellandse Zeegebied en in de Egeïsche Zee;

    M.

    overwegende dat VV/HV Josep Borrell actief optreedt in de regio, samen met het Duitse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, en dat de VV/HV werkt aan oplossingen om de situatie aan te pakken door middel van een dialoog tussen Turkije, Griekenland en Cyprus; overwegende dat Turkije zich moet onthouden van unilaterale acties, teneinde de dialoog te doen vorderen; overwegende dat de bemiddelingspogingen onder leiding van het Duitse voorzitterschap van de Raad in juli en augustus helaas zijn mislukt; overwegende dat Griekenland en Egypte tijdens lopende onderhandelingen op 6 augustus 2020 een bilaterale maritieme overeenkomst hebben gesloten tot afbakening van een exclusieve economische zone voor het recht om naar olie en gas te boren, na 15 jaar onderhandelingen met Turkije en Cyprus over deze kwestie;

    N.

    overwegende dat ook de NAVO verschillende initiatieven voor dialoog tussen Griekenland en Turkije heeft voorgesteld en gesprekken tussen deze landen tot stand heeft gebracht; overwegende dat in artikel 1 van het NAVO-Verdrag is vastgelegd dat de partijen bij dit Verdrag zich ertoe verbinden om alle internationale geschillen waarin zij mochten worden gewikkeld met vreedzame middelen te beslechten op zodanige wijze dat de internationale vrede en veiligheid en gerechtigheid niet in gevaar worden gebracht, en zich in hun internationale betrekkingen te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld op enige wijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties;

    O.

    overwegende dat in het VN-Handvest is bepaald dat staten zich ertoe moeten verbinden om alle internationale geschillen waarin zij verwikkeld raken te beslechten met vreedzame middelen op zodanige wijze dat de internationale vrede en veiligheid en gerechtigheid niet in gevaar worden gebracht, en zich in hun internationale betrekkingen te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld op enige wijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties;

    1.

    is uiterst bezorgd over het lopende geschil en het hiermee samenhangende risico van verdere militaire escalatie in het oostelijke Middellandse Zeegebied tussen EU-lidstaten en een EU-kandidaat-lidstaat; is er sterk van overtuigd dat een duurzame oplossing voor het conflict alleen kan worden gevonden via dialoog, diplomatie en onderhandelingen, in een geest van goede wil en in overeenstemming met het internationaal recht;

    2.

    veroordeelt de illegale activiteiten van Turkije op het continentaal plat/de exclusieve economische zones van Griekenland en Cyprus, waardoor de soevereine rechten van deze EU-lidstaten worden geschonden, en betuigt zijn volledige solidariteit met Griekenland en Cyprus; dringt er bij Turkije op aan zich in te zetten voor de vreedzame beslechting van geschillen en zich te onthouden van unilaterale en illegale maatregelen of bedreigingen, aangezien dat negatieve gevolgen kan hebben voor de betrekkingen van goed nabuurschap;

    3.

    is ingenomen met de beslissing van Turkije van 12 september 2020 om zijn schip voor seismisch onderzoek, de Oruç Reis, terug te roepen en zo een eerste stap te zetten om de spanningen in het oostelijke Middellandse Zeegebied te verminderen; veroordeelt het besluit van Turkije van 15 september 2020 om een nieuw Navtex-bericht te verzenden tot verlenging van de opdracht van het boorschip Yavuz tot en met 12 oktober 2020; dringt er bij Turkije op aan zich terughoudend op te stellen en proactief bij te dragen aan de de-escalatie van de situatie, onder andere door de territoriale integriteit en soevereiniteit van al zijn buurlanden te eerbiedigen, onmiddellijk een einde te maken aan alle verdere illegale exploratie- en booractiviteiten in het oostelijke Middellandse Zeegebied, af te zien van schendingen van het Griekse luchtruim en de Griekse en Cypriotische territoriale wateren en zich te distantiëren van nationalistische oorlogsretoriek; verwerpt het gebruik van bedreigingen en beledigende taal jegens lidstaten en de EU als onaanvaardbaar en ongepast voor een kandidaat-lidstaat van de EU;

    4.

    wijst erop dat er een oplossing moet worden gevonden door middel van diplomatie, bemiddeling en internationaal recht en is er groot voorstander van dat de dialoog tussen de partijen wordt hervat; verzoekt alle betrokken actoren, met name Turkije, zich te verbinden tot een onmiddellijke de-escalatie door hun militaire aanwezigheid in de regio stop te zetten, teneinde een dialoog en doeltreffende samenwerking mogelijk te maken;

    5.

    verzoekt Turkije, als kandidaat-lidstaat van de EU, het zeerecht en de soevereiniteit van de EU-lidstaten Griekenland en Cyprus over hun territoriale wateren ten volle te eerbiedigen, met inbegrip van hun soevereiniteitsrechten in maritieme zones; herhaalt zijn oproep aan de Turkse regering tot ondertekening en ratificatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en herinnert eraan dat ook als Turkije geen ondertekenaar is, het gewoonterecht ook voor onbewoonde eilanden voorziet in exclusieve economische zones;

    6.

    betreurt dat de toenemende escalatie van de spanningen de vooruitzichten voor een hervatting van rechtstreekse gesprekken over een alomvattende oplossing voor de kwestie Cyprus op de helling zet, terwijl dit nog steeds de meest doeltreffende weg is met betrekking tot de vooruitzichten voor de afbakening van de exclusieve economische zones tussen Cyprus en Turkije; dringt er bij alle betrokken partijen op aan de onderhandelingen met het oog op een eerlijke, alomvattende en levensvatbare oplossing van de kwestie Cyprus binnen het kader van de VN, zoals omschreven in de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, actief te steunen, in overeenstemming met het internationaal recht, het EU-acquis en op basis van de eerbiediging van de beginselen waarop de Unie is gegrondvest;

    7.

    is verheugd over de uitnodiging van de regeringen van Cyprus en Griekenland aan Turkije om te goeder trouw te onderhandelen over de afbakening van de wateren aan hun respectieve kusten; dringt er bij de partijen op aan de relevante geschillen te verwijzen naar het Internationaal Gerechtshof in Den Haag of een beroep te doen op internationale arbitrage in het geval dat het geschil niet kan worden beslecht via bemiddeling;

    8.

    is ingenomen met de inspanningen van de EU, met name van VV/HV Josep Borrell en het Duitse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, en van andere internationale instellingen zoals de NAVO, om bij te dragen aan het vinden van een oplossing door middel van dialoog en diplomatie; roept alle partijen op tot echte collectieve inzet om te goeder trouw te onderhandelen over de afbakening van exclusieve economische zones en het continentaal plat, met volledige inachtneming van het internationaal recht en het beginsel van goed nabuurschap; steunt het voorstel voor een multilaterale conferentie over het oostelijke Middellandse Zeegebied waaraan alle betrokkenen deelnemen, om een platform te bieden voor het beslechten van geschillen door middel van dialoog;

    9.

    verzoekt de Commissie en alle lidstaten te streven naar een bredere, inclusieve dialoog met Turkije, evenals een alomvattende en strategische veiligheidsarchitectuur en samenwerking op het gebied van energie in het Middellandse Zeegebied; verzoekt de Commissie en de lidstaten om zich in het kader van deze dialoog resoluut te blijven inzetten voor de fundamentele waarden en beginselen van de Unie, met inbegrip van de eerbiediging van de mensenrechten, de democratie, de rechtsstaat en het beginsel van solidariteit;

    10.

    doet een dringende oproep om een uitgebreide milieurisicobeoordeling uit te voeren van alle booractiviteiten, gezien de vele risico’s voor het milieu, de werknemers en de lokale bevolking die verbonden zijn aan offshoregasexploratie; roept alle betrokken partijen ertoe op om te investeren in hernieuwbare energie en in een duurzame, klimaatvriendelijke toekomst, en verzoekt de EU om steun te geven aan de ontwikkeling van een dergelijke Green Deal voor het Middellandse Zeegebied, die onder meer kan bestaan uit plannen voor investeringen in hernieuwbare energie in de ruimere regio, teneinde geschillen over beperkte fossiele hulpbronnen die schadelijk zijn voor ons klimaat en milieu te vermijden;

    11.

    uit zijn grote bezorgdheid over de huidige toestand van de betrekkingen tussen de EU en Turkije, vooral met betrekking tot de erbarmelijke mensenrechtensituatie in Turkije en de uitholling van de democratie en de rechtsstaat; onderstreept dat de unilaterale initiatieven van Turkije op het gebied van buitenlands beleid zowel in het verleden als nu nadelige gevolgen hebben in de ruimere regio en dat de illegale exploratie- en booractiviteiten van Turkije in het oostelijke Middellandse Zeegebied de betrekkingen tussen de EU en Turkije in het algemeen nog verder verslechteren; verzoekt Turkije en de EU-lidstaten om samen een vreedzame oplossing van het conflict en de politieke dialoog in Libië te steunen en zich te houden aan het door de VN-Veiligheidsraad ingestelde wapenembargo; betreurt de negatieve gevolgen van het huidige buitenlands beleid van Turkije en andere acties in het Middellandse Zeegebied voor de stabiliteit in de regio; herhaalt zijn standpunt zoals vastgesteld in zijn resolutie van 24 oktober 2019 over de Turkse militaire operaties in het noordoosten van Syrië en de gevolgen daarvan (7);

    12.

    verzoekt de passende fora binnen de NAVO, en met name de taskforce op hoog niveau voor de beheersing van conventionele wapens, met spoed de wapenbeheersing in het oostelijke Middellandse Zeegebied te bespreken;

    13.

    herhaalt dat de parlementaire dialoog tussen de EU en Turkije een belangrijk element is van de inspanningen om een dialoog en een de-escalatie tot stand te brengen; betreurt ten zeerste dat de Turkse Grote Nationale Assemblee blijft weigeren de bilaterale bijeenkomsten van de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Turkije te hervatten; dringt aan op de onmiddellijke voortzetting van deze zittingen;

    14.

    wijst erop dat extra sancties alleen door dialoog, loyale samenwerking en concrete vooruitgang ter plaatse kunnen worden voorkomen; verzoekt de Raad om, bij gebrek aan significante vooruitgang in de betrekkingen met Turkije, klaar te staan om een lijst van verdere sancties op te stellen; stelt voor dat dergelijke maatregelen sectoraal en gericht zijn; is stellig van mening dat deze sancties geen negatieve gevolgen mogen hebben voor de bevolking van Turkije, voor onze steun aan het onafhankelijke maatschappelijk middenveld in Turkije of voor vluchtelingen die in Turkije verblijven;

    15.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Parlementaire Assemblee en de secretaris-generaal van de NAVO, de president, de regering en het parlement van de Republiek Turkije, en de lidstaten van de EU.

    (1)  PB C 224 van 27.6.2018, blz. 93.

    (2)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 199.

    (3)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 56.

    (4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0200.

    (5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0017.

    (6)  PB C 285 van 5.8.2016, blz. 11.

    (7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0049.


    Top