Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020AE1913

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de sociale dialoog als belangrijke pijler van economische duurzaamheid en veerkrachtige economieën, rekening houdend met het belang van levendige publieke debatten in de EU-lidstaten (verkennend advies)

    EESC 2020/01913

    PB C 10 van 11.1.2021, p. 14–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    11.1.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 10/14


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de sociale dialoog als belangrijke pijler van economische duurzaamheid en veerkrachtige economieën, rekening houdend met het belang van levendige publieke debatten in de EU-lidstaten

    (verkennend advies)

    (2021/C 10/03)

    Rapporteurs:

    Cinzia DEL RIO

    Vladimíra DRBALOVÁ

    René BLIJLEVENS

    Verzoek van het Duitse voorzitterschap van de Raad

    Brief, 18.2.2020

    Rechtsgrondslag

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

    Goedkeuring door de afdeling

    9.9.2020

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    29.10.2020

    Zitting nr.

    555

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    252/0/5

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    De sociale dialoog op nationaal en Europees niveau speelt een belangrijke rol bij het vormgeven van economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid dat een opwaartse convergentie van de leef- en werkomstandigheden in de EU-lidstaten bevordert. Crisisbeheer, het antiperen op en in goede banen leiden van veranderingen, langetermijnplanning, het vermogen om te innoveren en om te gaan met de ecologische en digitale transitie, gedegen ondernemingsbestuur en op vertrouwen gebaseerde samenwerking tussen de sociale partners — gestoeld op de rechten van werknemers op informatie, raadpleging en participatie — maken deel uit van eenzelfde Europees kader om de uitdagingen waarvoor Europa zich gesteld ziet doeltreffend aan te gaan en om de COVID-19-crisis aan te pakken.

    1.2.

    De sociale dialoog is geëvolueerd: de in toenemende mate geglobaliseerde en onderling verbonden economieën en productieprocessen en de impact van de handel leiden tot intensievere grensoverschrijdende betrekkingen met multinationale ondernemingen en mondiale toeleveringsketens op verschillende niveaus, wat een gemeenschappelijke en gecoördineerde aanpak op EU-niveau noodzakelijk maakt.

    1.3.

    Wil de sociale dialoog doeltreffend zijn, dan moeten volgens het EESC de volgende elementen aanwezig zijn: representatieve en legitieme sociale partners die beschikken over de kennis, technische capaciteit en tijdige toegang tot relevante informatie zodat ze kunnen participeren; politieke wil en engagement om een sociale dialoog te voeren; eerbiediging van het fundamentele recht van de sociale partners op autonomie; vrijheid van vereniging en vrijheid van collectief onderhandelen, die de kern van de arbeidsverhoudingen blijven uitmaken; en een faciliterend juridisch en institutioneel kader ter ondersteuning van de sociale dialoog, met naar behoren functionerende instellingen.

    1.4.

    De Europese sociale dialoog is een onvervreemdbaar onderdeel van het Europees sociaal model en is verankerd in het Verdrag, ondersteund door EU-wetgeving en erkend in de Europese pijler van sociale rechten (EPSR). Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) moedigt de Europese sociale partners aan om alle mogelijkheden die het Verdrag hun biedt om te onderhandelen teneinde nieuwe kwesties en snelle veranderingen op de arbeidsmarkt aan te pakken, te benutten.

    1.5.

    Het actieplan tot uitvoering van de EPSR zal worden aangegrepen om te onderzoeken op welke manieren de sociale dialoog en de collectieve onderhandelingen kunnen worden versterkt. De betrokkenheid van de sociale partners bij het Europees Semester moet als cruciaal worden beschouwd voor het boeken van effectieve resultaten. Uit gegevens blijkt echter aan dat hun inbreng in sommige landen versnipperd is of ontbreekt, ondanks directe landspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie. Gelet op de belangrijke rol die het Europees Semester in het kader van de uitvoering van het MFK 2021-2027 en het “Next Generation” EU-programma zal vervullen, dringt het EESC aan op mechanismen die de sociale partners het recht geven om zowel op EU- als op nationaal niveau te worden geraapleegd.

    1.6.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) dringt er bij de Europese Commissie op aan om, in overleg met de sociale partners op Europees niveau, door middel van Europese initiatieven duidelijke en transparante criteria vast te stellen voor de tenuitvoerlegging van sectorale overeenkomsten tussen de sociale partners, zoals bepaald in artikel 155, lid 2, VWEU.

    1.7.

    Uit vorige crises kan worden geleerd dat landen met gevestigde instellingen voor de sociale dialoog en dito arbeidsverhoudingenstelsels makkelijker tot snelle en doeltreffende tripartiete reacties komen. Vroegtijdige en effectieve participatie van de sociale partners en steun van de overheid zijn cruciale factoren om de onmiddellijke gevolgen van de crisis aan te pakken, naast langetermijnherstelplannen ter bescherming en bevordering van de werkgelegenheid dankzij duurzame ondernemingen en sociale investeringen.

    1.8.

    Het bereik en de processen van de collectieve onderhandelingen op alle niveaus moeten een prioriteit zijn. Sociale stelsels die inclusief zijn ten aanzien van kwetsbare groepen werknemers en burgers moeten een beleidsprioriteit zijn.

    1.9.

    Met een gedegen ondernemingsbestuur dat is gestoeld op sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en het recht van werknemers op informatie, raadpleging en participatie, kunnen positieve economische resultaten worden geboekt en terzelfder tijd sociale en milieudoelstellingen worden verwezenlijkt. Bevorderen dat geïnformeerde managementbeslissingen worden genomen in zaken die de werknemers direct aanbelangen, komt een duurzaam en eerlijker bedrijfsmodel ten goede. Dit draagt bij aan de bevordering van het Europese sociaal model, dat een drijvende kracht is achter het concurrentievermogen van de Europese bedrijven.

    1.10.

    De globalisering en de toenemende internationale productieprocessen hebben de structuur van de informatiestromen rond bedrijven veranderd. De rechten van werknemers op informatie, raadpleging en participatie worden in de EU-wetgeving erkend en zijn cruciaal voor de sociale dialoog; de kwaliteit en doeltreffendheid van Europese ondernemingsraden (EOR’s) bij grensoverschrijdende herstructureringsprocessen moeten worden verbeterd; tekortkomingen moeten worden verholpen om democratie op het werk te versterken en er moeten handhavingsmaatregelen worden ingevoerd, in combinatie met doeltreffende en proportionele sancties. Het EESC heeft al eerder gepleit voor een geharmoniseerd kader op EU-niveau voor de participatie van werknemers in bestuursorganen, waarbij nationale verschillen en verschillen op bedrijfsniveau in acht worden genomen. Helaas is met dit voorstel geen rekening gehouden in het EU-vennootschapsrechtpakket dat is aangenomen.

    1.11.

    Het EESC spoort aan tot flexibele, doelgerichte oplossingen op basis van onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers op het passende niveau, waarbij de praktische regelingen voor voorlichting, raadpleging en participatie worden vastgesteld, moeten worden aangemoedigd, terwijl tegelijkertijd een gelijk speelveld en een adequate minimumbescherming moeten worden gewaarborgd.

    1.12.

    Het dringt aan op maatregelen op Europees en nationaal niveau om ervoor te zorgen dat het recht op voorlichting en raadpleging wordt geëerbiedigd bij herstructureringsprocessen die het gevolg zijn van de COVID-19-crisis.

    1.13.

    Om de crisis als gevolg van de pandemie aan te pakken, pleit het EESC er sterk voor dat: i) de sociale partners op passende wijze worden betrokken bij de opstelling en uitvoering van de nationale herstelplannen; ii) de samenwerking tussen de sociale partners en de Europese Commissie wordt verbeterd om te zorgen voor een coherent gebruik van de EU-middelen en iii) de Europese Commissie werk maakt van een nieuw, tijdelijk financieel instrument ter ondersteuning van de uitzonderlijke activiteiten die tijdens de herstelfase moeten worden uitgevoerd, zoals de Europese sociale partners gezamenlijk hebben voorgesteld.

    2.   Sociale dialoog: hoe deze verder kan worden bevorderd en uitgevoerd

    2.1.

    Het Duitse voorzitterschap heeft het EESC verzocht zich in dit advies te concentreren op de vraag hoe het concept van de sociale dialoog, en met name tripartiete vormen daarvan, verder kan gaan dan collectieve onderhandelingen. De tripartiete sociale dialoog is, net als de bipartiete sociale dialoog, een belangrijk instrument voor een goed beheer van elk veranderingsproces.

    2.2.

    Om de rol van de sociale dialoog en van participatiemodellen bij het bevorderen van opwaartse economische en sociale convergentie te beoordelen en om bij te dragen aan de reactie op de gevolgen van COVID-19 voor onze samenlevingen en economieën in tijden van crisis zoals de huidige, is het nuttig om in herinnering te brengen hoe het concept van de sociale dialoog op internationaal en Europees niveau is geëvolueerd.

    2.3.

    De rol van de autonome en representatieve sociale partners is van meet af aan volledig erkend in de basisverdragen van de IAO, maar de rol van de sociale dialoog bij het vormgeven en monitoren van de uitvoering van het sociaal en economisch beleid is geëvolueerd om de maatschappelijke veranderingen en snelle globaliseringsprocessen bij te houden. De noodzaak om alle belanghebbenden (1) op grensoverschrijdend, nationaal en lokaal niveau te betrekken, geeft aanleiding tot nieuwe vormen van raadpleging en participatie in het kader van beleidsvorming. Deze kunnen op verschillende niveaus gestalte krijgen afhankelijk van nationale omstandigheden maar ook van regionale ontwikkelingen, zoals de Europese integratie.

    2.4.

    Volgens de definitie van de IAO (2) omvat de sociale dialoog alle soorten onderhandelingen, raadplegingen of informatie-uitwisseling tussen vertegenwoordigers van regeringen, werkgevers en werknemers over onderwerpen van gemeenschappelijk belang in verband met economisch, arbeids- of sociaal beleid. De sociale dialoog kan een tripartiete (met directe betrokkenheid van de overheid), bipartiete (tussen werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers), of meer recentelijk, grensoverschrijdende (3) vorm aannemen — dat laatste in het geval van multinationale ondernemingen en mondiale toeleveringsketens in de context van een steeds meer geglobaliseerde en onderling verbonden economie.

    2.5.

    Het EESC buigt zich thans in werkzaamheden over de noodzaak van een coherente aanpak op EU-niveau om de eerbiediging van de mensenrechten, de verwezenlijking van de SDG’s en duurzame investeringen in bedrijfsactiviteiten wereldwijd met elkaar in verband te brengen en om de gevolgen van de toenemende transnationale betrekkingen met multinationale ondernemingen waarbij de sociale partners betrokken zijn, aan te pakken. Deze kwesties zijn bijzonder relevant voor een aantal specifieke adviezen van het EESC, zoals dat over due diligence en dat over fatsoenlijk werk in de mondiale toeleveringsketens waar het Duitse voorzitterschap en het Europees Parlement om hebben verzocht naar aanleiding van de gesprekken die tijdens de G-7- en G20-toppen in 2015 en 2016 zijn opgestart. De Europese Unie beschikt over een regelgevingskader van economische, sociale en ecologische basisnormen die cruciaal zijn voor het Europese concurrentievermogen.

    2.6.

    De grootste uitdaging is echter om deze dialoog met een institutioneel kader te ondersteunen om een regelmatig proces van dialoog met en raadpleging van de belanghebbenden te garanderen. Helaas is dit niet het geval in de meeste landen wereldwijd en in verschillende Europese landen, waar de sociale dialoog een occasioneel en versnipperd gebeuren is. De staat speelt een doorslaggevende rol in tripartiete mechanismen en mag zich niet passief opstellen (4). Het is aan de staat om de juiste voorwaarden en het juridisch en institutioneel kader voor dit overleg te scheppen en te zorgen voor een politiek en maatschappelijk klimaat waarin de representatieve en legitieme sociale partners aan dit proces kunnen deelnemen, en hun rol zodoende wordt erkend. In sommige Europese landen daarentegen is de sociale dialoog verzwakt en wordt de autonomie van de sociale partners ondermijnd (5).

    2.7.

    Een daadkrachtig en vastberaden optreden van de EU om raadplegingspraktijken beter te ondersteunen, zou welkom zijn (6).

    2.8.

    Het EESC houdt in veel van zijn adviezen regelmatig toezicht op de ontwikkeling, handhaving en kwaliteit van de sociale dialoog. Voor de sociale partners is een specifieke rol (7) weggelegd bij het uitstippelen en uitvoeren van beleid dat direct of indirect van invloed is op de werkgelegenheid en de arbeidsmarkten. Het EESC is ook ingenomen met het ondersteunende standpunt van Eurofound dat de sociale dialoog moet worden bevorderd en ondersteund, met respect voor de autonomie van de sociale partners en van de collectieve onderhandelingen, terwijl het vermogen van de sociale partners om te participeren in de sociale dialoog moet worden vergroot, door hun kennis en opleidingsmogelijkheden aan te reiken en door de gepaste beleids- en rechtskaders te creëren waardoor alle maatschappelijke belanghebbenden in staat worden gesteld doeltreffend te functioneren (8). Bipartiete sociale dialoog en collectieve onderhandelingen op alle niveaus vormen de kern van de nationale stelsels voor arbeidsverhoudingen en spelen een cruciale rol bij de vormgeving van arbeidsvoorwaarden en arbeidsmarkt. De bipartiete sociale dialoog moet worden ondersteund door een adequaat ondersteunend institutioneel kader, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de autonomie van de sociale partners.

    2.9.

    Dialoogmechanismen op nationaal niveau kunnen nationale tripartiete economische en arbeidsraden omvatten waaraan verschillende maatschappelijke organisaties of sociaal-economische raden kunnen deelnemen. Deze moeten, via burgerparticipatiegroepen, de standpunten van de Europese samenleving over economische en sociale kwesties overbrengen en deze vorm van dialoog tot stand brengen teneinde de uitdagingen waarvoor onze economie en samenleving zich gesteld zien gezamenlijk aan te pakken. Deze organen zijn echter niet in alle EU-landen opgericht en de verbindingsgroep van het EESC zou een sterkere coördinerende rol moeten hebben.

    3.   Europese sociale dialoog: een pijler van het sociaal model van de EU

    3.1.

    De sociale dialoog is een onvervreemdbaar onderdeel van het Europees sociaal model. Hoewel de “Hertoginnedal”-dialogen in 1985 als startpunt worden beschouwd, werden de suggesties van de sociale partners met het oog op de totstandbrenging van de Europese interprofessionele sociale dialoog zoals wij die nu kennen pas ter gelegenheid van het Verdrag van Maastricht in aanmerking genomen.

    3.2.

    Zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (9), wordt de bevordering van de dialoog tussen werkgevers en werknemers erkend als een gemeenschappelijke doelstelling van de Europese Unie en de lidstaten. Wanneer de sociale partners op interprofessioneel of sectoraal niveau gezamenlijk optreden en overeenkomsten sluiten, dragen zij bij tot de vaststelling van EU-wetgeving op arbeidsgebied en de uitvoering daarvan op nationaal niveau. Zij doen dit naar aanleiding van het wetgevingsinitiatief van de Commissie (en aanvullend op dat van het Europees Parlement) of via zelfstandige initiatieven, op basis van een driejarig werkprogramma dat door de Europese sociale partners wordt vastgesteld. Bovendien garandeert het VWEU de rol en autonomie van de Europese sociale partners.

    3.3.

    De afgelopen twintig jaar heeft de Europese sociale dialoog zich volgens een zeer ongelijk patroon ontwikkeld: er is sprake van vooruitgang, maar soms ging de situatie ook achteruit. Met het uitbreken van de eurozonecrisis in 2009 ging de Europese sociale dialoog als geheel er duidelijk op achteruit.

    3.4.

    Het EESC wijst op richtsnoer 7 (“de werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog verbeteren”) in zijn advies (10) over de EU-werkgelegenheidsrichtsnoeren 2020, waarin heel duidelijk wordt gesteld dat de lidstaten de sociale dialoog en de collectieve onderhandelingen op alle niveaus moeten bevorderen. De sociale partners moeten worden aangemoedigd om te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten op gebieden die voor hen van belang zijn, met volledige inachtneming van hun autonomie.

    3.5.

    De Europese sociale partners hebben tot nu toe negen raamovereenkomsten gesloten in het kader van hun reguliere gezamenlijke werkprogramma’s. Drie daarvan — inzake ouderschapsverlof (11), deeltijdarbeid (12) en arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (13) — werden meer dan 20 jaar geleden gesloten, zijn omgezet in Europese richtlijnen en maken nu integraal deel uit van het EU-recht; de overige zijn de autonome overeenkomsten (14), actiekaders (15) en een aantal andere gezamenlijke documenten. Autonome overeenkomsten hebben geen direct effect op de nationale arbeidsverhoudingen en moeten worden omgezet in nationale wettelijke kaders of collectieve overeenkomsten, maar de sociale partners op nationaal niveau zijn verantwoordelijk voor de tijdige, correcte en EU-breed gecoördineerde uitvoering ervan.

    3.6.

    In 2020 bereikten de sociale partners een autonome overeenkomst over digitalisering. Daarin wordt gepleit voor een strategie op het gebied van digitalisering die ervoor moet zorgen dat zowel bedrijven als werknemers profiteren van de invoering van digitale technologie (ontwikkeling van vaardigheden, opleidingsprogramma’s in verband met digitalisering op de werkvloer en maatregelen ten aanzien van modaliteiten inzake het “online” of “offline” zijn).

    3.7.

    De subgroep van het comité voor de sociale dialoog die belast is met de uitvoering van autonome instrumenten voor de sociale dialoog ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw van de organisaties van de sociale partners, zou de behoefte aan nauwere en intensievere interactie en banden tussen de sociale partners op het Europese en op het nationale niveau moeten onderzoeken. In dit verband hebben de Europese sociale partners zich ertoe verbonden hun inspanningen op te voeren om de verschillende belemmeringen voor de uitvoering van hun autonome overeenkomsten aan te pakken. Dit moet door de EU nauwlettend worden gemonitord om gerichte steuninitiatieven in kaart te brengen.

    3.8.

    Tot slot zijn er zes gezamenlijke werkprogramma’s overeengekomen. Het meest recente daarvan (16) draagt bij tot de doelstellingen van de vierpartijenverklaring van 2016 over “Een nieuwe start voor de sociale dialoog” (17), namelijk de sociale dialoog op Europees en nationaal niveau versterken; onderhandelen over een autonome overeenkomst inzake digitalisering; meer steun voor de capaciteitsopbouw van de nationale sociale partners, met name via het Europees Sociaal Fonds, en de rol en invloed van de nationale sociale partners in het Europees Semester vergroten.

    3.9.

    Het EESC moedigt de Europese sociale partners aan om gebruik te maken van alle mogelijkheden die het Verdrag hun biedt (artikel 154 VWEU) om via onderhandelingen (die de basis kunnen vormen voor een vernieuwd Europees sociaal en arbeidskader) de nieuwe uitdagingen aan te gaan die voortvloeien uit de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt en om te anticiperen op de wetgevende rol van de Commissie en de Raad op dit gebied.

    3.10.

    De Europese sectoriële dialoog heeft zijn rechtsgrondslag in Besluit 98/500/EG van 20 mei 1998 (18) betreffende de oprichting van comités voor de sectoriële sociale dialoog. Er zijn momenteel 43 comités voor de sectoriële sociale dialoog. Deze bestrijken belangrijke sectoren (19) en vertegenwoordigen ongeveer 80 % van de werknemers (20). Een aantal overeenkomsten werd uitgevoerd bij besluit van de Raad, maar bij twee voorstellen van de sociale partners besloot de Europese Commissie om deze niet naar de Raad door te verwijzen teneinde van een sectorale overeenkomst een richtlijn te maken: de overeenkomst in de kapperssector (2012) en de overeenkomst over informatie- en raadplegingsrechten bij de centrale/federale overheid (2015). Dit was een ongekende handeling, die aanleiding gaf tot een zaak voor het Hof van Justitie.

    3.11.

    Voor de onderhandeling over bindende overeenkomsten tussen de sociale partners op EU-niveau overeenkomstig de Verdragen (artikelen 153-155) zijn duidelijke procedures nodig, samen met transparante criteria die de autonomie van de sociale partners bij het behandelen van de resultaten van dergelijke sectorale en sectoroverschrijdende onderhandelingen respecteren. De Commissie moet, in samenspraak met alle sociale partners op EU-niveau, voor verduidelijking zorgen om te voorkomen dat zij over een onduidelijke beoordelingsmarge beschikt inzake de behandeling van de resultaten van dergelijke onderhandelingen.

    3.12.

    Het EU-systeem voor de sociale dialoog heeft ook betrekking op Europese bedrijven die in verschillende EU-lidstaten actief zijn en is vooral gericht op het recht van werknemers op informatie en raadpleging (21). Het belangrijkste instrument dat door de EU-wetgever in het leven is geroepen om de effectieve en voortdurende handhaving van deze rechten te waarborgen, is de richtlijn betreffende de instelling van een Europese ondernemingsraad (EOR) (22).

    3.13.

    Er zijn meer dan 1 100 overeenkomsten gesloten om de werking van EOR’s en andere organen voor grensoverschrijdende werknemersvertegenwoordiging (bijv. voor de Europese vennootschap en de Europese coöperatieve vennootschap) vast te stellen of te herzien. Meer recentelijk wordt in de sociale dialoog met multinationale ondernemingen ook meer gebruikgemaakt van grensoverschrijdende collectieve overeenkomsten, die voortbouwen op het grote aantal teksten dat door verschillende actoren, maar voornamelijk door Europese vakbondsfederaties of Europese ondernemingsraden, is ondertekend (23). Meer dan 200 grensoverschrijdende collectieve overeenkomsten hebben tot doel de arbeidsverhoudingen met multinationale ondernemingen te moderniseren (24). Concretere richtsnoeren voor grensoverschrijdende collectieve onderhandelingen op bedrijfsniveau zouden dit niveau van het EU-stelsel voor arbeidsverhoudingen efficiënter maken.

    3.14.

    Een en ander toont aan hoe dynamisch de sociale dialoog op alle niveaus is, hoewel een dergelijke dynamiek gebaat kan zijn bij instrumenten om de sociale dialoog doeltreffend te laten inspelen op de meest recente behoeften van ondernemingen en werknemers, gelet op de snelle veranderingen in de arbeidsorganisatie en de transities. De vierpartijenverklaring over “Een nieuwe start voor de sociale dialoog”, ondertekend in 2018 en ondersteund door de EC (25), was een poging om de interprofessionele sociale dialoog aan te passen aan het nieuwe Europese institutionele kader waarin de economische governance van de EU een prominentere rol speelt bij het stimuleren van opwaartse convergentie van de leef- en werkomstandigheden van alle Europeanen.

    3.15.

    Onze wereld transformeren: de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling. In de VN-agenda 2030 en de 17 doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s) wordt erkend (in doelstellingen 8, 16 en 17) dat de sociale dialoog de (democratische) instellingen kan versterken en de overgang naar een duurzamere economie kan vergemakkelijken door het ontwikkelen van een gemeenschappelijke kijk op de uitdagingen en de manier waarop deze moeten worden aangegaan. De sociale partners gelden bijgevolg als belangrijke actoren waar het gaat om het hervormen en moderniseren van samenlevingen en economieën. Zij kunnen een bijdrage leveren aan de meeste SDG’s en duurzaamheidsaspecten sterker in aanmerking nemen dan nu reeds het geval is. Om de reikwijdte van de onderhandelingen te vergroten, moeten nieuwe partnerschappen en nieuwe strategieën worden ontwikkeld (26). Een autonome en onafhankelijke sociale dialoog is cruciaal om sociaal beleid te combineren met gedegen economisch beleid en een strategie voor duurzame economische groei, concurrentievermogen en sociale vooruitgang in alle lidstaten en in de Europese economische ruimte (27).

    3.16.

    Wil de sociale dialoog nuttig blijven, dan moet deze nieuwe onderwerpen en veranderingen op de arbeidsmarkt aan bod brengen en effectieve resultaten opleveren. Nieuwe, atypische arbeidsvormen kunnen de grenzen van de relatie tussen werknemer en werkgever doen vervagen en leiden ertoe dat een groeiend aantal mensen niet langer onder collectieve onderhandelingen of beschermende wetgeving valt. Dit is een gebied dat kan worden aangepakt door middel van de sociale dialoog, waardoor een consensus tussen werknemers en bedrijven om alle dimensies van duurzaamheid te omarmen, kan worden bevorderd.

    3.17.

    De tripartiete sociale dialoog kan doeltreffender zijn als deze op alle niveaus concrete onderhandelingen en resultaten bevordert. Er is potentieel, met name in Midden- en Oost-Europese landen, om het functioneren van tripartiete organen voor de sociale dialoog en van raadplegingsprocessen te verbeteren zodat zij een reële impact krijgen, wat ook zou leiden tot een grotere, tijdige en zinvolle betrokkenheid van de sociale partners bij beleids- en besluitvorming. Het gezamenlijke project van de IAO en de Commissie dat momenteel loopt, is gericht op het identificeren van goede praktijken die in verschillende landen voortvloeien uit de sociale dialoog, alsmede van maatregelen van de overheid om de rol van deze dialoog — met inbegrip van collectieve onderhandelingen — bij het aanpakken van nieuwe uitdagingen en kansen in de nieuwe arbeidswereld te versterken, en tegelijkertijd de autonomie van de sociale partners te ondersteunen (28).

    3.18.

    De Europese pijler van sociale rechten (29) erkent de autonomie van de sociale partners en hun recht om collectieve actie te ondernemen en om te worden betrokken bij het ontwerpen en uitvoeren van werkgelegenheids- en sociaal beleid, onder meer door middel van collectieve overeenkomsten. De Europese pijler van sociale rechten herbevestigt de cruciale rol van de sociale dialoog en de sociale partners, evenals van collectieve onderhandelingen op alle niveaus.

    3.19.

    In een actieplan tot uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten zullen manieren worden onderzocht om de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen te bevorderen en de capaciteit van de vakbonden en werkgeversorganisaties op nationaal en EU-niveau te versterken.

    3.20.

    De sociale partners moeten worden betrokken bij het Europees Semester voor economische governance, met name bij de opstelling en uitvoering van hervormingen en beleidsmaatregelen op werkgelegenheids-, sociaal en, in voorkomend geval, economisch gebied die het gevolg zijn van landspecifieke aanbevelingen of van nationale initiatieven, en bij de opstelling van de nationale hervormingsprogramma’s (30).

    3.21.

    Velen wijzen erop dat de sociale partners slechts in enkele landen door de nationale regeringen worden betrokken, en uit gegevens die in de loop der jaren zijn verzameld blijkt dat de mogelijkheid om in het kader van de economische governance te worden geraadpleegd aan het oordeel van de zittende regeringen wordt overgelaten. Erger nog is de situatie in die lidstaten waar nog steeds sprake is van historische tekortkomingen in de structuren en praktijken voor de sociale dialoog. In ieder geval hebben de nationale sociale partners niet altijd in staat om proactief deel te nemen aan dit veeleisende proces (31).

    3.22.

    De coördinatie in het kader van het Europees Semester en door de Raad via het Comité voor de werkgelegenheid levert niet altijd resultaten op die voor alle partijen bevredigend zijn. Rekening houdend met de prominente rol die het Europees Semester zal spelen bij de uitvoering van het MFK 2021-2027 en het “Next Generation EU”-programma, moet de invoering van een mechanisme worden overwogen waardoor de sociale partners het recht krijgen om zowel op nationaal als op EU-niveau te worden geraadpleegd bij de belangrijkste fasen van het Europees Semester. Door een wijziging van het economische-governancepakket (de zogenaamde “sixpack”) (32) zouden de nationale regeringen kunnen worden verplicht om de sociale partners te raadplegen bij de belangrijkste fasen van het Europees Semester op nationaal niveau, met invoering van criteria inzake het tijdige, betekenisvolle en passende karakter van de raadpleging (artikel 2-a, lid 2, onder c), d) en e), van Verordening (EG) nr. 1146/97, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1175/2011).

    3.23.

    Sommige onderzoeksresultaten (33) tonen aan dat de nationale sociale partners niet altijd in staat zijn om proactief deel te nemen aan dit veeleisende proces. Capaciteitsopbouw voor de sociale partners ter versterking van de nationale kaders en praktijken voor de sociale dialoog moeten door de Europese Commissie worden bevorderd en ondersteund, ook via de ESF-middelen. Op die manier kunnen de sociale partners hun capaciteit om de huidige groene en digitale transitie in goede banen te leiden — wat cruciaal is — versterken. In dit opzicht is capaciteit niet alleen een intern probleem van (een gebrek aan) financiële en andere middelen, maar ook een structureel probleem, afhankelijk van het kader van de arbeidsverhoudingen. Opleidingsactiviteiten die de capaciteiten van de sociale partners ondersteunen, evenals het stimuleren van betrokkenheid bij bipartiete onderhandelingen op sectoraal en bedrijfsniveau, met respect voor de autonomie van de collectieve onderhandelingen, moeten verder worden ondersteund.

    3.24.

    De steun voor capaciteitsopbouw in het kader van de operationele ESF-programma’s moet verder worden ontwikkeld. Ondanks de invoering van de gedragscode inzake partnerschap, die de sociale partners meer invloed zou moeten geven op de inhoud van deze programma’s, kennen de beheersautoriteiten geen steun toe voor de capaciteitsopbouw van de sociale partners. De voorgestelde ESF+-verordening zou maatregelen voor capaciteitsopbouw moeten omvatten evenals aanwijzigingen over hoe de beheersautoriteiten kunnen worden gestimuleerd om meer te doen om in de behoeften van de sociale partners op het gebied van capaciteitsopbouw te voorzien. Wat dit betreft wordt in de sociale landspecifieke aanbevelingen (inclusief die voor 2020) aangegeven in welke landen steun voor de sociale partners het hardst nodig is.

    3.25.

    De maatschappelijke organisaties en de groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld moeten door de EU en de nationale regeringen op passende wijze worden geraadpleegd, met name op specifieke beleidsterreinen waar zij voor toegevoegde waarde kunnen zorgen.

    4.   Analyse van de ervaringen met de meest recente financiële crisis 2008-2010 en de positieve en negatieve lessen daaruit

    4.1.

    De sociale dialoog is in tijden van crisis, zoals tijdens de meest recente van 2008-2010, vaak een probleemoplossend instrument gebleken. De reacties van de sociale partners waren duidelijk ofwel gericht op het veiligstellen van werkgelegenheid en het vermijden van gedwongen ontslagen, ofwel op het beperken van de omvang en de gevolgen van banenverlies. De sociale dialoog is een belangrijk instrument dat onder bepaalde omstandigheden door regeringen is aangemoedigd om de negatieve economische en sociale gevolgen van de wereldwijde economische crisis te bestrijden. “Collectieve onderhandelingen zijn gebruikt als instrumenten om het ergste te voorkomen, namelijk gedwongen ontslagen, grootschalig banenverlies en bedrijfssluitingen” (34).

    4.2.

    De reacties van nationale sociale partners op de gevolgen van de financiële crisis voor de arbeidsmarkt waren door drie hoofdfactoren ingegeven: de omvang van de economische crisis, de institutionele structuur van de arbeidsverhoudingen en de overheidsbesluiten. In landen met gevestigde instellingen voor de sociale dialoog waren de sociale partners actief betrokken bij het vormgeven van snelle en effectieve tripartiete reacties op sector- of ondernemingsniveau. De reacties liepen sterk uiteen tussen de lidstaten. De mate van overheidssteun voor het proces en de tijdige betrokkenheid van de sociale partners bleek een cruciale factor voor het welslagen of mislukken van de sociale dialoog (35). Het volgende algemene patroon kan worden ontwaard: in de beginfase van de crisis (2008-2010) hebben de sociale partners onder zware economische druk maatregelen genomen met als gemeenschappelijk doel bestaande banen te redden en de algemene werkgelegenheid op peil te houden, daarbij gebruikmakend van automatische sociale stabilisatoren waar die bestonden. Dit gebeurde niet alleen via nationale tripartiete onderhandelingen, maar ook via bilaterale collectieve overeenkomsten op sector- en bedrijfsniveau (36).

    4.3.

    Tijdens de tweede fase van de crisis (2011-2014) werden echter tal van significante gevolgen voor een reeks aspecten van de arbeidsverhoudingen in de lidstaten vastgesteld (37): één daarvan was een trend naar verdere decentralisatie in de collectieve onderhandelingen. In sommige lidstaten leidde het gecombineerde effect van meer eenzijdige besluitvorming door regeringen en decentralisatie van de collectieve onderhandelingen tot minder onderhandelingen met meerdere werkgevers en een daling van het bereik van de collectieve onderhandelingen. Ook in de Midden- en Oost-Europese stelsels voor arbeidsverhoudingen vond een verschuiving plaats naar meer vrijwillige en minder tripartiete structuren en processen (38).

    4.4.

    De lidstaten waar de impact van de crisis op de arbeidsverhoudingen het grootst was, waren ook de landen die vanuit economisch en sociaal oogpunt het zwaarst door de crisis waren getroffen. Zo hadden de sociale partners in Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje weinig speelruimte, gezien de omvang van de economische aanpassingen die deze landen moesten doorvoeren (39). De stelsels voor arbeidsverhoudingen van Noordse en Midden-Europese landen bevatten meer potentiële flexibiliteit op het gebied van actoren en procedures (bijv. openingsclausules in collectieve overeenkomsten), waardoor ze zich gemakkelijker aan veranderende economische omstandigheden konden aanpassen. Daarom konden er dankzij de solide betrekkingen tussen de sociale partners meer positieve resultaten worden bereikt.

    4.5.

    Er zijn twee soorten maatregelen ingevoerd om de gevolgen van de crisis op te vangen. De eerste was gericht op het vermijden van gedwongen ontslagen en de tweede op het verzachten van de gevolgen ervan. Om gedwongen ontslagen te vermijden werden in verschillende landen verschillende soorten arbeidstijdverkortingsregelingen ingevoerd, maar tegelijk werd ook duidelijk dat sommige delen van de bevolking en kwetsbare groepen werknemers in atypische arbeidsvormen niet onder enige vorm van sociale bescherming vielen, wat inclusieve sociale stelsels en efficiënte openbare diensten tot een beleidsprioriteit maakt. Arbeidstijdverkortingsregelingen en door uitkeringen gedekte werkloosheidsperioden gingen gepaard met bij- en omscholing. In veel gevallen kon en moet dit in het licht van de crisis als een goede praktijk worden beschouwd.

    4.6.

    Het tweede soort reactie ter verzachting van de gevolgen van de crisis bestond enerzijds uit onderhandelingen over ontslagvergoedingen — waarnaar veel vraag was vanuit werknemershoek — en anderzijds uit overeenkomsten tussen vakbonden en werkgevers om ontslagen werknemers weer aan een baan te helpen. Deze overeenkomsten namen vanwege de uiteenlopende institutionele kaders op nationaal niveau verschillende vormen aan: bijvoorbeeld de overgang van baan naar baan (in Nederland), re-integratiebedrijven (in Duitsland), baanzekerheidsraden (in Zweden) en arbeidsstichtingen (in Oostenrijk). Deze maatregelen gingen vaak gepaard met begeleidingsdiensten, herplaatsingsmaatregelen, omscholing en informatie over vacatures. Het volledige scala aan maatregelen is te vinden in de publicatie “Industrial relations in Europe 2010” van de Europese Commissie (40).

    4.7.

    De sociale dialoog speelt een cruciale rol bij het vormgeven van tijdige en gerichte reacties ter ondersteuning van de werkgelegenheid en het economisch herstel in crisistijden, maar volstaat op zichzelf niet om alle problemen op te lossen. Solide maatregelen en regelgeving van de overheid en voldoende budgettaire speelruimte zijn met name in crisistijden bijzonder belangrijk (41).

    5.   Werknemers betrekken bij de bedrijfsvoering: een instrument om veranderingen in goede banen te leiden

    5.1.

    Onder industriële economie wordt algemeen het beheer van bedrijfsprocessen in “duurzame” (42) ondernemingen begrepen, gebaseerd op sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en informatie, raadpleging en participatie van de werknemers op bedrijfsniveau (43). Met een gedegen bedrijfsvoering kunnen naast positieve economische resultaten ook sociale en milieudoelstellingen worden verwezenlijkt. Er is thans een combinatie van wetgeving en operationele en beleidsmaatregelen van kracht waarbij rekening wordt gehouden met nationale praktijken op het gebied van arbeidsverhoudingen en met de specifieke situatie in elk bedrijf. De globalisering en de grensoverschrijdende productieprocessen van Europese ondernemingen hebben de manier veranderd waarop informatiestromen rond bedrijven zijn gestructureerd (44). Het belang van een op vertrouwen gebaseerde samenwerking tussen werkgevers en werknemers is in het verleden reeds gebleken, recentelijk nog bij de COVID-19-pandemie.

    5.2.

    Informatie-, raadplegings- en participatierechten van werknemers zijn sociale grondrechten die zijn verankerd in internationale (IAO) en Europese (Raad van Europa en EU) mensenrechteninstrumenten en zijn van fundamenteel belang voor een doeltreffende sociale dialoog.

    5.3.

    Op Europees niveau draagt werknemersparticipatie bij tot het tijdig delen van informatie met de werknemersvertegenwoordigers in stelsels voor arbeidsverhoudingen, tot geïnformeerde managementbeslissingen in aangelegenheden die de werknemers met werknemersvertegenwoordiging rechtstreeks aanbelangen, en tot een duurzaam en eerlijker bedrijfsmodel. Dit draagt bij aan de verspreiding van het concept van de sociale markteconomie, waarin het Europese sociaal model wordt gezien als een drijvende kracht achter het concurrentievermogen van de Europese bedrijven.

    5.4.

    Op EU-niveau zijn in verschillende wetgevingsteksten minimumeisen (45) bepaald en de rechten van de werknemers op informatie, raadpleging en vertegenwoordiging in bestuursorganen vastgelegd. Het gaat om de richtlijn inzake informatie en raadpleging en de EOR-richtlijn (46), alsmede om wetgeving betreffende specifieke ondernemingsvormen, zoals de Europese vennootschap en de Europese coöperatieve vennootschap, of wetgeving die betrekking heeft op specifieke situaties, zoals grensoverschrijdende fusies, de overgang van ondernemingen en collectief ontslag. De Europese ondernemingsraden (en ondernemingsraden van de Europese vennootschap) zijn organen voor het informeren en raadplegen van de werknemers over grensoverschrijdende kwesties. Hun relevantie voor de Europese beroepsbevolking is aanzienlijk, en ze spelen een belangrijke rol bij de geleidelijke integratie van de Europese lidstaten en de interne markt (47). Zoals de Commissie in haar verslag benadrukt (48), is er nog ruimte voor verbetering wat de kwaliteit en doeltreffendheid van de informatieverstrekking en raadpleging door Europese ondernemingsraden bij grensoverschrijdende bedrijfsherstructureringen betreft.

    5.5.

    In de meeste lidstaten is er sprake van werknemersparticipatie in bestuursraden, maar het ontbreekt aan gemeenschappelijke beginselen op Europees niveau, hetgeen tot uiting komt in de verschillende praktijken die specifiek zijn voor nationale kaders. In zijn advies SOC/470 (49) heeft het EESC reeds opgeroepen tot een geharmoniseerd EU-kader voor de participatie van werknemers in bestuursraden. Helaas is met dit voorstel geen rekening gehouden in het vennootschapsrechtpakket uit 2019.

    5.6.

    Volgens het achtste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten hebben werknemers en hun vertegenwoordigers het recht om tijdig te worden geïnformeerd en geraadpleegd over kwesties die voor hen relevant zijn. In dit opzicht is de betrokkenheid van werknemers van strategisch belang om de transities waarmee ecologische, demografische en technologische uitdagingen worden aangepakt in goede banen te leiden en om veranderingen in de arbeidsorganisatie of herstructureringen te begeleiden (50). Het EESC roept de Europese en nationale instellingen op om ervoor te zorgen dat de informatie-, raadplegings- en participatierechten van werknemers gerespecteerd worden bij herstructureringsprocessen.

    5.7.

    Europese wetgevende maatregelen op het gebied van de gezondheid en veiligheid van werknemers benadrukken en omvatten ook de noodzakelijke rol van werknemersvertegenwoordiging op dit gebied. In sommige Europese landen zijn tripartiete en bipartiete overeenkomsten om de verspreiding van COVID-19 op ondernemingsniveau in te dammen voorbeelden van proactieve gezamenlijke initiatieven van de sociale partners op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk.

    5.8.

    De COVID-19-crisis laat enerzijds positieve voorbeelden in heel Europa zien van hoe een constructieve sociale dialoog op bedrijfsniveau kan dienen om banen te behouden, een veilige terugkeer naar het werk te waarborgen en tegelijkertijd de bedrijfsactiviteit voort te zetten. Anderzijds is het recht op informatie en raadpleging niet overal in Europa gerespecteerd, zelfs niet in de noodfase, inclusief bij herstructureringen, of met betrekking tot maatregelen ter bescherming van veiligheid en gezondheid op het werk en ter voorkoming van risicovolle arbeidsomstandigheden. Er moeten op Europees en nationaal niveau maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de informatie- en raadplegingsrechten worden gerespecteerd bij herstructureringsprocessen die het gevolg zijn van de COVID-19-crisis.

    5.9.

    Verdere Europese maatregelen zijn geboden om lacunes te verhelpen en de democratie op de werkvloer te versterken. Doel moet zijn te zorgen voor een adequaat minimumniveau van bescherming en adequate minimumrechten met betrekking tot de informatie, raadpleging en vertegenwoordiging van werknemers in bestuursraden in grensoverschrijdende situaties waar de nationale wetten niet op een gecoördineerde en billijke manier kunnen worden toegepast. Er is behoefte aan een efficiënt transversaal kader inzake de rechten van werknemers op informatie, raadpleging en vertegenwoordiging in bestuursraden van EU-ondernemingsvormen en ondernemingen die gebruikmaken van instrumenten voor bedrijfsmobiliteit. Lacunes in de toegang tot informatie over bedrijfsactiviteiten in niet-EU-landen en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden moeten worden beoordeeld om ervoor te zorgen dat de EOR zijn rol naar behoren vervult. Waar tekortkomingen worden vastgesteld bij de uitvoering van de EOR-richtlijn moeten de handhavingsmaatregelen worden aangescherpt en doeltreffende en proportionele sancties worden opgelegd.

    5.10.

    Ook moet ervoor worden gezorgd dat de informatie- en raadplegingsrechten van werknemers in de publieke sector ten volle worden gerespecteerd. Het EESC dringt bij de Commissie aan op maatregelen om ervoor te zorgen dat de overeenkomst van de Europese sociale partners op dit gebied naar behoren wordt uitgevoerd.

    5.11.

    De nationale praktijken laten verschillen zien wat werknemersbetrokkenheid betreft. Er moet met name voor worden gezorgd dat de werknemersvertegenwoordigers die overeenkomstig de Europese en nationale voorschriften (51) bij bestuurs- en toezichtsorganen zijn aangesteld, hun in nationale en Europese wetgeving bepaalde taken naar behoren kunnen uitvoeren. Er moet ook voor worden gezorgd dat werknemers overeenkomstig de richtlijn op passende en tijdige wijze worden geïnformeerd en geraadpleegd over de plannen van een bedrijf en de mogelijke gevolgen voor de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden.

    6.   Sociale dialoog als instrument voor een duurzaam en inclusief herstel van de COVID-19-crisis

    6.1.

    Tal van organisaties en instellingen, waaronder de IAO, de OESO, de Europese Commissie, Eurofound en ook de Europese sociale partners, hebben informatie verzameld, gepubliceerd en regelmatig bijgewerkt over de maatregelen die op nationaal niveau zijn genomen om in de eerste plaats de noodfase en vervolgens de hervatting van de economische bedrijvigheid en de planning van herstelprogramma’s aan te pakken.

    6.2.

    In sommige landen zijn sinds het begin van de pandemie bipartiete en tripartiete overeenkomsten en een aantal bipartiete sectorale overeenkomsten gesloten gericht op maatregelen om werkplekken gezond en veilig te houden.

    6.3.

    Waar in de beginfase van de pandemie een gecoördineerde reactie van de lidstaten ontbrak, lijdt het geen twijfel dat in de herstelfase een op solidariteit gebaseerde aanpak van de lidstaten geboden is in het belang van de toekomst van Europa.

    6.4.

    De Europese sociale partners — EVV, BusinessEurope, CEEP en SME United — dringen er in hun gezamenlijke verklaring over de COVID-19-crisis bij de lidstaten met klem op aan de nationale sociale partners te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van nationale maatregelen. Hun actieve en effectieve bijdrage hangt echter niet alleen af van hun eigen capaciteit, maar ook van de erkenning door de regeringen van hun rol bij het indammen van de pandemie en het aanpakken van de sociaal-economische gevolgen ervan. Er zijn goede voorbeelden van proactief door sectorale Europese en sociale partners geleid crisisbeheer. Sommige zijn tripartiet, andere bipartiet. In verschillende Europese landen zijn collectieve overeenkomsten gesloten om het virus in te dammen door te zorgen voor een veilige werkomgeving, specifieke arbeidsregelingen en sociale vangnetten, zoals ziekteverlof en ouderschapsverlof.

    6.5.

    Het EU-herstelplan — dat het “Next Generation EU”-voorstel van de Commissie en alle reeds getroffen maatregelen met betrekking tot ad-hocfondsen, subsidies en leningen van de ECB en de EIB omvat — vormt zonder twijfel een aanzienlijk pakket financiële maatregelen dat als hefboom moet dienen voor publieke en particuliere investeringen ter ondersteuning van duurzame groei en hoogwaardige banen.

    6.6.

    Tijdens de tripartiete sociale top van 23 juni 2020 benadrukten de sociale partners de noodzaak van investeringen in de publieke gezondheidszorg en in de zwaarst getroffen dienstensectoren, en van structurele investeringen in ecologische transitie, digitale transformatie en innovatieve technologieën om het Europese concurrentievermogen te versterken door ondersteuning van hoogwaardige werkgelegenheid, opleiding en sociale en economische vooruitgang in een gecoördineerde Europese context.

    6.7.

    Het is van cruciaal belang dat het EU-herstelplan wordt gegrondvest op en met de betrokkenheid van de sociale partners op alle niveaus. De sociale dialoog is het belangrijkste instrument voor goed bestuur in crisistijden. Tripartiete besprekingen en overleg zorgen voor betere beleidsvorming om de crisis aan te pakken, betrokkenheid van de sociale partners bij de uitvoering en vertrouwen dat de moeilijkheden zullen worden overwonnen, terwijl tegelijkertijd de sociale cohesie en de veerkracht van onze economieën worden ondersteund. De gevolgen van de crisis voor werknemers, bedrijven en lokale gemeenschappen moeten in samenwerking met de lokale overheden in kaart worden gebracht. Dit is van essentieel belang om overeenstemming te bereiken over tijdelijke maatregelen en om consensus te bereiken over herstelplannen voor de middellange en lange termijn.

    6.8.

    Bij nationale plannen inzake de toewijzing van Europese middelen dient rekening te worden gehouden met de middellange tot lange termijn, waarbij een te grote versnippering van de middelen moet worden voorkomen en er oog moet zijn voor de kwetsbaarheden die in de noodfase aan het licht zijn gekomen en de toenemende ongelijkheid in de samenleving.

    6.9.

    In sommige EU-landen is de sociale dialoog doeltreffend gebleken voor het snel en doeltreffend nemen van krachtige noodmaatregelen om bedrijven te helpen overleven en zodoende banen te redden en mensen op de arbeidsmarkt te houden. Ook heeft hij helpen zorgen voor arbeidstijdverkortingsregelingen om de gevolgen voor de werkgelegenheid te verzachten en voor planningszekerheid voor werknemers en bedrijven om hen te wapenen voor de herstelfase.

    6.10.

    In sommige lidstaten kregen de meest kwetsbare groepen, zoals in atypische arbeidsvormen werkenden, zelfstandigen en zwartwerkers, echter geen toegang tot beschermingsmaatregelen en dreigen zij in armoede te vervallen, waardoor de maatschappelijke noodsituatie nog erger wordt.

    6.11.

    Op de lange termijn kan de EU de lidstaten en de sociale partners steunen om structurele hervormingen die de arbeidsbescherming verlagen, terug te draaien, collectieve onderhandelingen meer ruimte te geven en de arbeidsmarktinstellingen te versterken. De EU moet ook dringende uitdagingen zoals langdurige werkloosheid, de overgang naar groene en digitale processen en bij- en omscholing met het oog op een betere inzetbaarheid aanpakken, en tegelijkertijd een adequaat regelgevingskader voor atypische arbeidsvormen tot stand brengen.

    6.12.

    Betere samenwerking tussen de Commissie, nationale overheden, werkgevers en vakbonden kan ook het aanpassingsvermogen van socialezekerheidsstelsels aan de veranderende economische en sociale realiteit in Europa helpen verbeteren, zodat kwetsbare groepen die daar vandaag nog van zijn verstoken ook sociale bescherming kunnen genieten. In het kader van de Raad Epsco moet het Europees Semester verder worden verbeterd om de lidstaten met behulp van een nieuw scorebord van indicatoren te helpen de vooruitgang bij de uitvoering van overeengekomen beleid en de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen op Europees niveau te monitoren. In deze uitdagende tijden is het, om onze economieën op duurzame wijze te doen heropleven en ons Europees sociaal model te versterken, van cruciaal belang dat alle overheden op nationaal en EU-niveau, evenals de sociale partners en andere maatschappelijke belanghebbenden op alle niveaus, vastberadenheid en verantwoordelijkheidszin aan de dag leggen.

    6.13.

    In haar mededeling Europees Semester 2020: landspecifieke aanbevelingen (52) heeft de Europese Commissie haar aanbevelingen aan alle lidstaten met betrekking tot de COVID-19-pandemie bekendgemaakt. In het inleidende gedeelte benadrukt zij dat een naar behoren functionerende sociale dialoog van fundamenteel belang is om ervoor te zorgen dat de genomen maatregelen doeltreffend, inclusief en duurzaam zijn. Helaas zijn in sommige lidstaten de sociale dialoog en de participatie van de sociale partners en maatschappelijke organisaties tijdens de COVID-19-crisis verzwakt of ingeperkt (53). Drie lidstaten — Hongarije, Polen en Roemenië — ontvingen in dit verband de aanbeveling de sociale partners en belanghebbenden op passende en effectieve wijze te betrekken bij het beleidsvormingsproces. Het EESC roept de Commissie op om de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen voor deze landen nauwlettend te monitoren en te beoordelen.

    6.14.

    De Commissie moet ervoor zorgen en erop toezien — bijvoorbeeld door middel van rapportage-instrumenten — dat de lidstaten doorheen de verschillende stappen van het Europees Semester en bij het uitwerken van nationale herstelplannen een effectieve sociale dialoog met de nationale belanghebbenden voeren, om te zorgen voor een effectieve follow-up en uitvoering op basis van brede betrokkenheid.

    6.15.

    Het is ook van het grootste belang ervoor te zorgen dat de capaciteit van de sociale partners niet wordt ondermijnd als gevolg van de coronacrisis. De EU moet alle nodige maatregelen overwegen, met inbegrip van financiële steun, om de capaciteitsopbouw van de sociale partners te ondersteunen, zowel voor de activiteiten als voor de structuren van de sociale dialoog. De Europese sociale partners hebben bij de Europese Commissie een gezamenlijk voorstel (54) ingediend voor de instelling van een nieuw financieel instrument om hun buitengewone activiteiten in het kader van de COVID-19-crisis te ondersteunen.

    Brussel, 29 oktober 2020.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Christa SCHWENG


    (1)  Het woord “belanghebbenden” verwijst naar de sociale partners (werkgevers en vakbonden). Bij een “tripartiete” sociale dialoog is naast de sociale partners ook de overheid betrokken.

    (2)  “IAO-verklaring over sociale rechtvaardigheid voor een billijke mondialisering”, Internationale Arbeidsconferentie, 2008; “IAO-resolutie inzake de terugkerende discussie over de sociale dialoog”, aangenomen op de Internationale Arbeidsconferentie van 13 juni 2013; “IAO-resolutie inzake de tweede terugkerende discussie over de sociale dialoog en tripartisme”, aangenomen op de Internationale Arbeidsconferentie van 8 juni 2018. Zie ook de eeuwfeestverklaring van de IAO over de toekomst van werk, aangenomen op de Internationale Arbeidsconferentie, 108e bijeenkomst, 2019.

    (3)  Ibid., IAO-resolutie 2018; “Conclusies van de algemene discussie over fatsoenlijk werk in de mondiale toeleveringsketens”, juni 2016.

    (4)  Recente OESO-studies “Employment Outlook 2019” en “Going Digital: Shaping Policies, Improving lives Report 2019”.

    (5)  In de landspecifieke aanbevelingen aan verschillende EU-landen dringt de EC aan op specifieke maatregelen om belemmeringen voor collectieve onderhandelingen en de sociale dialoog weg te werken.

    (6)  IAO-verdrag nr. 144 betreffende tripartiete raadplegingsprocedures is door 26 EU-landen geratificeerd; in Kroatië treedt het in februari 2021 in werking, maar Luxemburg heeft het niet geratificeerd.

    (7)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10.

    (8)  Eurofound (2020), Capacity building for effective social dialogue in the European Union.

    (9)  Artikelen 151 tot en met 155 van het VWEU.

    (10)  PB C 232 van 14.7.2020, blz. 18.

    (11)  Voor het eerst gesloten in 1996, vervolgens herzien in 2009. Omgezet bij Richtlijn 2010/18/EU van de Raad.

    (12)  Omgezet bij Richtlijn 97/81/EG van de Raad.

    (13)  Omgezet bij Richtlijn 1999/70/EG van de Raad.

    (14)  Over telewerk (2002), werkgerelateerde stress (2004), intimidatie en geweld op het werk (2007), inclusieve arbeidsmarkten (2010), actief ouder worden en een intergenerationele benadering (2017), digitalisering (2020).

    (15)  Over de ontwikkeling van vaardigheden en kwalificaties voor een leven lang leren (2002), gendergelijkheid (2005) en werkgelegenheid voor jongeren (2013).

    (16)  Het werkprogramma 2019-2021 is gericht op de zes volgende prioriteiten: digitalisering, verbetering van de prestaties van arbeidsmarkten en sociale stelsels, vaardigheden, psychosociale aspecten en risico’s op het werk, capaciteitsopbouw voor een sterkere sociale dialoog en circulaire economie.

    (17)  De vierpartijenverklaring is beschikbaar op https://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=en&catId=89&newsId=2562

    (18)  Besluit 98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998 betreffende de oprichting van Comités voor de sectoriële dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau, beschikbaar op http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:1998:225:0027:0028:NL:PDF

    (19)  Zoals vervoer, energie, landbouw, bouw, handel, metaal, scheepswerven, onderwijs, verzekeringen en het bankwezen.

    (20)  Kerckhofs, “Europese sectoriële sociale dialoog: feiten en cijfers”, Eurofound (2019), beschikbaar op https://www.eurofound.europa.eu/nl/publications/report/2019/european-sectoral-social-dialogue-facts-and-figures.

    (21)  Zie hoofdstuk 5 voor concrete referenties.

    (22)  De EOR’s zijn voor het eerst ingevoerd bij Richtlijn 94/45/EG van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, maar worden nu gereguleerd door de “herschikte richtlijn” (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:02009L0038-20151009). Volgens het verslag “Benchmarking Working Europe 2019” waren er in 2018 1 150 EOR’s, bestaande uit ongeveer 20 000 werknemersvertegenwoordigers.

    (23)  EVV-Business Europe, eindverslag — “Building on experiences: A win-win approach to transnational industrial relations in multinational companies”, 2018.

    (24)  Volgens de Europese Commissie, “Database on transnational company agreements”, beschikbaar op https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=978&langId=en

    (25)  Meer gedetailleerde informatie is te vinden op https://ec.europa.eu/social/main.jsp?eventsId=1028&catId=88&furtherEvents=yes&langId=nl&

    (26)  Duurzaamheid en governance, ESDE hoofdstuk 6.

    (27)  De eerste resultaten van een IAO-EU-project ter versterking van de sociale partners en de sociale dialoog werden in maart jongstleden tijdens een conferentie gepresenteerd en hadden betrekking op de doeltreffendheid van de nationale instellingen voor de sociale dialoog en de rol van de overheid bij het stimuleren van dit proces.

    (28)  Een nieuw IAO- en EC-project, gericht op het analyseren en documenteren van de manier waarop de sociale partners in de EU-landen zich aan deze veranderingen proberen aan te passen, Youcef Ghellab en Daniel Vaughan-Whitehead.

    (29)  Interinstitutionele proclamatie betreffende de Europese pijler van sociale rechten (2017/C 428/09).

    (30)  Zie de EVV-index inzake de betrokkenheid van de vakbonden bij het proces van het Europees Semester, over de nationale dialoog in het kader ervan.

    (31)  Uit tal van verslagen van Eurofound, het EVV, de Europese Commissie, EMCO en OSE blijkt dat de sociale partners niet naar behoren worden betrokken.

    (32)  https://ec.europa.eu/info/business-economy-euro/economic-and-fiscal-policy-coordination/eu-economic-governance-monitoring-prevention-correction/european-semester/framework/eus-economic-governance-explained_nl

    (33)  Ibid., Eurofound-verslagen, EVI, “Benchmarking Working Europe 2018”, jaarlijkse EVV-analyses van de uitvoering van landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester.

    (34)  EVI, “2010 Benchmarking Working Europe”, Brussel 2010.

    (35)  IAO-beleidsnota, “The need for social dialogue in addressing the Covid-19 crisis”, Genève, mei 2020.

    (36)  Eurofound (2012), “Social dialogue in times of global economic crisis”.

    (37)  Eurofound (2013), “Comparative analytical report: the impact of the crisis on working conditions relations”.

    (38)  Glassner (2013), “Central and eastern European industrial relations in the crisis: national divergence and path-dependent change”, en IAO, “Recovering from the crisis through social dialogue in the new EU Member States: the case of Bulgaria, the Czech Republic, Poland and Slovenia”.

    (39)  Eurofound (2014), “Changes to wage-setting mechanisms in the context of the crisis and the EU’s new economic governance regime”.

    (40)  Europese Commissie, “Industrial relations in Europe”, 2010.

    (41)  Ibid., IAO-beleidsnota, 2020, en updates van het OESO-webportaal “Tackling the coronavirus — contributing to a global effort”, maart 2020.

    (42)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 35 — in deel 3 wordt de “duurzame onderneming” gedefinieerd.

    (43)  Artikel gebaseerd op een Eurofound-onderzoek “Industrial democracy in Europe: a quantitative approach”, Pablo Sanz, Christian Welz, Maria Caprile, Ricardo Rodriguez Contreras, Labour and Industry, juni 2020.

    (44)  Artikel gebaseerd op een Eurofound-onderzoek “Industrial democracy in Europe: a quantitative approach”, Pablo Sanz, Christian Welz, Maria Caprile, Ricardo Rodriguez Contreras, Labour and Industry, juni 2020.

    (45)  Richtlijn 2002/14/EG kader betreffende informatie en raadpleging en Richtlijn 2009/38/EG inzake Europese ondernemingsraden.

    (46)  Richtlijn 94/45/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/38/EG.

    (47)  Eurofound 2020, “Social dialogue and HR practices in European global companies”, met een analyse en inzichten inzake de ontwikkeling van een Europese dimensie van de sociale dialoog, zowel op grensoverschrijdend besluitvormingsniveau als in lokale vestigingen, en de rol van EOR’s als een belangrijke schakel tussen de verschillende niveaus van sociale dialoog binnen een bedrijf, bijvoorbeeld het nationale en het Europese.

    (48)  Europese Commissie: “Verslag over de toepassing door de lidstaten van Richtlijn 2009/38/EG inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (Herschikking)”, Brussel, 14 mei 2018, COM(2018) 292 final.

    (49)  PB C 161 van 6.06.2013, blz. 35.

    (50)  Artikel gebaseerd op een Eurofound-onderzoek “Industrial democracy in Europe: a quantitative approach”, Pablo Sanz, Christian Welz, Maria Caprile, Ricardo Rodriguez Contreras, Labour and Industry, juni 2020.

    (51)  Duitsland: directe benoeming bij wet; Nederland: coöptatie van door de werknemers aangewezen managers; Frankrijk: mix van directe benoemingen en benoemingen door aandeelhouders; Zweden: benoeming van vakbondsvertegenwoordigers enz.

    (52)  Mededeling van de Commissie COM(2020) 500 final van 20 mei 2020, Europees Semester 2020: landspecifieke aanbevelingen.

    (53)  EVV-briefingnota’s, “Workers’ Information, consultation and participation”, 15 mei 2020.

    (54)  Gezamenlijk voorstel van de sectoroverschrijdende Europese sociale partners om een speciaal financieel instrument tot stand te brengen ter ondersteuning van de sociale partners tijdens de COVID-19-crisis, gericht aan uitvoerend vicevoorzitter Valdis Dombrovskis en de commissaris voor Werkgelegenheid en Sociale Rechten, Nicolas Schmit, 10 april 2020.


    Top