Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019XR3887

    Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s — Ontwikkelingen in de interinstitutionele onderhandelingen over het meerjarig financieel kader voor 2021-2027

    PB C 39 van 5.2.2020, p. 1–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    5.2.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 39/1


    Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s — Ontwikkelingen in de interinstitutionele onderhandelingen over het meerjarig financieel kader voor 2021-2027

    (2020/C 39/01)

    I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

    COM(2018) 375 final

    Aanbeveling voor wijziging 1

    Artikel 32

    Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

    Wijzigingsvoorstel van het CvdR

    Bovenop artikel 31 kan de lidstaat aanvullende acties op het gebied van technische bijstand voorstellen om de capaciteit te versterken van de autoriteiten, begunstigden en relevante partners van de lidstaat die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze Fondsen. (…)

    Boven op artikel 31 kan de lidstaat aanvullende acties op het gebied van technische bijstand, waaronder investeringen in uitrusting, voorstellen om de capaciteit te versterken van de autoriteiten, begunstigden en relevante partners van de lidstaat die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze Fondsen en voor een grotere institutionele en administratieve capaciteit van lokale en regionale overheden, inclusief aanvullende investeringen in uitrusting . (…)

    Motivering

    Gezien de stopzetting van thematische doelstelling 11 is het van belang dat de capaciteitsopbouw van lokale en regionale overheden in alle programma's wordt ondersteund met TD 11-achtige maatregelen.

    COM(2018) 383 final/2

    Aanbeveling voor wijziging 2

    Artikel 2, lid 1

    Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

    Wijzigingsvoorstel van het CvdR

    1.   De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de EU-Verdragen zijn verankerd, onder meer door ondersteuning van maatschappelijke organisaties met het oog op de instandhouding van een open, democratische en inclusieve samenleving.

    1.   De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de EU-Verdragen zijn verankerd, onder meer door ondersteuning van maatschappelijke organisaties, lokale en regionale overheden en hun vertegenwoordigers , met het oog op de instandhouding van een open, democratische, op gendergelijkheid berustende en inclusieve samenleving.

    Motivering

    De middelen van het programma zijn ook bestemd voor de lokale en regionale overheden, die met name een belangrijke rol te vervullen hebben op het vlak van de bevordering van burgerparticipatie en de bescherming van de rechten van de Europese burgers.

    COM(2018) 383 final/2

    Aanbeveling voor wijziging 3

    Artikel 18, lid 2

    Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

    Wijzigingsvoorstel van het CvdR

    2.   De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.

    2.   De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan, met name via de Europe Direct-informatiecentra . De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.

    3.     De EU dient alle mogelijke begunstigden zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de financieringsmogelijkheden, zodat allerhande organisaties uit de verschillende lidstaten en partnerlanden kunnen deelnemen. Aanvragers moeten toegang hebben tot een aanspreekpunt dat ondersteuning biedt, vragen over de aanvraagprocedure beantwoordt en controleert of hun aanvraag volledig is voordat deze wordt verzonden.

    Motivering

    Het is van belang dat zo goed en zo breed mogelijk wordt gecommuniceerd over de mogelijkheden die alle lokale en regionale overheden en andere belanghebbenden worden geboden, zodat wordt vermeden dat alleen de bevoorrechte partners van de EU of de best geïnformeerde organisaties hiervan gebruik kunnen maken.

    II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

    HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S (CvdR),

    1.

    betreurt eens te meer de voorgestelde omvang van het volgende MFK, waardoor de nagestreefde resultaten voor afzonderlijke EU-beleidsterreinen uiteindelijk wellicht niet haalbaar zullen zijn; is fel tegen de voorgestelde bezuinigingen op het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die de ontwikkeling van de regio's en steden in de EU kunnen schaden; dringt er daarom nogmaals met klem op aan dat het komende MFK ten minste 1,3 % van het bni van de EU-27 bedraagt; op die manier wordt ervoor gezorgd dat de begroting tegemoetkomt aan de behoeften, verwachtingen en zorgen van de EU-burgers;

    2.

    is uitermate bezorgd over het feit dat er weinig vooruitgang zit in de beraadslagingen binnen de Raad over het MFK 2021-2027 en vraagt zich af of het door de staatshoofden en regeringsleiders in juni vastgestelde tijdschema, op grond waarvan de onderhandelingen over het MFK eind 2019 afgerond moeten zijn, nog steeds aangehouden kan worden; roept de Europese Commissie op dringend een noodplan voor te leggen om te voorkomen dat programma's worden opgeschort indien het MFK te laat wordt vastgesteld;

    3.

    benadrukt dat voor een sterk MFK betrouwbare en stabiele eigen middelen nodig zijn; is voorstander van een vereenvoudiging van de ontvangstenzijde van de EU-begroting, en met name van het voorstel om alle kortingen voor lidstaten geleidelijk af te schaffen en de btw-inkomsten te stroomlijnen; er kan alleen overeenstemming worden bereikt over de uitgavenzijde van het MFK als er ook aan de ontvangstenzijde vooruitgang wordt geboekt;

    4.

    is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om doeltreffende mechanismen in te voeren teneinde de eerbiediging van de rechtsstaat te waarborgen, met inbegrip van de recente, op drie pijlers berustende blauwdruk voor actie (1. Bevorderen van de rechtsstaat: opbouwen van kennis en een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur; 2. Voorkomen van problemen: samenwerking en ondersteuning ter versterking van de rechtsstaat op nationaal niveau; 3. Gemeenschappelijke respons: handhaving op EU-niveau als nationale mechanismen falen); benadrukt in dit licht dat lokale en regionale overheden als lokaal gekozen organen een cruciale rol kunnen spelen bij het bevorderen van de rechtsstaat en het in kaart brengen van de gevaren waaraan deze eventueel blootstaat door burgers te betrekken bij de participatiedemocratie, een rechtsstatelijke cultuur op te bouwen en organisaties te ondersteunen die daarbij van essentieel belang zijn, waaronder vrije en onafhankelijke media; de lokale en regionale overheden zouden dan ook een grotere rol moeten krijgen binnen de driepijlerstructuur; is weliswaar verheugd over de toezeggingen van de Commissie dat zij een naadloze financiering voor EU-eindbegunstigden wil garanderen indien stappen worden ondernomen tegen een lidstaat, maar is nog altijd tegen een conditionaliteit die de toegang van lokale en regionale overheden tot financiering in het kader van het cohesiebeleid zou beperken wegens schending van de rechtstaat of de democratische beginselen door de nationale overheid; verwacht dan ook dat de Commissie nadere maatregelen uitwerkt om de belangen van eindbegunstigden te beschermen en roept haar nogmaals op om duidelijke criteria vast te stellen op basis waarvan kan worden bepaald wat moet worden verstaan onder een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat;

    5.

    is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het MFK flexibeler te maken, zodat nieuwe en onvoorziene uitdagingen tijdig kunnen worden aangepakt, maar ziet niets in het idee van één enkel marge-instrument, zoals voorgesteld door de Raad in het onderhandelingsdocument; er is meer flexibiliteit nodig, maar die mag niet ten koste gaan van de planningszekerheid op lange termijn van met name de programma's onder gedeeld beheer;

    6.

    is het eens met de oproep van het Europees Parlement om het MFK halverwege de looptijd zorgvuldig tegen het licht te houden, zodat goed kan worden nagegaan hoe het staat met de verwezenlijking van de belangrijkste doelstellingen — met name wat de klimaatverandering en de mainstreaming van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling betreft — om alle flexibiliteitsinstrumenten te gebruiken en zo nodig te herschikken, en uiteindelijk ook om de rubrieken van het MFK op een zinvolle manier aan te passen, waarbij eventueel nieuwe rubrieken of plafonds kunnen worden ingevoerd;

    7.

    is ingenomen met het feit dat het onderhandelingsdocument nu passages bevat waarin staat dat gendergelijkheid integraal deel moet uitmaken van alle maatregelen die uit de langetermijnbegroting van de EU gefinancierd worden; voorts zou genderbudgettering verdiept, verbreed en gesystematiseerd moeten worden en moet er zo snel mogelijk een nieuwe langetermijnstrategie voor gendergelijkheid worden goedgekeurd;

    8.

    wijst erop dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU op sommige regio's, door hun ligging, aard en/of de omvang van hun handelsbetrekkingen, een grotere weerslag zal hebben dan op andere; het is dan ook zaak na te gaan hoe deze regio’s concreet kunnen worden geholpen om de door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk veroorzaakte problemen de baas te worden; roept de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad op om ervoor te zorgen dat er bij herstructureringen als gevolg van een wanordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk, ook ad hoc een beroep kan worden gedaan op het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+); verzoekt daarnaast de Europese Commissie andermaal om na te gaan of er behoefte is aan een meer gestructureerde reactie op middellange en lange termijn via een stabilisatiefonds voor regio's die het meest te lijden hebben onder de terugtrekking van het VK uit de EU, dat niet ten koste gaat van de middelen voor het cohesiebeleid, maar waarvoor extra financiering uitgetrokken zou moeten worden;

    9.

    blijft bezorgd over de schrapping van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) uit de verordening gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening), waardoor de geïntegreerde aanpak van de structuurfondsen en de investeringsfondsen in plattelandsgebieden weleens ondermijnd zou kunnen worden; het Elfpo zou dan ook opnieuw in de GB-verordening moeten worden opgenomen;

    10.

    wijst erop dat het ESF+, gezien zijn grote belang voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, een essentiële pijler van het cohesiebeleid moet blijven; het voorstel van de Raad, in het huidige ontwerponderhandelingsdocument, om een aparte subrubriek voor economische, sociale en territoriale cohesie in te voeren kan dan ook op bijval van het CvdR rekenen;

    11.

    onderstreept het belang van het partnerschaps- en het multilevel governance-beginsel en is fel gekant tegen pogingen om de bepalingen van artikel 6 van de voorgestelde GB-verordening af te zwakken; ook moet de gedragscode integraal worden toegepast bij de voorbereiding en uitvoering van de partnerschapsovereenkomsten en wil het CvdR ervoor zorgen dat de inbreng van lokale en regionale overheden als een volwaardig partnerschap gaat gelden;

    12.

    onderstreept het grote belang van de partnerschapsovereenkomsten voor de strategische coördinatie tussen de fondsen en voor een vroege inbreng van lokale en regionale overheden en andere partners in het proces; zij zouden daarom verplicht moeten blijven, ongeacht de omvang van de middelen van de fondsen of het aantal programma's;

    13.

    blijft fel gekant tegen het negatieve idee van een macro-economische conditionaliteit waarbij, als resultaat van de koppeling tussen de ESIF en economisch bestuur, lokale en regionale overheden “bestraft” worden voor nalatigheden van de nationale regering; staat in dit verband volledig achter het voorstel van het Europees Parlement om artikel 15 van de GB-verordening te schrappen;

    14.

    benadrukt dat het in het licht van artikel 21 van de GB-verordening zaak is dat overdrachten tussen de fondsen of van de fondsen naar andere EU-instrumenten in direct of indirect beheer worden beperkt tot 5 % van de financiële toewijzingen van een programma, in overleg met de bevoegde beheersautoriteiten geschieden, in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het cohesiebeleid, geheel en al voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en multilevel governance en geen afbreuk doen aan de gebiedsgerichte aanpak van de fondsen;

    15.

    deelt het standpunt van het Europees Parlement dat de middelen voor regio's die in de programmaperiode 2021-2027 in een lagere categorie vallen, ten minste gehandhaafd moeten worden op het niveau van de toewijzingen voor de periode 2014-2020;

    16.

    verwerpt het voorstel van de Raad ten aanzien van artikel 22 van de GB-verordening, op grond waarvan de lidstaten zelf zouden beslissen of zij al dan niet gebruikmaken van geïntegreerde territoriale instrumenten; pleit in plaats daarvan voor een veel intensiever gebruik van territoriale instrumenten in de lidstaten en verplichte oormerking in alle fondsen teneinde de vernieuwde Territoriale Agenda (TA) en de cohesiedoelstellingen te realiseren;

    17.

    onderstreept dat het noodzakelijk is om in zowel de partnerschapsovereenkomsten als de programma's rekening te houden met de bijzondere situatie en specifieke behoeften van gebieden met natuurlijke of demografische belemmeringen, waaronder insulaire gebieden, overeenkomstig artikel 174 VWEU;

    18.

    bekrachtigt zijn standpunt ten aanzien van de bepalingen van de GB-verordening die door de Raad in het onderhandelingsdocument zijn opgenomen, met name die inzake de financieringsvoorwaarden voor regio's, het nationale vangnet, de medefinancieringspercentages, de hoogte van de voorfinanciering, de vrijmakingsregels en het budget voor traditionele territoriale samenwerking;

    19.

    benadrukt dat het noodzakelijk is om de administratieve en institutionele capaciteit van de lokale en regionale overheden te verbeteren, zoals wel blijkt uit het feit dat in 2019, 17 lidstaten landspecifieke aanbevelingen kregen met betrekking tot kwesties die verband houden met de bestuurlijke capaciteit op lokaal en regionaal niveau; gezien het risico dat de voor capaciteitsopbouw beschikbare middelen die de lokale en regionale overheden in het kader van gedeeld beheer rechtstreeks kunnen benutten, worden verlaagd, stelt het voor artikel 32 van de GB-verordening of artikel 2 van de voorgestelde EFRO/CF-verordening dusdanig te herzien dat er ruimte wordt geboden voor acties die vergelijkbaar zijn met de acties die in het kader van thematische doelstelling 11 van het cohesiebeleid in het huidige MFK binnen alle operationele programma's worden gefinancierd;

    20.

    dringt er met betrekking tot de programma's die via het EFRO ten uitvoer worden gelegd op aan dat de middelen in elke lidstaat worden geconcentreerd op regiocategorieën die zijn geclassificeerd op basis van de door de Commissie voorgestelde parameters, en is het met het Parlement eens dat de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals bijvoorbeeld in het geval van ultraperifere regio's, in overleg met de betrokken regio's kunnen verzoeken om beperking van de thematische concentratie op het niveau van de regiocategorie; wil de EU haar verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs volledig kunnen nakomen, dan zou het streefcijfer voor de concentratie op beleidsdoelstelling “Een groener, koolstofarm Europa” (BD 2) voor alle regiocategorieën ten minste 30 % moeten bedragen;

    21.

    is het met het Europees Parlement eens dat minste 5 % van de op nationaal niveau beschikbare EFRO-middelen moet worden toegewezen aan geïntegreerde territoriale ontwikkeling in niet-stedelijke gebieden die kampen met natuurlijke, geografische of demografische belemmeringen of met uitdagingen zoals omschreven in de in het nieuwe artikel 10 bis voorgestelde definities; deze strategieën zijn mogelijk ook gebaat bij een meerfondsenaanpak, met name voor geïntegreerde projecten in het kader van het “Pact voor slimme dorpen”;

    22.

    geeft nogmaals aan het voorstel van de Commissie om het aandeel van de Europese territoriale samenwerking in de cohesiebegroting te verlagen van 2,75 % naar 2,5 % te betreuren, en verzet zich fel tegen het besluit om maritieme grensoverschrijdende samenwerking te verschuiven van component 1 (grensoverschrijdende component) naar component 2 (transnationale component); spreekt dan ook zijn krachtige steun uit voor het voorstel van het Europees Parlement om de in artikel 104, lid 7, van de GB-verordening aangegeven vastleggingen dusdanig te wijzigen dat de begroting voor traditionele territoriale samenwerking (componenten 1 en 4) wordt opgetrokken tot ongeveer 3 % van de cohesiebegroting;

    23.

    benadrukt het belang van het Interreg-programma, dat voor veel regionale overheden onmisbaar is gebleken voor de uitwisseling van expertise en succesvolle praktijken op het gebied van belangrijke uitdagingen, maar ook voor de totstandbrenging van menselijke contacten tussen regionale overheden en voor de bevordering van de Europese identiteit;

    24.

    houdt vast aan een aanvullende begroting van 970 miljoen EUR voor investeringen in interregionale innovatie die niet alleen prioriteit geven aan excellentie, maar ook de territoriale samenhang versterken door regio's met een lager innovatieniveau te helpen om aan de interregionale innovatiedynamiek in Europa te gaan deelnemen; de toch al schaarse Interreg-middelen mogen in geen geval verder worden ingeperkt;

    25.

    is gezien de noodzaak om niet alleen financiële middelen uit te trekken voor de visserij, maar ook voor de opkomende blauwe economie, maritieme bewaking en de bescherming van het mariene milieu, van mening dat de totale EFMZV-begroting had moeten worden verhoogd tot de minimumdrempel van 1 % van het MFK voor 2021-2027;

    26.

    herhaalt dat het EFMZV het geïntegreerde maritieme beleid en de groei van de blauwe economie dient te ondersteunen via regionale platforms voor de financiering van innovatieve projecten en dat er in de nationale operationele programma's in het kader van het EFMZV een regionaal operationeel programma moet worden opgenomen voor subnationale overheden die bevoegd zijn voor visserij en maritieme zaken;

    27.

    stelt voor om de totale financiële steun van de EU voor plattelandsontwikkeling, die aanzienlijk is afgenomen ten opzichte van de vorige programmeringsperiode, op te trekken; wijst de voorgestelde verlaging van de begroting voor plattelandsontwikkeling binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) met 28 % dan ook van de hand en spreekt zich uit tegen de mogelijkheid om middelen van de tweede naar de eerste pijler van het GLB over te hevelen;

    28.

    is van mening dat alleen een sterke verhoging van de begroting van de Unie een herbeoordeling van de financiële middelen voor Horizon Europa kan rechtvaardigen, die dan op pijler III en “versterking van de Europese onderzoekruimte” toegespitst zou moeten worden door een bredere deelname te ondersteunen;

    29.

    acht uitbreiding van Erasmus+ noodzakelijk om de cohesie binnen de EU te versterken, het draagvlak voor de Europese integratie te verbeteren en ontmoetingen met jonge Europese burgers te bevorderen;

    30.

    acht het van essentieel belang dat de synergieën tussen de verschillende fondsen en het kaderprogramma nauwkeurig worden omkaderd; benadrukt dat een doeltreffende coconstructiebenadering, met name bij de invoering van het excellentiekeurmerk, van cruciaal belang is;

    31.

    is er sterk tegen gekant dat door de lidstaten en niet door de betrokken beheersautoriteit zou worden besloten of een deel van de middelen van het cohesiebeleid naar Horizon Europa wordt overgeheveld; de betrokken beheersautoriteit en de Commissie moeten samen bepalen hoe deze middelen ingezet worden en waarborgen dat deze middelen weer bij het betrokken geografische gebied terechtkomen;

    32.

    onderstreept de rol die een goede uitvoering van de maatregelen van het EFG kan spelen om de impact te beperken van onvoorziene incidenten als gevolg van grote herstructureringen; spreekt zijn krachtige steun uit voor het voorstel van het EP om, in het kader van de geplande evaluatie van de financiële bijdragen van het EFG, ook effectbeoordelingen van de toepassing ervan op nationaal, regionaal en lokaal niveau uit te voeren;

    33.

    is ingenomen met de voorgestelde bredere taakomschrijving en het ruimere toepassingsgebied van het EGF, dat zal optreden bij onverwachte grote herstructureringen van enigerlei aard, maar roept het EP en de Raad op om lagere drempels voor het aantal ontslagen en langere referentieperioden overeen te komen dan die welke in het voorstel van de Commissie zijn opgenomen;

    34.

    is verheugd over de kenmerken van het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen die de Eurogroep heeft opgesteld (14 juni 2019) en over het voornemen van de nieuwe Commissievoorzitter om dit instrument in de eurozone in te voeren “ter ondersteuning van op groei gerichte hervormingen en investeringen van de lidstaten” in de eurozone en voor EU-landen die tot de eurozone willen toetreden; verwacht met het oog op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel echter wel dat de Commissie van tevoren een definitie voorstelt van “structurele hervormingen” die in aanmerking voor financiële ondersteuning door de EU zouden komen; deze hervormingen zouden een Europese toegevoegde waarde moeten bieden, relevant moeten zijn voor de bevoegdheden van de EU, moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de in het Verdrag vastgelegde cohesiedoelstelling en gericht moeten zijn op het stimuleren van langetermijninvesteringen, onder meer om de kwaliteit van het openbaar bestuur te verbeteren; de lokale en regionale overheden zouden rechtstreeks toegang tot dit instrument moeten hebben om hun investerings- en hervormingsprojecten te ondersteunen, en zouden ook als partners betrokken moeten worden bij de opzet en uitvoering van de steun die via dit instrument wordt verleend;

    35.

    is ingenomen met het voornemen van de nieuwe Commissievoorzitter om van het Europees Semester een instrument te maken waarin de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (SDG's) een plaats hebben gekregen; voortbouwend op haar discussienota zou de nieuwe Commissie binnen honderd dagen een langetermijnstrategie voor groei en werkgelegenheid moeten voorleggen die de SDG's omvat; de lokale en regionale overheden zouden als partners bij de uitwerking en uitvoering van deze strategie betrokken moeten worden;

    36.

    is er nog steeds van overtuigd dat het voornemen om 25 % van de EU-begrotingsmiddelen in te zetten om de klimaatverandering aan te pakken, onvoldoende lijkt te zijn om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te bereiken; voor de volgende financieringsperiode moet ernaar worden gestreefd om het aandeel van de uitgaven die bijdragen aan het koolstofarm maken van energie, industrie en vervoer en aan de circulaire economie op te trekken tot boven de 30 %; tegelijkertijd dient de koolstofvoetafdruk van de EU te worden verkleind, o.a. door de overheidssteun voor fossiele brandstoffen af te schaffen;

    37.

    deelt de nadruk die de nieuwe Commissievoorzitter legt op het stimuleren van de overgang van de EU naar klimaatneutraliteit tegen 2050 aan de hand van passende industriële strategieën, evenals op het steunen van de mensen en regio's die het meest worden getroffen door de maatschappelijke, sociaaleconomische en milieugevolgen van de structurele veranderingen in de Europese steenkoolregio's met behulp van een nieuw fonds voor een rechtvaardige transitie ten bedrage van 4,8 miljard EUR; pleit ervoor dat een dergelijk fonds en de programma's in het kader van het cohesiebeleid nauw op elkaar worden afgestemd, dat de financiering van het fonds evenwel niet ten koste gaat van het cohesiebeleid, maar dat er aanvullende middelen voor worden uitgetrokken en dat er voldoende speelruimte is voor regio's wat de voorschriften van het mededingingsbeleid betreft;

    38.

    merkt op dat het Europees Parlement in het kader van de begrotingsprocedure 2020 twee voorbereidende acties met betrekking tot steenkoolregio's in transitie voorstelt; acht het in dit licht dringend noodzakelijk dat het pad wordt geëffend voor een Fonds voor een rechtvaardige transitie om te zorgen voor een zo effectief mogelijke gedecentraliseerde financiële en beleidsmatige ondersteuning voor de periode na 2020;

    39.

    benadrukt met betrekking tot het volgende programma “Creatief Europa” dat er sprake moet zijn van een adequaat evenwicht tussen de middelen die voor belangrijke grootschalige projecten worden uitgetrokken en de financiering van maatregelen en activiteiten die zich vooral op lokaal en regionaal niveau afspelen, waaronder die van kleine en middelgrote ondernemingen; onderstreept de noodzaak om cultuur en cultureel erfgoed beter te integreren in de prioriteiten van het volgende MFK, zowel door mainstreaming als door synergieën met andere programma's en beleidsmaatregelen;

    40.

    benadrukt dat in de huidige programmeringsperiode 14 miljard EUR uit de ESI-fondsen is gereserveerd voor de aanleg van breedbandinfrastructuur; dit sluit een toename van het aantal financiële instrumenten (zoals leningen) in samenwerking met de Europese Investeringsbank en andere ontwikkelingsbanken niet uit;

    41.

    beschouwt het voorstel van de Commissie om 9,2 miljard EUR uit te trekken voor het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027 als het absolute minimum, aangezien digitale cohesie een integraal onderdeel uitmaakt van territoriale cohesie, zoals omschreven in het EU-Verdrag, en vereist dat de kloven op het gebied van digitale vaardigheden en digitale infrastructuur binnen de EU worden gedicht, en aangezien er voor de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie substantiële financiële middelen vrijgemaakt moeten worden;

    42.

    dringt er met betrekking tot het programma Rechten en waarden op aan dat de Europese instellingen zich in samenwerking met de lidstaten inzetten voor de oprichting van een netwerk van Europese correspondenten, die de lokale afgevaardigden op de hoogte brengen van de Europese actualiteit, zodat deze toegerust zijn om zo goed mogelijk te voldoen aan de verwachtingen van de burgers; op die manier zullen de burgers zich weer meer betrokken gaan voelen bij Europese aangelegenheden;

    43.

    dringt er in overeenstemming met het standpunt van het Europees Parlement ten aanzien van het voorstel voor een verordening tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie opnieuw op aan dat de lokale en regionale overheden en de hen vertegenwoordigende organisaties rechtstreeks toegang tot de financiering uit hoofde van de opvolger van het huidige AMIF krijgen en onderstreept eens temeer het belang van een consistente toepassing van het partnerschapsbeginsel; wijst erop dat de totale begroting voor dit fonds dringend verhoogd moet worden om ervoor te zorgen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken en dat er een evenwichtige aanpak komt van alle acties en beleidsmaatregelen die verband houden met migratie en integratie;

    44.

    dringt er in overeenstemming met het standpunt van het Europees Parlement ten aanzien van het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking op aan dat de lokale en regionale overheden een belangrijke plaats binnen de thematische pijler krijgen toegewezen — op gelijke hoogte als het maatschappelijk middenveld — en dat er een specifieke begroting van 500 miljoen EUR gereserveerd wordt;

    45.

    draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, het Finse voorzitterschap van de Raad en de voorzitter van de Europese Raad toe te sturen.

    Brussel, 8 oktober 2019.

    De voorzitter

    van het Europees Comité van de Regio’s

    Karl-Heinz LAMBERTZ


    Top