Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019IR0973

    Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU

    PB C 275 van 14.8.2019, p. 5–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.8.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 275/5


    Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU

    (2019/C 275/02)

    Algemeen rapporteur

    :

    Ossi Martikainen (FI/ALDE), lid van de gemeenteraad van Lapinlahti

    Referentie document

    :

    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Voortgang van de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU “Een nieuwe EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector”

    COM(2018) 811 final

    BELEIDSAANBEVELINGEN

    HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

    1.

    is ingenomen met en onderkent de noodzaak van het verslag van de Europese Commissie over de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU, dat op 7 december 2018 werd gepubliceerd. Het Comité leidt uit het verslag af dat de bosstrategie een nuttig instrument is gebleken voor het coördineren van het beleid op de verschillende terreinen. De selectie van prioritaire gebieden in de strategie is succesvol gebleken en over het geheel genomen zijn stappen vooruit gezet in de verwezenlijking van de vooropgestelde doelstellingen. Door coherent actie te blijven ondernemen in de lidstaten, zowel op regionaal als lokaal niveau als in het kader van de externe betrekkingen, kan echter nog meer worden bereikt.

    2.

    Onder verwijzing naar zijn eerdere advies (1), dat in veel opzichten strookt met de eigen beoordelingen van de Commissie, moedigt het Comité de Commissie aan om de samenhang tussen bosgerelateerde beleidsterreinen verder te vergroten, zodat beter rekening kan worden gehouden met de gehele waardeketen, de biodiversiteit en de verschillende functies van bossen. Het is belangrijk dat het Permanent Comité voor de bosbouw betrokken wordt bij de opstelling van bosgerelateerd beleid, ook beleid dat er indirect verband mee houdt.

    3.

    De Commissie moet onderzoeken of de aanpak van bosgerelateerde problemen, evenals de middelen die de EU daarvoor uittrekt, toereikend en up-to-date zijn in het licht van het groeiende belang van bossen zowel in het globale duurzaamheidsbeleid als in de EU-lidstaten en hun regio’s. Ook moet ze onderzoeken in hoeverre deze middelen daadwerkelijk van invloed zijn op de waardeketen.

    4.

    Voor de periode na 2020 moet de Commissie, gezien de duidelijke milieufunctie van de bossector, een nieuwe, bijgewerkte bosstrategie voorstellen met een nog sterkere sturende rol, waarbij productiebos apart wordt beschouwd en de herbebossing van door woestijnvorming bedreigde bossen als een strategische noodzaak wordt aangemerkt, waardoor ook een herbeoordeling nodig kan zijn van de middelentoewijzing en de effecten daarvan.

    5.

    De Commissie moet ervoor zorgen dat de lidstaten, regio’s en bosbouwdeskundigen en -organisaties en -onderzoeksinstellingen voldoende betrokken worden bij de uitwerking van deze strategie, teneinde de gewenste resultaten te behalen en het proces inclusief te maken.

    6.

    Met het oog op de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bosstrategie zet het Comité graag de volgende standpunten uiteen met betrekking tot de prioriteiten in het verslag van de Commissie die verband houden met het mandaat van het CvdR:

    7.   Financiering en beheer

    7.1.

    Lokale en regionale overheden moeten nauw betrokken worden bij de opstelling en uitvoering van maatregelen in de bosbouwsector die door de EU aangestuurd en gefinancierd worden. Boseigenaren en zij die verantwoordelijk zijn voor bosbeheer, waaronder gemeenten en regionale overheden, komt een belangrijke rol toe: zij kunnen een duurzaam bosgebruik bevorderen en hun duidelijke inzet voor de bevolking en de economie in plattelandsgebieden bevestigen.

    7.2.

    Lokale en regionale overheden kunnen een rol spelen bij het bevorderen van de samenhang en de doeltreffendheid van maatregelen in de bosbouwsector. Ook kunnen zij als schakel fungeren in een context waarin het particuliere bosbezit in tal van lidstaten wordt opgegeven en versnipperd en gecompartimenteerd raakt ten gevolge van structurele veranderingen in de samenleving. Als mogelijke maatregelen zouden lokale en regionale overheden kunnen overwegen bosbouwgroeperingen en -verenigingen te promoten en de rol van actieve bosbeheerders te benadrukken. Lokale en regionale overheden zouden in dit verband de samenwerking in de bosbouwsector moeten ondersteunen. Er zou overheidssteun moeten gaan naar haalbaarheidsstudies, plaatselijke activiteiten en promotiemaatregelen om de vele ecosysteemgoederen en -diensten die de sector te bieden heeft, beter te doen uitkomen.

    7.3.

    De bosbouwsector moet voldoende financiering krijgen uit het GLB, met name fondsen voor plattelandsontwikkeling, aangezien tal van regionale en lokale actoren deze middelen in het verleden al hebben aangewend om de bosbouw in hun regio’s te versterken en een duurzaam bosgebruik te stimuleren. Omdat het GLB op nationaal niveau flexibeler wordt, kan de bosbouwsector in tal van regio’s een nog grotere rol spelen bij maatregelen voor plattelandsontwikkeling, of daarentegen aan belang verliezen. Dit is een belangrijk element voor werkgelegenheid op het platteland, regionale economieën en duurzame ontwikkeling. Het is nu dan ook een belangrijk moment om in passende financiering voor bosbouwmaatregelen te voorzien in de fondsen voor plattelandsontwikkeling van het GLB. Opdat de nationale GLB-programma’s een impact zouden hebben op het klimaat en het milieu, moeten regionale en lokale overheden een bijdrage leveren en moet er samenwerking zijn tussen de verschillende bestuursniveaus. Ook moeten de verschillende overheidsniveaus op de financieringsmogelijkheden voor de bosbouwsector worden gewezen, zodat ze deze ten volle en op passende wijze kunnen benutten.

    7.4.

    Veel Europese lidstaten hebben een gebrekkig boswegennet. Het is daarom noodzakelijk een Europees onderzoek te financieren waarin het boswegennet geëvalueerd wordt.

    7.5.

    Naast reeds bestaande instrumenten die voornamelijk verband houden met het GLB, biedt de bosbouwsector ook aanzienlijke mogelijkheden voor de aanwending van fondsen in het kader van de EU-programma’s voor onderzoek en innovatie. Behalve GLB-middelen moet de bosbouwsector ook specifieke middelen kunnen gebruiken uit Horizon, LIFE+, Erasmus+, de structuurfondsen en het solidariteitsfonds.

    8.   Lokale en regionale economieën, groene economie, werkgelegenheid

    8.1.

    Voor bossen is een belangrijke rol weggelegd bij de ontwikkeling van de bio-economie en de biodiversiteit in Europa en de Europese regio’s, en bij de overgang naar een koolstofarme, groene economie. Lokale en regionale overheden kunnen onder meer bijdragen tot regionale plannen voor duurzame ontwikkeling, strategieën in het kader van de bio-economie, onderwijs, ecologisch duurzame bouw, koolstofvastlegging in duurzame houtproducten, de uitrol van hernieuwbare energie en de bevordering van het ondernemerschap van kleine en middelgrote ondernemingen in de bosbouwsector. In de sector dienen waar dit passend is ook groepen voor regionale samenwerkingsverbanden te worden opgericht die, behalve bosbouwbedrijven, boseigenaars en regionale en lokale overheden, ook gemeenten, regionale overheden, regionale academies, universiteiten en ngo’s omvatten, evenals particuliere bedrijven in sectoren die gebruikmaken van grondstoffen en producten uit de bosbouw.

    8.2.

    Veel Europese plattelandsgebieden kampen met ontvolking en banenverlies. Een transitie naar producten uit de bosbouw, bijvoorbeeld in de bouwsector en de energieproductiesector, zou ook werkgelegenheid en belastinginkomsten opleveren voor dunbevolkte regio’s. Hetzelfde geldt voor de bredere groene economie, waar bossen ook een belangrijke troef zijn voor toerisme, biodiversiteit, recreatie en het welzijn van burgers. De bosbouwsector is met meer dan 3,5 miljoen banen de op twee na grootste werkgever in de EU en heeft een beduidende impact op de sociale en territoriale convergentie van Europa. De bosstrategie moet ook de ontwikkeling van alle ecosysteemproducten en -diensten die bossen te bieden hebben mogelijk maken, teneinde de economie nieuw leven in te blazen en te ondersteunen.

    8.3.

    Een voorspelbare toename in de vraag naar hout en biomassa moet gepaard gaan met een duurzaam bosbeheer. De accreditatie daarvoor kan worden afgeleverd door de bosbeheerinstantie in het geval van overheidsbossen of via particuliere certificeringsmechanismen in het geval van particuliere bossen.

    8.4.

    De verschillende bestuursniveaus moeten onderling samenwerken: goede praktijken en resultaten op regionaal niveau moeten van invloed zijn op de manier waarop de EU en de lidstaten financiering toewijzen voor de bevordering van innovatie en technologie in de bosbouwsector, en dienen om de verschillende manieren waarop bossen worden gebruikt te koppelen. Hierdoor kunnen er ook werkbare en toegankelijkere financiële instrumenten voor regio’s worden gecreëerd om de bosbouwsector te ontwikkelen. Er zijn nieuwe gerichte maatregelen nodig in de bosbouwsector om de doelstelling van een koolstofneutraal Europa tegen 2050 te verwezenlijken. De taken en bevoegdheden van lokale en regionale overheden verschillen van lidstaat tot lidstaat. Toch moet overal worden gestreefd naar een brede en coherente strategische aanpak waarin de gemeenschappelijke doelstellingen en behoeften van de verschillende niveaus op gebieden als infrastructuur, informatiesystemen en het delen van informatie, alsook overheidstaken zoals het verlenen van vergunningen en het uitoefenen van toezicht, worden verenigd. Alle lidstaten en economische sectoren moeten bijdragen aan het behalen van de CO2-emissiereductiedoelstellingen, waarbij overwegingen van billijkheid en solidariteit op een evenwichtige manier in aanmerking moeten worden genomen.

    8.5.

    Beter communiceren over het belang van duurzaam bosbeheer en de mogelijkheid om bewustmakingscampagnes te organiseren, uit te breiden en te coördineren over de multifunctionaliteit van bossen en de vele economische, sociale en milieuvoordelen van duurzaam bosbeheer, is een gedeelde noodzaak voor alle institutionele niveaus van de EU.

    9.   Biodiversiteit, klimaatverandering, gezondheidstoestand van bossen

    9.1.

    Het CvdR wijst erop dat het van cruciaal belang is om een correct beheer van bossen te bevorderen en om het landbouw- en bosbouwbeleid te integreren met beleid ter beheersing van hydrogeologische en klimatologische risico’s.

    9.2.

    Het CvdR neemt nota van de opmerking van de Commissie dat op het gebied van biodiversiteit, ondanks grote inspanningen om de verschillende soorten bossen en habitats te beschermen, onder meer door middel van het Natura 2000-netwerk en de vogel- en habitatrichtlijnen, niet de gewenste vooruitgang is geboekt. De Commissie zou uitvoeriger moeten beoordelen waar er resultaten zijn behaald, welke instrumenten nodig zijn om stappen vooruit te zetten en of de maatregelen evenwichtig zijn wat de aanwezigheid en de zeldzaamheid van boshabitats in de hele EU betreft. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan regio’s met een grote soortenrijkdom, zoals de ultraperifere regio’s. Er moet onderzoek worden gefinancierd om de toestand van bossen en hun ecosysteemdiensten uitvoerig te beoordelen, met name in nieuwe lidstaten. Doel van dit alles is om natuurlijk erfgoed met een hoge milieuwaarde in stand te houden en te consolideren en bestaande ecologische netwerken te versterken.

    9.3.

    Bossen zijn cruciaal voor het aanpakken van de klimaatverandering dankzij de vastlegging, opslag en substitutie van CO2. Klimaatimpact moet bij duurzame bosbouw een transversaal thema worden, waarbij de mogelijkheden van bossen op een alomvattende manier worden onderzocht: hoe fossiele bouwmaterialen en brandstoffen en gerelateerde producten vervangen kunnen worden, hoe bosbeheer van invloed is op koolstofvastlegging (en, bijgevolg, welke stimulansen of compensatie boseigenaren die aan duurzaam bosbeheer doen, moeten ontvangen), welke bedreigingen de klimaatverandering inhoudt voor bossen, hoe het productiepotentieel van lokale boomsoorten kan worden veiliggesteld en in welke mate er bij wijze van compensatie gebruik wordt gemaakt van niet-inheemse boomsoorten enz.

    9.4.

    Het CvdR roept de Europese Commissie op om de regio’s en lokale overheden volwaardig te betrekken bij de tenuitvoerlegging van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (ESR) (2) en de LULUCF-verordening (3), bij het vaststellen van emissiereductiedoelstellingen tot 2030 en bij de ontwikkeling van concrete initiatieven om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    9.5.

    Door de klimaatverandering en het verlies van bosdiversiteit lopen grote gebieden bos risico op schade door storm, ziekte en plagen. In dergelijke situaties moeten bij bestuurlijke beslissingen altijd de risico’s van niet-optreden worden afgewogen. Om op dergelijke vormen van schade voorbereid te zijn en ze te voorkomen, moet de wetgeving up-to-date worden gehouden om de planning op bosbouwgebied te ondersteunen en moeten financiële middelen worden toegewezen voor schadepreventie, het beheer van noodsituaties en getroffen gebieden, bevordering van herstel en herbebossing, en het opvangen van de economische problemen waar door grote rampen getroffen gebieden mee kampen. In dit verband moeten op regionaal niveau de nodige financiële middelen ter beschikking worden gesteld om een gevarenkaart op te stellen waarop de mogelijke risico’s worden aangegeven. Actief bosbeheer kan een nuttig instrument zijn voor preventie en vroegtijdige opsporing bij het verbeteren van de gezondheidstoestand van bossen.

    9.6.

    Het natuurlijk kapitaal en de ecosysteemdiensten die bossen aan de samenleving leveren, moeten beter aan de mensen worden uitgelegd, en waar mogelijk moet de relatie van de lokale gemeenschappen met bossen worden versterkt, of ze daarvan nu eigenaar zijn of niet.

    9.7.

    Bottom-upacties op het gebied van rampenrisicobeheer zijn van cruciaal belang en dienen te worden aangevuld met EU-instrumenten wanneer een ramp de capaciteit van een individuele lidstaat te boven gaat. De lijst van EU-instrumenten die bijzonder nuttig zijn bij stormen en bosbranden omvat het Uniemechanisme voor civiele bescherming, het Solidariteitsfonds van de EU en door de Europese Commissie gefinancierde proefprojecten die gericht zijn op het wegnemen van administratieve en juridische belemmeringen voor rampenrisicobeheer in grensgebieden.

    9.8.

    Er moet dringend — zoals gevraagd door het Europees Parlement en de voornaamste belanghebbenden — een EU-actieplan inzake ontbossing en bosdegradatie worden vastgesteld om nader onderzoek te doen naar de milieu-impact van het gebruik van producten en grondstoffen in de EU die kunnen bijdragen tot ontbossing en bosdegradatie buiten de EU. Het CvdR zou dan ook graag zien dat dit verzoek wordt meegenomen in de beleidsprioriteiten van de nieuwe Europese Commissie.

    10.   Internationale en interregionale samenwerking in de bosbouwsector

    10.1.

    Het is belangrijk dat de EU haar werkzaamheden voortzet om te zorgen voor samenwerking en een basis van overeenstemming — zowel in Europa als in de rest van de wereld — over de bosbouwsector en de handel in bosbouwproducten, en om de beginselen van duurzame bosbouw in haar nabuurschap, haar economische externe betrekkingen en haar ontwikkelingsbeleid te bestendigen. Forest Europe, boscertificering, het strategische bosplan van de VN voor 2030, en de wereldwijde doelstellingen inzake bossen zijn voorbeelden van mogelijke invloedsgebieden.

    10.2.

    Veel belangrijke bosgebieden van de EU bevinden zich aan de buitengrenzen van de Unie, terwijl de verschillende soorten bossen, de economie van de bosbouwsector en de bedreigingen voor bossen die grenzen vaak overschrijden. Het is belangrijk dat regionale en lokale overheden in grensregio’s de programma’s inzake externe betrekkingen van de EU in de bosbouwsector efficiënter kunnen gebruiken.

    10.3.

    Vertegenwoordigers van regionale en lokale overheden dienen nauw te worden betrokken bij de vaststelling, uitvoering en monitoring van de internationale verbintenissen van de EU in de bosbouwsector, en er moeten vaste procedures worden ingevoerd om deze doelstelling in de praktijk te verwezenlijken.

    10.4.

    Het is van cruciaal belang de nationale en regionale samenwerking in de EU te bevorderen om de uitwisseling van vaardigheden te vergemakkelijken en het concurrentievermogen van de regio’s te versterken. Met sterkere netwerken zou het mogelijk worden sneller hulp te bieden bij natuurlijke verstoringen zoals bosbranden, stormen, droogtes of overstromingen.

    11.   Voorlichting en communicatie

    11.1.

    Ter legitimering en verdediging van de cruciale rol van bossen in de klimaat- en economische uitdagingen waar we voor staan, moet de samenleving meer vragende partij worden.

    11.2.

    Dit vereist een ongeziene voorlichtings- en educatiecampagne over de rol van de bosbouw bij het tegengaan van de klimaatverandering en de overgang naar een bio-economie op basis van natuurlijke hulpbronnen. Campagnes moeten nationaal en internationaal, maar ook lokaal en regionaal worden opgezet; die laatste niveaus staan immers dichter bij de burger.

    11.3.

    De voorlichtings- en educatiemaatregelen moeten met name gericht zijn op het overwinnen van twee huidige cognitieve barrières: de negatieve visie op de houtexploitatie, waar een erkenning van de bosbouw als een systeem van duurzaam beheer geworteld in de bosbouwwetenschap voor in de plaats moet komen; en de tweedeling “behoud versus beheer”, die overstegen moet worden dankzij het concept duurzaam bosbeheer, dat de twee met elkaar verenigt.

    11.4.

    Communicatie- en voorlichtingsteams moeten onder meer bestaan uit bosbouwprofessionals met kennis van zowel bosbouw als duurzaam bosbeheer.

    Brussel, 11 april 2019.

    De voorzitter

    van het Europees Comité van de Regio’s

    Karl-Heinz LAMBERTZ


    (1)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Tussentijdse evaluatie van de bosstrategie van de EU (PB C 361 van 5.10.2018, blz. 5).

    (2)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

    (3)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1), https://unfccc.int/topics/land-use/workstreams/land-use–land-use-change-and-forestry-lulucf


    Top