Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019IP0023

    Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (2018/2153(INI))

    PB C 411 van 27.11.2020, p. 48–67 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    27.11.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 411/48


    P8_TA(2019)0023

    Toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden

    Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (2018/2153(INI))

    (2020/C 411/07)

    Het Europees Parlement,

    gezien zijn besluit van 6 februari 2018 over de instelling, bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn van de Bijzondere Commissie toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (1),

    gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

    gezien het zevende algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 (2),

    gezien het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN-ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus),

    gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG (3) van de Raad (“de verordening”),

    gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (4),

    gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (5),

    gezien Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (6),

    gezien Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (7),

    gezien Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie van 10 juni 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat uniforme beginselen voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen betreft (8),

    gezien Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen (9),

    gezien Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor gewasbeschermingsmiddelen (10),

    gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1056 van de Commissie van 29 juni 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof glyfosaat (11) en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1313 van de Commissie van 1 augustus 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat (12),

    gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 van de Commissie van 12 december 2017 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (13),

    gezien zijn resoluties van 13 april 2016 (14) en 24 oktober 2017 (15) over de ontwerpuitvoeringsverordening van de Commissie tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011,

    gezien zijn resolutie van 15 februari 2017 over biologische pesticiden met een laag risico (16),

    gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over de bevordering van innovatie en economische ontwikkeling in het toekomstige Europese landbouwbeheer (17),

    gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over technologische oplossingen voor duurzame landbouw in de EU (18),

    gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen (19),

    gezien de in april 2018 door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement gepubliceerde beoordeling van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de relevante bijlagen bij die beoordeling,

    gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 november 2016 in zaak C-442/14, Bayer CropScience SA-NV en Stichting De Bijenstichting tegen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (20),

    gezien het besluit van de Europese Ombudsman van 18 februari 2016 in zaak 12/2013/MDC betreffende het handelen van de Commissie ten aanzien van de toelating en het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden),

    gezien de op 20 maart 2015 gepubliceerde studie “IARC Monographs Volume 112: evaluation of five organophosphate insecticides and herbicides”,

    gezien de door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gepubliceerde artikelen van respectievelijk 12 november 2015 en 7 september 2017, “Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance glyphosate” (21) en “Peer review of the pesticide risk assessment of the potential endocrine disrupting properties of glyphosate” (22),

    gezien het advies van het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) over de indeling van glyfosaat van 15 maart 2017,

    gezien wetenschappelijk advies 5/2018 van juni 2018 inzake het mechanisme voor wetenschappelijk advies over de EU-toelatingsprocedures voor gewasbeschermingsmiddelen (23),

    gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (COM(2017)0109),

    gezien het door de deskundigengroep over duurzame gewasbescherming opgestelde en op 28 juni 2016 door de Raad bekrachtigde uitvoeringsplan om de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico te vergroten en de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming in de lidstaten te versnellen,

    gezien het verslag van de speciale rapporteur van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties voor het recht op voedsel, dat op 24 januari 2017 werd gepubliceerd en handelde over het wereldwijde gebruik van pesticiden in de landbouw en de gevolgen daarvan voor de mensenrechten,

    gezien artikel 13 VWEU, waarin is bepaald dat de Unie en de lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie, in het bijzonder op het gebied van de interne markt, ten volle rekening moeten houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel,

    gezien Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (24),

    gezien de speciale Eurobarometer-enquête nr. 442 van maart 2016, waaruit blijkt dat 89 % van de EU-burgers van mening is dat de EU meer zou moeten doen om het belang van het dierenwelzijn internationaal onder de aandacht te brengen en dat 90 % van de EU-burgers het belangrijk vindt dat er strenge normen inzake dierenwelzijn worden vastgesteld,

    gezien de talrijke verzoekschriften die bij het Europees Parlement worden ingediend door bezorgde burgers die hun recht uit hoofde van de artikelen 24 en 227 VWEU en artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie uitoefenen, en waarin wordt gepleit voor het uitbannen van dierproeven in Europa en voor het vaststellen van internationale normen inzake dierenwelzijn,

    gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen (COM(2018)0179) (25),

    gezien het feit dat de Commissie momenteel bezig is met een Refit-evaluatie van Verordening (EG) nr. 1107/2009,

    gezien artikel 52 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Bijzondere Commissie toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (A8-0475/2018),

    Algemene overwegingen

    A.

    overwegende dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 (“de verordening”) tot doel heeft “een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen en de werking van de interne markt te verbeteren door de regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, te harmoniseren en tegelijkertijd de landbouwproductie te verbeteren”;

    B.

    overwegende dat de EU-toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen tot de strengste ter wereld behoort; overwegende dat de Bijzondere Commissie toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (PEST) zich, naar aanleiding van de vraagtekens die diverse belanghebbenden bij de beoordeling van glyfosaat hadden geplaatst, tot taak heeft gesteld gebieden vast te stellen waarop de EU-toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen verder kan worden verbeterd en de aanbevelingen te doen die zij nodig acht om een hoog niveau van bescherming te waarborgen van de gezondheid van mens en dier en van het milieu;

    C.

    overwegende dat het voorzorgsbeginsel een overkoepelend beginsel van het Uniebeleid is, zoals bepaald in artikel 191 VWEU; overwegende dat de verordening volgens artikel 1, lid 4, ervan, op het voorzorgsbeginsel stoelt; overwegende dat de risicobeheersingsbeslissing waarin artikel 13, lid 2, van de verordening voorziet, in overeenstemming moet zijn met de voorwaarden van het voorzorgsbeginsel zoals bepaald in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002; overwegende dat in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002 is bepaald dat maatregelen die op basis van het voorzorgsbeginsel zijn vastgesteld, evenredig moeten zijn;

    D.

    overwegende dat diverse belanghebbenden vraagtekens hebben geplaatst bij de beoordeling van glyfosaat, en dat er met name aan wordt getwijfeld of er een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling heeft plaatsgevonden en of de indelingscriteria van Verordening (EG) nr. 1272/2008 correct zijn toegepast, de toepasselijke richtsnoeren op de juiste wijze zijn gebruikt en het voorzorgsbeginsel naar behoren is toegepast;

    E.

    overwegende dat een gewasbeschermingsmiddel, krachtens artikel 4, lid 3, van de verordening, na gebruik volgens goede gewasbeschermingspraktijken in normale realistische gebruiksomstandigheden, onder meer geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect mag hebben op de gezondheid van de mens, met name op die van kwetsbare bevolkingsgroepen, en geen onaanvaardbare effecten mag hebben op het milieu;

    F.

    overwegende dat de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de verordening heeft aangetoond dat de doelstellingen betreffende de bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu niet ten volle worden verwezenlijkt en dat er verbeteringen kunnen worden aangebracht teneinde alle doelstellingen van de verordening te behalen;

    G.

    overwegende dat het van het grootste belang is dat de verordening in alle lidstaten volledig ten uitvoer wordt gelegd;

    H.

    overwegende dat het werk van de bevoegde nationale autoriteiten die betrokken zijn bij de goedkeurings- en toelatingsprocedures vaak vertragingen oploopt; overwegende dat is vastgesteld dat de bevoegde nationale autoriteiten die betrokken zijn bij de goedkeurings- en toelatingsprocedure, in sommige gevallen over te weinig personele en financiële middelen beschikken; overwegende dat niet alleen het probleem van vertragingen bij de beoordelingswerkzaamheden maar ook het gebrek aan middelen mogelijk gevolgen heeft voor de kwaliteit van de beoordelingen, voor zowel werkzame stoffen als gewasbeschermingsmiddelen;

    I.

    overwegende dat de onafhankelijkheid van de risicobeoordeling de basis vormt voor het vertrouwen in de verordening en de levensmiddelenwetgeving van de Unie;

    J.

    overwegende dat het besluitvormingsproces in alle stadia van de procedure te weinig transparant is gebleken, van het gebrek aan openbaarheid van de volledige studies en ruwe gegevens tot het risicobeheer;

    K.

    overwegende dat het recht op toegang tot de documenten van de EU-instellingen, met inbegrip van EU-agentschappen, belangrijk is en dat uitzonderingen hierop dan ook strikt moeten worden uitgelegd; voorts overwegende dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is neergelegd dat transparantie en toegang tot documenten ertoe bijdragen dat de EU-agentschappen meer legitimiteit genieten in de ogen van de burger en dat zij meer verantwoording afleggen aan de burger binnen een democratisch systeem (26);

    L.

    overwegende dat Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen regelmatig moet worden geactualiseerd om aan te sluiten bij de actuele wetenschappelijke en technische kennis; overwegende dat de mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen (27) de meest uitgebreide bron van (test)richtsnoeren vormt, hoewel verschillende van de vermelde documenten mogelijk verouderd zijn en moeten worden geactualiseerd; overwegende dat de methoden die voor de wetenschappelijke beoordeling van werkzame stoffen worden gebruikt, in de vorm van de door de EFSA en de lidstaten gehanteerde richtsnoeren, niet altijd overeenstemmen met de huidige stand van de wetenschappelijke en technische kennis zoals voorgeschreven bij artikel 4 van de verordening; overwegende dat sommige belangrijke tests geen deel uitmaken van de risicobeoordeling of dat recente wetenschappelijke methoden ontbreken (zoals het geval is bij recente ecotoxicologische tests voor bodemorganismen en bij de beoordeling van de concentratie in het milieu en de residuen in stof, wind, lucht en water);

    M.

    overwegende dat de geactualiseerde richtsnoeren inzake bijen waarop de EFSA zich in haar recente beoordeling van drie neonicotinoïden baseert, nog niet formeel zijn goedgekeurd; overwegende dat de richtsnoeren inzake bodemorganismen die de EFSA op dit ogenblik hanteert, van 2002 dateren;

    N.

    overwegende dat in gewone richtsnoeren de wettelijke vereisten in praktische stappen worden omgezet en wordt uitgelegd wat er moet gebeuren, terwijl in testrichtsnoeren wordt gespecificeerd welke testprotocollen er bij het genereren van gegevens moeten worden gevolgd en wordt uitgelegd hoe de tests moeten worden uitgevoerd;

    O.

    overwegende dat het wijdverbreide en onnodige preventieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen reden tot zorg is;

    P.

    overwegende dat uitdroging door middel van gewasbeschermingsmiddelen (d.w.z. de behandeling van de eigenlijke gewasaanplant vóór de oogst, om de rijping te versnellen en de oogst te vergemakkelijken) niet wenselijk is;

    Q.

    overwegende dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen mensen worden gebruikt, ongepast is;

    R.

    overwegende dat de EU, volgens gegevens van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO), in 2016 368 588 ton pesticiden heeft gebruikt, een hoeveelheid die goed is voor 11,8 % van het verbruik wereldwijd;

    S.

    overwegende dat het gebruik van pesticiden in de EU sinds 2009 een opwaartse trend vertoont; overwegende dat de verschillen tussen de lidstaten evenwel groot zijn, variërend van een sterke toename tot een forse afname van het gebruik van pesticiden; overwegende dat de totale, in 16 EU-lidstaten verkochte hoeveelheid werkzame stoffen in pesticiden tussen 2011 en 2016 met 1,6 % is toegenomen;

    T.

    overwegende dat in de periode tot en met 2018 493 werkzame en basisstoffen zijn goedgekeurd;

    U.

    overwegende dat in het verslag van de Commissie over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1185/2009 wordt gewezen op de tekortkomingen van statistieken over pesticiden en het gebrek aan kennis over het gebruik van specifieke werkzame stoffen;

    V.

    overwegende dat uit het verslag inzake pesticideresiduen in voedsel in de Europese Unie in 2016 (28), dat in 2018 door de EFSA werd gepubliceerd, naar voren kwam dat 96,2 % van de monsters binnen de door de EU-wetgeving toegestane limieten viel;

    W.

    overwegende dat het algemene publiek onvoldoende weet heeft van gevaren en risico's, en over onvoldoende kennis beschikt om in te schatten welke gevaren en risico's wel of niet aanvaardbaar zijn en in welke mate de maximumresidugehalten in Europa worden nageleefd;

    X.

    overwegende dat bij het nemen van besluiten over de toelating van nieuw ontwikkelde werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen steevast sprake is van onzekerheid met betrekking tot de stoffen en middelen in kwestie; overwegende dat na het verlenen van de toelating sprake is van een gebrek aan toezicht; overwegende dat er geen gegevens zijn over de precieze mate waarin gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, over de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van mitigatiemaatregelen en over de eventuele schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu;

    Y.

    overwegende dat er onvoldoende gegevens zijn over de effecten van werkzame stoffen, beschermstoffen, synergisten en formuleringshulpstoffen en hun metabolieten in de praktijk, alsook over formuleringen en mengsels van middelen; overwegende dat de volledige impact van pesticiden op de gezondheid van mens en dier en op het milieu daarom nog niet precies bekend is;

    Z.

    overwegende dat het proefproject inzake milieumonitoring van het gebruik van pesticiden met behulp van honingbijen nog niet ten uitvoer is gelegd, ondanks de opneming ervan in de begroting van de Unie voor de boekjaren 2017 en 2018;

    AA.

    overwegende dat de productie en het gebruik van chemische stoffen op manieren die leiden tot de minimalisering van significante negatieve gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu een van de doelstellingen is van het zevende algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020; voorts overwegende dat er nog steeds grote onzekerheid bestaat over de totale gecombineerde effecten van verschillende chemische stoffen op de menselijke gezondheid en het milieu;

    AB.

    overwegende dat in artikel 4, lid 3, van de verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen is bepaald dat gewasbeschermingsmiddelen “geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens [mogen hebben,] rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten”; overwegende dat in Verordening (EG) nr. 396/2005 is bepaald dat “bekende cumulatieve en elkaar versterkende gevolgen” moeten worden meegewogen “indien methoden beschikbaar zijn om deze gevolgen te evalueren”;

    AC.

    overwegende dat dergelijke methoden inmiddels beschikbaar zijn en een proefbeoordeling van de cumulatieve gevolgen van de blootstelling aan pesticiden in levensmiddelen voor de schildklier en het zenuwstelsel van de mens naar verwachting eind 2019 door de EFSA zal worden afgerond;

    AD.

    overwegende dat het op dit ogenblik niet wettelijk verplicht is om werkzame stoffen te testen op hun ontwikkelingsneurotoxiciteit (DNT), die bijvoorbeeld autisme, ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) en dyslexie tot gevolg kan hebben; overwegende dat er ontwikkelingsstudies en neurotoxiciteitsstudies nodig zijn, die aanleiding kunnen geven tot ad-hocvervolgstudies naar specifieke punten van zorg; overwegende dat de EFSA momenteel bezig is met een project om niet-dierlijke alternatieven te ontwikkelen voor het screenen op DNT-effecten;

    AE.

    overwegende dat er bezorgdheid bestaat dat de toepassing van de verordening, voor wat betreft het gebruik van dierproeven om gevaren en risico's in kaart te brengen, niet in overeenstemming is met de drie V's (de beginselen van vervanging, vermindering en verfijning) van Richtlijn 2010/63/EU betreffende dierproeven, aangezien de Verordeningen (EU) nr. 283/2013 en (EU) nr. 284/2013 van de Commissie, evenals daarmee verband houdende richtsnoeren, sedert de vaststelling ervan niet zijn geactualiseerd, hoewel er gevalideerde alternatieve tests en technologieën voorhanden zijn;

    AF.

    overwegende dat voor het testen van de gevolgen voor de menselijke gezondheid dierproeven worden ingezet, die niet noodzakelijkerwijs nauwkeurige voorspellingen opleveren voor reacties bij de mens;

    AG.

    overwegende dat meer vaart moet worden gezet achter de ontwikkeling en validatie van nieuwe, diervrije methoden die informatie opleveren over de onderliggende mechanismen van toxiciteit voor de mens, met inbegrip van scenario's met schadelijke gevolgen voor de mens;

    AH.

    overwegende dat tal van landbouwproducten uit derde landen, als het aankomt op de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, een lager beschermingsniveau hebben voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu; overwegende dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat het Europese beschermingsniveau niet te lijden heeft onder de invoer van landbouwproducten;

    AI.

    overwegende dat in de Unie illegaal ingevoerde gewasbeschermingsmiddelen in omloop en gebruik zijn die een potentiële bedreiging vormen voor de volksgezondheid, en oneerlijke concurrentie inhouden voor gewasbeschermingsmiddelen die zijn onderworpen aan de toelatingsprocedure overeenkomstig de huidige Uniewetgeving;

    Aanvragen tot goedkeuring van werkzame stoffen

    AJ.

    overwegende dat diverse belanghebbenden, als het gaat om transparantie en het vermijden van belangenconflicten, vraagtekens hebben geplaatst bij het recht van de aanvrager om bij de eerste aanvraag tot goedkeuring van een werkzame stof de lidstaat-rapporteur te kiezen;

    AK.

    overwegende dat het diverse belanghebbenden daarnaast zorgen baart, in termen van transparantie en het vermijden van belangenconflicten, dat de door de Commissie met de verlenging van een beoordelingsverslag belaste lidstaat-rapporteur dezelfde kan zijn als de lidstaat-rapporteur die eerder het ontwerp-beoordelingsverslag heeft opgesteld;

    AL.

    overwegende dat sinds de inwerkingtreding van de verordening slechts elf van de 28 lidstaten door aanvragers tot lidstaat-rapporteur voor nieuwe werkzame stoffen zijn verkozen, waaruit blijkt dat er aanzienlijke onderlinge verschillen zijn voor wat betreft expertise en personele middelen;

    AM.

    overwegende dat Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk ongeveer 80 % van de dossiers hebben afgehandeld; overwegende dat de brexit een zware wissel zal trekken op de werkdruk van de overige lidstaten;

    AN.

    overwegende dat in artikel 8, lid 1, van de verordening is bepaald dat de aanvrager een beknopt dossier moet overleggen, met onder meer de samenvattingen en resultaten van tests en studies voor elk punt van de vereiste gegevens, met inbegrip van een beoordeling van alle verstrekte informatie;

    AO.

    overwegende dat diverse belanghebbenden bedenkingen naar voren hebben gebracht over de bij wet vastgestelde beoordelingsaanpak en in het bijzonder over wie er verantwoordelijk is voor het verstrekken van wetenschappelijke studies en bewijs in het kader van de beoordeling van werkzame stoffen, wie collegiaal getoetste wetenschappelijke literatuur dient te verstrekken en wie de studies dient te beoordelen;

    AP.

    overwegende dat in artikel 8, lid 5, van de verordening is voorgeschreven dat het aanvraagdossier vergezeld moet gaan van collegiaal getoetste wetenschappelijke open literatuur over de werkzame stof en de relevante metabolieten;

    AQ.

    overwegende dat voor nieuwe werkzame stoffen doorgaans alleen gegevens uit door de aanvrager verrichte wettelijk voorgeschreven studies voorhanden zijn;

    AR.

    overwegende dat de risicobeoordeling op al het beschikbare wetenschappelijke bewijs moet zijn gebaseerd; overwegende dat collegiaal getoetste wetenschappelijke open literatuur belangrijke informatie verschaft in aanvulling op de door aanvragers verstrekte studies op basis van goede laboratoriumpraktijken (GLP), en bevindingen kan omvatten waarmee beoordelaars attent worden gemaakt op schadelijke gevolgen die niet naar voren komen tijdens standaardtests;

    AS.

    overwegende dat de GLP-beginselen door de OESO zijn ontwikkeld om ervoor te zorgen dat studies volgens de voorschriften en aan de hand van een bepaalde testmethode worden uitgevoerd, zodat frauduleuze praktijken worden voorkomen; overwegende dat de EU deze beginselen heeft overgenomen in Richtlijn 2004/10/EG, waarin is bepaald dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat laboratoria die onderzoek doen naar de veiligheid van chemische stoffen zowel voldoen aan de GLP-beginselen van de OESO als aan Richtlijn 2004/9/EG, die de lidstaten ertoe verplicht op hun grondgebied de instanties voor de uitvoering van de controle op de naleving van de GLP aan te wijzen;

    AT.

    overwegende dat alle lidstaten, zoals in 2015 door de Commissie werd gerapporteerd, de GLP-richtlijnen hebben omgezet en functionele nationale programma's voor toezicht op GLP-naleving hebben opgezet;

    AU.

    overwegende dat de testrichtsnoeren van de OESO de reproduceerbaarheid, samenhang en uniformiteit van onderzoek waarborgen, toezichthoudende instanties in staat stellen de kwaliteit en relevantie van studies te beoordelen, de methodologische validiteit van studies te garanderen en de wederzijdse aanvaarding van gegevens door de lidstaten te vergemakkelijken;

    Ontwerpbeoordeling door de lidstaat-rapporteur

    AV.

    overwegende dat in artikel 11, lid 2, van de verordening is bepaald dat de lidstaat-rapporteur op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling uitvoert;

    AW.

    overwegende dat is vastgesteld dat de diverse lidstaten die als lidstaat-rapporteur optreden uiteenlopende praktijken hanteren ten aanzien van verwijzingen naar de samenvattingen van collegiaal getoetste literatuur van de aanvrager; overwegende dat het een grondregel is dat verklaringen die van anderen afkomstig zijn in wetenschappelijke werken duidelijk worden aangeduid, door middel van aanhalingstekens;

    AX.

    overwegende dat het Parlement op de hoogte is van het debat over het literatuuronderzoek in het risicobeoordelingsverslag over glyfosaat van het Duitse Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR); overwegende dat diverse belanghebbenden hun zorgen hebben uitgesproken over het feit dat belangrijke elementen van de risicobeoordeling over glyfosaat zijn overgenomen uit de aanvraag, zonder dat duidelijk is aangegeven dat het om verwijzingen gaat;

    EFSA-advies over ontwerp-beoordelingsverslagen en classificatie van de werkzame stoffen door het ECHA

    AY.

    overwegende dat de geloofwaardigheid van het systeem van de Unie voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen sterk afhangt van het publieke vertrouwen in de EFSA, de autoriteit die de wetenschappelijke adviezen verstrekt welke de basis vormen voor besluiten inzake voedselveiligheid in Europa; overwegende dat het tanende vertrouwen van de bevolking in de EFSA zorgwekkend is;

    AZ.

    overwegende dat circa twee derde van de nationale deskundigen die voor de EFSA werken, uit slechts zes lidstaten afkomstig is;

    BA.

    overwegende dat volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de verordening bij de beoordeling van de werkzame stof eerst moet worden vastgesteld of aan de goedkeuringscriteria van bijlage II, punten 3.6.2 tot en met 3.6.4 en punt 3.7 (de zogenaamde “uitsluitingscriteria”) is voldaan; overwegende dat een van deze uitsluitingscriteria betrekking heeft op de classificatie van een stof als kankerverwekkend (categorie 1A of 1B) overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008;

    BB.

    overwegende dat het Internationaal Agentschap voor Onderzoek naar Kanker (IAK) glyfosaat heeft geclassificeerd als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens (groep 2A) aan de hand van zijn nomenclatuur (equivalent aan categorie 1B in Verordening (EG) nr. 1272/2008); overwegende dat de Europese agentschappen die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van wetenschappelijke beoordelingen voor EU-beslissingen inzake risicobeheer, de EFSA en het ECHA, nadat zij alle beschikbare informatie hadden beoordeeld, met inbegrip van de beoordeling van het IAK, tot de slotsom kwamen dat deze classificatie niet gerechtvaardigd was uit hoofde van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008;

    BC.

    overwegende dat het IAK zich bij zijn conclusie, overeenkomstig zijn werkingsprincipes, liet leiden door gepubliceerde literatuur en dat de EFSA en het ECHA zich voor de kern van hun evaluatie tevens beriepen op niet-gepubliceerde, door de aanvrager voorgelegde studies overeenkomstig artikel 8 van de verordening;

    BD.

    overwegende dat diverse andere bevoegde autoriteiten in landen als de VS, Canada, Nieuw Zeeland, Australië en Japan nadien nieuwe beoordelingen van glyfosaat hebben afgerond en tot de conclusie zijn gekomen dat de stof niet kankerverwekkend is; overwegende dat glyfosaat nog wordt beoordeeld door het Amerikaanse Bureau voor milieubescherming, dat in zijn ontwerpbeoordeling van de milieurisico's duidelijk heeft vermeld dat er mogelijke gevolgen kunnen zijn voor vogels, zoogdieren en terrestrische en aquatische planten;

    BE.

    overwegende dat de EU-classificatie, zoals blijkt uit een in 2017 door de EFSA uitgevoerd vergelijkend onderzoek naar 54 pesticiden die volgens het systeem van de EU en het systeem van het IAK waren beoordeeld, in 14 gevallen conservatiever (en daarmee strenger) was dan die van het IAK, in elf gevallen (glyfosaat en tien andere werkzame stoffen) minder streng, en in 29 gevallen vergelijkbaar;

    BF.

    overwegende dat diverse belanghebbenden de adviezen van de EFSA en het ECHA om glyfosaat niet als kankerverwekkend in te delen, in twijfel hebben getrokken;

    BG.

    overwegende dat het helaas niet mogelijk is gebleken deze zorgen weg te nemen binnen de Bijzondere Commissie;

    BH.

    overwegende dat de Commissie in oktober 2017 het Europese burgerinitiatief “Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige gewasbeschermingsmiddelen” ontvankelijk heeft verklaard; overwegende dat meer dan een miljoen burgers de Commissie hebben opgeroepen een verbod op het gebruik van glyfosaat voor te stellen aan de lidstaten, de goedkeuringsprocedure voor pesticiden te hervormen en verplichte streefdoelen op EU-niveau vast te stellen om het gebruik van pesticiden te beperken;

    BI.

    overwegende dat in de “Monsanto Papers”, het recente arrest van het hooggerechtshof van de staat Californië in zaak Dewayne Johnson vs. Monsanto (zaak CGC-16-550128) en het daaropvolgende beroep de onafhankelijkheid van de evaluatieprocedure van glyfosaat in twijfel wordt getrokken en de vraag wordt gesteld in hoeverre belangenconflicten een rol kunnen hebben gespeeld;

    Goedkeuring van werkzame stoffen door de Commissie

    BJ.

    overwegende dat in de verordening een termijn van zes maanden is vastgesteld waarbinnen de Commissie, op basis van de conclusies van de EFSA, met een ontwerpverordening moet komen;

    BK.

    overwegende dat het besluit tot verlenging van de goedkeuring van glyfosaat geen juridisch bindende risicobeperkende maatregelen op Unieniveau omvatte; overwegende dat de Commissie heeft besloten in de goedkeuringsvoorwaarden een specifieke aanbeveling aan te nemen, krachtens welke de lidstaten bij het verlenen van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die glyfosaat bevatten, bijzondere aandacht moeten schenken aan het risico voor gewervelde landdieren; overwegende dat bij nagenoeg alle vormen van gebruik van glyfosaat een hoog langetermijnrisico is vastgesteld voor gewervelde landdieren die geen doelsoort zijn, met inbegrip van zoogdieren en vogels;

    BL.

    overwegende dat het ECHA heeft geconcludeerd dat glyfosaat ernstig oogletsel veroorzaakt en giftig is voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen;

    BM.

    overwegende dat het niet duidelijk is onder welke omstandigheden de Commissie en de lidstaten een risico onaanvaardbaar achten voor het milieu;

    BN.

    overwegende dat de Commissie, gesteund door de lidstaten, werkzame stoffen goedkeurt waarvan de EFSA heeft vastgesteld dat deze een groot risico voor het milieu en de biodiversiteit inhouden, wat reden tot zorg is, aangezien een gewasbeschermingsmiddel volgens artikel 4, lid 3, onder e), van de verordening, geen onaanvaardbare effecten op het milieu mag hebben;

    BO.

    overwegende dat de Europese Ombudsman in haar besluit in zaak 12/2013/MDC van 18 februari 2016 heeft verklaard dat indiening van bevestigende informatie geen gegevensvereisten mag betreffen zoals die golden op het moment van indiening van het dossier in verband met de beoordeling van de gezondheidsrisico's en waarvoor adequate richtsnoeren beschikbaar waren;

    BP.

    overwegende dat bevestigende informatie in het algemeen niet onderworpen is aan dezelfde mate van wetenschappelijke toetsing of hetzelfde beoordelingsniveau als de gegevens die bij de oorspronkelijke aanvraag werden verstrekt, aangezien collegiale toetsing hierbij door de EFSA niet stelselmatig wordt toegepast; overwegende dat de Europese Ombudsman de Commissie in haar besluit van 2016 heeft gevraagd om te overwegen of alle bevestigende informatie voortaan stelselmatig moet worden onderworpen aan collegiale toetsing door de EFSA en of de richtsnoeren dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd;

    BQ.

    overwegende dat uit het vervolgverslag van de Commissie van februari 2018 over de tien werkzame stoffen die in het kader van het onderzoek van de Ombudsman zijn onderzocht, kan worden opgemaakt dat de procedure betreffende bevestigende informatie ertoe heeft geleid dat twee werkzame stoffen, haloxyfop-P en malathion, voor langere tijd op de markt zijn gebleven, terwijl het gebruik ervan anders zou zijn ingeperkt;

    BR.

    overwegende dat het gebrek aan beschikbare gegevens over biologische bestrijdingsmiddelen met een laag risico hoofdzakelijk te wijten is aan het feit dat de gegevensvereisten zijn ontworpen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen en derhalve niet geschikt zijn voor biologische middelen met een laag risico;

    BS.

    overwegende dat de Commissie, niettegenstaande de risico's die de EFSA in haar conclusies over werkzame stoffen heeft gesignaleerd, de risicobeperkende maatregelen vaak overlaat aan de lidstaten, hoewel de Commissie uit hoofde van de verordening bevoegd is deze op EU-niveau op te leggen; overwegende dat de Europese Ombudsman in haar besluit in zaak 12/2013/MDC deze gang van zaken heeft afgekeurd;

    BT.

    overwegende dat het wenselijk is dat de lidstaten, als het zorgen betreft die betrekking hebben op hun specifieke situatie, zelf beslissen over risicobeheersingsmaatregelen;

    BU.

    overwegende dat er onvoldoende gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico beschikbaar zijn; overwegende dat op een totaal van nagenoeg vijfhonderd op de EU-markt verkrijgbare werkzame stoffen slechts tien stoffen zijn goedgekeurd als gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico; overwegende dat de beperkte beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van geïntegreerde gewasbescherming bemoeilijkt; overwegende dat deze beperkte beschikbaarheid te wijten is aan de langdurige beoordelings-, toelatings- en registratieprocedure;

    BV.

    overwegende dat er tegenwoordig geavanceerde technieken zoals precisielandbouw en robotica kunnen worden gebruikt om de akkers nauwkeurig te controleren en onkruid of schadelijke insecten in een vroeg stadium te verwijderen; overwegende dat deze geavanceerde technieken in de Europese Unie nog in de kinderschoenen staan en door de Unie en de lidstaten moeten worden ondersteund;

    Toelating van gewasbeschermingsmiddelen door de lidstaten

    BW.

    overwegende dat gewasbeschermingsmiddelen, voorafgaand aan de toelating ervan, grondig moeten worden beoordeeld op grond van de huidige wetenschappelijke en technische kennis; overwegende dat gebrek aan personele en/of financiële middelen ertoe kan leiden dat al te zeer wordt vertrouwd op de beoordeling in het kader van de goedkeuring van de werkzame stoffen in verband met de besluitvorming over gewasbeschermingsmiddelen;

    BX.

    overwegende dat bij de procedure voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, en in het bijzonder de gegevensvereisten voor de risicobeoordeling, rekening moet worden gehouden met het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen in de praktijk;

    BY.

    overwegende dat bij het verlenen van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen bijzondere aandacht moet uitgaan naar het risico voor “kwetsbare groepen”; overwegende dat kwetsbare groepen in de verordening zijn gedefinieerd als mensen die specifieke aandacht behoeven als het gaat om de beoordeling van acute en chronische gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid; overwegende dat hiertoe zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven, ongeboren kinderen, zuigelingen en kinderen en ouderen behoren, alsmede werknemers en bewoners die gedurende langere tijd blootstaan aan hoge doses pesticiden;

    BZ.

    overwegende dat in artikel 25 van de verordening is bepaald dat beschermstoffen en synergisten, om in de positieve lijst te worden opgenomen, aan dezelfde goedkeuringsprocedure moeten worden onderworpen als werkzame stoffen; overwegende dat de Commissie nog geen beschermstoffen of synergisten heeft goedgekeurd;

    CA.

    overwegende dat in artikel 27 van de verordening is bepaald dat de Commissie in bijlage III een negatieve lijst met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen moet opnemen; overwegende dat de Commissie de negatieve lijst met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen nog niet heeft vastgesteld, maar heeft aangegeven voornemens te zijn dit uiterlijk eind 2018 te doen; overwegende dat die vertraging onaanvaardbaar is gezien de gevolgen van de betreffende stoffen; overwegende dat bepaalde lidstaten zelf negatieve lijsten met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen hebben opgesteld, bij ontstentenis van een dergelijke lijst op EU-niveau;

    CB.

    overwegende dat de afwezigheid van dergelijke EU-lijsten een grondige beoordeling van de risico's van gewasbeschermingsmiddelen bemoeilijkt;

    CC.

    overwegende dat er bedenkingen zijn gerezen over het systeem van zones en in het bijzonder over de vertragingen die zich tijdens de procedure voordoen en de frequentie waarmee aanvragen, in verband met wederzijdse erkenning, geheel of gedeeltelijk opnieuw worden beoordeeld vanwege de uiteenlopende nationale eisen die aan de beoordelingsmodellen van lidstaten in dezelfde zone worden gesteld; overwegende dat de procedure inzake wederzijdse erkenning door de lidstaten tot doel had de procedures te vereenvoudigen en het onderlinge vertrouwen te vergroten; overwegende dat de toepassing van de procedure voor wederzijdse erkenning van belang is voor de werking van de interne markt en als een belangrijk instrument wordt beschouwd om het verdelen van taken te bevorderen, de inachtneming van termijnen te waarborgen en gebruikers tegelijkertijd te verzekeren van optimale bescherming;

    CD.

    overwegende dat de Commissie op dit ogenblik aan een IT-systeem werkt, te weten het beheersysteem voor toelatingsaanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen (Plant Protection Products Application Management System — PPPAMS), dat openbaar toegankelijk zal zijn en de werking van het systeem van wederzijdse erkenning ten goede zal komen;

    CE.

    overwegende dat het tot dusverre ontbreekt aan een overzicht van alle in de EU toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, aangezien de lidstaten niet verplicht zijn om de Commissie stelselmatig op de hoogte te stellen van hun toelatingsbesluiten;

    CF.

    overwegende dat in Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie is bepaald dat er studies met betrekking tot toxiciteit bij langdurige blootstelling moeten worden uitgevoerd; overwegende dat Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie momenteel toxicologische studies vereist met betrekking tot de blootstelling van gebruikers, omstanders, omwonenden en werknemers, evenals verschillende langetermijn- en chronischetoxicologiestudies voor dieren en studies over het lot en het gedrag in bodem, water en lucht, met inbegrip van de route en de afbraak in de lucht en de verplaatsing via de lucht, maar geen studies met betrekking tot de toxiciteit van gewasbeschermingsmiddelen bij langdurige blootstelling;

    CG.

    overwegende dat de lidstaten bezig zijn met het opzetten van een vergelijkende beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen die stoffen bevatten die voor vervanging in aanmerking komen; overweging dat dergelijke middelen uiteindelijk moeten worden vervangen door veiliger gewasbeschermingsmiddelen en niet-chemische methoden zoals gespecificeerd in Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (29);

    CH.

    overwegende dat in recente verslagen wordt gewezen op een aanzienlijke afname van de biodiversiteit met betrekking tot vogels en insecten, met name bijen en andere bestuivers; overwegende dat over de afgelopen 27 jaar een afname van meer dan 75 % van de totale hoeveelheid biomassa aan vliegende insecten is waargenomen (30); overwegende dat de intensivering van de landbouw (zoals het hele jaar door bewerken van de grond, het gebruik van pesticiden, de toename van het gebruik van kunstmest en de frequentie van agronomische maatregelen), die niet was meegenomen in deze analyse, hiervoor een geloofwaardige verklaring zou kunnen vormen; overwegende dat de intensivering van de landbouw in verband is gebracht met een algehele afname van de biodiversiteit met betrekking tot planten, insecten, vogels en andere soorten; overwegende dat biodiversiteit en robuuste ecosystemen, met name bijen en andere bestuivende insecten, van fundamenteel belang zijn voor het waarborgen van een gezonde, duurzame landbouwsector;

    CI.

    overwegende dat het verbod op alle buitentoepassingen van drie neonicotinoïden (imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam) wordt toegejuicht; overwegende dat het verbod op deze neonicotinoïden niet mag worden afgezwakt door onterechte afwijkingen van artikel 53;

    CJ.

    overwegende dat het gebruik van andere systemische gewasbeschermingsmiddelen, ook voor de behandeling van zaad, zoveel mogelijk moet worden beperkt als deze een gevaar inhouden voor de volksgezondheid en het milieu;

    CK.

    overwegende dat binnen de EU in toenemende mate noodtoelatingen worden gebruikt en verleend overeenkomstig artikel 53, lid 2, van de verordening; overwegende dat sommige lidstaten aanmerkelijk meer gebruikmaken van artikel 53 dan andere; overwegende dat de EFSA in een recente beoordeling van de noodtoelatingen van drie neonicotinoïden tot de slotsom kwam dat deze toelatingen in een aantal gevallen aan de bepalingen van de wetgeving voldeden maar in andere gevallen niet;

    CL.

    overwegende dat de systematische vertragingen die zich tijdens de toelatingsprocedure voordoen, ook een toename van het aantal noodtoelatingen tot gevolg kunnen hebben; overwegende dat het noch haalbaar noch wenselijk is om, in bijzondere gevallen die geen echte noodgevallen zijn, een beroep te doen op artikel 53 voor kleine toepassingen; overwegende dat de EFSA een onderzoek moet instellen naar de gevolgen van vervanging en de beschikbaarheid van niet-chemische methoden;

    CM.

    overwegende dat de aandacht in het bijzonder moet uitgaan naar gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen, aangezien er voor bedrijven momenteel weinig economische stimulans is om dergelijke middelen te ontwikkelen;

    CN.

    overwegende dat de Commissie sedert de inwerkingtreding van de verordening slechts eenmaal gebruikgemaakt heeft van de mogelijkheid om, overeenkomstig artikel 53, lid 2, advies in te winnen bij de EFSA;

    Algemene opmerkingen

    1.

    is van oordeel dat, hoewel het systeem van de EU een van de strengste ter wereld is, zowel de verordening als zodanig als de uitvoering ervan verbetering behoeft om het beoogde doel te kunnen bereiken;

    2.

    stelt vast dat de Commissie momenteel bezig is met een Refit-evaluatie van de verordening;

    3.

    onderstreept hoe belangrijk het is om de onafhankelijkheid, objectiviteit en transparantie van op wetenschappelijke deskundigheid gebaseerde beoordelingen van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen;

    4.

    vraagt de Commissie en de lidstaten om voldoende middelen en passende expertise beschikbaar te stellen voor het beoordelen van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen, en om de onafhankelijkheid, objectiviteit en transparantie van beoordelingen te waarborgen in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis;

    5.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de op gevaren gebaseerde uitsluitingscriteria voor werkzame stoffen die mutageen, kankerverwekkend of giftig voor de voortplanting zijn, of werkzame stoffen die hormoonverstorende eigenschappen hebben, volledig en uniform worden toegepast;

    6.

    wenst dat de Commissie en de lidstaten, wanneer bij een beoordeling van beschikbare informatie de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is geconstateerd, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, in hun rol als risicomanagers het voorzorgsbeginsel naar behoren toepassen door de voorlopige risicobeheersmaatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid;

    7.

    dringt er bij de Commissie op aan stelselmatig te berichten over de wijze waarop rekening is gehouden met dit beginsel en waarop het besluit inzake risicobeheersing is genomen;

    8.

    is ingenomen met de aanbeveling in het kader van het mechanisme voor wetenschappelijk advies dat de Commissie een bredere maatschappelijke discussie moet stimuleren om in de gehele EU tot een gedeelde visie op duurzame levensmiddelenproductie te komen waarin ook de rol van gewasbeschermingsmiddelen wordt meegenomen; is van mening dat hierbij rekening moet worden gehouden met factoren als onder meer de kwaliteit, veiligheid, beschikbaarheid en betaalbaarheid van levensmiddelen voor de consument, een eerlijk inkomen uit en de duurzaamheid op lange termijn van de landbouwproductie, de klimaatverandering, alsook de risico's en voordelen op korte en lange termijn voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu in verband met verschillende scenario's voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder geïntegreerde gewasbescherming en een scenario op basis van nulgebruik;

    9.

    is van mening dat binnen het EU-systeem meer aandacht moet uitgaan naar het wijdverbreide en oneigenlijke preventieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de gevolgen ervan voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu, alsook naar de eventuele ontwikkeling van resistentie door het doelorganisme;

    10.

    benadrukt dat Richtlijn 2009/128/EG, en in het bijzonder de bepalingen inzake geïntegreerde gewasbescherming en passende opleiding van landbouwers op dit gebied, volledig ten uitvoer moeten worden gelegd vanwege het verband met het toelatingssysteem; wijst erop dat voor meer informatie kan worden verwezen naar de lopende werkzaamheden van het Parlement op dit gebied;

    11.

    roept de Commissie en de lidstaten op de samenhang te waarborgen tussen, enerzijds, de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in het kader van deze verordening en, anderzijds, het doel van Richtlijn 2009/128/EG;

    12.

    dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan niet langer werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen toe te laten die voor uitdroging worden gebruikt;

    13.

    wenst dat de Commissie en de lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen worden gebruikt, in de zin van artikel 12 van Richtlijn 2009/128/EG, niet langer toestaan;

    14.

    dringt er bij de Commissie op aan in de verordening specifieke maatregelen op te nemen voor de doeltreffende bescherming van kwetsbare groepen, teneinde onverwijld en zonder uitzondering een einde te maken aan het gebruik van pesticiden over lange afstanden, in de buurt van scholen, kinderdagverblijven, speeltuinen, ziekenhuizen, kraamklinieken en zorgtehuizen;

    15.

    roept de Commissie op het nodige te doen om ervoor te zorgen dat de per werkzame stof en lidstaat georganiseerde verkoopstatistieken met betrekking tot pesticiden openbaar beschikbaar zijn en dat de statistieken met betrekking tot het gebruik van pesticiden verder worden verbeterd, zodat ze een gedegen basis vormen voor milieueffectbeoordelingen en de vergelijkende beoordeling op grond van de verordening;

    16.

    pleit voor het opzetten van een doeltreffend systeem voor systematisch toezicht na het in de handel brengen, zodat de daadwerkelijke effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de gezondheid van mens en dier, alsmede op het milieu als geheel, op de voet kunnen worden gevolgd, ook op de lange termijn; benadrukt dat middels het toezicht na het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen moet worden gegarandeerd dat op effectieve wijze informatie wordt verzameld en tussen alle belanghebbenden wordt gecommuniceerd, en dat deze informatie transparant en publiekelijk toegankelijk moet zijn; wenst dat de EFSA en het ECHA geharmoniseerde richtlijnen ontwikkelen op dit gebied, dit met het oog op effectief toezicht na het in de handel brengen;

    17.

    verzoekt de Commissie een gestandaardiseerd EU-breed IT-platform of een gestandaardiseerde EU-brede databank op te zetten om de uitwisseling van toezichtsgegevens na het in de handel brengen te ondersteunen en dringt erop aan dat gedurende de toelatingsprocedure gebruik wordt gemaakt van gegevens inzake het toezicht na het op de markt brengen en andere vormen van toezicht;

    18.

    roept de Commissie op meer vaart te zetten achter de tenuitvoerlegging van het proefproject inzake ecologische monitoring van het gebruik van pesticiden door middel van honingbijen, dat het onder meer mogelijk zal maken de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving te evalueren in termen van de toepassing en toelating van pesticiden;

    19.

    vraagt de Commissie om een epidemiologisch onderzoek uit te voeren naar de daadwerkelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor de volksgezondheid;

    20.

    dringt bij de Commissie aan op de verdere ontwikkeling en toepassing van benaderingen om de gecombineerde effecten van chemische stoffen aan te pakken door in alle EU-wetgeving een geïntegreerde en gecoördineerde beoordeling te bevorderen;

    21.

    is ingenomen met het lopende project van de EFSA om DNT-effecten in kaart te brengen, maar is van mening dat dit niet volstaat zolang er geen wettelijke verplichting is om werkzame stoffen en andere bestanddelen van pesticiden op DNT-effecten te beoordelen in het kader van de toelatingsprocedure; wenst dat de Commissie daarom in kaart brengt op welke manieren ervoor kan worden gezorgd dat werkzame stoffen en andere bestanddelen van gewasbeschermingsmiddelen op DNT-effecten worden beoordeeld, daarbij betrouwbare, diervrije en op de mens gerichte mechanistische methoden voor de beoordeling van DNT-gevaren volledig in aanmerking nemend;

    22.

    is van mening dat de verdere ontwikkeling van onderzoek en innovatie in de Unie van essentieel belang is en pleit er daarom voor dat Horizon Europa, andere financiële instrumenten van de Unie en de lidstaten voldoende middelen beschikbaar stellen ter bevordering van:

    a)

    onafhankelijk onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van mens en dier, voor het milieu en voor de landbouwproductie;

    b)

    onderzoek naar alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen, zoals niet-chemische methoden en pesticiden met een laag risico, met als doel om landbouwers nieuwe oplossingen te bieden voor duurzame landbouw, en onderzoek naar agro-ecologische en precisielandbouwtechnieken, teneinde externe factoren te minimaliseren en gewasbescherming op een gerichte en duurzame wijze te optimaliseren;

    23.

    verzoekt de Commissie het belang in acht te nemen van een regelgevingskader dat onderzoek en innovatie bevordert om betere en veiligere gewasbeschermingsmiddelen en alternatieven te ontwikkelen;

    24.

    herinnert eraan dat de toegang tot veilige en efficiënte gewasbescherming essentieel is om landbouwers in staat te stellen in de natuur voorkomende voedselverontreinigende stoffen, zoals kankerverwekkende mycotoxinen, die de veiligheid van onze levensmiddelen in gevaar brengen, te bestrijden;

    25.

    herinnert eraan dat de gewassen en de bodem- en klimaatgesteldheid in de lidstaten, en met name in de ultraperifere gebieden van de Europese Unie, zeer divers zijn en specifieke kenmerken hebben; wenst dat bij de toelatingsprocedures rekening wordt gehouden met deze diversiteit;

    26.

    roept de EFSA en de Commissie op hun risicocommunicatie te verbeteren, teneinde het publiek naar behoren en op passende, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke wijze te informeren; is van mening dat het belangrijk is om de publieke kennis over (aanvaardbare en niet-aanvaardbare) gevaren en risico's en het publieke bewustzijn omtrent het niveau van naleving van de MRL-waarden in Europa te vergroten, en om gebruikers te informeren over eventuele risicobeperkende maatregelen;

    27.

    roept op tot de volledige tenuitvoerlegging van het beginsel van de 3 V's;

    28.

    wenst dat er, voor zover beschikbaar, diervrije methoden en technologieën worden gebruikt voor het testen van werkzame stoffen, beschermstoffen, synergisten, andere formuleringshulpstoffen en productformules, en dringt erop aan dat de cumulatieve en mengseleffecten van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld;

    29.

    vraagt om de Verordeningen (EU) nr. 283/2013 en (EU) nr. 284/2013 van de Commissie te actualiseren telkens wanneer er nieuwe gevalideerde alternatieve testen en technologieën voorhanden zijn;

    30.

    dringt erop aan dat de Commissie wetenschappelijke en technische ontwikkelingen erin opneemt, ten gunste van nieuwe benaderingen op het gebied van wetenschap voor regelgevingsdoeleinden, die het voorspellende vermogen van de wettelijk voorgeschreven testen verbeteren en het gebruik van dierproeven overbodig maken;

    31.

    verzoekt de Commissie na te gaan op welke manieren ervoor kan worden gezorgd dat relevante gegevens van testen op mensen, bijvoorbeeld gegevens die worden verzameld tijdens klinische proeven voor het testen van geneesmiddelen, verplicht moeten worden toegevoegd aan de in de oproep tot inschrijving van het ECHA of de EFSA beoogde, vrij toegankelijke databanken, zodat deze gegevens van testen op mensen kunnen worden gebruikt voor de validatie van de diervrije methodologieën in ontwikkeling;

    32.

    vraagt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor doeltreffende controles van landbouwproducten die uit derde landen worden ingevoerd, opdat de Europese voedselproductie niet alleen verzekerd is van een hoog beschermingsniveau maar ook van een eerlijk speelveld;

    33.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten zich er meer voor in te zetten om de handel in illegale gewasbeschermingsmiddelen een halt toe te roepen, aangezien deze producten de doelstellingen van de EU-wetgeving op dit gebied ondermijnen;

    Aanvragen tot goedkeuring van werkzame stoffen

    34.

    roept de Commissie op een voorstel tot wijziging van de verordening in te dienen op grond waarvan zij de bevoegdheid krijgt een werkprogramma vast te stellen voor het aanwijzen van de lidstaat-rapporteur in het kader van aanvragen, op basis van de volgende criteria voor een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling: expertise, middelen, de afwezigheid van belangenconflicten, de relevantie van het middel, de technische capaciteiten en het vermogen om tot wetenschappelijk onderbouwde en betrouwbare resultaten te komen, samen met een uitgebreid collegiaal toetsingsproces en raadpleging van de belanghebbenden, overeenkomstig het systeem voor de verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen;

    35.

    vraagt de Commissie de beoordeling van verlengingsaanvragen toe te vertrouwen aan een andere lidstaat dan de lidstaat die belast was met de eerdere beoordeling(en), onder voorwaarde dat het noodzakelijke niveau van expertise en middelen kan worden gewaarborgd;

    36.

    verzoekt de Commissie erop toe te zien dat alleen lidstaten die een hoge kwaliteit van beoordeling kunnen garanderen en effectieve procedures voor de beoordeling van belangenconflicten voorhanden hebben, lidstaat-rapporteur worden;

    37.

    wenst dat de Commissie, met steun van de EFSA, de nationale referentielaboratoria beoordeelt die aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat-rapporteur zijn verbonden, teneinde ervoor te zorgen dat de ontwerp-beoordelingsverslagen van de lidstaten-rapporteurs van een vergelijkbaar niveau van expertise zijn;

    38.

    roept de lidstaten voorts op hun audits van laboratoria met GLP-erkenning op verantwoordelijke wijze uit te voeren en verzoekt de Commissie onder haar auspiciën een EU-verificatiesysteem op te zetten voor de audits die de lidstaten uitvoeren;

    39.

    neemt kennis van het voorstel van de Commissie over de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en is ingenomen met de kans om de huidige situatie in dit opzicht te verbeteren;

    40.

    acht het van belang dat aanvragers verplicht alle te verrichten, wettelijk voorgeschreven studies laten optekenen in een openbaar register en dat er een inspraakperiode plaatsvindt waarin belanghebbenden bestaande gegevens kunnen aandragen om ervoor te zorgen dat alle relevante informatie in acht wordt genomen; benadrukt dat in de bepalingen inzake het openbaar register tevens is vastgelegd dat het erkende laboratorium de begin- en einddatum van de studie moet registreren, dat de controlegegevens moeten worden gepubliceerd en dat deze gegevens, met inbegrip van de gebruikte testmethoden en met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens, moeten worden opgenomen in een register van historische controles; is van oordeel dat bij een aanvraag alleen geregistreerde wettelijk voorgeschreven studies mogen worden ingediend;

    41.

    onderstreept dat aanvragers alle studies, met inbegrip van de ruwe gegevens, verplicht moeten overleggen aan de lidstaat-rapporteur, en wel in een machinaal leesbaar formaat;

    42.

    pleit ervoor dat bovenstaande studies, met inbegrip van alle ondersteunende gegevens en informatie met betrekking tot toelatingsaanvragen, in hun geheel en in een machinaal leesbaar formaat openbaar worden gemaakt, zodat de transparantie wordt gewaarborgd, de studies tijdig en met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens kunnen worden onderworpen aan een onafhankelijke controle en ervoor wordt gezorgd dat degenen die de studies hebben aangevraagd deze alleen voor niet-commerciële doeleinden kunnen gebruiken, teneinde de betreffende intellectuele-eigendomsrechten te beschermen;

    43.

    verzoekt de Commissie te beoordelen of het dienstig is niet langer verplicht te stellen dat de aanvrager wetenschappelijke, collegiaal getoetste open literatuur over de werkzame stof en aanverwante formuleringen verstrekt, maar deze taak in plaats daarvan toe te wijzen aan de lidstaat-rapporteur, die hierbij door de EFSA wordt ondersteund;

    44.

    onderstreept dat bij de beoordeling evenveel gewicht moet worden toegekend aan collegiaal getoetste open literatuur, indien voorhanden, als aan studies op basis van goede laboratoriumpraktijken; is van mening dat beide soorten een geldige bijdrage leveren aan de beoordeling en moeten worden gewogen aan de hand van hun relatieve kwaliteit en relevantie voor de aanvraag in kwestie;

    45.

    verzoekt de Commissie na te gaan of het wenselijk is niet langer verplicht te stellen dat de aanvrager de in het kader van de aanvraag te verstrekken gegevens beoordeelt, maar deze taak in plaats daarvan toe te wijzen aan de lidstaat-rapporteur;

    46.

    dringt aan op een onafhankelijke herbeoordeling van de geldende regels voor het literatuuronderzoek, teneinde ervoor te zorgen dat alle relevante studies in aanmerking worden genomen;

    Ontwerpbeoordelingen door de lidstaat-rapporteur

    47.

    wijst erop dat de lidstaat-rapporteur artikel 9 van de verordening strikt moet toepassen, opdat ervoor wordt gezorgd dat aanvragen volledig zijn voordat ze ontvankelijk worden geacht;

    48.

    onderstreept dat de beoordeling een grondige evaluatie moet omvatten van de ruwe gegevens en van de gegevens in verband met de eindformule van het product die in die fase van de evaluatie beschikbaar zijn; pleit ervoor dat de lidstaat-rapporteur in het ontwerp-beoordelingsverslag duidelijk aantoont dat alle studies naar behoren zijn gecontroleerd op relevantie, wetenschappelijke kwaliteit en geldigheid, en zo nodig verdere studies opneemt die door de aanvrager als niet ter zake doend werd beschouwd; wijst erop dat gegevens waarin melding wordt gemaakt van negatieve bijwerkingen alleen terzijde kunnen worden geschoven als hiervoor een wetenschappelijke, op feiten gebaseerde rechtvaardiging is, bijvoorbeeld de correcte toepassing van relevante richtsnoeren van de OESO;

    49.

    vraagt de Commissie om na te gaan wat de beste manier is om ervoor te zorgen dat werkzame stoffen worden beoordeeld op basis van de meest frequente vormen van gebruik, de meest gebruikte formuleringen, hun dosering en relevante blootstellingsscenario's;

    50.

    pleit ervoor dat bij alle beoordelingen wordt uitgegaan van een systematische beoordeling van al het beschikbare bewijsmateriaal en dringt aan op volledige transparantie ten aanzien van het gebruik van “bewijskracht”;

    51.

    beveelt aan dat de lidstaat-rapporteur het overnemen van paragrafen zoveel mogelijk beperkt tot gemotiveerde en naar behoren gemelde gevallen; staat erop dat er, voor zover het de beoordeling door de aanvrager betreft en wanneer er zinsneden uit het aanvraagdossier worden overgenomen, een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de beoordeling van de autoriteit en de beoordeling van de aanvrager;

    EFSA-advies over ontwerp-beoordelingsverslagen en classificatie van de werkzame stoffen door het ECHA

    52.

    wenst dat de Commissie en de lidstaten ervoor zorgen dat belangrijke tests (bijvoorbeeld recente ecotoxicologische tests voor bodemorganismen en beoordeling van de concentratie in het milieu en de residuen in stof, wind, lucht en water, en tests met betrekking tot de toxische effecten van stoffen op lange termijn, met name op kwetsbare groepen) en recente wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op methodologiegebied in de risicobeoordeling worden opgenomen;

    53.

    vraagt de Commissie om haar overzicht inzake actuele richtsnoeren en testrichtlijnen naar behoren te actualiseren;

    54.

    roept de Commissie op de voltooiing van het proces voor de harmonisering van gegevensvereisten en methodologieën te vergemakkelijken en versnellen, in het bijzonder op het gebied van richtsnoeren inzake ecotoxicologie en het lot en gedrag in het milieu;

    55.

    verzoekt de Commissie maximumresidugehalten (MRL's) vast te stellen voor bodems en oppervlaktewater, onder meer aan de hand van de gegevens die zijn verzameld in het kader van het milieutoezicht na het in de handel brengen;

    56.

    dringt erop aan dat MRL's voor levensmiddelen en diervoeders sneller en efficiënter worden vastgesteld, en dat, door de beoordelingstermijnen tussen de MRL's en goedkeuring of vernieuwing te harmoniseren, voor meer samenhang wordt gezorgd;

    57.

    pleit ervoor dat de gegevens die na het in de handel brengen in het kader van het milieutoezicht zijn verzameld, worden gebruikt om de nauwkeurigheid van de voorspelde concentratie in het milieu (PEC) in milieugedragsmodellen te controleren;

    58.

    verzoekt de Commissie een voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie in te dienen om ervoor te zorgen dat er gegevensvereisten in worden opgenomen met betrekking tot de langetermijntoxiciteit van gewasbeschermingsmiddelen en verdere blootstellingsroutes, in het bijzonder als gevolg van wind- en watererosie van de bodem, aan de hand van actuele modellen;

    59.

    wenst dat de EFSA haar richtsnoeren regelmatig aanpast aan de stand van de ontwikkelingen op alle relevante gebieden, dit met het oog op de beoordeling van de residugehalten op korte en lange termijn van werkzame stoffen, formuleringen en mengsels in oppervlaktewater, de bodem, wind en stof;

    60.

    is van mening dat de richtsnoeren van de EFSA risicobeoordelaars voldoende duidelijke handvatten moeten bieden, opdat voor een kwalitatief hoogwaardige beoordeling kan worden gezorgd en aanvragers kunnen uitgaan van voorspelbaarheid en samenhang;

    61.

    vraagt de Commissie en de lidstaten om in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders onverwijld alle richtsnoeren goed te keuren die nog in behandeling zijn, waaronder de geactualiseerde richtsnoeren inzake bijen die de EFSA in haar recente evaluatie van drie neonicotinoïden hanteerde;

    62.

    verzoekt de EFSA de richtsnoeren voor bijen verder te actualiseren, los van de goedkeuring van alle richtsnoeren die nog in behandeling zijn, en daarbij rekening te houden met andere soorten bestuivers, zogeheten cocktaileffecten en de technische haalbaarheid;

    63.

    is ingenomen met de proefbeoordeling van de cumulatieve gevolgen en pleit ervoor deze uiterlijk eind 2018 af te ronden en daarna binnen afzienbare tijd cumulatieve risicobeoordelingen te verrichten in het kader van de toelatingsprocedure; pleit ervoor dat voorrang wordt gegeven aan en vaart wordt gezet achter onderzoek naar andere blootstellingsroutes, naast het zenuwstelsel en de schildklier;

    64.

    verzoekt de EFSA, de Commissie en de lidstaten een extra veiligheidsfactor toe te passen bij het berekenen van de “veilige” blootstellingsdoseringen, zodat rekening wordt gehouden met de potentiële toxiciteit van mengsels in gevallen waarin een grote mate van onzekerheid blijft bestaan die niet kan worden weggenomen door aanvullende tests;

    65.

    roept de EFSA en het ECHA op de gebruiksvriendelijkheid van de informatie op hun websites te verbeteren, ook met het oog op het toestaan van datamining;

    66.

    wenst dat de lidstaten ervoor zorgen dat zij naar behoren zijn vertegenwoordigd in de EFSA; raadt de lidstaten aan op constructieve manieren samen te werken met de EFSA;

    67.

    adviseert om de wetenschappelijke kennis en capaciteit te verstevigen door het netwerk van deskundigen van de EU-agentschappen, instanties van de lidstaten, en bij risicobeoordelingen betrokken instituten en universitaire onderzoeksgroepen te ondersteunen, uit te breiden en te versterken;

    68.

    pleit voorts voor samenwerking met internationale deskundigen in het kader van internationale wetenschappelijke netwerken, teneinde het wetenschappelijk debat en de wetenschappelijke inbreng te ondersteunen en daarmee de internationale samenwerking binnen het systeem voor collegiale toetsing te versterken, hetgeen meer internationaal erkende resultaten van hoge kwaliteit zal opleveren;

    69.

    beveelt aan dat de EFSA haar adviezen in collegiaal getoetste tijdschriften publiceert, teneinde de constructieve dialoog te versterken en meer nationale deskundigen en andere wetenschappers te motiveren en aan te moedigen om deel te nemen aan haar werkzaamheden;

    70.

    pleit ervoor dat aan de EFSA en het ECHA, ook met het oog op de verwachte extra werklast, voldoende middelen worden toegewezen om hun taken op onafhankelijke, objectieve en transparante wijze te kunnen uitvoeren, teneinde een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen;

    71.

    benadrukt dat de geloofwaardigheid van het systeem voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen sterk afhangt van het publieke vertrouwen in de Europese agentschappen; onderstreept dat een transparant proces van wetenschappelijke beoordelingen van belang is voor het handhaven van het publieke vertrouwen; is daarnaast ingenomen met de aanhoudende inspanningen van de EFSA om, met het oog op het waarborgen van onafhankelijkheid en het beslechten van eventuele belangenconflicten, haar systeem en de meest recente, in 2017 gepubliceerde versie van haar onafhankelijkheidsbeleid te verbeteren;

    72.

    roept de EFSA op ervoor te zorgen dat alle deskundigen die deelnemen aan de beoordeling een publieke verklaring afleggen omtrent hun belangen en dat deskundigen met belangenconflicten worden uitgesloten van alle fasen van het proces van collegiale toetsing;

    73.

    verzoekt de oprichting voor te stellen van een onafhankelijk toezichtscomité binnen de EFSA, dat wordt belast met het onderzoeken van mogelijke belangenconflicten;

    74.

    benadrukt dat er voldoende middelen moeten worden toegewezen, zodat de laatste hand kan worden gelegd aan milieutoezicht en analyses na het in de handel brengen op landschapsschaal, waaronder het toezicht op bestrijdingsmiddelenresiduen in bodems en stof, waarvan de resultaten met de EFSA moet worden gedeeld;

    75.

    roept de EFSA op ervoor te zorgen zij over de nodige expertise beschikt om de beschikbaarheid en toepassing van niet-chemische methoden volledig te kunnen beoordelen;

    76.

    wenst dat de Commissie, middels het mechanisme voor wetenschappelijk advies, op verzoek optreedt als bemiddelaar in wetenschappelijke meningsverschillen over werkzame stoffen;

    77.

    dringt erop aan dat in het kader van het mechanisme voor wetenschappelijk advies een begin wordt gemaakt met een systematische evaluatie van alle beschikbare studies over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat en glyfosaatformuleringen, zodat kan worden beoordeeld of een herziening van de toelating van glyfosaat, overeenkomstig artikel 21 van de verordening, gerechtvaardigd zou zijn;

    Goedkeuring van werkzame stoffen door de Commissie

    78.

    vindt het uiterst betreurenswaardig dat zich voorafgaand aan en na de collegiale toetsing door de EFSA tal van vertragingen hebben voorgedaan op het niveau van de lidstaten en de Commissie, betreurt met name de vertragingen bij de beoordeling van stoffen die aan de uitsluitingscriteria voldoen, en verzoekt de lidstaten-rapporteurs en de Commissie met klem om zich aan de in de verordening vastgestelde termijnen te houden;

    79.

    wijst op de noodzaak van politieke verantwoording voor de goedkeuring van uitvoeringshandelingen bij gebruikmaking van de comitéprocedure; is verontrust over het gebrek aan transparantie binnen het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders; verzoekt de Commissie en de lidstaten de algehele transparantie van de procedures te vergroten, onder meer door gedetailleerde notulen van de comitédiscussies en de desbetreffende standpunten te verstrekken, met name door de besluiten van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders toe te lichten en te motiveren en door de stemmen van de lidstaten openbaar te maken;

    80.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten een onafhankelijkheidsbeleid goed te keuren en zich ervan te vergewissen dat de leden van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders vrij zijn van belangenconflicten;

    81.

    vraagt de Commissie en de lidstaten streng de hand te houden aan artikel 53 van de verordening en duidelijke, op wetenschappelijke kennis gebaseerde criteria vast te stellen voor wat moet worden verstaan onder onaanvaardbare effecten op het milieu, daarbij rekening houdend met de werkelijke (acute en chronische) blootstelling aan meervoudige gewasbeschermingsmiddelen;

    82.

    dringt er bij de Commissie op aan de toepassing van de procedure voor aanvullende gegevens strikt te beperken tot het doel dat daarvoor is vastgesteld in artikel 6, onder f), van de verordening, namelijk wanneer tijdens de beoordelingsprocedure of naar aanleiding van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis nieuwe eisen worden vastgesteld; is van mening dat de bescherming van de volksgezondheid en het milieu de hoogste prioriteit moet hebben, terwijl aanvragers tegelijkertijd moeten kunnen rekenen op betrouwbare termijnen voor toelating; onderstreept dat de volledigheid van dossiers uiterst belangrijk is voor de goedkeuring van werkzame stoffen; betreurt dat de afwijking in de vorm van de procedure betreffende bevestigende informatie ertoe heeft geleid dat ten minste twee werkzame stoffen waarvan het gebruik anders zou zijn ingeperkt, voor langere tijd op de markt zijn gebleven;

    83.

    wenst dat de Commissie het richtsnoer in kwestie dusdanig wijzigt dat bevestigende gegevens systematisch aan een volledige collegiale toetsing door de EFSA worden onderworpen, zoals het geval is bij de oorspronkelijke gegevens in de aanvraag;

    84.

    verzoekt de Commissie juridische bindende risicobeperkende maatregelen op te nemen in de goedkeuring van werkzame stoffen, teneinde de bekende risico's van gewasbeschermingsmiddelen aan te pakken, alsook de lidstaten te ondersteunen bij het vaststellen van de risicobeperkende maatregelen die geschikt zijn voor de specifieke situatie van hun land, daarbij rekening houdend met de landbouwkundige, klimatologische en milieuomstandigheden op hun grondgebied;

    85.

    vraagt de Commissie verder om ervoor te zorgen dat daarna op de markt toezicht wordt gehouden op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toegepaste beperkende maatregelen;

    86.

    verzoekt de Commissie toe te zien op de volledige toepassing van artikel 25 van de verordening, zodat beschermstoffen en synergisten alleen mogen worden gebruikt nadat ze zijn goedgekeurd; onderstreept dat de gegevensvereisten voor de goedkeuring van beschermstoffen en synergisten gelijk moeten zijn aan die voor werkzame stoffen, en pleit voor de vaststelling van een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 25, lid 3, van de verordening;

    87.

    verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2018 overeenkomstig artikel 27 van de verordening de eerste negatieve lijst met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen vast stellen, samen met criteria en een procedure voor de vaststelling van nieuwe formuleringshulpstoffen; pleit daarom voor de opname van gegevens die vereist zijn uit hoofde van REACH, de CLP-verordening en de biocidenverordening, en van gegevens die door de lidstaten zijn verzameld tijdens de vaststelling van hun eigen negatieve lijst met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen;

    88.

    verzoekt de Commissie om, overeenkomstig zijn resolutie van 15 februari 2017 over biologische pesticiden met een laag risico en zijn resolutie van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van de verordening, vóór het einde van haar huidige mandaat een specifiek wetsvoorstel voor te leggen tot wijziging van de verordening, los van de algemene herziening in het kader van de Refit-procedure, dit met het oog op de invoering van een strenge, kwalitatief hoogwaardige en versnelde beoordelings-, toelatings-, en registratieprocedure;

    89.

    verzoekt de Commissie de transparantie te verbeteren door een website op te zetten waarop de tijdlijn en fasen voor de goedkeuring van iedere werkzame stof worden weergegeven, alsook de besluiten van de lidstaten-rapporteurs, de EFSA en het ECHA, de besluiten van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, de duur van de vergunning en andere relevante gegevens;

    Toelating van gewasbeschermingsmiddelen door de lidstaten

    90.

    verzoekt de Commissie het systeem van zones kritisch tegen het licht te houden en zodoende te evalueren wat de beste manier is om te waarborgen dat de geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen naar behoren wordt verricht, met inachtneming van de verantwoordelijkheden van de lidstaten in verband met de toelating, beperking of weigering ervan; dringt voorts aan op een herziening van de beperkingen voor de weigering van toelating;

    91.

    is van mening dat de procedure voor wederzijdse erkenning van cruciaal belang is om de werklast te delen en de naleving van de uiterste termijnen te faciliteren; betreurt de vertragingen bij de beoordeling door de lidstaten die instaan voor het onderzoeken van de vergunningsaanvragen en de problemen in verband met de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning; roept de Commissie op zich samen met de lidstaten ervoor in te zetten om de werking van het systeem van zones te verbeteren; onderstreept dat de volledige tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving als doel moet hebben dubbel werk te voorkomen en nieuwe stoffen zonder onnodige vertragingen beschikbaar te maken voor landbouwers;

    92.

    dringt er bij de lidstaten op aan te voldoen aan de in de verordening vastgestelde termijnen voor de evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen en de bepalingen inzake wederzijdse erkenning;

    93.

    roept de EFSA op geharmoniseerde richtsnoeren vast te stellen voor de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en vraagt de Commissie deze aansluitend goed te keuren;

    94.

    roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat alle gewasbeschermingsmiddelen naar behoren worden beoordeeld, onder meer aan de hand van blootstellingsscenario's, op basis van gegevens die zijn verkregen voor het gewasbeschermingsmiddel zelf, en is van oordeel dat gegevens over gewasbeschermingsmiddelen niet mogen worden geëxtrapoleerd op basis van gegevens die zijn verkregen over werkzame stoffen, mits dit wetenschappelijk gerechtvaardigd is en milieutoezicht na het in de handel brengen heeft aangetoond dat deze werkwijze betrouwbaar is;

    95.

    vraagt de Commissie om binnen twee jaar een gedetailleerd verslag over de nationale praktijken op het gebied van risicobeoordeling en risicobeheer van gewasbeschermingsmiddelen in te dienen bij het Parlement;

    96.

    roept de lidstaten op te garanderen dat alle besluiten inzake de verlening van vergunningen voor gewasbeschermingsmiddelen op een degelijke risicobeoordeling berusten van de reële blootstelling (acuut en chronisch) van kwetsbare groepen en verzoekt om het overeenstemmende EFSA-richtsnoer in deze zin te wijzigen;

    97.

    onderstreept dat aanvragers alle studies, met inbegrip van de ruwe gegevens, verplicht moeten overleggen aan de lidstaat die de aanvraag tot toelating onderzoekt, en wel in een machinaal leesbaar formaat;

    98.

    pleit ervoor dat bovenstaande studies, met inbegrip van alle ondersteunende gegevens en informatie met betrekking tot toelatingsaanvragen, in hun geheel en in een machinaal leesbaar formaat openbaar worden gemaakt, zodat de transparantie wordt gewaarborgd, de studies tijdig en met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens kunnen worden onderworpen aan een onafhankelijke controle en ervoor wordt gezorgd dat degenen die de studies hebben aangevraagd deze alleen voor niet-commerciële doeleinden kunnen gebruiken, teneinde de betreffende intellectuele-eigendomsrechten te beschermen;

    99.

    verzoekt de Commissie na te gaan of het wenselijk zou zijn om de EFSA de verantwoordelijkheid te geven voor de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen, terwijl het feitelijke besluit over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op nationaal niveau moet blijven plaatsvinden om rekening te houden met de specifieke situatie van elk land;

    100.

    wenst dat de lidstaten de doeltreffendheid vergroten door de coördinatie binnen en tussen de zones te verbeteren, teneinde het werk beter te verdelen en optimaal gebruik te maken van de middelen van elke lidstaat, en dat zij afwijkingen ingevolge artikel 53 van de verordening alleen toestaan als de bestaande verplichtingen strikt worden nagekomen;

    101.

    is van mening dat het systeem voor wederzijdse erkenning tussen de zones moet worden verbeterd;

    102.

    dringt er bij de lidstaten op aan de toelatingsprocedures op nationaal niveau beter ten uitvoer te leggen teneinde de afwijkingen en verlengingen die worden toegestaan uit hoofde van artikel 53 van de verordening te beperken tot echte noodsituaties; roept de lidstaten op streng de hand te houden aan artikel 53 van de verordening en alleen aanvragen tot afwijking in aanmerking te nemen en te onderzoeken die volledig zijn ingevuld, en alleen volledige kennisgevingen van afwijkingen voor te leggen aan de Commissie en de andere lidstaten;

    103.

    vraagt de Commissie ten volle gebruik te maken van haar controlebevoegdheden uit hoofde van artikel 53, leden 2 en 3, teneinde afwijkingen en verlengingen overeenkomstig artikel 53 te beperken tot gerechtvaardigde noodsituaties;

    104.

    wenst dat de lidstaten erop toezien dat er een openbare raadpleging van de relevante belanghebbenden wordt gehouden voordat er een noodtoelating wordt verleend overeenkomstig artikel 53, dat onnodige vertraging bij de verlening van de betreffende toelating wordt voorkomen en dat alle relevante belanghebbenden tijdig ervan in kennis worden gesteld of de toelating in kwestie al dan niet wordt verleend;

    105.

    roept alle lidstaten op tot openbaarmaking van de door hen ontvangen volledig ingevulde aanvraagformulieren waarin om een noodtoelating wordt verzocht overeenkomstig artikel 53, ongeacht of de toelating wordt verleend of geweigerd;

    106.

    verzoekt de Commissie methoden te ontwikkelen om te bepalen of, en zo ja wanneer, bepaalde afwijkingen moeten worden toegestaan, met name in verband met “verwaarloosbare blootstelling” of “ernstig fytosanitair gevaar”;

    107.

    roept de lidstaten op elkaar, de Commissie en het publiek op de hoogte te stellen van de toelating en intrekking van gewasbeschermingsmiddelen, alsmede van risicobeperkende maatregelen, om zo te zorgen voor een EU-breed overzicht van op de markt verkrijgbare gewasbeschermingsmiddelen en het daarmee verband houdende risicobeheer;

    108.

    dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op een betere uitwisseling van gegevens over gewasbeschermingsmiddelen die veiliger zijn dan gewasbeschermingsmiddelen met bestanddelen die voor vervanging in aanmerking komen, om zo de vergelijkende beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te vereenvoudigen;

    109.

    merkt op dat uit onderzoek naar het gebruik van koper in gebieden waar dit van oudsher wordt gebruikt, is gebleken dat dit gevolgen heeft voor de microbiologische bodemkwaliteit; deelt het standpunt dat koper moet worden beschouwd als een tijdelijk middel voor gewasbescherming en dat het gebruik ervan moet worden afgebouwd zodra er betere alternatieven beschikbaar komen;

    110.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling en het gebruik van duurzame en ecologische alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen, maatregelen voor geïntegreerde gewasbescherming en bestrijdingsmiddelen met een laag risico te bevorderen als een belangrijke maatregel om de schadelijke effecten van gewasbescherming te verminderen; erkent dat de verdere ontwikkeling van en meer onderzoek naar deze middelen noodzakelijk is; verzoekt de Commissie daarom de mogelijkheden te onderzoeken om innovatie op dit gebied te stimuleren;

    111.

    verzoekt de Commissie met een voorstel tot wijziging van de verordening te komen, zodat niet alleen het gebruik, maar ook het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico procedureel gezien gemakkelijker wordt gemaakt voor marktdeelnemers; is van mening dat er met name meer duidelijkheid nodig is betreffende het op de markt brengen van basisstoffen;

    112.

    dringt erop aan dat kmo-producenten van gewasbeschermingsmiddelen transparante en eerlijke toegang krijgen tot werkzame stoffen;

    113.

    wenst dat de Commissie de effecten analyseert van de in de huidige wetgeving vastgestelde voorschriften voor de toelating van en de handel in gewasbeschermingsmiddelen en biociden, in termen van de personele middelen en economische capaciteiten die kmo-producenten ter beschikking staan, en dat zij na elke eventuele wijziging van de bestaande regelgeving haar analyse herhaalt; benadrukt dat de resultaten van dergelijke analyses beschikbaar moeten worden gesteld voor raadpleging door het publiek;

    114.

    pleit voor een geharmoniseerde definitie van “kleine toepassing”, teneinde een gelijk speelveld te bevorderen, en beveelt aan één EU-lijst met belangrijke gewassen op te stellen;

    115.

    roept de Commissie, de EFSA en de lidstaten op ervoor te zorgen dat alle relevante belanghebbenden, waaronder het publiek, worden betrokken bij alle activiteiten voor belanghebbenden betreffende pesticiden, zoals voorzien in Richtlijn 2003/35/EG en het Verdrag van Aarhus;

    116.

    roept de Commissie en de lidstaten op te waarborgen dat de in de verordening opgenomen voorschriften voor de prioritering van niet-chemische methoden naar behoren worden toegepast;

    o

    o o

    117.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

    (1)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 73.

    (2)  zoals vastgesteld bij Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

    (3)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

    (4)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

    (5)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

    (6)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

    (7)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

    (8)  PB L 155 van 11.6.2011, blz. 127.

    (9)  PB L 93 van 3.4.2013, blz. 1.

    (10)  PB L 93 van 3.4.2013, blz. 85.

    (11)  PB L 173 van 30.6.2016, blz. 52.

    (12)  PB L 208 van 2.8.2016, blz. 1.

    (13)  PB L 333 van 15.12.2017, blz. 10.

    (14)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 102.

    (15)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 117.

    (16)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 184.

    (17)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 62.

    (18)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 51.

    (19)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0356.

    (20)  Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 23 november 2016, Bayer CropScience SA-NV en Stichting De Bijenstichting tegen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, C-442/14, ECLI:EU:C:2016:890.

    (21)  EFSA Journal 2015, 13 (11): 4302.

    (22)  EFSA Journal 2017,15 (9): 4979.

    (23)  https://ec.europa.eu/research/sam/pdf/sam_ppp_report.pdf

    (24)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.

    (25)  Voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 178/2002 [betreffende de algemene levensmiddelenwetgeving], Richtlijn 2001/18/EG [inzake de doelbewuste introductie van ggo's in het milieu], Verordening (EG) nr. 1829/2003 [inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders], Verordening (EG) nr. 1831/2003 [betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding], Verordening (EG) nr. 2065/2003 [inzake rookaroma's], Verordening (EG) nr. 1935/2004 [inzake materialen die met levensmiddelen in contact komen], Verordening (EG) nr. 1331/2008 [inzake de uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's], Verordening (EG) nr. 1107/2009 [betreffende gewasbeschermingsmiddelen] en Verordening (EU) 2015/2283 [betreffende nieuwe voedingsmiddelen].

    (26)  Zie zaak T-235/15, Pari Pharma GmbH tegen Europees Geneesmiddelenbureau; zie ook zaak T-729/15, MSD Animal Health Innovation GmbH en Intervet international BV tegen Europees Geneesmiddelenbureau, en zaak T-718/15, PTC Therapeutics International Ltd tegen Europees Geneesmiddelenbureau.

    (27)  PB C 95 van 3.4.2013, blz. 1.

    (28)  https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5348

    (29)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

    (30)  Zie Hallmann, C.A., Sorg, M., Jongejans, E., Siepel, H., Hofland, N., Schwan, H., et al. (2017) “More than 75 percent decline over 27 years in total flying insect biomass in protected areas”. PLoS ONE 12(10): e0185809. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0185809


    Top