EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019DC0520

Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2019 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2019 van Oostenrijk

COM/2019/520 final

Brussel, 5.6.2019

COM(2019) 520 final

Aanbeveling voor een

AANBEVELING VAN DE RAAD

over het nationale hervormingsprogramma 2019 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2019 van Oostenrijk


Aanbeveling voor een

AANBEVELING VAN DE RAAD

over het nationale hervormingsprogramma 2019 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2019 van Oostenrijk

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid 1 , en met name artikel 5, lid 2,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Gezien de resoluties van het Europees Parlement,

Gezien de conclusies van de Europese Raad,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid,

Gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité,

Gezien het advies van het Comité voor sociale bescherming,

Gezien het advies van het Comité voor de economische politiek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Op 21 november 2018 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de jaarlijkse groeianalyse en daarmee de aanzet gegeven tot het Europees Semester 2019 voor coördinatie van het economisch beleid. Daarin is terdege rekening gehouden met de Europese pijler van sociale rechten, die op 17 november 2017 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is afgekondigd. De prioriteiten van de jaarlijkse groeianalyse zijn op 21 maart 2019 door de Europese Raad bekrachtigd. Op 21 november 2018 heeft de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1176/2011 ook het waarschuwingsmechanismeverslag aangenomen, waarin zij Oostenrijk niet heeft genoemd als een van de lidstaten die aan een diepgaande evaluatie zouden worden onderworpen. Tevens heeft de Commissie op die datum een aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone aangenomen, die op 21 maart 2019 door de Europese Raad is bekrachtigd. Op 9 april 2019 heeft de Raad de aanbeveling van de Raad van 21 maart 2017 over het economisch beleid van de eurozone ("aanbeveling voor de eurozone") vastgesteld.

(2)Als lidstaat die de euro als munt heeft en in het licht van de grote onderlinge verwevenheid tussen de economieën van de economische en monetaire unie, dient Oostenrijk ervoor te zorgen dat volledig en tijdig uitvoering wordt gegeven aan de aanbeveling voor de eurozone, zoals weergegeven in de onderstaande aanbevelingen 1 tot en met 3. Wanneer met name het economische beleid in verband met investeringen op de gespecificeerde gebieden wordt gefocust, zal dit helpen gevolg te geven aan de tweede aanbeveling voor de eurozone inzake de ondersteuning van investeringen, terwijl de aanbeveling om de belasting op arbeid te verlagen, gevolg geeft aan de derde aanbeveling voor de eurozone inzake de werking van de arbeidsmarkt.

(3)Op 27 februari 2019 is het landverslag 2019 voor Oostenrijk 2 gepubliceerd. Daarin werd de vooruitgang beoordeeld die Oostenrijk bij de tenuitvoerlegging van de op 13 juli 2018 door de Raad vastgestelde landspecifieke aanbevelingen heeft gemaakt, alsmede het gevolg dat is gegeven aan de aanbevelingen die in de jaren voordien werden goedgekeurd, en de vooruitgang die Oostenrijk in de richting van zijn nationale Europa 2020-doelstellingen heeft geboekt.

(4)Op 24 april 2019 heeft Oostenrijk zijn nationale hervormingsprogramma 2019 en zijn stabiliteitsprogramma 2019 ingediend. Om met de onderlinge verbanden tussen beide programma's rekening te houden, zijn deze tegelijkertijd geëvalueerd.

(5)De betrokken landspecifieke aanbevelingen zijn meegenomen in de programmering voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) voor de periode 2014-2020. Op grond van artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad 3 kan de Commissie een lidstaat verzoeken zijn partnerschapsovereenkomst en de desbetreffende programma's te herzien en wijzigingen daarop voor te stellen, indien dit nodig is om de uitvoering van de betrokken aanbevelingen van de Raad te ondersteunen. In richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van de maatregelen die de effectiviteit van de ESI-fondsen koppelen aan gezonde economische governance 4 , heeft de Commissie nader aangegeven hoe zij van die bepaling zou gebruikmaken.

(6)Oostenrijk valt momenteel onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact en is aan de schuldregel onderworpen. In haar stabiliteitsprogramma 2019 gaat de regering ervan uit dat het overheidssaldo zal verbeteren van een overschot van 0,1 % van het bbp in 2018 tot 0,3 % van het bbp in 2019 en daarna geleidelijk zal afnemen tot een evenwichtige begrotingssituatie in 2023. Op basis van het herberekende structurele saldo 5 zal de begrotingsdoelstelling op middellange termijn – een structureel tekort van 0,5 % van het bbp – gedurende de hele programmaperiode worden overtroffen. Volgens het stabiliteitsprogramma zal de overheidsschuldquote naar verwachting geleidelijk afnemen van 73,8 % van het bbp in 2018 tot 59,8 % van het bbp in 2023. Het macro-economische scenario dat aan die begrotingsprognoses ten grondslag ligt, is gunstig. De risico's voor de begrotingsplanning op middellange termijn lijken gematigd en houden met name verband met de aangekondigde bezuinigingen bij de overheid waarmee de geplande hervorming van de inkomsten- en vennootschapsbelasting zal worden gefinancierd.

(7)Op 13 juli 2018 heeft de Raad Oostenrijk aanbevolen om in 2019 de begrotingsdoelstelling op middellange termijn te halen, rekening houdend met de marge voor ongewone gebeurtenissen waarvoor een tijdelijke afwijking is toegestaan. Dit betekent dat het nominale stijgingspercentage van de netto primaire overheidsuitgaven 6 ten hoogste 2,9 % mag bedragen, hetgeen overeenstemt met een verbetering van het structurele saldo met 0,3 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2019 van de Commissie zal het structurele saldo verbeteren van 0,1 % van het bbp in 2019 tot 0,0 % van het bbp in 2020, wat boven de begrotingsdoelstelling op middellange termijn ligt. De verwachting is dat Oostenrijk in 2019 en 2020 aan de schuldregel zal voldoen. Al met al is de Raad van oordeel dat Oostenrijk in 2019 en 2020 aan de bepalingen van het stabiliteits- en groeipact zal voldoen.

(8)Oostenrijk heeft te kampen met middelgrote risico's voor de houdbaarheid van de begroting op lange termijn. Deze risico's zijn het gevolg van de verwachte stijging van de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg, langdurige zorg en pensioenen. Hoewel de dekking van de gezondheidszorg in Oostenrijk over het algemeen hoog is, zullen de overheidsuitgaven voor de gezondheidszorg tegen 2070 naar verwachting met 1,3 procentpunt stijgen tot 8,3 % van het bbp, dus meer dan het EU-gemiddelde van 0,9 procentpunt. De overheidsuitgaven voor langdurige zorg zullen naar verwachting verdubbelen van 1,9 % van het bbp nu naar 3,8 % tegen 2070. De invoering van uitgavenplafonds bij de wet van 2017 over de inkomensverdeling tussen de bestuursniveaus en de hervorming van de eerstelijnszorg ter vermindering van de bovenmatige afhankelijkheid van de ziekenhuissector waren eerste stappen in de aanpak van het houdbaarheidsprobleem. De onlangs aangenomen Organisatiewet Sociale Verzekeringen (Sozialversicherungs-Organisationsgesetz) kan besparingen op het gebied van bestuurs- en administratiekosten opleveren, maar zal ook aanloopkosten meebrengen. De kwaliteit en de kostenefficiëntie zouden verder worden bevorderd door doeltreffendere overheidsopdrachten (bijv. EU-wijde aanbestedingen, het gebruik van andere gunningscriteria dan de prijs en interregionale bundeling van aanbestedingen) en door meer gebruik te maken van e-gezondheidsoplossingen. Op het gebied van de langdurige zorg zullen recente beleidsmaatregelen - zoals het besluit tot afschaffing van de verplichting voor patiënten om hun eigen vermogen te gebruiken om langdurige klinische zorg te financieren - de uitgaven naar verwachting niet beperken, maar doen toenemen.

(9)De pensioenuitgaven zouden in 2036 een piek bereiken en 1,2 procentpunt van het bbp boven de referentiewaarde van 2016 liggen. Hervormingen uit het verleden hebben met succes gezorgd voor stimulansen om later met pensioen te gaan (de leeftijd waarop de arbeidsmarkt daadwerkelijk werd verlaten, steeg in de periode 2014-2017 naar raming met 1,5 jaar voor mannen en met 1 jaar voor vrouwen). Het dichten van de kloof tussen de wettelijke en de daadwerkelijke pensioenleeftijd blijft echter een uitdaging, en langer doorwerken moet worden gestimuleerd. Voorts zou aanpassing van zowel de minimumleeftijd voor vervroegd pensioen als de wettelijke pensioenleeftijd de houdbaarheid op lange termijn doeltreffender helpen verbeteren in de context van een vergrijzende samenleving. De invoering van een automatische koppeling tussen de wettelijke pensioenleeftijd en de stijging van de levensverwachting in de toekomst zou de pensioenuitgaven van de overheid kunnen doen afnemen. Deze afname wordt geraamd op 2,4 procentpunt van het bbp in de periode 2016-2070, wat de toename bij ongewijzigd beleid zou compenseren.

(10)Het budgettaire federalisme van Oostenrijk leidt tot een aanzienlijke wanverhouding tussen bevoegdheden betreffende uitgaven en inkomsten op subnationaal niveau. Subnationale begrotingen kennen geen belastingautonomie, maar worden gevoed via een complex systeem van belastingdeling en intergouvernementele overdrachten. Dit doet afbreuk aan de budgettaire transparantie en de politieke verantwoordingsplicht en geeft weinig prikkels voor efficiënte overheidsuitgaven. Bij de wet van 2017 over de verdeling van inkomsten en uitgaven tussen de bestuursniveaus (Finanzausgleichsgesetz) is een aantal wijzigingen ingevoerd om de budgettaire betrekkingen tussen de verschillende bestuursniveaus te stroomlijnen. De wijzigingen omvatten onder meer vereenvoudiging van de verdeling van belastingen, toekenning van een eigen bron van inkomsten aan de deelstaten en overeenstemming over verdere hervormingen voor een transparantere toewijzing van wetgevende en uitvoerende bevoegdheden tussen de bestuursniveaus. Wat dat laatste betreft, vormt het Kompetenzbereinigungspaket een eerste stap in de richting van het ontwarren van bevoegdheden, aangezien het gedeelde beleidsterreinen opnieuw aan (uitsluitend) het federale of het deelstaatniveau toewijst en de wederzijdse instemmingsrechten inperkt. De wet betreft echter slechts een beperkt aantal beleidsterreinen.

(11)De belastingstructuur van Oostenrijk wordt gekenmerkt door een hoge belastingdruk op arbeid (loonbelasting en socialezekerheidsbijdragen). De belastingdruk zal in de loop der tijd toenemen zolang de belastingschalen niet worden geïndexeerd voor inflatie. Het aandeel van de belastingen op arbeid, dat in 2017 55,3 % van de totale belastinginkomsten bedroeg, was een van de hoogste van de EU (gemiddeld: 49,7 %). Recente hervormingen, zoals de vermindering van de socialezekerheidsbijdragen voor mensen met een laag inkomen en werkgevers en de belastingvermindering voor werkende ouders via de nieuwe Familienbonus Plus, hebben ertoe bijgedragen dat de belastingwig op arbeid is verkleind. Er blijft ruimte voor een verschuiving van de belastingmix in de richting van bronnen die inclusievere en duurzamere groei bevorderen. Met name periodieke onroerendgoedbelastingen blijken relatief groeivriendelijk en progressief te zijn, aangezien mensen met een hoger inkomen doorgaans meer huizenvermogen hebben. Als gevolg van een grotendeels achterhaalde belastinggrondslag zijn de inkomsten uit periodieke onroerendgoedbelastingen in Oostenrijk echter laag en liggen zij ver onder het EU-gemiddelde. Een herwaardering van de belastinggrondslag zou meer inkomsten opleveren en de billijkheidsvraagstukken aanpakken die ontstaan wanneer de waarde van vastgoed losgekoppeld is van de marktprijzen. Doeltreffende, weldoordachte vermogensgerelateerde belastingen kunnen het belastingstelsel ook billijker maken, vooral tegen de achtergrond van de opvallende vermogensongelijkheid in Oostenrijk en het ontbreken van erf- en schenkbelasting. Ten slotte dragen milieubelastingen bij aan de internalisering van negatieve externe effecten van het gebruik van hulpbronnen en vervuilende activiteiten in verband met gezondheid en klimaat. De huidige fiscale voorkeursbehandeling voor dergelijke activiteiten moet dan ook worden heroverwogen.

(12)De arbeidsmarkt verbetert; het onbenutte potentieel van menselijk kapitaal vormt echter een belemmering voor de productiviteit en de groei op lange termijn, waarbij vooral veranderingen nodig zijn voor vrouwen, laaggeschoolden, oudere werknemers en mensen met een migratieachtergrond. Ondanks een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen (Oostenrijk 71,7 %; EU 67,4 % in 2018), blijft het aantal vrouwen dat voltijds werkt tamelijk laag. Het aantal vrouwen dat deeltijds werkt, ligt ruim boven het EU-gemiddelde (Oostenrijk 47,6 %; EU 30,8 % in 2018) en houdt voornamelijk verband met ontoereikende kinderopvang en een groot aantal vrouwen dat onbetaalde zorgtaken verricht. De huidige opzet van de kinderopvang en het gezinsgerelateerd verlof draagt onvoldoende bij tot gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Meer investeringen in betaalbare voltijdse kinderopvang en heledagscholen zouden ervoor zorgen dat meer vrouwen voltijds gaan werken, het arbeidsmarktpotentieel van vrouwen beter wordt benut en de productiviteit en inclusieve groei op lange termijn worden verbeterd. Deeltijdwerk door vrouwen verklaart ook een aanzienlijk deel van de niet-gecorrigeerde genderloonkloof, die duidelijk boven het EU-gemiddelde blijft (Oostenrijk 19,9 %; EU 16,0 % in 2017). Andere belangrijke oorzaken van deze kloof zijn de oververtegenwoordiging van vrouwen in lagelonensectoren, segregatie bij de keuze van onderwijs, ondervertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende en toezichthoudende functies en loopbaanonderbrekingen. Over het geheel genomen is de aanzienlijke genderpensioenkloof (Oostenrijk 40,5 %; EU 35,2 % in 2017) grotendeels het gevolg van deze genderspecifieke inkomensongelijkheden die tijdens het beroepsleven zijn ontstaan. Bovendien zijn mensen met een mini-job, in meerderheid vrouwen, niet verzekerd tegen werkloosheid. De hoge werkloosheid onder laaggeschoolden wijst op onderbenutting van het arbeidsmarktpotentieel. Meer dan 44 % van alle werklozen heeft alleen het verplichte onderwijs gevolgd (tot en met lager secundair onderwijs, "Pflichtschule"). Een actief arbeidsmarktbeleid dat meer mensen aanmoedigt om te werken of een baan te zoeken, inclusief kansen om een leven lang te leren, blijft van cruciaal belang voor de benutting van het arbeidspotentieel van werknemers met een migratieachtergrond en laaggeschoolde volwassenen. De betrokkenheid van de sociale partners bij het besluitvormingsproces voor dit beleid, die traditioneel sterk is, is niettemin ter discussie gesteld.

(13)Gezien het tekort aan geschoolde arbeidskrachten moet meer worden geïnvesteerd in algemeen onderwijs en opleiding. De leerresultaten voor kansarmen zijn niet verbeterd. Er blijft een grote prestatiekloof bestaan tussen leerlingen met en zonder migratieachtergrond. Uit nationale tests in 2016 bleek dat het niveau van de basisvaardigheden een uitdaging vormt, aangezien ongeveer een kwart van de leerlingen in het achtste leerjaar niet of slechts gedeeltelijk de onderwijseisen voor Duits haalt. De resultaten voor leerlingen uit een zwak sociaaleconomisch milieu en/of met een migratieachtergrond zijn bij nationale tests nauwelijks verbeterd. Uit recente internationale tests bleek ook dat de achterstand in leesvaardigheid van leerlingen uit een lager sociaaleconomisch milieu of met een migratieachtergrond toeneemt. Volgens het Programme for International Student Assessment doen in Oostenrijk geboren leerlingen het aanzienlijk beter dan migranten van de eerste generatie: hun voorsprong komt overeen met bijna drie jaar onderwijs. De recente onderwijshervormingen ondermijnen ten dele eerdere hervormingsinspanningen en stroken niet met de beste praktijken van de EU en de OESO. In dit verband is de uitbreiding van het heledagonderwijs vertraagd en wordt het indelen van leerlingen naar begaafdheid in het algemeen onderwijs geïntensiveerd. Er moet worden geïnvesteerd om de ongelijke onderwijsresultaten als gevolg van sociaaleconomisch milieu of migratieachtergrond aan te pakken. Hoewel Oostenrijk qua digitale vaardigheden van zijn burgers boven het EU-gemiddelde presteert, loopt het achter op de best presterende landen. De economie kampt met een toenemend tekort aan geschoolde IT-werknemers, aangezien de toenemende vraag niet wordt gedekt door voldoende afgestudeerde informaticastudenten.

(14)Oostenrijk investeert fors in onderzoek en ontwikkeling, met ambitieuze nationale doelstellingen. De wetenschappelijke en innovatieresultaten liggen echter niet op het niveau van die van de innovatieleiders in de EU 7 . Meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling worden niet volledig in innovatieresultaten en productiviteitsgroei omgezet. Oostenrijk presteert met name slecht qua werkgelegenheid in snelgroeiende innovatieve bedrijven. Investeringen in onderzoek en ontwikkeling zouden doeltreffender zijn als zij volledig in excellente wetenschap en baanbrekende innovatie zouden worden omgezet. Daartoe moeten meer en betere banden tussen wetenschap en bedrijfsleven mogelijk worden gemaakt en moet samenwerking inzake slimme specialisatieprioriteiten tussen verschillende regio's en met andere landen worden aangemoedigd. Daarnaast kunnen verdere investeringen leiden tot aanzienlijke productiviteitswinsten en innovatieresultaten, onder meer op het gebied van eco-innovatie, innovatievermogen van het mkb en aanvullende immateriële activa.

(15)Hoewel Oostenrijk beter presteert dan het EU-gemiddelde wat de algemene vooruitgang op het gebied van digitalisering betreft, bereikt het niet het niveau van de innovatieleiders in de EU. Dit geldt voor het gebruik van digitale technologieën, maar ook voor de ontwikkeling ervan. De informatie- en technologiesector in Oostenrijk is betrekkelijk klein en heeft niet dezelfde groei doorgemaakt als soortgelijke sectoren in landen die innovatieleider zijn. Voorts is er in plattelandsgebieden geen snelle connectiviteit, waardoor de kloof op het gebied van digitalisering en innovatievermogen tussen regio's wordt vergroot. Er zijn ook aanzienlijke kloven op het gebied van digitale infrastructuur op scholen, bijvoorbeeld voor draadloze lokale netwerken. Een herlancering van de algemene digitaliseringsstrategie van Oostenrijk biedt de mogelijkheid om doelstellingen en indicatoren vast te stellen en ook om toezicht te houden op de voortgang van de noodzakelijke publieke en private investeringen in digitalisering.

(16)Verhoging van de energie-efficiëntie en het aandeel van de hernieuwbare energiebronnen zou het duurzame groeipotentieel van Oostenrijk versterken en ertoe bijdragen dat de klimaat- en energiedoelstellingen van het land voor 2030 worden gehaald. De beschikbare oplossingen worden slechts sporadisch gebruikt, en de overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling op het gebied van milieu en energie liggen onder het EU-gemiddelde. Verbetering van de energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in kleine en middelgrote ondernemingen zou het energieverbruik helpen verminderen. Investeringen in de renovatie van gebouwen, de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en duurzame mobiliteit zouden de Oostenrijkse economie een aanzienlijke impuls kunnen geven. De overgang naar een circulaire economie vergt een algemene strategie en meer investeringen door bedrijven.

(17)Ondanks een recente opleving in verband met het gunstige economische klimaat is Oostenrijk er nog niet in geslaagd de groei van de totale factorproductiviteit weer op gang te brengen en de al tien jaar durende stagnatie van deze belangrijke aanjager van economische groei en concurrentievermogen achter zich te laten. Productiviteitsgroei kan ook bevorderd worden door digitalisering van bedrijven, groei van ondernemingen en concurrentie bij diensten. De grotere Oostenrijkse bedrijven voeren in een behoorlijk tempo digitale technologieën en bedrijfsmodellen in, maar de kleinere bedrijven lopen achter. De digitalisering van kleinere ondernemingen, inclusief micro-ondernemingen, is bijzonder belangrijk, want zij vormen de ruggengraat van de Oostenrijkse economie. Uit het feit dat het programma "KMU Digital" goed is aangeslagen, blijkt dat er bij het mkb vraag is naar en belangstelling is voor het krijgen van advies over digitalisering. Het zou helpen als dit programma wordt verlengd en uitgebreid, en als het beleid gericht blijft op de digitalisering van bedrijven in het kader van de algemene digitaliseringsstrategie van Oostenrijk.

(18)Er blijven structurele uitdagingen bestaan voor het opstarten en opschalen van bedrijven in Oostenrijk, met name zeer innovatieve bedrijven. Oostenrijk loopt achter op vergelijkbare EU-landen wat betreft werkgelegenheid bij snelgroeiende innovatieve bedrijven. Hieruit blijkt dat de voorwaarden voor het opschalen van innovatieve bedrijven moeten worden verbeterd. Deze opschaling wordt nog steeds belemmerd door factoren als een durfkapitaallandschap dat minder ontwikkeld en divers is dan in landen die innovatieleider zijn. De financiering in latere fasen, bijvoorbeeld in de vorm van durfkapitaal en toegang tot de publieke kapitaalmarkten voor opschalende bedrijven, verloopt stroef. Het onlangs gecreëerde mkb-segment op de Weense beurs is een stap in de goede richting. Snelgroeiende bedrijven zijn van cruciaal belang voor de verspreiding van nieuwe technologieën en bedrijfsmodellen, waaronder digitale, en dus voor de productiviteitsgroei.

(19)Oostenrijk heeft belangrijke toegangsbelemmeringen en beperkende regels voor commerciële dienstverlening en gereglementeerde beroepen. Het gaat daarbij om specifieke vereisten inzake aandeelhouders, uitgebreide voorbehouden activiteiten en interdisciplinaire beperkingen. Regelgevingsbelemmeringen, met name wat de exploitatie van winkels betreft, dragen bij tot de relatief zwakke ontwikkeling van de Oostenrijkse detailhandelsector. Hoge administratieve lasten blijven voor de Oostenrijkse bedrijven een urgent probleem. Dit probleem kan worden aangepakt door voortgezette inspanningen om lasten te verlichten en door de geplande evaluatie van de Oostenrijkse vestigingswet (Gewerbeordnung). Meer concurrentie in de dienstensector zou ook helpen de tekortkomingen van Oostenrijk bij de verspreiding van digitale technologieën en bedrijfsmodellen aan te pakken.

(20)De programmering van de EU-middelen voor de periode 2021-2027 kan helpen een aantal van de in de aanbevelingen geconstateerde lacunes aan te vullen, met name op de gebieden die in bijlage D bij het landverslag 8 worden genoemd. Zo zou Oostenrijk optimaal gebruik kunnen maken van die middelen met betrekking tot de genoemde sectoren, rekening houdend met regionale verschillen.

(21)In de context van het Europees Semester 2019 heeft de Commissie een brede analyse van het economisch beleid van Oostenrijk verricht. Die analyse is gepubliceerd in het landverslag 2019. Voorts heeft de Commissie zowel het stabiliteitsprogramma 2019 als het nationale hervormingsprogramma 2019 doorgelicht en onderzocht welk gevolg is gegeven aan de aanbevelingen die in eerdere jaren tot Oostenrijk zijn gericht. Daarbij heeft zij niet alleen gekeken naar de relevantie ervan voor een houdbaar begrotings- en sociaaleconomisch beleid in Oostenrijk, maar ook naar de inachtneming van de Unieregels en -richtsnoeren. Dit weerspiegelt de noodzaak om de algehele economische governance van de Unie te versterken door middel van een inbreng op Unieniveau in toekomstige nationale besluiten

(22)In het licht van deze beoordeling heeft de Raad het stabiliteitsprogramma 2019 onderzocht en is hij van oordeel 9 dat Oostenrijk naar verwachting aan het stabiliteits- en groeipact zal voldoen.

BEVEELT AAN dat Oostenrijk in 2019 en 2020 de volgende actie onderneemt:

1.De houdbaarheid van de gezondheidszorg, de langdurige zorg en het pensioenstelsel garanderen, onder meer door de wettelijke pensioenleeftijd aan te passen met het oog op de verwachte stijging van de levensverwachting. De budgettaire betrekkingen tussen en verantwoordelijkheden van de verschillende bestuursniveaus vereenvoudigen en de financierings- en bestedingsbevoegdheden op elkaar afstemmen.

2.De belasting verschuiven van arbeid naar bronnen die bevorderlijker zijn voor inclusieve en duurzame groei. Voltijdwerk voor vrouwen stimuleren, onder meer door de kinderopvang te verbeteren, en de arbeidsmarktresultaten voor laaggeschoolden verbeteren, in samenwerking met de sociale partners. De basisvaardigheden van kansarme groepen vergroten, inclusief mensen met een migratieachtergrond.

3.Het investeringsgerelateerde economische beleid focussen op onderzoek en ontwikkeling, innovatie, digitalisering en duurzaamheid, rekening houdend met regionale verschillen. De productiviteitsgroei ondersteunen door het aanmoedigen van de digitalisering van ondernemingen en bedrijfsgroei, en door het verminderen van regelgevingsbelemmeringen in de dienstensector.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.
(2)    SWD(2019) 1019 final.
(3)    Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
(4)    SWD(2014) 494 final.
(5)    Conjunctuurgezuiverd begrotingssaldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen, herberekend door de Commissie volgens de gezamenlijk overeengekomen methode.
(6)    De netto primaire overheidsuitgaven bestaan uit de totale overheidsuitgaven, ongerekend rente-uitgaven, uitgaven in het kader van Unieprogramma's die volledig met inkomsten uit fondsen van Unie worden gefinancierd en niet-discretionaire veranderingen in de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen. Nationaal gefinancierde bruto-investeringen in vaste activa worden gespreid over een periode van vier jaar. Er wordt rekening gehouden met discretionaire inkomstenmaatregelen of bij wet verplicht gestelde inkomstenstijgingen. Eenmalige maatregelen aan zowel de inkomsten- als de uitgavenzijde worden uitgevlakt.
(7)    Volgens het Europees innovatiescoreboard 2018 – innovatieleider: SE, DK, FI, NL, UK, LU sterke innovator: DE, BE, IE, AT, FR, SI.
(8)    SWD(2019) 1019 final.
(9)    Op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad.
Top