EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019AP0325

P8_TA(2019)0325 Totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen (COM(2018)0353 — C8-0207/2018 — 2018/0178(COD)) P8_TC1-COD(2018)0178 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 maart 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen (Voor de EER relevante tekst)

PB C 108 van 26.3.2021, p. 1005–1031 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 108/1005


P8_TA(2019)0325

Totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen (COM(2018)0353 — C8-0207/2018 — 2018/0178(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2021/C 108/56)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0353),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0207/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 december 2018 (2),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0175/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 103.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 24.


P8_TC1-COD(2018)0178

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 maart 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2)

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende Europese Unie wordt beoogd een interne markt tot stand te brengen die zich inzet voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van onder meer een evenwichtige economische groei en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu.

(2)

Op 25 september 2015 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een nieuw mondiaal raamwerk voor duurzame ontwikkeling vastgesteld: de 2030 Agenda voor duurzame ontwikkeling (4), waarin de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (hierna “SDG's” genoemd) centraal staan die drie duurzaamheidspijlers bestrijken: milieu, sociaal en economie/governance. In de mededeling van de Commissie van 2016 over de volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst (5) worden de SDG's gekoppeld aan het beleidsraamwerk van de Unie, zodat die doelstellingen van meet af aan worden geïntegreerd in alle acties en beleidsinitiatieven van de Unie, zowel binnen de Unie als mondiaal. In zijn conclusies van 20 juni 2017 heeft de Europese Raad (6) bevestigd dat de Unie en de lidstaten vastbesloten zijn de Agenda 2030 uit te voeren op volledige, samenhangende, alomvattende, geïntegreerde en doeltreffende wijze en in nauwe samenwerking met partners en andere stakeholders.

(3)

In 2016 heeft de Raad, namens de Unie, de Klimaatovereenkomst van Parijs ondertekend (7). In artikel 2, lid 1, onder c), van de Klimaatovereenkomst van Parijs wordt als doelstelling gesteld om de reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken, onder meer door geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme emissies en klimaatbestendige ontwikkeling.

(4)

Duurzaamheid en de transitie naar een koolstofarme en klimaatbestendige, meer hulpbronnenefficiënte en circulaire economie zijn cruciale elementen om het concurrentievermogen van de Unie op lange termijn te waarborgen. Duurzaamheid vormt sinds lang de kern van het project van de Europese Unie en de Verdragen erkennen de sociale en ecologische dimensies van de Unie.

(5)

In december 2016 heeft de Commissie een deskundigengroep op hoog niveau opgericht om een overkoepelende en alomvattende Uniestrategie inzake duurzame financiering te ontwikkelen. In het verslag van deze deskundigengroep dat op 31 januari 2018 is gepubliceerd (8), wordt opgeroepen tot de oprichting van een technisch robuust classificatiesysteem op Unieniveau om duidelijkheid te bieden over de vraag welke activiteiten “groen” of “duurzaam” zijn, te beginnen met mitigatie van klimaatverandering.

(6)

In maart 2018 is de Commissie met haar actieplan duurzame groei financieren gekomen (9), waarin zij een ambitieuze en brede strategie voor duurzame financiering uittekent. Een van de doelstellingen uit dat actieplan is het heroriënteren van kapitaalstromen in de richting van duurzame beleggingen om zo duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen. De totstandbrenging van een eengemaakt classificatiesysteem voor duurzame en van indicatoren ter bepaling van de mate van duurzaamheid van activiteiten is de belangrijkste en dringendste maatregel die in het actieplan wordt overwogen. In het actieplan wordt erkend dat de verschuiving van kapitaalstromen naar duurzamere activiteiten moet stoelen op een alomvattende consensus over wat “duurzaam” inhoudt de impact van economische activiteiten en beleggingen op ecologische duurzaamheid en hulpbronnenefficiëntie . In een eerste stap dienen duidelijke handvatten met betrekking tot activiteiten die kwalificeren als bijdragend aan milieudoelstellingen, beleggers te helpen informeren over de beleggingen die ecologisch duurzame economische activiteiten financieren In een latere fase kunnen misschien naargelang van hun mate van duurzaamheid . In het licht van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN en de conclusies van de Europese Raad van 20 juni 2017 moeten ook verdere handvatten worden ontwikkeld over de activiteiten die bijdragen tot andere duurzaamheidsdoelstellingen, zoals sociale en governance doelstellingen , opdat de Agenda 2030 op volledige, samenhangende, alomvattende, geïntegreerde en doeltreffende wijze wordt uitgevoerd . [Am. 80]

(6 bis)

Hoewel wordt erkend dat de klimaatverandering dringend moet worden aangepakt, kan een eenzijdige nadruk op blootstelling aan koolstof negatieve overloopeffecten hebben doordat beleggingsstromen worden gericht op andere doelen, die andere milieurisico's inhouden. Daarom moeten voldoende waarborgen worden ingesteld om ervoor te zorgen dat de economische activiteiten niet nadelig zijn voor andere milieudoelstellingen, zoals biodiversiteit en energie-efficiëntie. Beleggers hebben vergelijkbare en alomvattende informatie over milieurisico's en de effecten ervan nodig om bij het beoordelen van hun portefeuilles met meer elementen rekening te kunnen houden dan uitsluitend blootstelling aan koolstof. [Am. 2]

(6 ter)

Gezien de urgentie van de met elkaar samenhangende problemen van de achteruitgang van het milieu en de overconsumptie van hulpbronnen moet een systemische benadering worden gevolgd om exponentieel groeiende negatieve trends aan te pakken, zoals het verlies van biodiversiteit, de wereldwijde overconsumptie van hulpbronnen, het ontstaan van nieuwe bedreigingen, waaronder gevaarlijke chemische producten en mengsels daarvan, voedselschaarste, klimaatverandering, aantasting van de ozonlaag, verzuring van de oceanen, uitputting van drinkwaterbronnen en verandering van landgebruik. Daarom moeten de te ondernemen acties toekomstgericht zijn en geschikt zijn het hoofd te bieden aan de komende uitdagingen. Door de omvang van die uitdagingen zijn een alomvattende en ambitieuze benadering en de toepassing van een streng voorzorgsbeginsel vereist. [Am. 3]

(7)

In Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (10) is opgeroepen tot een uitbreiding van de financiering door de private sector voor milieu- en klimaatgerelateerde uitgaven, met name door het invoeren van stimulansen en methodologieën die bedrijven aanzetten tot meting van de milieukosten van hun activiteiten en van de winst als gevolg van het gebruik van milieudiensten.

(7 bis)

In het initiatiefverslag van het Europees Parlement van 29 mei 2018 betreffende duurzame financiering zijn de essentiële elementen voor de duurzaamheidsindicatoren en de taxonomie als prikkels voor duurzame beleggingen vastgelegd. De desbetreffende wetgeving moet voorzien in een afdoende mate van samenhang. [Am. 4]

(8)

Om de SDG's in de Unie te verwezenlijken, moeten kapitaalstromen naar duurzame investeringen worden geleid. Het is van belang het potentieel van de interne markt ten volle te benutten om die doelstellingen te verwezenlijken. Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat kapitaalstromen die naar duurzame investeringen worden geleid, niet worden verstoord op de interne markt.

(8 bis)

De omvang van die uitdagingen vereist een geleidelijke verschuiving van het financiële stelsel als geheel teneinde ervoor te zorgen dat de economie op een duurzame basis kan functioneren. Hiertoe moet duurzame financiering de standaard worden en moet rekening worden gehouden met het duurzaamheidseffect ten aanzien van financiële producten en diensten. [Am. 5]

(9)

Financiële producten aanbieden waarmee ecologisch duurzame doelstellingen worden nagestreefd, is een doeltreffende manier om particuliere beleggingen geleidelijk te kanaliseren verschuiven van activiteiten met een negatief milieueffect naar duurzame duurzamere activiteiten. Nationale vereisten om financiële producten , diensten en bedrijfsobligaties als duurzame beleggingen in de zin van deze verordening in de markt te zetten, met name vereisten waarmee de betrokken marktspelers een nationaal label kunnen gebruiken, zetten in op het vergroten van het beleggersvertrouwen en de bewustwording van risico's , het creëren van zichtbaarheid en het aanpakken van zorgen over “greenwashing”. Met “greenwashing” wordt de praktijk bedoeld waarbij een oneerlijk concurrentievoordeel wordt verkregen door een financieel product als milieuvriendelijk in de markt te zetten, terwijl dat in feite niet aan elementaire milieunormen voldoet. Momenteel zijn er slechts in een paar lidstaten regelingen voor het toekennen van labels. Deze berusten op uiteenlopende taxonomieën voor de classificatie van ecologisch duurzame economische activiteiten. Gezien de politieke toezeggingen in het kader van de Klimaatovereenkomst van Parijs en op Unieniveau, valt te verwachten dat meer en meer lidstaten zullen overwegen regelingen voor de toekenning van labels op te zetten of andere eisen aan marktspelers te stellen ten aanzien van financiële producten of bedrijfsobligaties die als ecologisch duurzaam in de markt worden gezet. Daarbij zouden lidstaten dan hun eigen nationale taxonomieën gebruiken om te bepalen welke beleggingen als duurzaam kwalificeren. Indien dergelijke nationale vereisten zijn gebaseerd op uiteenlopende criteria en indicatoren voor het beantwoorden van de vraag welke economische activiteiten als ecologisch duurzaam kwalificeren, zullen beleggers ontmoedigd worden om over de grenzen heen te investeren door de problemen die zij hebben om de verschillende beleggingskansen te vergelijken. Daarnaast zouden economische spelers die beleggingen van over de hele Unie willen aantrekken, in de verschillende lidstaten aan uiteenlopende criteria moeten voldoen, willen hun activiteiten voor de verschillende labels als ecologisch duurzaam kwalificeren. Het ontbreken van eenvormige criteria en indicatoren zal beleggingen op een in milieuopzicht ondoeltreffende, en in sommige gevallen contraproductieve, wijze kanaliseren en ertoe leiden dat de milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen niet worden verwezenlijkt. Dit ontbreken drijft dus de kosten opdrijven op en zal doet een sterk negatieve prikkel doen ontstaan voor economische spelers, die zou neerkomen neerkomt op een belemmering van de toegang tot grensoverschrijdende kapitaalmarkten voor duurzame beleggingen. De barrières voor toegang tot grensoverschrijdende kapitaalmarkten met het oog op het aantrekken van middelen voor duurzame projecten, zullen naar verwachting nog verder toenemen. De criteria en indicatoren om te bepalen wanneer de mate van duurzaamheid van een economische activiteit ecologisch duurzaam is te bepalen , dienen dus op Unieniveau te worden geharmoniseerd, om de hinderpalen voor het functioneren van de interne markt op te ruimen en te voorkomen dat verdere hinderpalen ontstaan. Met dit soort harmonisatie van informatie, cijfers en criteria zullen economische spelers het eenvoudiger vinden om over de grenzen heen financiering aan te trekken voor hun groene ecologisch duurzame activiteiten, omdat hun economische activiteiten kunnen worden afgetoetst aan eenvormige criteria en indicatoren om te worden geselecteerd als onderliggende activa voor ecologisch duurzame beleggingen. Een en ander zal dus ertoe bijdragen om in de Unie beleggingen over grenzen heen aan te trekken. [Am. 6]

(9 bis)

Om het mogelijk te maken dat de Unie haar milieu- en klimaatverbintenissen kan nakomen, is het van belang particuliere beleggingen te mobiliseren. Dit vereist langetermijnplanning, stabiele regelgeving en voorspelbaarheid voor investeerders. Teneinde een coherent beleidskader voor duurzame beleggingen te waarborgen, is het dan ook van belang dat de bepalingen van deze verordening voortbouwen op bestaande Uniewetgeving. [Am. 7]

(10)

Bovendien is het zo dat, indien marktdeelnemers geen toelichting informatie verschaffen over de vraag hoe de activiteiten waarin zij beleggen op negatieve of positieve wijze aan milieudoelstellingen bijdragen of indien zij in hun toelichting uiteenlopende concepten hanteren over wat over de mate van ecologische duurzaamheid van een “duurzame” economische activiteit is uiteenlopende cijfers en criteria voor het bepalen van het effect hanteren , beleggers het onevenredig lastig zullen vinden om deze verschillende financiële producten te controleren en te vergelijken. Gebleken is dat beleggers hierdoor worden ontmoedigd om in groene duurzame financiële producten te beleggen. Bovendien heeft het gebrek aan beleggersvertrouwen belangrijke schadelijke effecten op de markt voor duurzame beleggingen. Voorts is aangetoond dat nationale regels of marktgebaseerde initiatieven om binnen nationale grenzen iets te doen aan deze kwestie, zullen leiden tot compartimentering van de interne markt. Indien financiëlemarktdeelnemers informatie verschaffen over de vraag hoe financiële producten die volgens hen milieuvriendelijk zijn, aan milieudoelstellingen voldoen en indien zij voor die informatieverschaffing gebruikmaken van in de hele Unie gemeenschappelijke criteria voor wat een ecologisch duurzame economische activiteit is, zal dit beleggers helpen om milieuvriendelijke de milieu-impact van beleggingskansen over de grenzen heen te vergelijken en zal dit ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd aansporen duurzamere bedrijfsmodellen te ontwikkelen . Beleggers zullen in de hele Unie met meer vertrouwen in groene financiële producten beleggen, hetgeen het functioneren van de interne markt ten goede zal komen. [Am. 8]

(10 bis)

Teneinde een zinvol milieu- en breder duurzaamheidseffect te bewerkstelligen, onnodige administratieve lasten voor financiëlemarktdeelnemers en andere stakeholders te verminderen en de groei van Europese financiële markten die duurzame economische activiteiten financieren te bevorderen, moet de taxonomie worden gebaseerd op geharmoniseerde, vergelijkbare en uniforme criteria en indicatoren, met inbegrip van ten minste de indicatoren voor de circulaire economie. Die indicatoren moeten met de uniforme methode voor de beoordeling van levenscycli in overeenstemming worden gebracht en in regelgevingsinitiatieven van de Unie worden toegepast. Zij dienen de grondslag te vormen voor de beoordeling van het risico en milieueffect van economische activiteiten en beleggingen. Overlappingen op het gebied van regelgeving moeten worden voorkomen, omdat dit niet in overeenstemming is met de beginselen inzake betere regelgeving en evenredigheid en de doelstelling om een consistente terminologie en een helder regelgevingskader te creëren. Ook onnodige lasten voor zowel overheden als financiële instellingen moeten worden voorkomen. In dat licht moeten ook het toepassingsgebied en het gebruik van de technische screeningcriteria, alsook de koppeling met andere initiatieven, duidelijk worden vastgelegd voordat de taxonomie en de desbetreffende criteria van kracht worden. Bij het vaststellen van geharmoniseerde criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten moeten de bevoegdheden van de lidstaten in de verschillende beleidsterreinen in acht genomen worden. De vereisten van deze verordening moeten op een evenredige manier van toepassing zijn om kleine en niet-complexe instellingen in de zin van deze verordening [Am. 9]

(10 ter)

De indicatoren moeten worden geharmoniseerd op basis van reeds geleverde inspanningen, zoals de werkzaamheden van de Commissie, het Europees Milieuagentschap en de OESO, en moeten het milieueffect vaststellen van CO2- en andere emissies, biodiversiteit, de productie van afvalstoffen, het gebruik van energie en hernieuwbare energie, grondstoffen, water en direct en indirect landgebruik, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie over een monitoringkader voor de circulaire economie (COM(2018)0029), het EU-actieplan voor de circulaire economie (COM(2015)0614) en de resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2015 over hulpbronnenefficiëntie: de overgang naar een circulaire economie (2014/2208(INI)). Voorts moet bij de ontwikkeling van de indicatoren rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de deskundigengroep op hoog niveau “Support to Circular Economy Financing” van de Europese Commissie. De Commissie moet beoordelen op welke wijze de werkzaamheden van deze deskundigengroep en die van de technische deskundigengroep geïntegreerd moeten worden. De indicatoren moeten in overeenstemming zijn met de internationaal erkende duurzaamheidsnormen. [Am. 10]

(11)

Om de bestaande hinderpalen voor het functioneren van de interne markt aan te pakken en om te vermijden dat in de toekomst dergelijke obstakels ontstaan, dient van de lidstaten en de Unie te worden verlangd dat zij, wanneer zij op nationaal niveau eisen aan marktspelers uitwerken om financiële producten , diensten of overheidsobligaties een label ecologisch duurzaam toe te kennen, een gemeenschappelijk concept hanteren ten aanzien van wat een ecologisch duurzame belegging is de mate van ecologische duurzaamheid van beleggingen . Om diezelfde redenen dienen fondsbeheerders en institutionele beleggers die afficheren dat zijzelf milieudoelstellingen nastreven, van hetzelfde concept van ecologisch duurzame belegging en dezelfde indicatoren, cijfers en criteria voor het berekenen van het milieueffect gebruik te maken wanneer zij informatie verschaffen over de vraag hoe zij die doelstellingen nastreven. [Am. 11]

(12)

De vaststelling van criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten kan bedrijven ertoe aanzetten om op hun websites, op vrijwillige basis, informatie te verschaffen over de ecologisch duurzame economische het milieueffect van activiteiten die zij verrichten. Die informatie zal niet alleen de betrokken spelers op de financiële markten helpen om gemakkelijk uit te maken welke bedrijven ecologisch duurzame wat de mate van ecologische duurzaamheid van de door bedrijven verrichte economische activiteiten verrichten is , maar ook zal zij die bedrijven helpen om financiering voor hun groene activiteiten aan te trekken. [Am. 12]

(13)

Een Unieclassificatie Uniebrede indicatoren voor het bepalen van ecologisch duurzame economische activiteiten zou zouden de ontwikkeling van toekomstig Uniebeleid faciliteren, met inbegrip van Uniebrede normen en strategieën voor ecologisch duurzame financiële producten, en uiteindelijk de vaststelling van labels die formele erkenning bieden van de inachtneming van die normen in de hele Unie en de grondslag vormen voor andere economische, regelgevings- en prudentiële maatregelen . Eenvormige juridische vereisten om voor het vaststellen van de mate van ecologische duurzaamheid van beleggingen, op basis van eenvormige criteria voor ecologisch duurzame de mate van ecologische duurzaamheid van economische activiteiten en gemeenschappelijke indicatoren voor beoordeling van het milieueffect van beleggingen , als economisch duurzame beleggingen te beschouwen, zijn noodzakelijk als ijkpunt voor toekomstige Uniewetgeving die inzet op het faciliteren van die de verschuiving van beleggingen met een negatieve milieu-impact naar beleggingen met een positief effect . [Am. 13]

(14)

In het kader van het bereiken van SDG's in de Unie, zijn kunnen beleidskeuzes zoals de oprichting van een Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) doeltreffend gebleken zijn om particuliere beleggingen — samen met overheidsuitgaven — te mobiliseren en naar duurzame beleggingen te leiden. Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad (11) geeft 40 % klimaatinvesteringen als horizontaal streefcijfer voor infrastructuur- en innovatieprojecten in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen. Gemeenschappelijke criteria voor de duurzaamheid van economische activiteiten en gemeenschappelijke indicatoren voor milieueffectbeoordeling kunnen nieuwe vergelijkbare initiatieven van de Unie schragen die investeringen ondersteunen waarmee klimaatgerelateerde of andere milieudoelstellingen worden nagestreefd gemobiliseerd . [Am. 14]

(15)

Om te vermijden dat de markt wordt gecompartimenteerd, maar ook dat consumentenbelangen worden geschaad door een uiteenlopende invulling ideeën ten aanzien van de mate van ecologische duurzaamheid van het begrip ecologisch duurzame economische activiteiten, dienen nationale vereisten die marktspelers in acht dienen te nemen wanneer zij hun financiële producten of bedrijfsobligaties als ecologisch duurzaam in de zin van deze verordening in de markt willen zetten, voort te bouwen op de eenvormige criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten. Bij die marktspelers gaat het om financiëlemarktdeelnemers die “groene” duurzame financiële producten of diensten aanbieden, en om niet-financiële vennootschappen die “groene” duurzame bedrijfsobligaties uitgeven. [Am. 15]

(16)

Om te vermijden dat consumentenbelangen worden geschaad, dienen fondsbeheerders en institutionele beleggers die financiële producten als zijnde ecologisch duurzaam aanbieden, informatie te verschaffen over de vraag hoe en in welke mate de criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten zijn gebruikt om de ecologische duurzaamheid van de beleggingen te bepalen. De verschafte informatie dient beleggers in staat te stellen inzicht te krijgen in het gedeelte van de belegging waarmee ecologisch duurzame economische activiteiten worden gefinancierd, uitgedrukt als percentage van alle economische activiteiten — en dus in de mate van ecologische duurzaamheid van de belegging. De Commissie dient nader aan te geven welke informatie daarvoor dient te worden verschaft. Die informatie dient nationale bevoegde autoriteiten in staat te stellen om de inachtneming van de informatieverschaffingsverplichting eenvoudig na te gaan en om die verplichting af te dwingen in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht.

(17)

Om te vermijden dat de informatieverschaffingsverplichting wordt omzeild, dient die verplichting ook te gelden bij het aanbieden van voor alle financiële producten met kenmerken die vergelijkbaar zijn met ecologisch duurzame beleggingen, met inbegrip van die beleggingen die milieubescherming in ruime zin als doelstelling hebben. Van financiëlemarktdeelnemers dient niet te worden verlangd dat zij uitsluitend beleggen in ecologisch duurzame economische activiteiten die zijn vastgesteld in overeenstemming met de in deze verordening beschreven technische screeningcriteria. Zij Financiëlemarktdeelnemers en andere actoren dienen te worden aangemoedigd om de Commissie te informeren indien zij van mening zijn dat een economische activiteit die niet aan de technische screeningcriteria voldoet of waarvoor dergelijke criteria voor de activiteiten die zij financieren nog niet zijn vastgesteld, of dat hun financiële producten als ecologisch duurzaam dient dienen te worden beschouwd, ten einde teneinde de Commissie te helpen na te gaan of de technische screeningcriteria dienen te worden aangevuld of bijgewerkt. [Am. 16]

(18)

Om uit te maken of in welke mate een economische activiteit ecologisch duurzaam is, dient een uitputtende lijst van milieudoelstelling milieudoelstellingen te worden vastgesteld op basis van indicatoren die de milieu-impact meten, met inachtneming van de impact op de volledige industriële waardeketen en de samenhang met de bestaande Uniewetgeving, zoals het pakket schone energie . [Am. 17]

(19)

De milieudoelstelling van bescherming van gezonde ecosystemen dient te worden uitgelegd rekening houdende met de desbetreffende wetgevings- en niet-wetgevingsinstrumenten van de Unie, met inbegrip van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (13), Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (14), de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 (15), de EU-strategie voor groene infrastructuur, Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (16), Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad (17), Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad (18), het actieplan voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) (19) en het actieplan tegen de illegale handel in wilde dieren en planten (20).

(20)

Voor elk van de milieudoelstellingen dienen eenvormige criteria op grond van middels geharmoniseerde indicatoren verstrekte informatie te worden vastgesteld om economische activiteiten te beschouwen als substantieel bijdragend aan die doelstelling. Een onderdeel van de eenvormige criteria dient te zijn dat aanzienlijke schade aan in deze verordening beschreven milieudoelstellingen wordt vermeden. Zo moet worden vermeden dat beleggingen als ecologisch duurzaam worden beschouwd ook al berokkenen de economische activiteiten die van deze beleggingen profiteren, meer schade aan het milieu dan de bijdrage die zij leveren aan een milieudoelstelling. De voorwaarden voor een substantiële bijdrage en voor het niet berokkenen van aanzienlijke schade dienen het mogelijk te maken dat beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten een reële bijdrage leveren aan de milieudoelstellingen. [Am. 18]

(21)

Indachtig de gezamenlijke toezegging van het Europese Parlement, de Raad en de Commissie om de beginselen die in de Europese pijler van sociale rechten zijn vastgelegd ter ondersteuning van duurzame en inclusieve groei en bewust van de relevantie van internationale minimumnormen inzake mensen- en arbeidsrechten, dient inachtneming van minimumgaranties een voorwaarde te zijn, willen economische activiteiten als ecologisch duurzaam kwalificeren. Om die reden dienen economische activiteiten uitsluitend als ecologisch duurzaam te kwalificeren wanneer zij worden verricht met inachtneming van de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (hierna “IAO” genoemd) betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk en de acht IAO-basisverdragen. In de IAO-basisverdragen worden mensenrechten en arbeidsrechten vastgesteld die bedrijven in acht moeten nemen. Diverse van deze internationale normen zijn ook vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name het verbod van slavernij en dwangarbeid en het non-discriminatiebeginsel. Die minimumgaranties laten in voorkomend geval de toepassing onverlet van strengere eisen inzake milieu, gezondheid, veiligheid en sociale duurzaamheid die in het Unierecht zijn vastgesteld.

(22)

Gezien de specifieke technische details die nodig zijn om de milieu-impact van een economische activiteit te beoordelen, en gezien het snel veranderende karakter van wetenschap en technologie, dienen de criteria ter bepaling van ecologisch duurzame de mate van ecologische duurzaamheid van economische activiteiten op regelmatige tijdstippen aan die veranderingen te worden aangepast. Willen de criteria en indicatoren actueel zijn en gebaseerd zijn op wetenschappelijk bewijs en input van deskundigen en betrokken stakeholders, dan dienen de voorwaarden voor wat een substantiële bijdrage en aanzienlijke schade is voor de verschillende economische activiteiten, meer in detail te worden uitgewerkt en dienen zij op regelmatige tijdstippen te worden bijgewerkt. Met het oog daarop dient de Commissie voor de verschillende economische activiteiten gedetailleerde en gekalibreerde technische screeningcriteria en een reeks geharmoniseerde indicatoren vast te stellen, op basis van de technische input van een multistakeholderplatform voor duurzame financiering. [Am. 19]

(23)

Sommige economische activiteiten hebben een negatieve impact op het milieu en een substantiële bijdrage aan één of meer milieudoelstellingen kan worden bereikt door die negatieve impact te verminderen. Voor die economische activiteiten dienen technische screeningcriteria te worden vastgesteld die een substantiële verbetering van de milieuprestaties ten opzichte van (onder meer) het sectorale gemiddelde vergen teneinde te bepalen of de activiteiten een aanzienlijke bijdrage aan één of meer milieudoelstellingen kunnen leveren . Die criteria dienen ook rekening te houden met de impact op lange termijn (namelijk meer dan drie jaar) van een bepaalde economische activiteit , met name de milieuvoordelen van producten en diensten tijdens het gebruik ervan, alsook de bijdrage van tussenproducten, zodat de productie- en gebruiksfasen in hun totaliteit voor de volledige gegenereerde meerwaarde, in de volledige waardeketen en gedurende de hele levenscyclus, worden beoordeeld . [Am. 20]

(24)

Een economische activiteit mag niet als ecologisch duurzaam worden beschouwd indien deze het milieu meer schade berokkent dan de voordelen die zij onder de streep geen winst voor het milieu oplevert. De technische screeningcriteria dienen de minimumeisen in kaart te brengen die nodig zijn om aanzienlijke schade aan andere doelstellingen te vermijden. Bij het vaststellen en bijwerken van de technische screeningcriteria dient de Commissie erop toe te zien dat die criteria redelijk en evenredig zijn en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en dat zij op geregelde tijdstippen worden bijgewerkt, met inachtneming van de volledige waardeketen en de levenscyclus van technologieën. Zij dient er ook op toe te zien dat de criteria op regelmatige wijze worden bijgewerkt. Wanneer het risico op basis van wetenschappelijke evaluatie met onvoldoende zekerheid kan worden bepaald, dient het voorzorgsbeginsel te gelden, overeenkomstig artikel 191 VWEU. [Am. 21]

(25)

Bij het vaststellen en bijwerken van de technische screeningcriteria en een reeks geharmoniseerde indicatoren dient de Commissie rekening te houden met het desbetreffende Unierecht, alsmede met reeds bestaande niet-wetgevingsinstrumenten van de Unie, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad (21), het EU-milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (22), de EU-criteria voor groene overheidsopdrachten (23) , het platform voor circulaire economie van de Commissie, het Europees Platform voor de beoordeling van levenscycli en de lopende werkzaamheden met betrekking tot regels voor de ecologische voetafdruk van producten en organisaties (24). Om onnodige incoherenties te vermijden met classificaties van economische activiteiten die reeds voor andere doeleinden bestaan, dient de Commissie ook rekening te houden met de statistische classificaties met betrekking tot de sector milieugoederen en -diensten, met name de classificatie van activiteiten voor de bescherming van het milieu (CEPA) en de classificatie van activiteiten voor het beheer van hulpbronnen (CReMA) (25). [Am. 22]

(26)

Bij het vaststellen en bijwerken van de technische screeningcriteria en de geharmoniseerde indicatoren dient de Commissie ook rekening te houden met de specifieke kenmerken van de infrastructuursector verschillende sectoren en dient zij ook ecologische, sociale en economische externaliteiten in een kosten-batenanalyse mee te nemen. Op dat punt dient de Commissie rekening te houden met de werkzaamheden van internationale organisaties, zoals de OESO, de desbetreffende Uniewetgeving en -normen, met inbegrip van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (26), Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (27), Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (28), Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (29), Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (30), en de bestaande methodiek. In dat verband dienen de technische screeningcriteria en indicatoren passende governanceraamwerken te bevorderen waarin ecologische, sociale en governancefactoren zijn geïntegreerd, als bedoeld in de door de Verenigde Naties gesteunde Principles for Responsible Investment (UN PRI) (31), tijdens alle fasen van de levenscyclus van een project. [Am. 23]

(26 bis)

Bij het vaststellen van de technische screeningcriteria dient de Commissie ook rekening te houden met maatregelen ten behoeve van de transitie naar een duurzamere koolstofarme economie. Voor ondernemingen die momenteel economische activiteiten verrichten die uiterst schadelijk zijn voor het milieu, moeten er stimulansen zijn voor een snelle transitie naar een ecologisch duurzame of ten minste ecologisch onproblematische status. De technische screeningcriteria moeten dergelijke reeds lopende transitieprocessen aanmoedigen. Als het merendeel van de ondernemingen die een bepaalde schadelijke activiteit verrichten aantoonbaar betrokken is bij een dergelijke transitie, kan daar in de screeningcriteria rekening mee worden gehouden. Onder meer aanhoudende inspanningen voor onderzoek en ontwikkeling, grote projecten waarbij geïnvesteerd wordt in nieuwe en ecologisch duurzamere technologieën, of concrete transitieplannen vanaf het moment dat zij zich in een vroege uitvoeringsfase bevinden, kunnen het bewijs vormen dat ernstige inspanningen voor transitie worden geleverd. [Am. 24]

(27)

Om ecologisch duurzame innovatie te bevorderen en te vermijden dat bij het aantrekken van financiering voor ecologisch duurzame economische activiteiten de mededinging wordt verstoord, dienen de technische screeningcriteria ervoor te zorgen dat alle betrokken economische activiteiten binnen een bepaalde bedrijfstak de macrosectoren (d.w.z. NACE-sectoren als landbouw, bosbouw en visserij, productie, elektriciteit, gas, stoom en airconditioning, bouw, vervoer en opslag) als ecologisch duurzaam kunnen kwalificeren en gelijk worden behandeld indien zij in gelijke mate aan één of meer van de in deze verordening bepaalde milieudoelstellingen bijdragen en geen aanzienlijke schade berokkenen aan één van de andere in de artikelen 3 en 12 bedoelde milieudoelstellingen . Hun potentiële vermogen om aan die milieudoelstellingen bij te dragen, kan echter verschillen tussen bedrijfstakken, hetgeen in de criteria screeningcriteria tot uiting dient te komen. Binnen elke bedrijfstak economische macrosector mogen deze criteria echter niet bepaalde economische activiteiten oneerlijk benadelen tegenover andere indien die eerste groep in dezelfde mate aan de milieudoelstellingen bijdraagt als de tweede groep en geen aanzienlijke schade berokkent aan één van de andere in de artikelen 3 en 12 bedoelde milieudoelstellingen . [Am. 25]

(27 bis)

Ecologisch duurzame activiteiten zijn het resultaat van technologieën en producten die binnen alle onderdelen van de waardeketen worden ontwikkeld. Het is dan ook zaak dat de technische screeningcriteria de rol van de gehele waardeketen beslaan, uiteenlopend van de verwerking van grondstoffen, het eindproduct en de afvalfase, tot de daadwerkelijke verrichting van ecologisch duurzame activiteiten. [Am. 26]

(27 ter)

Teneinde te voorkomen dat goed werkende waardeketens worden verstoord, moet bij het vaststellen van de screeningcriteria rekening worden gehouden met het feit dat ecologisch duurzame activiteiten het resultaat zijn van technologieën en producten die door verschillende economische actoren zijn ontwikkeld. [Am. 27]

(28)

Bij het vaststellen van technische screeningcriteria dient de Commissie na te gaan of de vaststelling van die criteria voor ecologisch duurzame activiteiten aanleiding kan geven tot gestrande activa of incoherente prikkels kan afgeven., en of een en ander een negatief effect op liquiditeit van financiële markten kan hebben. [Am. 28]

(29)

Om te vermijden dat compliancekosten een te grote belasting zijn voor economische spelers, dient de Commissie technische screeningcriteria vast te stellen die voldoende rechtszekerheid bieden, werkbaar zijn, eenvoudig zijn toe te passen en waarvan de naleving binnen redelijke marges inzake compliancekosten na te gaan zijn.

(30)

Om ervoor te zorgen dat beleggingen worden gekanaliseerd naar economische activiteiten die de grootste positieve impact op de milieudoelstellingen hebben, dient de Commissie prioriteit te geven aan de vaststelling van technische screeningcriteria voor de economische activiteiten die potentieel het meeste aan de milieudoelstellingen bijdragen. Ten behoeve van het identificeren en ontwikkelen van nieuwe technologieën moeten de screeningcriteria rekening houden met de resultaten van projecten en de schaalbaarheid van deze technologieën. [Am. 29]

(31)

Passende technische screeningcriteria dienen te worden vastgesteld voor de vervoersector, onder meer voor mobiele activa, die rekening dienen te houden met de gehele levenscyclus van technologieën en met het feit dat de vervoersector, met inbegrip van de internationale scheepvaart, voor bijna 26 % bijdraagt aan de totale broeikasgasemissies in de Unie. Zoals bleek uit het actieplan duurzame groei financieren (32), vertegenwoordigt de vervoersector rond 30 % van de extra jaarlijkse investeringsbehoeften voor duurzame ontwikkeling in de Unie, onder meer door meer te elektrificeren of een sterkere transitie naar schonere vervoersvormen door het bevorderen van de modal shift en van verkeersbeheer. [Am. 30]

(32)

Het is van bijzonder belang dat de Commissie, wanneer zij de uitwerking van technische screeningcriteria voorbereidt, de nodige consultaties houdt in lijn met de vereisten inzake betere regelgeving. Bij het proces voor de vaststelling en bijwerking van technische screeningcriteria en geharmoniseerde indicatoren dienen ook de desbetreffende stakeholders te worden betrokken en dient te worden voortgebouwd op wetenschappelijk bewijs, sociaal-economische impact, beste praktijken, bestaande werkzaamheden en entiteiten, met name van het platform voor circulaire economie van de Commissie, en het advies van deskundigen met bewezen kennis en ervaring voor de betrokken gebieden. Daartoe dient de Commissie een platform voor duurzame financiering op te zetten. Dit platform dient te bestaan uit een breed spectrum van deskundigen die zowel de publieke als de particuliere sector vertegenwoordigen teneinde te waarborgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van alle betrokken sectoren . Bij de vertegenwoordigers van de publieke sector dient het te gaan om deskundigen van het Europees Milieuagentschap (EEA) en nationale milieubeschermingsautoriteiten , de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA's) , de European Financial Reporting Advisory Group en de Europese Investeringsbank (EIB). Bij de deskundigen uit de particuliere sector dient gaat het te gaan om vertegenwoordigers van de betrokken stakeholders, zoals spelers op financiële en niet-financiële markten, vertegenwoordigers van de reële economie die een breed spectrum van industrieën vertegenwoordigen, en universiteiten, onderzoeksinstellingen, verenigingen en organisaties. In voorkomend geval moet het het platform vrij staan advies in te winnen bij niet-leden. Het platform dient de Commissie te adviseren over de uitwerking, analyse en herziening van technische screeningcriteria en geharmoniseerde indicatoren , onder meer wat betreft de potentiële impact ervan op de waardering van de activa die tot aan de vaststelling van de technische screeningcriteria volgens bestaande marktpraktijken als “groene” activa duurzaam werden beschouwd. Ook dient het platform de Commissie te adviseren over de vraag of de technische screeningcriteria en indicatoren geschikt zijn voor verder gebruik in toekomstige beleidsinitiatieven van de Unie die gericht zijn op het bevorderen van duurzame investeringen. Het platform moet de Commissie adviseren over de ontwikkeling van normen met betrekking tot de boekhouding en geïntegreerde verslaglegging inzake duurzame investeringen voor ondernemingen en financiëlemarktdeelnemers, onder meer in de vorm van de herziening van Richtlijn 2013/34/EU. [Am. 31]

(33)

Met het oog op de nadere uitwerking van de in deze verordening uiteengezette vereisten, en met name met het oog op de vaststelling en uitwerking van gedetailleerde en gekalibreerde technische screeningcriteria en indicatoren van wat voor verschillende economische activiteiten een substantiële bijdrage en aanzienlijke schade aan de milieudoelstellingen is, dient ten aanzien van de informatie die vereist is om aan de in artikel 4, lid 3, uiteengezette informatieverschaffingsverplichting en de in artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, vermelde technische screeningcriteria te voldoen, aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende publieke consultaties overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die consultaties plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, dienen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment te ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en dienen de deskundigen van het Europees Parlement en de Raad stelselmatig toegang te hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen. [Am. 32]

(34)

Om de betrokken spelers voldoende tijd te geven om zich vertrouwd te maken met de in deze verordening uiteengezette criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten en de toepassing ervan voor te bereiden, dienen de in deze verordening beschreven verplichtingen, voor elk van de milieudoelstellingen, van toepassing te worden zes maanden nadat de desbetreffende technische screeningcriteria zijn vastgesteld.

(35)

De toepassing van deze verordening dient op regelmatige tijdstippen en ten minste na twee jaar te worden bezien om na te gaan welke vooruitgang is geboekt bij de uitwerking van de technische screeningcriteria en geharmoniseerde indicatoren voor ecologisch duurzame en ecologisch schadelijke activiteiten, het gebruik van de definitie van ecologisch duurzame beleggingen ofwel beleggingen met een negatief milieueffect, en de vraag of inachtneming van de verplichtingen het opzetten van een verificatiemechanisme verdere verificatiemechanismes rechtvaardigt. Bij deze evaluatie dient dienen ook de bepalingen te worden nagegaan of beoordeeld die nodig zijn voor het uitbreiden van het toepassingsgebied van deze verordening moet worden uitgebreid tot sociale duurzaamheidsdoelstellingen tot sociale duurzaamheidsdoelstellingen. In voorkomend geval maakt de Commissie uiterlijk op 31 maart 2020 wetgevingsvoorstellen bekend betreffende de inrichting van een op naleving gericht verificatiemechanisme. [Am. 33]

(36)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden gerealiseerd, omdat op Unieniveau eenvormige criteria en indicatoren moeten worden ingevoerd voor ecologisch duurzame economische activiteiten, kan de Unie maatregelen nemen in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken, [Am. 34]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden de criteria vastgesteld om uit te maken of hoe groot het milieueffect en de mate van duurzaamheid van een economische activiteit ecologisch duurzaam is, zijn met het oog op het bepalen van de mate van ecologische duurzaamheid van een belegging.

2.   Deze verordening is van toepassing op:

a)

door lidstaten of de Unie genomen maatregelen waarin voor marktspelers financiëlemarktdeelnemers vereisten worden uiteengezet ten aanzien van financiële producten of bedrijfsobligaties die binnen de Unie als ecologisch duurzaam op de markt worden gebracht;

b)

financiëlemarktdeelnemers die binnen de Unie financiële producten aanbieden als zijnde ecologisch duurzame beleggingen of als beleggingen die vergelijkbare kenmerken hebben , en .

(b bis)

financiëlemarktdeelnemers die andere financiële producten aanbieden, behalve wanneer:

i

zij verklaringen bieden, die door redelijke bewijzen worden geschraagd tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten, dat de economische activiteiten die door hun financiële producten gefinancierd worden geen grote impact op de duurzaamheid hebben volgens de in artikel 3 en artikel 3 bis bedoelde technische screeningcriteria, in welk geval de bepalingen van hoofdstuk II en III niet van toepassing zijn. Deze informatie wordt in hun prospectus opgenomen, of

ii)

de financiëlemarktdeelnemer in zijn prospectus verklaart dat het financiële product in kwestie geen duurzaamheidsdoelstellingen nastreeft en een verhoogd risico met zich meebrengt om economische activiteiten te ondersteunen die overeenkomstig deze verordening niet als duurzaam beschouwd worden.

2 bis.     De in artikel 1, lid 1, bedoelde criteria worden op een evenredige wijze toegepast waarbij buitensporige administratieve rompslomp wordt vermeden en rekening wordt gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de financiëlemarktdeelnemer en kredietinstellingen door middel van vereenvoudigde bepalingen voor kleine en niet-complexe eenheden overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, lid 2 quinquies.

2 ter.     De in artikel 1, lid 1, bedoelde criteria kunnen op vrijwillige basis worden gebruikt voor het in dat lid genoemde doel door ondernemingen die niet onder artikel 1, lid 2, vallen, alsook voor andere financiële instrumenten dan bedoeld in artikel 2.

2 quater.     De Commissie stelt een gedelegeerde handeling vast om te specificeren welke informatie financiëlemarktdeelnemers bij de bevoegde autoriteiten moeten indienen voor de toepassing van artikel 1, lid 2, onder a). [Ams. 35, 55, 59, 87 en 96]

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“ecologisch duurzame belegging”: een investering waarmee één of meerdere economische activiteiten worden gefinancierd die op grond van deze verordening als ecologisch duurzaam kwalificeren;

b)

“financiëlemarktdeelnemers”: financiëlemarktdeelnemers elk van de volgende categorieën, in de zin van artikel 2, onder a), van [voorstel voor een verordening van de Commissie betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341];

i)

een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in de zin van [PB: verwijzing invoegen naar het desbetreffende artikel van Verordening (EU) nr. 575/2013];

(b bis)

“uitgevende instelling”: een beursgenoteerde uitgevende instelling in de zin van artikel 2, lid 1, onder h), van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad  (33) , en van artikel 2, onder h), van Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad  (34);

c)

“financiële producten”: financiële producten vermogensbeheer, een abi-beheerder, een IBIP, een pensioenproduct, een pensioenregeling of een icbe, of een bedrijfsobligatie, in de zin van artikel 2, onder j), van [voorstel voor een verordening van de Commissie betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341] , evenals de uitgifte van effecten als bedoeld in Richtlijn 2003/71/EG en Verordening (EU)2017/1129 ;

(c bis)

“milieu-indicatoren”: ten minste de meting van het verbruik van hulpbronnen, zoals grondstoffen, energie, hernieuwbare energie, water, effect op ecosysteemdiensten, emissies van onder meer CO2, effect op biodiversiteit en landgebruik en productie van afvalstoffen, gebaseerd op wetenschappelijk bewijs en de methode van de Commissie voor de beoordeling van levenscycli en overeenkomstig de mededeling van de Commissie over een monitoringkader voor de circulaire economie (COM(2018)0029);

(c ter)

“relevante nationale bevoegde autoriteit”: de bevoegde of toezichthoudende autoriteit of autoriteiten in de lidstaat als bedoeld in de Uniewetgeving vermeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1095/2010, Verordening (EU) nr. 1093/2010 en Verordening (EU) nr. 1094/2010, waarvan het toepassingsgebied betrekking heeft op de categorie financiëlemarktdeelnemers die onder de in artikel 4 van deze verordening bedoelde informatieverschaffingsverplichting vallen;

(c quater)

“betrokken ESA”: de Europese toezichthoudende autoriteit of toezichthoudende autoriteit of autoriteiten als bedoeld in de Uniewetgeving vermeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en/of Verordening (EU) nr. 1095/2010, waarvan het toepassingsgebied betrekking heeft op de categorie financiëlemarktdeelnemers die onder de in artikel 4 van deze verordening bedoelde informatieverschaffingsverplichting vallen;

d)

“mitigatie van klimaatverandering”: het proces de processen, met inbegrip van overgangsmaatregelen, vereist om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC, ten aanzien van het pre-industriële niveau en waarbij ernaar wordt gestreefd de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 oC boven het pre-industriële niveau , zoals bepaald in de Overeenkomst van Parijs ;

e)

“adaptatie aan klimaatverandering”: het proces van aanpassing aan het de daadwerkelijke en verwachte klimaat klimaatverandering en de gevolgen daarvan;

f)

“broeikasgas”: een broeikasgas genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (35);

g)

“circulaire economie”: het zolang mogelijk gebruiken en behouden van de waarde van producten, materialen en alle andere hulpbronnen in de economie op hun piekniveau om zo de milieueffecten terug te dringen en het de afvalproductie tot een minimum beperken van de afvalproductie te beperken , onder meer door toepassing van de afvalhiërarchie vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (36) , alsook het tot een minimum beperken van het gebruik van hulpbronnen op basis van essentiële indicatoren voor de circulaire economie zoals uiteengezet in het monitoringkader voor voortgang naar een circulaire economie, met betrekking tot verschillende productiestadia, consumptie en afvalbeheer ;

h)

“verontreiniging”:

i)

de directe of indirecte inbreng door menselijke activiteiten van stoffen, trillingen, warmte, of geluid , licht of andere verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kan aantasten, schade kan toebrengen aan materiële goederen, dan wel de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg kan staan;

ii)

in het kader van mariene verontreiniging: verontreiniging in de zin van artikel 3, punt 8, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (37);

ii bis)

in het kader van waterverontreiniging: verontreiniging in de zin van artikel 2, punt 33, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad;

(i)

“gezond ecosysteem”: een ecosysteem dat in goede fysische, chemische en biologische toestand verkeert of dat van een goede fysische, chemische en biologische kwaliteit is en dat in staat is tot zelfreproductie of zelfherstel tot evenwicht en dat biodiversiteit in stand houdt ;

j)

“energie-efficiëntie”: een efficiënter energiegebruik in alle stadia van de energieketen — van opwekking tot eindverbruik;

k)

“goede milieutoestand”: een goede milieutoestand in de zin van artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG;

l)

“mariene wateren”: mariene wateren in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/56/EG;

m)

“oppervlaktewater”, “binnenwateren”, “overgangswater” en “kustwateren” hebben dezelfde betekenis als in artikel 2, punten 1, 3, 6 en 7, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (38);

n)

“duurzaam bosbeheer”: het gebruik van bossen en bosgronden op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun biodiversiteit, productiviteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, alsook het vermogen om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, en waarbij geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving . [Ams. 36, 88 en 89]

Hoofdstuk II

Ecologisch duurzame economische activiteiten

Artikel 3

Criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten

Met het oog op het bepalen van de mate van ecologische duurzaamheid van een belegging is een economische activiteit ecologisch duurzaam wanneer die activiteit aan elk van de volgende criteria voldoet:

a)

de economische activiteit draagt, overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 11, substantieel bij aan één of meer van de in artikel 5 genoemde milieudoelstellingen;

b)

de economische activiteit berokkent, overeenkomstig artikel 12, geen aanzienlijke schade aan de in artikel 5 genoemde milieudoelstellingen;

c)

de economische activiteit wordt verricht met inachtneming van de in artikel 13 vastgestelde minimumgaranties;

d)

de economische activiteit voldoet aan de technische screeningcriteria wanneer de Commissie die nader heeft uitgewerkt op basis van geharmoniseerde indicatoren die de duurzaamheidsimpact van de economische activiteit op ondernemings- of planniveau meten, in overeenstemming met artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2. [Am. 37]

Artikel 3 bis

Criteria voor economische activiteiten met een aanzienlijk negatief milieueffect

Tegen 31 december 2021 voert de Commissie een effectbeoordeling uit van de gevolgen van de herziening van deze verordening, teneinde het kader voor duurzame investeringen uit te breiden met een kader om criteria te definiëren voor wanneer, en hoe, een economische activiteit een significante impact heeft op de duurzaamheid. [Am. 38]

Artikel 4

Gebruik van de Toepassing en naleving van criteria voor het bepalen van de mate van ecologisch duurzame ecologische duurzaamheid van economische activiteiten

1.   De lidstaten en de Unie passen de in artikel 3 voor het bepalen van de mate van ecologisch ecologische duurzame duurzaamheid van economische activiteiten vastgelegde criteria toe met het oog op maatregelen tot vaststelling van vereisten duurzaamheidsvereisten voor marktspelers ten aanzien van financiële producten of bedrijfsobligaties. die als “ecologisch duurzaam” in de markt worden gezet.

2.   Financiëlemarktdeelnemers die financiële producten aanbieden als zijnde ecologisch duurzaam of als beleggingen met vergelijkbare kenmerken, verschaffen informatie over de vraag hoe en in welke mate de in artikel 3 voor ecologisch duurzame economische activiteiten vastgelegde criteria worden gebruikt om de ecologische duurzaamheid van de belegging te bepalen. of bedrijfsobligaties aanbieden, verschaffen de relevante informatie waardoor vastgesteld kan worden of de producten die zij aanbieden gekwalificeerd kunnen worden als duurzame investeringen overeenkomstig de criteria van artikel 3. Wanneer financiëlemarktdeelnemers van oordeel zijn dat een economische activiteit die niet voldoet aan de in overeenstemming met deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria of waarvoor die technische screeningcriteria nog niet zijn vastgesteld, als ecologisch duurzaam dient te worden beschouwd, kunnen zij de Commissie daarvan in kennis stellen. waarvoor technische screeningcriteria nog niet zijn vastgesteld, als ecologisch duurzaam dient te worden beschouwd, stellen zij de Commissie daarvan in kennis. In voorkomend geval stelt de Commissie het in artikel 15 bedoelde platform voor duurzame financiering in kennis van dergelijke verzoeken door financiëlemarktdeelnemers. Financiëlemarktdeelnemers bieden geen financiële producten aan als zijnde ecologisch duurzaam of als beleggingen met vergelijkbare kenmerken indien die producten niet als ecologisch duurzaam kunnen worden gekwalificeerd.

2 bis.     De lidstaten houden in nauwe samenwerking met de betrokken ESA toezicht op de informatie als bedoeld in lid 2. De financiëlemarktdeelnemers geven de informatie door aan de relevante nationale bevoegde autoriteit die de informatie vervolgens onverwijld aan de betrokken ESA doorgeeft. Wanneer de relevante nationale bevoegde autoriteit of de betrokken ESA het niet eens is met de gerapporteerde informatie als bedoeld in de leden 2 en 2 bis, evalueren en corrigeren de financiëlemarktdeelnemers de verstrekte informatie.

2 ter.     De verschaffing van informatie als bedoeld in artikel 4 voldoet aan de beginselen van eerlijke, heldere en niet-misleidende informatie die zijn opgenomen in Richtlijn (EU) 2014/65/EU en Richtlijn (EU) 2016/97 en de bevoegdheden voor interventie als bedoeld in artikel 4, lid 2 ter, in overeenstemming met degene die zijn opgenomen in Verordening nr. 600/2014.

2 quater.     De informatieverschaffingsverplichtingen die zijn vereist uit hoofde van [PB: Verwijzing invoegen naar de verordening betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341], maken geen deel uit van deze verordening.

2 quinquies.     Voor de in artikel 2, lid 2 ter en 2 quater, bedoelde kleine en niet-complexe ondernemingen gelden vereenvoudigde bepalingen.

3.   De Commissie stelt in overeenstemming met artikel 16 gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van lid 2 om nader aan te geven welke informatie vereist is om aan dat lid te voldoen, rekening houdende met de in overeenstemming met deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria. de leden 2, 2 bis en 2 ter, om nader aan te geven welke informatie vereist is om aan deze leden te voldoen, met een lijst van investeringen die soortgelijke kenmerken hebben als duurzame investeringen en de relevante kwalificatiedrempels voor de toepassing van lid 2, rekening houdende met de beschikbaarheid van relevante informatie en de in overeenstemming met deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria. Die informatie stelt beleggers in staat om het volgende te bepalen:

a)

het percentage van deelnemingen in verschillende ondernemingen die ecologisch duurzame economische activiteiten verrichten;

b)

het aandeel van de belegging waarmee ecologisch duurzame economische activiteiten worden gefinancierd, uitgedrukt als percentage van alle economische activiteiten.

(b bis)

de relevante definities van de in artikel 2 ter bedoelde kleine en niet-complexe ondernemingen evenals de vereenvoudigde bepalingen die op deze entiteiten van toepassing zijn.

3 bis.     Financiëlemarktdeelnemers maken de informatie als bedoeld in lid 3, onder a) en b), bekend.

4.   De Commissie stelt de gedelegeerde handeling overeenkomstig lid 3 uiterlijk 31 december 2019 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 juli 2020 van toepassing wordt. De Commissie kan die gedelegeerde handeling wijzigen, met name in het licht van wijzigingen van de gedelegeerde handelingen die in overeenstemming met artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, zijn vastgesteld. [Am. 39]

Artikel 4 bis

Markttoezicht

1.     Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010, monitort de betrokken ESA de in artikel 1 van deze verordening bedoelde markt voor financiële producten die in de Unie op de markt worden gebracht, worden gedistribueerd of worden verkocht.

2.     De bevoegde autoriteiten houden toezicht op markt voor financiële producten die in of vanuit hun lidstaat op de markt worden gebracht, worden verspreid of worden verkocht.

3.     Overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010, kan de betrokken ESA wanneer deze verordening wordt geschonden door de in artikel 1 bedoelde entiteiten, het op de markt brengen, distribueren of verkopen van de in artikel 1 bedoelde financiële producten in de Unie tijdelijk verbieden of beperken.

Een verbod of beperking in de zin van artikel 3 kan gelden in omstandigheden of onderworpen zijn aan uitzonderingen die door de betrokken ESA worden gespecificeerd.

4.     Wanneer de betrokken ESA op grond van dit artikel maatregelen neemt, zorgt zij ervoor dat de maatregel:

a)

geen nadelig effect heeft op de efficiëntie van de financiële markten of op de beleggers dat onevenredig is in vergelijking met de voordelen van de maatregel; en

b)

niet een risico op regelgevingsarbitrage (regulatory arbitrage) veroorzaakt.

Indien een bevoegde autoriteit of bevoegde autoriteiten een maatregel heeft of hebben genomen op grond van dit artikel, kan de betrokken ESA elk van de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen nemen.

5.     Voordat de betrokken ESA besluit een maatregel te nemen op grond van dit artikel, stelt zij de bevoegde autoriteiten van de voorgenomen maatregel in kennis.

6.     De betrokken ESA heroverweegt een verbod of beperking op grond van lid 1 na passende termijnen en ten minste elke drie maanden. Als het verbod of de beperking na die periode van drie maanden niet wordt verlengd, loopt het verbod of de beperking af.

7.     Maatregelen die door de betrokken ESA worden genomen op grond van dit artikel krijgen voorrang boven eerdere maatregelen van een bevoegde autoriteit. [Am. 40]

Artikel 5

Milieudoelstellingen Duurzaamheidsdoelstellingen

1.    Voor de toepassing van deze verordening is het volgende een milieudoelstelling:

(1)

mitigatie van klimaatverandering;

(2)

adaptatie aan klimaatverandering;

(3)

duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen;

(4)

transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van afvalpreventie en recycling toegenomen gebruik van secundaire grondstoffen ;

(5)

preventie en beheersing van verontreiniging;

(6)

bescherming van biodiversiteit en gezonde ecosystemen , en herstel van aangetaste ecosystemen .

1 bis.     De in de eerste alinea genoemde doelstellingen worden bepaald op basis van geharmoniseerde indicatoren, levenscyclusbeoordeling en wetenschappelijke criteria en worden verwezenlijkt met dien verstande dat zij zijn afgestemd op de komende milieu-uitdagingen. [Am. 41]

Artikel 6

Substantiële bijdrage aan mitigatie van klimaatverandering

1.   Een economische activiteit wordt geacht substantieel aan mitigatie van klimaatverandering bij te dragen wanneer die activiteit substantieel bijdraagt aan de stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen, door het vermijden of verminderen van broeikasgasemissies of het versterken van broeikasverwijderingen door middel van een van de volgende methoden, onder meer door proces- of productinnovatie:

a)

opwekking, opslag , distributie of gebruik van hernieuwbare energie of klimaatneutrale energie ( in lijn met inbegrip van koolstofneutrale de richtlijn hernieuwbare energie), onder meer door gebruikmaking van innovatieve technologie met een potentieel voor aanzienlijke toekomstige besparingen of door de noodzakelijke versterking van het net;

b)

verbetering van de energie-efficiëntie in alle sectoren, behalve de energieopwekking met vaste fossiele brandstoffen, en in alle stadia van de energieketen, teneinde het primaire en eindenergieverbruik te verminderen;

c)

uitbreiding van schone of klimaatneutrale mobiliteit;

d)

overschakeling op uitbreiding van het gebruik van ecologisch duurzame hernieuwbare materialen op basis van een beoordeling van de volledige levenscyclus en de vervanging van met name fossiele grondstoffen met reducties van broeikasgasemissies op korte termijn als resultaat ;

e)

uitbreiding van het gebruik van technologieën voor ecologisch veilige koolstofafvang , -benutting en -opslag ( CCU en CCS) die een nettoreductie van emissies verzekeren ;

f)

uitfasering van antropogene emissies van broeikasgassen, met inbegrip van fossiele brandstoffen;

(f bis)

uitbreiding van de verwijdering van CO2 uit de atmosfeer en de opslag ervan in natuurlijke ecosystemen, bijvoorbeeld middels bebossing, het herstel van bossen en regeneratieve landbouw;

g)

totstandbrenging van energie-infrastructuur die nodig is om energiesystemen koolstofvrij te maken;

h)

productie van schone en efficiënte brandstoffen uit hernieuwbare of koolstofneutrale bronnen.

2.   De Commissie stelt in overeenstemming met artikel 16 gedelegeerde handelingen vast tot:

a)

aanvulling van lid 1 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om uit te maken op welke voorwaarden een specifieke economische activiteit, voor de toepassing van deze verordening, geacht wordt substantieel bij te dragen aan mitigatie van klimaatverandering . Deze technische screeningcriteria omvatten drempels voor mitigatie-activiteiten overeenkomstig de doelstelling om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC, waarbij ernaar wordt gestreefd de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 oC boven het pre-industriële niveau, zoals bepaald in de Overeenkomst van Parijs;

b)

aanvulling van artikel 12 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om, voor elke betrokken milieudoelstelling, uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan overeenkomstig punt a) van dit lid screeningcriteria op basis van indicatoren zijn vastgesteld, wordt geacht, voor de toepassing van deze verordening, in aanzienlijke schade mate afbreuk te berokkenen doen aan één of meer van die doelstellingen.

3.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdende met de in artikel 14 vastgestelde voorwaarden.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk 31 december 2019 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 juli 2020 van toepassing wordt. [Ams. 42, 66 en 99]

Artikel 7

Substantiële bijdrage aan adaptatie aan klimaatverandering

1.   Een economische activiteit wordt geacht substantieel aan adaptatie aan klimaatverandering bij te dragen wanneer die activiteit substantieel bijdraagt aan het verminderen van de negatieve effecten van het huidige en verwachte toekomstige klimaat of een toename of verschuiving van negatieve effecten van klimaatverandering voorkomt, door middel van een van de volgende methoden:

a)

voorkomen of verminderen van de locatie- of contextspecifieke negatieve effecten van klimaatverandering op de economische activiteit, die worden beoordeeld en geprioriteerd aan de hand van beschikbare klimaatprognoses;

b)

voorkomen of verminderen van de negatieve effecten die klimaatverandering kan hebben voor de natuurlijke en gebouwde omgeving waarbinnen de economische activiteit plaatsvindt, hetgeen wordt beoordeeld en geprioriteerd aan de hand van beschikbare klimaatprognoses en onderzoeken naar de menselijke invloed op de klimaatverandering .

2.   De Commissie stelt in overeenstemming met artikel 16 een gedelegeerde handeling vast tot:

a)

aanvulling van lid 1 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om uit te maken op welke voorwaarden een specifieke economische activiteit, voor de toepassing van deze verordening, geacht wordt substantieel bij te dragen aan adaptatie aan mitigatie van klimaatverandering;

b)

aanvulling van artikel 12 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om, voor elke betrokken milieudoelstelling, uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan overeenkomstig punt a) van dit lid screeningcriteria op basis van indicatoren zijn vastgesteld, wordt geacht, voor de toepassing van deze verordening, in aanzienlijke schade mate afbreuk te berokkenen doen aan één of meer van die doelstellingen.

3.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde technische screeningcriteria op basis van indicatoren tezamen vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdende met de in artikel 14 vastgestelde voorwaarden.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk 31 december 2019 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 juli 2020 van toepassing wordt. [Am. 43]

Artikel 8

Substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.   Een economische activiteit wordt geacht substantieel aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water waterlichamen en mariene hulpbronnen wateren bij te dragen wanneer die activiteit substantieel bijdraagt aan de goede toestand van wateren, met inbegrip van zoet water, overgangswater oppervlaktewateren in het binnenland , riviermondingen en kustwateren, of de goede milieutoestand van mariene wateren wanneer voor die activiteit toepasselijke maatregelen worden getroffen om de biologische diversiteit, productiviteit, weerbaarheid, waarde en algemene gezondheid van het mariene ecosysteem te herstellen, beschermen of behouden, evenals de bestaansmiddelen van de gemeenschappen die ervan afhankelijk zijn, door middel van een van de volgende methoden:

a)

bescherming van het aquatische milieu , met inbegrip van zwemwater (in rivieren en zeeën) tegen de nadelige gevolgen van lozingen van stedelijk en industrieel afvalwater , met inbegrip van plastics, door, overeenkomstig de artikelen 3, 4, 5 en 11 van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (39) of overeenkomstig de beste beschikbare technieken zoals vastgesteld in Richtlijn 2010/75/EU , een afdoende opvang en behandeling van stedelijk en industrieel afvalwater te verzekeren;

(a bis)

bescherming van het aquatische milieu tegen de nadelige gevolgen van emissies en lozingen in zee overeenkomstig IMO-verdragen zoals het Marpol-Verdrag, evenals verdragen die niet onder Marpol vallen, zoals het Internationaal Verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen en de regionale zeeverdragen;

b)

bescherming van de volksgezondheid tegen de schadelijke gevolgen van verontreiniging van voor menselijke consumptie bestemd water door ervoor te zorgen dat het geen micro-organismen, parasieten of andere stoffen bevat die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren, en te controleren dat het voldoet aan de minimumeisen bepaald in bijlage I, delen A en B, bij Richtlijn 98/83/EG van de Raad (40), en uitbreiding van de toegang van burgers tot schoon drinkwater;

c)

onttrekking van water met inachtneming van de doelstelling van goede kwantitatieve toestand als omschreven in tabel 2.1.2 in bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG;

d)

verbetering van waterefficiëntie waterhuishouding en -efficiëntie , bevordering van hergebruik van water, systemen voor regenwaterbeheer of iedere andere activiteit die de kwaliteit en kwantiteit van Uniewaterlichamen beschermt of verbetert in overeenstemming met Richtlijn 2000/60/EG;

e)

borgen van het duurzame gebruik van mariene ecosysteemdiensten of bijdragen tot een goede milieutoestand van mariene wateren, als bepaald op grond van de kwalitatief beschrijvende elementen uiteengezet in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG en zoals nader ingevuld in Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie (41).

2.   De Commissie stelt in overeenstemming met artikel 16 een gedelegeerde handeling vast tot:

a)

aanvulling van lid 1 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om uit te maken op welke voorwaarden een specifieke economische activiteit, voor de toepassing van deze verordening, geacht wordt substantieel bij te dragen aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen;

b)

aanvulling van artikel 12 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om, voor elke betrokken milieudoelstelling, uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan overeenkomstig punt a) van dit lid screeningcriteria op basis van indicatoren zijn vastgesteld, wordt geacht, voor de toepassing van deze verordening, aanzienlijke schade te berokkenen aan één of meer van die doelstellingen.

3.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde technische screeningcriteria tezamen vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdende met de in artikel 14 vastgestelde voorwaarden.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk 1 juli 2022 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 31 december 2022 van toepassing wordt. [Am. 44]

Artikel 9

Substantiële bijdrage aan de circulaire economie, en aan met inbegrip van afvalpreventie en recycling het uitbreiden van het gebruik van secundaire grondstoffen

1.   Een economische activiteit wordt geacht substantieel bij te dragen aan de transitie naar een circulaire economie, en aan met inbegrip van afvalpreventie , hergebruik en recycling , gedurende de volledige levenscyclus van een product of economische activiteit in verschillende stadia van productie, consumptie en eindgebruik, wanneer die activiteit , in overeenstemming met het EU-acquis, substantieel aan die milieudoelstelling bijdraagt door middel van een van de volgende methoden:

a)

verbeteren van het efficiënte gebruik van grondstoffen en hulpbronnen bij de productie, onder meer door het terugdringen van het gebruik van primaire grondstoffen en het opvoeren van het gebruik van bijproducten en afvalstoffen secundaire grondstoffen, ter ondersteuning van einde-afvalverwerking ;

b)

vergroten van de duurzaamheid, repareerbaarheid, verbeterbaarheid en herbruikbaarheid van producten; ontwerp, fabricage en uitbreiding van het gebruik van producten die hulpbronnenefficiënt , duurzaam (ook wat betreft levensduur en het ontbreken van geplande veroudering), repareerbaar, herbruikbaar en opwaardeerbaar zijn ;

c)

vergroten wegwerken van afvalproducten en vergroten van de herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van producten, met inbegrip van individuele materialen in producten, onder meer door substitutie of verminderd gebruik van producten en materialen die niet recycleerbaar zijn;

d)

vermindering van het gehalte aan gevaarlijke stoffen en vervanging van zeer zorgwekkende stoffen in materialen en producten , overeenkomstig de op Unieniveau vastgestelde geharmoniseerde wettelijke vereisten, met name de in de EU-wetgeving vastgestelde bepalingen ter waarborging van het veilige beheer van stoffen, materialen, producten en afval ;

e)

verlenging van het gebruik van producten onder meer door het uitbreiden van hergebruik, remanufacturing, upgrading, reparatie en delen van producten door consumenten;

f)

verhogen van het gebruik van secundaire grondstoffen en de kwaliteit ervan, onder meer door hoogkwalitatieve afvalrecycling;

g)

terugdringen van de afvalproductie , met inbegrip van de afvalproductie in processen in verband met de industriële productie, de winning van mineralen, de verwerkende industrie en bouw- en sloopwerkzaamheden ;

h)

uitbreiden van voorbereiding voor hergebruik en recycling van afval volgens de afvalhiërarchie ;

(h bis)

opdrijven van de ontwikkeling van de nodige afvalverwerkingsinfrastructuur met het oog op preventie, hergebruik en recycling;

i)

vermijden van afvalverbranding , verwijdering en -verwijdering het storten van afval, overeenkomstig de afvalhiërarchie ;

j)

vermijden , verminderen en opruimen van zwerfvuil en andere verontreiniging , met inbegrip van preventie en terugdringing van zwerfvuil op zee, veroorzaakt door onoordeelkundig afvalbeheer;

(j bis)

verminderen van de productie van levensmiddelenafval in de primaire productie, de verwerkende industrie, de detailhandel en de overige distributie van levensmiddelen, in restaurants, in de catering en in huishoudens;

k)

efficiënt gebruik van natuurlijke energiebronnen , grondstoffen, water en land;

(k bis)

bevorderen van de bio-economie aan de hand van het duurzame gebruik van hernieuwbare bronnen voor de productie van materialen en goederen.

2.   De Commissie stelt in overeenstemming met artikel 16 een gedelegeerde handeling vast tot:

a)

aanvulling van lid 1 om technische screeningcriteria op basis van de indicatoren van de Commissie voor de circulaire economie vast te stellen om uit te maken op welke voorwaarden een specifieke economische activiteit, voor de toepassing van deze verordening, geacht wordt substantieel bij te dragen aan de circulaire economie en aan afvalpreventie en recycling;

b)

aanvulling van artikel 12 om technische screeningcriteria op basis van de indicatoren van de Commissie voor de circulaire economie vast te stellen om, voor elke betrokken milieudoelstelling, uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan overeenkomstig punt a) van dit lid screeningcriteria zijn vastgesteld, wordt geacht, voor de toepassing van deze verordening, in aanzienlijke schade mate afbreuk te berokkenen doen aan één of meer van die doelstellingen.

3.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde technische screeningcriteria op basis van de indicatoren van de Commissie voor de circulaire economie tezamen vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdende met de in artikel 14 vastgestelde voorwaarden.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk 1 juli 2021 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 31 december 2021 van toepassing wordt. [Am. 45]

Artikel 10

Substantiële bijdrage aan preventie en beheersing van verontreiniging

1.   Een economische activiteit wordt geacht substantieel bij te dragen aan preventie en beheersing van verontreiniging wanneer die activiteit aan een hoog niveau van substantieel aan bescherming van het milieu tegen verontreiniging bijdraagt door middel van een van de volgende methoden:

a)

vermindering van lucht-, water- en bodemverontreinigende emissies niet zijnde broeikasgassen;

b)

verbetering van het niveau van lucht-, water- of bodemkwaliteit in gebieden waar de economische activiteit plaatsvindt, terwijl de negatieve effecten op en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum worden beperkt;

c)

significant schadelijke effecten van de productie en het gebruik van chemische stoffen op de menselijke gezondheid of het milieu tot een minimum beperken.

2.   De Commissie stelt in overeenstemming met artikel 16 een gedelegeerde handeling vast tot:

a)

aanvulling van lid 1 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om uit te maken op welke voorwaarden een specifieke economische activiteit, voor de toepassing van deze verordening, geacht wordt substantieel bij te dragen aan preventie en beheersing van verontreiniging;

b)

aanvulling van artikel 12 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om, voor elke betrokken milieudoelstelling, uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan overeenkomstig punt a) van dit lid screeningcriteria op basis van indicatoren zijn vastgesteld, wordt geacht, voor de toepassing van deze verordening, in aanzienlijke schade mate afbreuk te berokkenen doen aan één of meer van die doelstellingen.

3.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde technische screeningcriteria tezamen vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdende met de in artikel 14 vastgestelde voorwaarden.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk 1 juli 2021 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 31 december 2021 van toepassing wordt. [Am. 46]

Artikel 11

Substantiële bijdrage aan de bescherming van biodiversiteit en gezonde ecosystemen of aan het herstel van aangetaste ecosystemen

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt een economische activiteit geacht substantieel aan biodiversiteit en gezonde ecosystemen of het herstel van aangetaste ecosystemen bij te dragen wanneer die activiteit substantieel bijdraagt aan het beschermen, behouden en versterken of herstellen van biodiversiteit en ecosysteemdiensten overeenkomstig de desbetreffende wetgevings- en niet-wetgevingsinstrumenten van de Unie, door middel van een van de volgende methoden:

a)

natuurbescherming (; maatregelen voor natuurbescherming voor het in stand houden of herstellen van natuurlijke habitats en soorten) wilde fauna en flora in een gunstige staat van instandhouding voor het bereiken van voldoende populaties van natuurlijk voorkomende soorten en maatregelen voor het beschermen, herstellen en versterken van de toestand van ecosystemen en hun vermogen om diensten te leveren;

b)

duurzaam bodembeheer, met inbegrip van afdoende bescherming van de bodembiodiversiteit; neutraliteit qua bodemdegradatie, en sanering van verontreinigde terreinen;

c)

duurzame landbouwpraktijken, met inbegrip van praktijken die bijdragen tot het tot staan brengen of voorkomen van ontbossing en habitatverlies;

d)

duurzaam bosbeheer , met inachtneming van de EU-houtverordening, de LULUCF-verordening, de EU-richtlijn hernieuwbare energie, de toepasselijke nationale wetgeving in overeenstemming hiermee en de conclusies van de ministerconferentie over de bescherming van de bossen in Europa (MCPFE) .

2.   De Commissie stelt in overeenstemming met artikel 16 een gedelegeerde handeling vast tot:

a)

aanvulling van lid 1 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om uit te maken op welke voorwaarden een specifieke economische activiteit, voor de toepassing van deze verordening, geacht wordt substantieel bij te dragen aan de bescherming van biodiversiteit en gezonde ecosystemen of het herstel van aangetaste ecosystemen ;

b)

aanvulling van artikel 12 om technische screeningcriteria op basis van indicatoren vast te stellen om, voor elke betrokken milieudoelstelling, uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan overeenkomstig punt a) van dit lid screeningcriteria op basis van indicatoren zijn vastgesteld, wordt geacht, voor de toepassing van deze verordening, aanzienlijke schade te berokkenen aan één of meer van die doelstellingen.

3.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde technische screeningcriteria tezamen vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdende met de in artikel 14 vastgestelde voorwaarden.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk 1 juli 2022 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 31 december 2022 van toepassing wordt. [Am. 47]

Artikel 12

Aanzienlijke schade aan milieudoelstellingen

1.    Voor de toepassing van artikel 3, punt b), wordt een economische activiteit , rekening houdende met de gehele levenscyclus ervan geacht aanzienlijke schade te berokkenen aan:

a)

mitigatie van klimaatverandering: wanneer die activiteit leidt tot aanzienlijke broeikasgasemissies;

b)

adaptatie aan klimaatverandering: wanneer die activiteit leidt tot een toegenomen negatief effect van het huidige en toekomstige klimaat op en verder dan de natuurlijke en gebouwde omgeving waarbinnen die activiteit plaatsvindt;

c)

duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen: wanneer die activiteit in aanzienlijke mate schadelijk is voor de goede toestand van Uniewateren, met inbegrip van zoetwater, overgangswateren en kustwateren, of aan de goede milieutoestand van mariene wateren van de Unie , overeenkomstig Richtlijnen 2000/60/EG en 2008/56/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid ;

d)

circulaire economie, afvalpreventie en recycling: wanneer die activiteit leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het gebruik van materialen in één en hulpbronnen, zoals niet-hernieuwbare energie, grondstoffen, water en land, direct of meer indirect in verschillende stadia van de levenscyclus van producten, waaronder inefficiënties met betrekking tot elementen ter beperking van de levensduur van producten en onder meer in termen van duurzaamheid, repareerbaarheid, verbeterbaarheid, herbruikbaarheid of recycleerbaarheid van producten, of wanneer die activiteit leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval;

e)

voorkoming en beheersing van verontreiniging: wanneer die activiteit leidt tot een aanzienlijke toename van emissies van verontreinigende stoffen in de lucht, het water of de bodem, vergeleken met de situatie voordat die activiteit van start ging;

f)

gezonde ecosystemen: wanneer die activiteit in aanzienlijke mate schadelijk is voor de goede toestand en veerkracht van ecosystemen , met inbegrip van biodiversiteit en landgebruik .

1 bis.     Bij de beoordeling van een economische activiteit met betrekking tot de onder a) tot f) bepaalde criteria, wordt rekening gehouden met de ecologische impact van de activiteit zelf en van de producten en diensten die dankzij die activiteit geleverd worden, gedurende de volledige levenscyclus en, indien nodig, in de hele waardeketen. [Ams. 48 en 101]

Artikel 13

Minimumgaranties

De in artikel 3, punt c), bedoelde minimumgaranties zijn procedures die ten uitvoer worden gelegd door de onderneming die een economische activiteit verricht, om te garanderen dat de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, met inbegrip van de principes en rechten die worden genoemd in de acht in de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk genoemde fundamentele verdragen, en het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens in acht worden genomen: het recht niet te worden onderworpen aan dwangarbeid of verplichte arbeid, de vrijheid van vereniging, het recht van werknemers om zich te organiseren, het recht om collectief te onderhandelen, gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde, niet-discriminatie in kansen en behandeling in beroep en beroepsuitoefening, en het recht niet te worden onderworpen aan kinderarbeid.

Tegen 31 december 2021 voert de Commissie een effectbeoordeling uit van de gevolgen en de geschiktheid van de herziening van deze verordening, teneinde rekening te houden met de naleving van andere minimumgaranties waaraan ondernemingen die een economische activiteit verrichten zich moeten houden om die economische activiteit als ecologisch duurzaam vast te leggen.

De Commissie is bevoegd om dit artikel aan te vullen door middel van een gedelegeerde handeling tot specificatie van de criteria om te bepalen of aan de vereisten van dit artikel wordt voldaan. Bij het opstellen van de in dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de in lid 1 en 2 genoemde beginselen. De Commissie stelt deze gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2020 vast. [Ams. 49, 70, 72 en 93]

Artikel 14

Vereisten voor technische screeningcriteria

1.   De in overeenstemming met artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, vastgestelde technische screeningcriteria:

(-a)

zijn gebaseerd op geharmoniseerde indicatoren die het milieueffect meten op grond van de berekening met behulp van de geharmoniseerde beoordeling van levenscycli;

a)

identificeren de meest relevante potentiële bijdragen aan de specifieke milieudoelstelling, waarbij niet alleen naar de effecten van een specifieke economische activiteit op korte termijn wordt gekeken, maar ook naar die op langere termijn;

b)

bepalen nader de minimumvereisten waaraan moet worden voldaan om aanzienlijke schade aan de betrokken milieudoelstellingen te vermijden;

c)

zijn kwalitatief of kwantitatief, of beide, en bevatten zo mogelijk drempelwaarden;

d)

bouwen, in voorkomend geval, voort op Unieregelingen voor labels en certificering, Uniemethodieken voor het beoordelen van de ecologische voetafdruk en Uniesystemen voor statistische classificatie, en houden rekening met de desbetreffende bestaande Uniewetgeving , met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten;

e)

zijn gebaseerd op sluitend wetenschappelijk bewijs en houden, in voorkomend geval, rekening met leven het in artikel 191 VWEU vastgelegde voorzorgsbeginsel na ;

f)

houden rekening met de milieu-effecten van de economische activiteit zelf, alsmede die van de producten en diensten welke die economische activiteit oplevert, met name gedurende de gehele levenscyclus, en, waar nodig, in de volledige waardeketen, door rekening te houden met de productie vanaf de verwerking van grondstoffen tot het eindproduct , het gebruik en end-of-life ervan alsook recycling ;

(f bis)

houden rekening met de kosten van non-actie, op grond van het VN-kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030;

g)

houden rekening met de aard en de schaal van de economische activiteit , en houden er rekening mee dat een activiteit die met behulp van onderzoeks- en innovatieprojecten een transitie doormaakt naar een duurzamere configuratie en/of uitvoering daarvoor specifieke tijdschema's en trajecten moet doorlopen ;

h)

houden rekening met het potentiële effect op de liquiditeit van de markt, het risico dat bepaalde activa gestrande activa worden vanwege wetswijzigingen en doordat zij aan waarde verliezen als gevolg van de transitie naar een duurzamere economie, alsmede het risico dat incoherente prikkels ontstaan;

(h bis)

zijn gemakkelijk toe te passen en vermijden nodeloze administratieve lasten vanuit het oogpunt van naleving;

i)

bestrijken alle relevante economische activiteiten binnen een bepaalde bedrijfstak economische macrosector en zorgen ervoor dat die activiteiten wat duurzaamheidsrisico's betreft gelijk worden behandeld indien op voorwaarde dat zij in gelijke mate bijdragen aan één of meer milieudoelstellingen en ze geen aanzienlijke schade berokkenen aan de andere in de artikelen 3 en 12 vermelde milieudoelstellingen, teneinde verstoring van de mededinging op de markt te vermijden;

j)

worden vastgesteld om zo mogelijk de controle op de naleving van die criteria te bevorderen.

2.   De in lid 1 bedoelde technische screeningcriteria omvatten ook op indicatoren gebaseerde criteria voor activiteiten die verband houden met de transitie naar schone energie en broeikasgasneutraliteit , met name energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, voor zover die activiteiten substantieel bijdragen aan een van de milieudoelstellingen.

2 bis.     De technische screeningcriteria zorgen ervoor dat de opwekking van elektriciteit middels vaste fossiele brandstoffen niet wordt beschouwd als een duurzame economische activiteit.

2 ter.     De technische screeningcriteria zorgen ervoor dat economische activiteiten die bijdragen aan koolstofintensieve lock-in-effecten niet worden beschouwd als een duurzame economische activiteit.

2 quater.     De technische screeningcriteria zorgen ervoor dat de opwekking van elektriciteit waarbij niet-hernieuwbare afvalstoffen worden geproduceerd niet wordt beschouwd als een duurzame economische activiteit.

3.   De in lid 1 bedoelde technische screeningcriteria omvatten ook criteria voor activiteiten die verband houden met de overschakeling naar schone of klimaatneutrale mobiliteit, onder meer via modal shift, efficiëntiemaatregelen en alternatieve brandstoffen, voor zover die activiteiten substantieel bijdragen aan een van de milieudoelstellingen.

3 bis.     Als het merendeel van de ondernemingen die een bepaalde economische activiteit verrichten aantoonbaar betrokken is bij een traject om die activiteit duurzaam te maken, kan daar in de screeningcriteria rekening mee worden gehouden. Aanhoudende inspanningen voor onderzoek en ontwikkeling, grote projecten waarbij geïnvesteerd wordt in nieuwe en ecologisch duurzamere technologieën, of concrete transitieplannen vanaf het moment dat zij zich in een vroege uitvoeringsfase bevinden, kunnen het bewijs van een dergelijk traject vormen.

4.   De Commissie evalueert op gezette tijdstippen de in lid 1 bedoelde screeningcriteria en wijzigt, in voorkomend geval, de in overeenstemming met deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen in het licht van wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. [Ams. 50, 73, 74, 75 en 104]

Artikel 15

Platform voor duurzame financiering

1.   De Commissie richt een platform voor duurzame financiering op, dat en zorgt bij de samenstelling daarvan voor een goed evenwicht, uiteenlopende standpunten en gendergelijkheid. Het platform bestaat , op een evenwichtige wijze, uit vertegenwoordigers van de volgende groepen :

a)

vertegenwoordigers van de volgende organisaties :

i)

het Europees Milieuagentschap;

ii)

de Europese toezichthoudende autoriteiten;

iii)

de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds;

iii bis)

het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten;

iii ter)

de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG);

b)

deskundigen die relevante particuliere stakeholders vertegenwoordigen , met inbegrip van de spelers op financiële en niet-financiële markten en bedrijfssectoren, met vertegenwoordiging van de relevante bedrijfstakken ;

(b bis)

deskundigen die maatschappelijke organisaties vertegenwoordigen, met inbegrip van expertise op het gebied van ecologische, maatschappelijke, arbeids- en governancekwesties;

c)

deskundigen die op persoonlijke titel zijn aangesteld, de academische wereld vertegenwoordigen , met bewezen kennis en ervaring op de door deze verordening bestreken terreinen inbegrip van universiteiten, onderzoeksinstellingen en denktanks, met inbegrip van mondiale expertise .

1 bis.     De onder b) en c) bedoelde deskundigen worden benoemd in overeenstemming met artikel 237 van het Financieel Reglement, en bezitten bewezen kennis en ervaring op de door deze verordening bestreken terreinen, met name duurzaamheid in de financiële sector.

1 ter.     Het Europees Parlement en de Raad worden naar behoren en tijdig op de hoogte gehouden van de selectieprocedure voor deskundigen voor het platform.

2.   Het platform voor duurzame financiering:

(-a)

adviseert de Commissie over de vaststelling van de in artikel 14, lid 1 (-a), bedoelde indicatoren en de eventuele noodzaak om deze bij te werken, en bouwt daarbij verder op de inspanningen van relevante EU-entiteiten en -initiatieven, met name het monitoringkader voor de circulaire economie;

a)

adviseert de Commissie over de in artikel 14 bedoelde technische screeningcriteria en de eventuele noodzaak om die criteria bij te werken;

b)

analyseert het effect van de technische screeningcriteria op basis van gegevens en wetenschappelijk onderzoek, wanneer dit beschikbaar is, in termen van potentiële kosten en baten van de toepassing ervan;

c)

staat de Commissie bij in het onderzoek van verzoeken van stakeholders om technische screeningcriteria voor een bepaalde economische activiteit te ontwikkelen of te herzien op basis van gegevens en wetenschappelijk onderzoek, wanneer dit beschikbaar is; de conclusies van deze analyses moeten tijdig op de website van de Commissie gepubliceerd worden ;

d)

adviseert de Commissie of het Europees Parlement, op hun verzoek, over de vraag of de technische screeningcriteria geschikt zijn voor mogelijk ander gebruik;

(d bis)

adviseert de Commissie, in samenwerking met de EFRAG, over de ontwikkeling van duurzaamheidsnormen voor de boekhouding en geïntegreerde verslagleggingsnormen voor ondernemingen en financiëlemarktdeelnemers, onder meer aan de hand van de revisie van Richtlijn 2013/34/EU;

e)

monitort tendensen op EU- en op lidstaatniveau met betrekking tot kapitaalstromen van economische activiteiten met een negatieve impact op ecologische duurzaamheid richting duurzame beleggingen , op basis van gegevens en wetenschappelijk onderzoek, wanneer dit beschikbaar is, en doet de Commissie daarover op gezette tijdstippen tijden verslag;

f)

adviseert de Commissie over de eventuele noodzaak om deze verordening te wijzigen , met name ten aanzien van de relevantie en kwaliteit van gegevens, en manieren om de administratieve lasten te verminderen;

(f bis)

draagt bij tot de evaluatie en ontwikkeling van reglementering en beleid inzake duurzame financiering, met inbegrip van consistentieproblemen in beleidsmaatregelen;

(f ter)

ondersteunt de Commissie bij het definiëren van mogelijke maatschappelijke doelstellingen.

2 bis.     Het platform houdt terdege rekening met toepasselijke gegevens en relevant wetenschappelijk onderzoek bij de uitvoering van deze taken. Het kan publieke raadplegingen organiseren om de standpunten van stakeholders met betrekking tot specifieke kwesties binnen zijn mandaat te verzamelen.

3.   Het platform voor duurzame financiering wordt door de Commissie voorgezeten en is samengesteld overeenkomstig de horizontale regels van de Commissie voor deskundigengroepen. De Commissie publiceert de analyses, vergaderingen, verslagen en notulen van het platform op haar website. [Am. 51]

Artikel 16

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend op de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om de in artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze verordening].

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in lid 2 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. De Commissie verricht in het kader van de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen passende consultaties en beoordelingen van de voorgestelde beleidsopties uit.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2 , artikel 12, lid 2, en artikel 13, lid 3 ,vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of wanneer zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 52]

Hoofdstuk III

Slotbepalingen

Artikel 17

Evaluatieclausule

1.   Uiterlijk 31 december 2021, en daarna om de drie jaar, maakt de Commissie een verslag over de toepassing en effecten van deze verordening bekend. In dat verslag wordt een beoordeling gemaakt van de volgende punten:

a)

de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van deze verordening ten aanzien van de uitwerking van technische screeningcriteria op basis van indicatoren voor ecologisch duurzame economische activiteiten;

b)

de eventuele noodzaak van een herziening van de in deze verordening beschreven criteria en de lijst van indicatoren om een economische activiteit als ecologisch duurzaam te beschouwen om innovatie en de transitie naar duurzaamheid te faciliteren ;

c)

de vraag of het passend is het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot andere duurzaamheidsdoelstellingen, met name sociale duurzaamheidsdoelstellingen;

d)

het gebruik van de definitie van “ecologisch duurzame belegging” en “belegging met een negatief milieueffect” in het Unierecht en op lidstaatniveau, met inbegrip van de vraag of het passend is een het controlemechanisme te herzien of aanvullende mechanismen op te zetten voor de inachtneming van de in deze verordening uiteengezette criteria op basis van indicatoren;

(d bis)

de doeltreffendheid van de taxonomie voor het kanaliseren van particuliere beleggingen naar duurzame activiteiten.

1 bis.     Uiterlijk 31 december 2021, en daarna om de drie jaar, herziet de Commissie het toepassingsgebied van deze verordening indien deze buitensporige administratieve lasten met zich meebrengt of indien er te weinig gegevens beschikbaar zijn voor financiële marktdeelnemers.

2.   Dit verslag wordt Deze verslagen worden naar het Europees Parlement en de Raad gezonden. Indien nodig werkt de Commissie begeleidende wetgevings voorstellen uit. [Ams. 53 en 105]

Artikel 18

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De artikelen 3 tot en met 13 van deze verordening zijn van toepassing:

a)

ten aanzien van de in artikel 5, punten 1) en 2), genoemde milieudoelstellingen: vanaf 1 juli 2020;

b)

ten aanzien van de in artikel 5, punten 4) en 5), genoemde milieudoelstellingen: vanaf 31 december 2021;

c)

ten aanzien van de in artikel 6, punten 3) en 6), genoemde milieudoelstellingen: vanaf 31 december 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 103.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 24.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 28 maart 2019.

(4)  Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development (VN 2015), beschikbaar op: https://sustainabledevelopment.un.org/post2015/transformingourworld

(5)  COM(2016)0739.

(6)  CO EUR 17, CONCL 5.

(7)  Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4).

(8)  Eindverslag EU High-Level Expert Group on Sustainable Finance, Financing a Sustainable European Economy, beschikbaar op: https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/180131-sustainable-finance-final-report_en.pdf.

(9)  COM(2018)0097.

(10)  Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

(11)  Verordening (EU) 2017/2396 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1316/2013 en Verordening (EU) 2015/1017 wat betreft de verlenging van de looptijd van het Europees Fonds voor strategische investeringen en wat betreft de invoering van technische versterkingen voor dat fonds en de Europese investeringsadvieshub (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 34).

(12)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(13)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(14)  Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

(15)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 (COM(2011)0244).

(16)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 59).

(18)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).

(19)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) — Voorstel voor een EU-actieplan (COM(2003)0251).

(20)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Actieplan van de EU tegen de illegale handel in wilde dieren en planten (COM(2016)0087).

(21)  Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1).

(22)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

(23)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Overheidsopdrachten voor een beter milieu {SEC(2008)2124} {SEC(2008)2125} {SEC(2008)2126} (COM(2008)0400).

(24)  Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

(25)  Bijlagen 4 en 5 bij Verordening (EU) nr. 538/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 113).

(26)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(27)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(28)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(29)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(30)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(31)  https://www.unpri.org/pri/what-are-the-principles-for-responsible-investment.

(32)  COM(2018)0097.

(33)   Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

(34)   Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 12).

(35)  Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).

(36)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(37)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(38)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(39)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(40)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

(41)  Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie van 17 mei 2017 tot vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling, en tot intrekking van Besluit 2010/477/EU (PB L 125 van 18.5.2017, p. 43).


Top