EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019AP0225

P8_TA(2019)0225 Einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn 2000/84/EG (COM(2018)0639 — C8-0408/2018 — 2018/0332(COD)) P8_TC1-COD(2018)0332 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 26 maart 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn 2000/84/EG (Voor de EER relevante tekst)

PB C 108 van 26.3.2021, p. 180–186 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 108/180


P8_TA(2019)0225

Einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn 2000/84/EG (COM(2018)0639 — C8-0408/2018 — 2018/0332(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2021/C 108/18)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0639),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0408/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Deense parlement en het Lagerhuis en het Hogerhuis van het Verenigd Koninkrijk, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien de resultaten van de onlineraadpleging die door de Europese Commissie is uitgevoerd tussen 4 juli 2018 en 16 augustus 2018,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie juridische zaken en de Commissie verzoekschriften (A8-0169/2019);

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 305.


P8_TC1-COD(2018)0332

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 26 maart 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn 2000/84/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van de ontwerpwetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De beslissing om de zomertijd in te voeren werd in het verleden door de lidstaten afzonderlijk genomen. Voor de werking van de interne markt was het daarom belangrijk dat voor de hele Unie een gemeenschappelijke begin- en einddatum van de zomertijd werd vastgesteld om het verzetten van de klok in de lidstaten te coördineren . Overeenkomstig Richtlijn 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) passen alle lidstaten op dit moment halfjaarlijkse omschakelingen tussen winter- en de zomertijd toe vanaf . De standaardtijd wordt op de laatste zondag van maart omgeschakeld naar de zomertijd tot de laatste zondag van oktober van hetzelfde jaar. [Am. 1]

(2)

In zijn resolutie van 8 februari 2018 , in het kader van verschillende verzoekschriften, burgerinitiatieven en parlementaire vragen, heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht een grondige evaluatie uit te voeren van de bij Richtlijn 2000/84/EG ingevoerde zomertijd en, indien nodig, een voorstel tot herziening van die richtlijn in te dienen. In die resolutie werd ook bevestigd dat het essentieel is om het belang benadrukt van het handhaven van een geharmoniseerde en gecoördineerde aanpak van de tijdsregelingen in de hele Unie te handhaven en van een uniforme EU-tijdsregeling . [Am. 2]

(3)

De Commissie heeft de beschikbare informatie onderzocht en daaruit blijkt dat geharmoniseerde EU-regels belangrijk zijn om de goede werking van de interne markt te waarborgen , te zorgen voor voorspelbaarheid en zekerheid op de lange termijn en ter voorkoming van, onder meer, verstoringen in de planning van vervoersactiviteiten en de werking van IT- en communicatiesystemen, extra kosten voor grensoverschrijdende handel, of een daling van de productiviteit voor goederen en diensten. Op basis van die gegevens kan geen eenduidig antwoord worden gegeven op de vraag of de voordelen van de zomertijd opwegen tegen de nadelen van de halfjaarlijkse omschakeling tussen winter- en zomertijd. [Am. 3]

(3 bis)

Het publieke debat over de zomertijdregeling is niet nieuw en sinds de invoering van de zomertijd zijn er verschillende initiatieven geweest om deze praktijk stop te zetten. Sommige lidstaten hielden nationale raadplegingen en de meeste bedrijven en belanghebbenden hebben een stopzetting van deze praktijk gesteund. De door de Europese Commissie georganiseerde raadpleging heeft tot dezelfde conclusie geleid. [Am. 4]

(3 ter)

In dit verband kan de situatie van de veehouders als voorbeeld dienen aangezien de zomertijd aanvankelijk onverenigbaar werd geacht met de werkmethoden in de landbouw, met name doordat de werkdag zelfs in de standaardtijd al heel vroeg begon. Ook meende men dat de halfjaarlijkse omschakeling naar de zomertijd het moeilijker maakte om producten of dieren op de markt te brengen. En ten slotte werd ervan uitgegaan dat de melkproductie zou dalen doordat de koeien hun natuurlijke melkritme volgden. De moderne landbouwuitrusting en -praktijken hebben de landbouw echter zodanig veranderd dat de meeste van deze punten van bezorgdheid niet langer relevant zijn, hoewel er over het bioritme van dieren en de arbeidsomstandigheden van de landbouwers nog steeds bezorgdheid bestaat. [Am. 5]

(4)

Over de zomertijd woedt een levendig publiek debat . Ongeveer 4,6 miljoen burgers hebben deelgenomen aan de openbare raadpleging van de Commissie, het grootste aantal reacties dat ooit door de Commissie werd ontvangen. Een aantal burgerinitiatieven heeft de bezorgdheid van het publiek over de halfjaarlijkse bijstelling van de klok benadrukt en sommige lidstaten hebben te kennen gegeven dat zij er voorstander van zijn de huidige regeling zomertijdregeling op te heffen. In het licht van deze ontwikkelingen is het noodzakelijk de goede werking van de interne markt te blijven garanderen en te voorkomen dat verschillen tussen de lidstaten tot ernstige verstoringen zouden leiden. Daarom moet de zomertijd op een gecoördineerde en geharmoniseerde manier worden opgeheven. [Am. 6]

(4 bis)

De chronobiologie toont aan dat de omschakeling tussen winter- en zomertijd van invloed is op het bioritme van het menselijk lichaam, wat een nadelig effect kan hebben op de menselijke gezondheid. Recent wetenschappelijk bewijs wijst duidelijk op een verband tussen bijstellingen van de tijd en hart- en vaatziekten, inflammatoire immuunziekten of hypertensie, als gevolg van de verstoring van het bioritme. Bepaalde groepen, zoals kinderen en ouderen, zijn bijzonder kwetsbaar. Daarom moet in het belang van de volksgezondheid de omschakeling tussen winter- en zomertijd worden afgeschaft. [Am. 7]

(4 ter)

Het grondgebied van de lidstaten — behalve de overzeese gebieden — ligt verspreid over drie verschillende tijdzones met een verschillende standaardtijd, namelijk GMT, GMT+1 en GMT+2. Aangezien de Europese Unie zich over een groot gebied van het noorden naar het zuiden uitstrekt, lopen de effecten van tijd op het daglicht binnen de Unie uiteen. Het is dan ook belangrijk dat de lidstaten rekening houden met de geografische aspecten van tijd, d.w.z. de natuurlijke tijdzones en de geografische ligging, voordat ze hun tijdzone veranderen. De lidstaten moeten burgers en belanghebbenden raadplegen voordat ze hun tijdzone veranderen. [Am. 8]

(4 quater)

Uit een aantal burgerinitiatieven is gebleken dat burgers zich zorgen maken over het halfjaarlijkse verzetten van de klok, en de lidstaten moeten de tijd en de gelegenheid krijgen om hun eigen openbare raadplegingen en effectbeoordelingen uit te voeren teneinde een beter inzicht te krijgen in de gevolgen van de afschaffing van de omschakeling tussen winter- en zomertijd in alle regio's. [Am. 9]

(4 quinquies)

Door de zomertijd vindt de zichtbare zonsondergang tijdens de zomermaanden plaats op een later tijdstip. In de opvatting van veel Unieburgers betekent dit dat er tot 's avonds laat zonlicht is. Een terugkeer naar de “standaardtijd” zou tot gevolg hebben dat de zonsondergang tijdens de zomer een uur vroeger zou plaatsvinden en dat de periode van het jaar waarin er tot 's avonds laat daglicht beschikbaar is aanzienlijk zou worden ingeperkt. [Am. 10]

(4 sexies)

In tal van studies is onderzoek gedaan naar het verband tussen de omschakeling naar de zomertijd en het risico op hartaanvallen, de verstoring van het bioritme, slaapgebrek, gebrek aan concentratie en aandacht, een groter risico op ongelukken, minder tevredenheid met het bestaan en zelfs het aantal zelfdodingen. Langer daglicht, activiteiten in de buitenlucht na het werk of na school en de blootstelling aan zonlicht hebben echter duidelijk enige positieve langetermijneffecten op het algemene welzijn. [Am. 11]

(4 septies)

De omschakeling tussen winter- en zomertijd heeft ook negatieve gevolgen voor het welzijn van dieren, hetgeen in de landbouwsector bijvoorbeeld zichtbaar is doordat de melkproductie van koeien afneemt. [Am. 12]

(4 octies)

Er wordt algemeen aangenomen dat de omschakeling tussen winter- en zomertijd voor energiebesparing zorgt. Dit was vorige eeuw aanvankelijk inderdaad de reden om de winter- en zomertijd in te voeren. Uit onderzoek blijkt echter dat de omschakeling tussen winter- en zomertijd weliswaar marginaal bevorderlijk zou kunnen zijn voor het verminderen van de energieconsumptie in de Unie als geheel, maar dat dit niet het geval is in elke lidstaat. De besparing op energie voor verlichting ten gevolge van de omschakeling naar de zomertijd wordt mogelijk ook tenietgedaan doordat meer energie gebruikt wordt voor verwarming. Bovendien zijn de resultaten moeilijk te interpreteren omdat ze sterk worden beïnvloed door externe factoren zoals de meteorologie, het gedrag van energiegebruikers of de lopende energietransitie. [Am. 13]

(5)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van elke lidstaat om te bepalen welke standaardtijd of -tijden van toepassing is of zijn op de gebieden die onder zijn jurisdictie vallen en tot de territoriale werkingssfeer van de Verdragen behoren, en te beslissen over verdere wijzigingen daarvan. Om te vermijden dat de werking van de interne markt zou worden verstoord omdat slechts enkele lidstaten de zomertijd toepassen, mogen de lidstaten seizoensveranderingen niet inroepen als reden om de standaardtijd in een bepaald gebied dat onder hun jurisdictie valt te wijzigen of een dergelijke wijziging niet voorstellen als een verandering van tijdzone. Om verstoringen in onder meer vervoer, communicatie en andere betrokken sectoren, zo veel mogelijk te beperken, dienen zij de Commissie tijdig uiterlijk 1 april 2020 in kennis te stellen van hun eventuele voornemen om hun standaardtijd te wijzigen en vervolgens de aangemelde wijzigingen toe te passen. De Commissie moet alle andere lidstaten op basis van die kennisgeving informeren, zodat zij de nodige maatregelen kunnen nemen. Zij moet die informatie ook publiceren ten behoeve van het grote publiek en de belanghebbenden op de laatste zondag van oktober 2021 . [Am. 14]

(6)

Daarom moet een einde worden gemaakt aan de harmonisatie van de zomertijd als bepaald overeenkomstig Richtlijn 2000/84/EG en moeten gemeenschappelijke regels worden ingevoerd om te beletten dat lidstaten de tijd blijven aanpassen aan de verandering van de seizoenen door hun standaardtijd meermaals per jaar te wijzigen; zij moeten verplicht worden de Commissie in kennis te stellen van geplande wijzigingen van de standaardtijd. Aangezien deze richtlijn tot doel heeft op een bepaalde manier bij te dragen aan de goede werking van de interne markt dient artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals uitgelegd in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, als rechtsgrond te worden gehanteerd. [Am. 15]

(6 bis)

Het besluit over welke standaardtijd in elke lidstaat moet worden toegepast, moet worden voorafgegaan door raadplegingen en studies waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van burgers, geografische variaties, regionale verschillen, standaard werkregelingen en andere factoren die relevant zijn voor de specifieke lidstaat. Daarom moeten de lidstaten over voldoende tijd beschikken om de impact van het voorstel te analyseren en te kiezen voor de oplossing die het beste past bij hun bevolking, terwijl rekening wordt gehouden met de goede werking van de interne markt. [Am. 16]

(6 ter)

Een verandering van tijd die losstaat van seizoensverschuivingen brengt overgangskosten met zich mee, met name voor IT-systemen in de vervoerssector en andere sectoren. Om de overgangskosten aanzienlijk te verminderen, is een redelijke voorbereidingsperiode vereist voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. [Am. 17]

(7)

Deze richtlijn moet van toepassing zijn vanaf 1 april 2019 2021 , zodat op 31 de laatste zondag in maart 2019 2021 om 01.00 uur UTC overeenkomstig Richtlijn 2000/84/EG in alle lidstaten voor het laatst de zomertijd ingaat. Lidstaten die voornemens zijn na die zomertijdperiode over te schakelen op een standaardtijd die overeenstemt met de tijd die overeenkomstig Richtlijn 2000/84/EG in het winterseizoen wordt toegepast, dienen hun standaardtijd op 27 de laatste zondag in oktober 2019 2021 om 01.00 uur UTC aan te passen, zodat vergelijkbare en blijvende wijzigingen in de verschillende lidstaten gelijktijdig plaatsvinden. Het is wenselijk dat de lidstaten hun beslissingen over de standaardtijd die elke lidstaat vanaf 2019 2021 zal toepassen, coördineren. [Am. 18]

(7 bis)

Met het oog op een geharmoniseerde uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten met elkaar samen te werken en op onderling afgestemde en gecoördineerde wijze besluiten te nemen over de door hen beoogde tijdsregelingen. Daarom moet een coördinatiemechanisme worden ingevoerd, bestaand uit een aangewezen vertegenwoordiger per lidstaat en een vertegenwoordiger van de Commissie. Binnen het coördinatiemechanisme moeten de potentiële effecten van elk voorgenomen besluit over de standaardtijden van een lidstaat op de werking van de interne markt besproken en beoordeeld, om ernstige verstoringen te voorkomen. [Am. 19]

(7 ter)

De Commissie dient te beoordelen of de beoogde tijdschema’s in de verschillende lidstaten de goede werking van de interne markt aanzienlijk en blijvend kunnen belemmeren. Indien die beoordeling er niet toe leidt dat de lidstaten hun geplande tijdsregelingen heroverwegen, moet de Commissie de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt met hoogstens 12 maanden kunnen uitstellen en, indien nodig, een wetgevingsvoorstel indienen. Om die reden, en om de correcte toepassing van deze richtlijn te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om de datum van toepassing van deze richtlijn met niet meer dan 12 maanden uit te stellen. [Am. 20]

(8)

Er moet worden toegezien op de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. De resultaten van dat toezicht moeten door de Commissie worden gepresenteerd in een verslag aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag moet worden opgesteld op basis van informatie die door de lidstaten aan de Commissie wordt meegedeeld binnen een termijn die haar in staat stelt tijdig verslag uit te brengen.

(9)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn met betrekking tot geharmoniseerde tijdsregelingen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het beginsel van evenredigheid zoals bedoeld in datzelfde artikel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(10)

De geharmoniseerde tijdsregeling moet worden toegepast overeenkomstig de bepalingen betreffende het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen als gespecificeerd in artikel 355 VWEU.

(11)

Richtlijn 2000/84/EG moet derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De lidstaten hanteren gedurende alle seizoenen dezelfde standaardtijd of -tijden.

2.   Niettegenstaande In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten ervoor opteren in 2019 2021 een laatste maal over te schakelen op de wintertijd, namelijk op 27 de laatste zondag van oktober 2019 van dat jaar om 01.00 uur UTC. De lidstaten delen dit besluit mee overeenkomstig artikel 2 uiterlijk op 1 april 2020 aan de Commissie mee . [Am. 21]

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 1 stelt elke lidstaat die besluit de standaardtijd of -tijden op zijn grondgebied te wijzigen de Commissie daar uiterlijk 6 maanden voor het tijdstip waarop de wijziging ingaat van in kennis. Een lidstaat die een dergelijke kennisgeving heeft gedaan en deze niet uiterlijk 6 maanden vóór de datum van de geplande wijziging heeft ingetrokken, past de aangekondigde wijziging toe. Er wordt hierbij een coördinatiemechanisme vastgesteld, met het oog op het waarborgen van een geharmoniseerde en gecoördineerde aanpak van tijdsregelingen in de hele Unie. [Am. 22]

2.   Binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving stelt de Commissie de andere lidstaten daarvan in kennis en maakt zij die informatie bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het coördinatiemechanisme bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en één vertegenwoordiger van de Commissie. [Am. 23]

2 bis.     Wanneer een lidstaat de Commissie in kennis stelt van zijn besluit overeenkomstig artikel 1, lid 2, komt het coördinatiemechanisme bijeen om de mogelijke gevolgen van de geplande wijziging voor de werking van de interne markt te beoordelen en te bespreken, om aanzienlijke verstoringen te voorkomen. [Am. 24]

2 ter.     Indien de Commissie op basis van de in lid 2 bis bedoelde beoordeling van oordeel is dat de beoogde wijziging de goede werking van de interne markt aanzienlijk zal aantasten, brengt zij de kennisgevende lidstaat hiervan op de hoogte. [Am. 25]

2 quater.     Uiterlijk op 31 oktober 2020 besluit de kennisgevende lidstaat om al dan niet vast te houden aan zijn voornemen. Indien de kennisgevende lidstaat besluit vast te houden aan zijn voornemen, licht hij in detail toe hoe de negatieve effecten van de wijziging op de werking van de interne markt zullen worden aangepakt. [Am. 26]

Artikel 3

1.   De Commissie brengt legt uiterlijk op 31 december 2024 2025 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit een evaluatieverslag voor over de toepassing en tenuitvoerlegging van deze richtlijn , indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel voor een herziening ervan op basis van een grondige effectbeoordeling, waarbij alle relevante belanghebbende betrokken worden . [Am. 27]

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op 30 april 2024 2025 de relevante informatie. [Am. 28]

Artikel 4

1.   De lidstaten stellen uiterlijk op 1 april 2019 2021 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 april 2019 2021 .

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. [Am. 29]

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4 bis

1.     De Commissie zal, in nauwe samenwerking met het in artikel 2 bedoelde coördinatiemechanisme, nauwlettend toezicht houden op de geplande tijdsregelingen in de hele Unie.

2.     Wanneer de Commissie vaststelt dat de beoogde tijdsregelingen, waarvan de lidstaten overeenkomstig artikel 1, lid 2, kennis hebben gegeven, de goede werking van de interne markt aanzienlijk en blijvend kunnen belemmeren, is zij bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de datum van toepassing van deze richtlijn met niet meer dan 12 maanden uit te stellen en zo nodig een wetgevingsvoorstel in te dienen. [Am. 30]

Artikel 4 ter

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.     De in artikel 4 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] tot … [datum van toepassing van deze richtlijn].

3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.     Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.     Een overeenkomstig artikel 4 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 31]

Artikel 5

Richtlijn 2000/84/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 april 2019 2021 .

Artikel 6

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 305.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 maart 2019.

(3)  Richtlijn 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de zomertijd (PB L 31 van 2.2.2001, blz. 21).


Top