EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0287

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij Duitsland en Polen worden gemachtigd een bijzondere maatregel in te voeren die afwijkt van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

COM/2018/287 final - 2018/0141 (NLE)

Brussel, 15.5.2018

COM(2018) 287 final

2018/0141(NLE)

Voorstel voor een

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

waarbij Duitsland en Polen worden gemachtigd een bijzondere maatregel in te voeren die afwijkt van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde


TOELICHTING

Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 1 (hierna "de btw-richtlijn" genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brieven, ingekomen bij de Commissie op 9 januari 2018 respectievelijk 22 januari 2018, hebben Duitsland en Polen verzocht om te mogen afwijken van artikel 5 van de btw-richtlijn. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 5 maart 2018 van het verzoek van Duitsland en Polen in kennis gesteld. Bij brieven van 6 maart 2018 heeft de Commissie Duitsland en Polen meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling het verzoek.

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Om het verkeer tussen beide landen te verbeteren, willen Duitsland en Polen een overeenkomst sluiten voor de bouw van een nieuwe brug tussen Küstrin-Kietz en Kostrzyn nad Odrą (hierna "de overeenkomst" genoemd).

Volgens deze overeenkomst zullen zij gezamenlijk investeren om de bestaande grensbrug af te breken en een nieuwe brug te bouwen tussen Küstrin-Kietz en Kostrzyn nad Odrą. Artikel 9 van de overeenkomst bepaalt dat het grondgebied waar de investering wordt verricht, voor btw-doeleinden wordt aangemerkt als Pools grondgebied voor zover de goederenleveringen, diensten, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen bestemd zijn voor de uitvoering van de geplande investering.

In overeenstemming met het in de btw-richtlijn vastgelegde beginsel van territoriale toepassing moet worden bepaald waar goederen en diensten worden geleverd. Normaal gezien zou daarom ook voor elke goederenlevering, dienst, intracommunautaire verwerving en invoer van goederen die verband houdt met de uitvoering van de investering, moeten worden bepaald of dat in Polen dan wel in Duitsland gebeurt. Polen en Duitsland zijn van mening dat de toepassing van deze regel een en ander kan compliceren voor belastingplichtigen en belastingautoriteiten. Daarom denken zij dat de in de overeenkomst neergelegde fiscale bepalingen de belastingverplichtingen en de inning van de belasting zullen vereenvoudigen.

Gelet op het bovenstaande vragen Duitsland en Polen op basis van artikel 395 van de btw-richtlijn om te mogen afwijken van artikel 5 van de btw-richtlijn en te bepalen dat alle leveringen van goederen, diensten, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen ten behoeve van de uitvoering van de geplande investering voor btw-doeleinden op het grondgebied van Polen worden verricht en dus aan de Poolse btw onderworpen zijn.

Wat het onderhoud van grensbruggen tussen Duitsland en Polen betreft, is er door beide landen een overeenkomst ondertekend op 20 maart 1995.

De Raad heeft bij eerdere gelegenheden machtiging verleend om af te wijken van het territorialiteitsbeginsel, onder meer tussen Duitsland en Polen 2 , Tsjechië 3 en Zwitserland 4 en ook tussen Polen en Oekraïne 5 .

Aangezien alle prestaties die verband houden met de geplande investering, onderworpen zullen zijn aan de Poolse btw, zal de derogatiemaatregel geen negatieve gevolgen hebben voor de belastingheffing in het stadium van het eindverbruik en bijgevolg ook niet voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

Gelet op het bovenstaande wordt voorgesteld om machtiging voor de gevraagde derogatiemaatregel te verlenen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de zeer beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.

Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken als de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Duitsland en Polen en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaten.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Krachtens het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad mogen Duitsland en Polen alle leveringen van goederen, diensten, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen ten behoeve van de afbraak en de bouw van de grensbrug tussen Küstrin-Kietz en Kostrzyn nad Odrą aanmerken als zijnde verricht in Polen en bijgevolg onderworpen aan de Poolse btw. Er wordt verwacht dat de maatregel de belastingverplichtingen van ondernemingen en de inning van de belasting door de belastingautoriteiten zal vereenvoudigen. Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie zal het effect in ieder geval beperkt zijn.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De derogatie heeft geen gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw omdat alle leveringen van goederen, diensten, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen ten behoeve van de geplande investering onderworpen zullen zijn aan de Poolse btw.

2018/0141 (NLE)

Voorstel voor een

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

waarbij Duitsland en Polen worden gemachtigd een bijzondere maatregel in te voeren die afwijkt van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 6 , en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Bij brieven, ingekomen bij de Commissie op 9 januari 2018 respectievelijk 22 januari 2018, hebben Duitsland en Polen verzocht om machtiging tot invoering van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG.

(2)Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 5 maart 2018 van het verzoek van Duitsland en Polen in kennis gesteld. Bij brieven van 6 maart 2018 heeft de Commissie Duitsland en Polen meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)Ingevolge een overeenkomst die Duitsland en Polen willen sluiten met betrekking tot de afbraak van de bestaande grensbrug en de bouw van een nieuwe brug tussen Küstrin-Kietz en Kostrzyn nad Odrą, dient de desbetreffende bouwplaats voor btw-doeleinden te worden geacht op Pools grondgebied te liggen voor zover de leveringen van goederen, diensten, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen bestemd zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden waarin de overeenkomst voorziet.

(4)Duitsland en Polen zijn van mening dat de in de overeenkomst neergelegde fiscale bepalingen gerechtvaardigd zijn om de naleving van de btw-verplichtingen te vereenvoudigen. Zonder deze bepalingen zou er een opsplitsing van de werkzaamheden moeten worden verricht naargelang het grondgebied waar zij worden uitgevoerd, hetgeen tot fiscale complicaties zou leiden voor de bedrijven die met de werkzaamheden worden belast.

(5)Aangezien de bijzondere maatregel waarom in het machtigingsverzoek wordt gevraagd, geen noemenswaardige invloed zal hebben op de totale belastingopbrengst van de lidstaten in het stadium van het eindverbruik, is het dienstig om van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG af te wijken en te bepalen dat alle leveringen van goederen, diensten, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen ten behoeve van de afbraak van een bestaande grensbrug en de bouw van een nieuwe grensbrug tussen Küstrin-Kietz en Kostrzyn nad Odrą voor btw-doeleinden op het grondgebied van Polen worden verricht en dus aan de Poolse btw onderworpen zijn.

(6)De derogatie zal geen gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG worden Duitsland en Polen gemachtigd om de bouwplaats van de grensbrug tussen Küstrin-Kietz en Kostrzyn nad Odrą aan te merken als deel uitmakend van het grondgebied van Polen met het oog op leveringen van goederen, diensten, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen ten behoeve van de afbraak van een bestaande grensbrug en de bouw van een nieuwe grensbrug.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
(2)

   Beschikking 95/115/EG van de Raad van 30 maart 1995 (PB L 80 van 8.4.1995, blz. 47). Beschikking 96/402/EG van de Raad van 25 juni 1996 (PB L 165 van 4.7.1996, blz. 35). Beschikking 95/435/EG van de Raad van 23 oktober 1995 (PB L 257 van 27.10.1995, blz. 34) en Beschikking 2001/741/EG van de Raad van 16 oktober 2001 (PB L 278 van 23.10.2001, blz. 28).

(3)    Beschikking 97/188/EG van de Raad van 17 maart 1997 (PB L 80 van 21.3.1997, blz. 18). Beschikking 97/511/EG van de Raad van 24 juli 1997 (PB L 214 van 6.8.1997, blz. 39) en Beschikking 2001/742/EG van de Raad van 16 oktober 2001 (PB L 278 van 23.10.2001, blz. 30).
(4)    Beschikking 2003/544/EG van de Raad van 15 juli 2003 (PB L 186 van 25.7.2003, blz. 36) en Beschikking 2005/911/EG van de Raad van 12 december 2005 (PB L 331 van 17.12.2005, blz. 30).
(5)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1769 van de Raad van 25 september 2017 (PB L 250 van 28.9.2017, blz. 73). 
(6)    PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
Top