Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018IP0187

    Resolutie van het Europees Parlement van 19 april 2018 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid (2017/2191(INI))

    PB C 390 van 18.11.2019, p. 128–140 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    18.11.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 390/128


    P8_TA(2018)0187

    Jaarverslag over het mededingingsbeleid

    Resolutie van het Europees Parlement van 19 april 2018 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid (2017/2191(INI))

    (2019/C 390/19)

    Het Europees Parlement,

    gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name de artikelen 39, 42, 101 tot en met 109 en 174,

    gezien het verslag van de Commissie van 31 mei 2017 over het mededingingsbeleid in 2016 (COM(2017)0285) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie van dezelfde datum (SWD(2017)0175),

    gezien Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag (1) verenigbaar met de interne markt worden verklaard,

    gezien het Witboek "Naar een effectievere EU-concentratiecontrole" van 9 juli 2014 (COM(2014)0449),

    gezien Verordening (EU) 2017/1084 van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultraperifere gebieden, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten (2),

    gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (COM(2017)0142),

    gezien de mededeling van de Commissie van 19 juli 2016 betreffende het begrip "staatssteun" in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (3),

    gezien zijn resolutie van 5 februari 2014 over EU-samenwerkingsovereenkomsten betreffende de handhaving van het mededingingsbeleid – de toekomst (4),

    gezien zijn resolutie van 4 februari 2016 over de specifieke situatie van eilanden (5),

    gezien zijn resolutie van 22 november 2016 over het Groenboek over financiële retaildiensten (6),

    gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over het jaarverslag betreffende het mededingingsbeleid van de EU (7), en gezien zijn resoluties van voorgaande jaren over dit onderwerp,

    gezien zijn resolutie van 14 november 2017 over het Actieplan financiële retaildiensten (8),

    gezien de relevante regels, richtsnoeren, besluiten, resoluties, mededelingen en documenten van de Commissie over mededinging,

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag over het mededingingsbeleid in 2016,

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over "Beter wetgeven" (9),

    gezien artikel 52 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0049/2018),

    1.

    is ingenomen met het verslag van 31 mei 2017 van de Commissie over het mededingingsbeleid in 2016, waaruit blijkt dat in een eerlijk mededingingsklimaat investeringen en innovatie van cruciaal belang zijn voor de toekomst van Europa;

    2.

    ondersteunt nadrukkelijk de onafhankelijkheid van de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten bij het vormgeven en doeltreffend handhaven van de EU-mededingingsregels ten gunste van alle EU-burgers en ondernemingen die in de EU opereren;

    3.

    verwelkomt de inspanningen van de Commissie om, in aanvulling op de gestructureerde dialoog met de commissaris voor Mededinging, Margrethe Vestager, regelmatig contact te onderhouden met de leden van de bevoegde commissie van het Parlement en van de werkgroep mededinging; is ervan overtuigd dat het jaarverslag over het mededingingsbeleid van groot belang is voor de democratische controle, en is ingenomen met de respons van de Commissie op alle specifieke door het Parlement aangenomen verzoeken;

    4.

    roept de Commissie op te zorgen voor regelmatige informatie en uitwisselingen met het Parlement over de voorbereiding en tenuitvoerlegging van EU-wetgeving, internationale overeenkomsten en andere zachte wetgeving betreffende het mededingingsbeleid, als voorzien in het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen de Commissie en het Parlement; stelt vast dat dit bijvoorbeeld in de discussies ten aanzien van de overeenkomst tussen de EU en Canada over de uitwisseling van informatie in mededingingsrechtelijke procedures niet op bevredigende wijze plaatsvindt; roept de Raad op om de overeenkomst tussen de EU en Canada zo spoedig mogelijk te ratificeren; is voornemens binnen de bevoegde commissie geregelde gedachtewisselingen te houden met het Europees Mededingingsnetwerk (ECN) en de nationale mededingingsautoriteiten;

    5.

    roept de Commissie op de tenuitvoerlegging van wetgeving in verband met de voltooiing van de eengemaakte markt op te volgen, zoals in de energiesector (met inbegrip van het verbruiken van zelf geproduceerde energie) en de vervoersector, op de digitale markt en bij financiële retaildiensten, om de handhaving van de EU-mededingingsregels te verbeteren en een consistente tenuitvoerlegging daarvan in de lidstaten te bewerkstelligen;

    6.

    merkt op dat staatssteun een onmisbaar instrument kan zijn om de benodigde infrastructuur en toelevering te garanderen voor zowel de energie- als de vervoerssector, in het bijzonder in Europa, waar momenteel een transitie plaatsvindt naar een energielevering en vervoerssystemen die schoner en klimaatvriendelijker zijn;

    7.

    merkt op dat staatssteun noodzakelijk kan zijn om de levering van diensten van algemeen economisch belang, o.a. op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie, zeker te stellen; benadrukt dat overheidsoptreden vaak het beste beleidsinstrument is om diensten te leveren die cruciaal zijn voor de ondersteuning van geïsoleerde, verafgelegen of perifere regio's en eilanden in de Unie;

    8.

    acht het belangrijk dat de mededinging wordt gewaarborgd, hetgeen vereist dat financiële diensten, waaronder verzekeringsdiensten, in de intra-Europese markt grensoverschrijdend moeten kunnen worden verworven;

    9.

    benadrukt dat verbindingen voor perifere regio's en eilanden essentieel zijn om een aanvaardbaar niveau van economisch en sociaal initiatief te handhaven en te ontwikkelen door cruciale zakelijke verbindingen in stand te houden;

    10.

    benadrukt dat de toegang tot contanten via geldautomaten een essentiële dienst is die zonder discriminatie, wanpraktijken en concurrentieverstorende praktijken moet worden verleend en bijgevolg niet buitensporig veel mag kosten;

    11.

    is ingenomen met de inspanningen van DG Concurrentie in 2016 om te blijven werken aan een stabiel en evenwichtig personeelsbestand; is voorts verheugd over de verbetering van het personeelsbeheer in DG concurrentie en het feit dat het personeelsverloop is gedaald naar het laagste niveau sinds de metingen begonnen (van 13,9 % in 2015 naar 10,8 % in 2016 (10)); roept de Commissie op voldoende financiële middelen en personeel toe te wijzen aan DG Concurrentie en een stabiele financiering te waarborgen voor de modernisering van de elektronische en informatica-instrumenten van het directoraat, zodat het DG de toenemende werklast en technologische vooruitgang aankan; dringt eens te meer aan op een strikte scheiding tussen de afdelingen die de richtsnoeren opstellen en degene die verantwoordelijk zijn voor de toepassing ervan;

    12.

    is ingenomen met de vorderingen die zijn gemaakt door DG Concurrentie op het gebied van gelijke kansen, waaronder het aandeel van 36 % vrouwen in het middenkader;

    13.

    benadrukt nogmaals dat corruptie bij overheidsopdrachten ernstige marktverstorende gevolgen heeft voor het Europese concurrentievermogen; herhaalt dat het plaatsen van overheidsopdrachten tot de overheidsactiviteiten behoort die het meest gevoelig zijn voor corruptie; wijst erop dat in bepaalde lidstaten door de EU gefinancierde aanbestedingen een groter corruptierisico inhouden dan nationaal gefinancierde aanbestedingen; verzoekt de Commissie haar inspanningen ter preventie van misbruik van EU-fondsen voort te zetten en de verantwoordingsplicht bij overheidsopdrachten aan te moedigen; is eveneens verheugd over de instelling van een Europees Openbaar Ministerie;

    14.

    merkt op dat in de EU-regels geen streeftermijnen voor antitrustonderzoeken zijn vastgelegd, met als gevolg dat besluiten soms te laat worden genomen, nadat concurrenten de markt al hebben moeten verlaten;

    15.

    roept de Commissie op indicatieve richtsnoeren vast te stellen om de duur van antitrustonderzoeken en ook van procedures met betrekking tot misbruik van een dominante positie op de markt te verkorten, teneinde onzekerheid en buitensporige lasten voor ondernemingen te vermijden en een concurrerend landschap te vormen dat voordelig is voor consumenten; waarschuwt dat langere en meer flexibele termijnen alleen mogen worden toegestaan in complexe zaken, waar onderzoeken moeten worden uitgebreid naar andere ondernemingen;

    16.

    onderstreept dat, hoewel de snelheid van onderzoeken moet worden afgewogen tegen de behoefte aan een adequate bescherming van het recht van verdediging en de kwaliteit van de onderzoeken, indicatieve termijnen de antitrustautoriteiten zouden kunnen helpen efficiënter gebruik te maken van hun middelen; merkt op dat de Commissie en belanghebbenden, met het oog op het versnellen van grote antitrustonderzoeken, vaker gestroomlijnde antitrustprocedures zouden kunnen toepassen en de toegang tot relevante dossiers zouden kunnen verbeteren;

    17.

    neemt er nota van dat de meeste besluiten betreffende antitrustzaken op nationaal niveau worden genomen; verzoekt de Commissie derhalve om, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, toezicht te houden op de algemene consistentie en onafhankelijkheid van het mededingingsbeleid en de handhaving ervan binnen de interne markt, met de steun van het ECN; benadrukt dat de onafhankelijkheid van de nationale mededingingsautoriteiten (NMA's) van groot belang is, en juicht daarom het ECN+-voorstel van de Commissie toe dat de NMA's beter in staat moet stellen om voor een doeltreffender handhaving van het mededingingsrecht van de EU te zorgen;

    18.

    meent dat de Commissie moet nagaan of de NMA's, om hun werk volledig onafhankelijk te kunnen verrichten, met voldoende financiële, personele en technische middelen uitgerust zijn en of de verkiezing of benoeming van hun directeuren en het hogere management op transparante wijze gebeurt en niet politiek wordt beïnvloed; onderstreept dat de autonomie van de NMA's, ook in budgettaire zin, essentieel is voor een doeltreffende handhaving van het mededingingsrecht van de EU; roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat de NMA's een jaarverslag publiceren waarin statistieken en een onderbouwde synthese van hun activiteiten zijn opgenomen, en verzoekt de Commissie jaarlijks een verslag over deze centrale punten aan het Parlement voor te leggen; is van mening dat de NMA's moeten beschikken over procedures die waarborgen dat hun personeelsleden en directeuren gedurende een redelijke termijn na hun vertrek geen functies aanvaarden die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict in verband met een specifieke zaak waarbij zij bij de NMA betrokken zijn geweest; benadrukt het belang van het ECN, dat een platform biedt voor regelmatige uitwisselingen tussen de Commissie en de NMA's, teneinde een doeltreffende en consequente toepassing van de mededingingsregels te garanderen; verzoekt de Commissie rekening te houden met de opvatting van de NMA's;

    19.

    is van mening dat een studie naar kennis en begrip van de EU-mededingingsregels en de EU-wetgeving inzake staatssteun bij ondernemingen, met name kmo's, nuttig zou kunnen zijn om de handhaving van de EU-mededingingsregels te versterken en tegelijkertijd als praktisch richtsnoer zou kunnen fungeren;

    20.

    is van mening dat tijdelijke maatregelen juist in de digitale economie een belangrijk middel kunnen zijn om ervoor te zorgen dat overtredingen tijdens een lopend onderzoek de mededinging geen ernstige en onherstelbare schade toebrengen; roept de Commissie op de beschikbare opties te onderzoeken om ofwel de procedures voor de mededingingsautoriteiten voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU te versnellen ofwel de goedkeuring van voorlopige maatregelen te vereenvoudigen; roept de Commissie in dit verband op een studie ter zake uit te voeren en de resultaten daarvan en eventueel een wetgevingsvoorstel voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad;

    21.

    roept de Commissie op om in het kader van een eventuele hervorming van de concentratieverordening zorgvuldig te onderzoeken of de huidige beoordelingspraktijk voldoende rekening houdt met de realiteit op de digitale markten; is van mening dat een aanpassing van de criteria voor de beoordeling van fusies in de digitale economie nodig zou kunnen zijn; onderstreept bovendien dat de onafhankelijkheid van de nationale mededingingsautoriteiten niet alleen moet worden gewaarborgd bij de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU, maar ook bij de handhaving van de Europese regels voor concentratiecontrole; benadrukt daarom de behoefte aan gelijkwaardige regels op EU-niveau op dit gebied;

    22.

    is ingenomen met de niet aflatende inspanningen van de Commissie om de verschillende aspecten van de definitie van staatssteun te verduidelijken, zoals blijkt uit haar mededeling over het begrip "staatssteun" in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, die een belangrijke bouwsteen vormt voor het initiatief voor de modernisering van staatssteun; wijst met name op de inspanningen van de Commissie om de begrippen "onderneming" en "economische activiteit" te verduidelijken; stelt echter vast dat het moeilijk blijft, met name op het gebied van sociale zaken, om een onderscheid te maken tussen economische en niet-economische activiteiten; wijst er verder op dat het de rol van het Hof van Justitie van de Europese Unie is om de juiste interpretatie van het Verdrag te garanderen;

    23.

    herhaalt dat eerlijke belastingconcurrentie belangrijk is voor de integriteit van de interne markt en dat alle marktdeelnemers - ook digitale bedrijven - daar waar zij hun winst behalen, aan hun belastingverplichtingen moeten voldoen en onder gelijke voorwaarden moeten concurreren; is verheugd over het diepgaande onderzoek van de Commissie ter zake en benadrukt dat de aanpak van belastingfraude en agressieve fiscale planning nodig is voor een gelijk speelveld in de hele interne markt en de consolidatie van evenwichtige overheidsbegrotingen; benadrukt dat de staatssteunregels ook van toepassing zijn op belastingvrijstellingen en dat het van groot belang is een einde te maken aan concurrentieverstorende praktijken, zoals selectieve belastingvoordelen; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de Commissie toegang heeft tot alle relevante informatie die wordt uitgewisseld tussen de nationale belastingautoriteiten, teneinde te kunnen beoordelen of hun fiscale rulings en belastingregelingen verenigbaar zijn met de mededingingsvoorschriften van de EU;

    24.

    uit zijn bezorgdheid over het feit dat de mededingingsautoriteiten niet zijn opgetreden tegen de afschaffing, met terugwerkende kracht, van steunregelingen voor hernieuwbare energie; onderstreept dat deze passiviteit de mededinging verder heeft verstoord, aangezien internationale investeerders een schadevergoeding hebben kunnen verkrijgen en lokale investeerders niet; roept de Commissie op de verstorende effecten van bestaande capaciteitsbetalingen en betalingen in het kader van een nucleair moratorium op de elektriciteitsmarkten te onderzoeken;

    25.

    roept ertoe op om in de richtsnoeren voor staatssteun de fiscale bepalingen zodanig te herzien dat gevallen van oneerlijke concurrentie die verder gaan dan fiscale rulings en verrekenprijzen erin worden opgenomen;

    26.

    onderstreept dat het belastingbeleid en de belastingregelgeving eenvoudig en transparant moeten zijn;

    27.

    is zeer ingenomen met het besluit van de Commissie tegen de illegale belastingvoordelen voor Amazon en met haar eerdere baanbrekende besluiten over illegale selectieve belastingvoordelen, en benadrukt dat de tijdige terugvordering van illegale steun essentieel is; merkt op dat Luxemburg heeft aangekondigd tegen het besluit over Amazon in beroep te willen gaan, zoals Ierland in de zaak-Apple heeft gedaan; roept de Commissie op de situatie in alle lidstaten te blijven volgen en in alle vergelijkbare gevallen een besluit tegen illegale staatssteun te nemen om gelijke behandeling te garanderen en weer voor een gelijk speelveld te zorgen;

    28.

    onderstreept dat digitale bedrijven moeten worden belast op basis van hun daadwerkelijke activiteit in de lidstaten door de omzet die via digitale platforms wordt gegenereerd te meten, zodat een concurrentienadeel voor bedrijven die zakendoen op een vaste fysieke locatie kan worden voorkomen;

    29.

    is van mening dat de eerlijke concurrentie op de interne markt kan worden belemmerd door fiscale planning, aangezien nieuwe spelers en kmo's die maar in één land actief zijn, worden benadeeld ten opzichte van multinationale ondernemingen die winsten kunnen verschuiven of andere vormen van agressieve fiscale planning kunnen toepassen via een breed scala aan beslissingen en instrumenten waarover alleen zij beschikken; merkt met bezorgdheid op dat multinationale ondernemingen als gevolg van hun lagere belastingaanslag een hogere winst na belasting hebben waardoor binnen de eengemaakte markt een ongelijk speelveld ontstaat, aangezien hun concurrenten niet kunnen teruggrijpen op agressieve fiscale planning en belasting betalen op de plek waar zij winst maken;

    30.

    vraagt de Commissie onderhandelingen aan te gaan met alle staten en gebieden die van een goede toegang tot de gemeenschappelijke markt profiteren, maar geen doeltreffende controle op staatssteun hebben om oneerlijke belastingconcurrentie te voorkomen;

    31.

    neemt kennis van de mogelijkheid om overheidsgeld te gebruiken voor de redding van banken die belangrijk zijn in hun regio; verzoekt de Commissie uiteen te zetten onder welke voorwaarden dit mogelijk is, met name gelet op de EU-regels inzake staatssteun en bail-in; is van mening dat het huidige rechtskader onduidelijk is, en verzoekt de Commissie dit te verbeteren;

    32.

    herinnert eraan dat het gebruik van depositogarantiestelsels om het falen van een kredietinstelling te voorkomen volgens de richtlijn depositogarantiestelsels binnen een duidelijk gedefinieerd kader moet plaatsvinden en in ieder geval in overeenstemming moet zijn met de regels inzake staatssteun;

    33.

    roept de Commissie op jaarlijks opnieuw te evalueren of nog wordt voldaan aan de eisen voor de toepassing in de financiële sector van artikel 107, lid 3, onder b), van het VWEU;

    34.

    is van mening dat na de financiële crisis de concentratie in de bankensector is toegenomen en in sommige gevallen is aangemoedigd door de Europese en nationale met het toezicht belaste autoriteiten; roept de Commissie op dit fenomeen te volgen en per land een studie op Europees niveau uit te voeren om de gevolgen ervan voor de concurrentie te onderzoeken;

    35.

    is verheugd dat commissaris Vestager op 21 november 2017 tijdens de gestructureerde dialoog met de Commissie economische en monetaire zaken heeft toegezegd mogelijke verstoringen van de mededinging die het gevolg zijn van het aankoopprogramma voor de bedrijfssector van de Europese Centrale Bank te onderzoeken en een antwoord met goede informatie te zullen geven; benadrukt in dit opzicht dat het begrip selectiviteit bij staatssteun een essentieel criterium is dat grondig moet worden onderzocht; wijst in dit opzicht verder op artikel 4, lid 3 van het Verdrag van de Europese Unie, waarin het zogeheten loyaliteitsbeginsel is opgenomen;

    36.

    roept de Commissie op de activiteiten in de sectoren retailbanken en financiële dienstverlening van nabij te volgen om schendingen van de antitrustregels en kartelvorming op te sporen, en nauw samen te werken met de nationale mededingingsautoriteiten om naleving van de EU-antitrustregels af te dwingen;

    37.

    ziet het als prioriteit om ervoor te zorgen dat de regels inzake staatssteun strikt en onpartijdig worden nageleefd bij het omgaan met toekomstige bankencrises, zodat de belastingbetaler wordt beschermd tegen de last van het redden van banken;

    38.

    schaart zich achter de bevinding in het sectoronderzoek van de Commissie naar de e-handel dat de grensoverschrijdende elektronische handel kan bijdragen aan de verdere integratie van de eengemaakte markt, concurrentievoordelen kan opleveren voor bedrijven en de consument meer keuzemogelijkheden kan bieden, maar dat geoblocking een aanzienlijke hinderpaal vormt; herhaalt dat dit in bepaalde omstandigheden kan worden beschouwd als strijdig met artikel 101; is verheugd over de toezegging van de Commissie zich te zullen richten op de handhaving van de EU-mededingingsregels die zijn vastgesteld of meer werden toegepast als gevolg van de opkomst en het toenemende belang van de digitale economie; is evenzeer verheugd over het voornemen van de Commissie om de dialoog met de nationale mededingingsautoriteiten te verbreden teneinde een consequente toepassing van de mededingingsregels van de EU ten aanzien van e-handelspraktijken te garanderen;

    39.

    verzoekt de Europese hoofdonderhandelaar voor de brexit in samenwerking met commissaris Vestager zo snel mogelijk een eerlijke en transparante discussie te starten over de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en het VK op het gebied van mededinging;

    40.

    is van mening dat geen van de lopende onderzoeken (11) naar een potentiële schending van het EU-mededingingsrecht door het VK of een in het VK gevestigde onderneming in gevaar mag komen door de brexit-agenda en dat eventuele definitieve besluiten die na 29 maart 2019 door de Commissie worden genomen, nog steeds bindend moeten zijn;

    41.

    neemt nota van de punten van bezwaar van de Commissie en haar voorlopige conclusie dat Google misbruik heeft gemaakt van zijn marktmacht als zoekmachine door een illegaal voordeel te verschaffen aan een van zijn andere producten, namelijk zijn prijsvergelijkingsdienst; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat het bedrijf de maatregel effectief en snel uitvoert om verder misbruik van zijn dominante positie te voorkomen; benadrukt dat de Commissie een grondige analyse moet uitvoeren en moet bekijken hoe het voorstel van Google in de praktijk zou uitpakken, teneinde het gelijke speelveld te herstellen dat nodig is om concurrentie en innovatie te laten gedijen; merkt op dat een op een veiling gebaseerde aanpak zonder een volledige structurele scheiding tussen de algemene en de gespecialiseerde zoekdiensten van het bedrijf wellicht niet voor een gelijke behandeling zal zorgen; nodigt de Commissie en de CEO van Google uit een gezamenlijke openbare hoorzitting van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming bij te wonen; is van mening dat alle ondernemingen, ook die in de digitale sector, nauw met het Parlement dienen samen te werken, o.a. door deel te nemen aan openbare hoorzittingen;

    42.

    vraagt de Commissie ambitieuzer te werk te gaan bij het wegnemen van illegale obstakels voor de mededinging in de internethandel, zodat de consument in de EU onbelemmerd online-aankopen kan doen bij verkopers in een andere lidstaat, zonder dat er tegelijk nieuwe obstakels worden gecreëerd door de bestaande verschillen in de consumentenwetgeving;

    43.

    verzoekt de Commissie om een zorgvuldige uitvoering en spoedige afronding van alle andere lopende antitrustonderzoeken, bijvoorbeeld ten aanzien van Android en AdSense, en van de onderzoeken in de sector reis- en lokale zoekopdrachten, waar Google zijn dominante positie zou misbruiken ten nadele van bestaande en potentiële concurrenten, die geen kans hebben gekregen om op dit gebied te beginnen en zich te ontwikkelen; onderstreept dat de Commissie zich goed moet voorbereiden op en wapenen voor de eerste zaak rond big data, waarbij het gaat om ongeveer 5,2 terabyte aan gegevens; benadrukt in dit verband dat het gebruik van persoonsgegevens door grote technologiebedrijven ongeëvenaard is en dat de klanten vaak niet op de hoogte zijn van en niet worden geïnformeerd over de mate waarin hun gegevens worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het aanmaken van profielen of gerichte reclame; is van mening dat digitale bedrijven een bijzondere uitdaging vormen voor de mededingings- en belastingautoriteiten, met name als het aankomt op algoritmes, kunstmatige intelligentie of de waarde van gegevens; moedigt de Commissie aan beleids- en handhavingsinstrumenten te ontwikkelen om in te spelen op de opkomst van de digitale economie, en er hierbij voor te zorgen dat ze beschikt over een groep eigen ingenieurs en specialisten in alle geavanceerde technologieën die kunnen kijken naar en optreden tegen concurrentieverstorende situaties in de digitale en platformeconomie;

    44.

    benadrukt het belang van de lopende onderzoeken in de farmaceutische sector, aangezien daar steeds meer bewijs is van marktverstoringen, onder meer in de vorm van kwantitatieve beperkingen, gemanipuleerde prijzen en barrières die de beschikbaarheid van generieke geneesmiddelen belemmeren;

    45.

    is verheugd over het infodocument van de Commissie van 6 oktober 2017 waarin zij bevestigt onaangekondigde inspecties uit te voeren met betrekking tot de toegang tot bankrekeninginformatie door concurrerende diensten; roept de Commissie op ten aanzien van deze kwestie oplettend te blijven, met name wanneer de technische reguleringsnormen inzake een sterke authenticatie van klanten en beveiligde communicatie in werking treden;

    46.

    is ingenomen met het onderzoek van de Commissie naar het vrachtwagenkartel en met haar conclusies ter zake;

    47.

    vraagt de Commissie de regels voor staatssteun voor Europese en niet-Europese luchtvaartmaatschappijen te verduidelijken, met het oog op het creëren van een gelijk speelveld voor hun activiteiten die zijn gericht op Europese en niet-Europese markten; meent dat herstructureringssteun in bepaalde scenario's verstorend kan zijn; is van mening dat dezelfde mededingingsregels moeten worden toegepast op alle luchtvaartmaatschappijen die van en naar de EU vliegen, en zowel voor nationale als voor low-costmaatschappijen moeten gelden, rekening houdend met de situatie van luchtvaartmaatschappijen wier activiteiten geen aanzienlijke impact hebben op de markt; merkt op dat de Commissie de overname van de Air Berlin-dochter LGW door Lufthansa heeft goedgekeurd, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan om concurrentieverstoringen te voorkomen; roept de Commissie op de ontwikkeling op de middellange tot lange termijn te volgen en op te treden tegen alle praktijken in de luchtvaart die de concurrentie verstoren en de wetgeving inzake consumentenbescherming ondermijnen;

    48.

    vraagt de Commissie onderzoek te doen naar de hegemonie van goedkope luchtvaartmaatschappijen op verschillende routes in Europa en naar de tariefpatronen voor de routes in kwestie; merkt op dat een dergelijke positie vaak wordt verkregen door agressief of zelfs roofzuchtig gedrag op de markt, waarmee de mededinging wordt uitgeschakeld en de consument uiteindelijk wordt opgezadeld met hogere tarieven en kosten;

    49.

    verzoekt de Commissie alle fusiedeals tussen luchtvaartmaatschappijen – en hun effect op de mededinging in de markt en eventuele schade voor de consument, met name in vorm van hogere prijzen en beperkingen in de directe toegang tot bestemmingen – zorgvuldig te beoordelen in overeenstemming met de EU-procedures voor concentratiecontrole;

    50.

    dringt er bij de Commissie op aan de totstandbrenging van één Europese spoorwegruimte te voltooien, te zorgen voor volledige transparantie in de geldstromen tussen infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen en na te gaan of elke lidstaat een sterke en onafhankelijke nationale mededingingsautoriteit heeft;

    51.

    maakt zich zorgen over de concurrentieverstorende effecten die ontstaan indien een bedrijf in gemeenschappelijke eigendom van grote institutionele beleggers is; is van mening dat het feit dat deze beleggers een aanzienlijk deel van de aandelen van directe concurrenten in dezelfde sector in handen hebben, bijvoorbeeld in het geval van luchtvaartmaatschappijen, leidt tot een quasi-oligopolie met negatieve gevolgen voor de consument en de economie als geheel, aangezien de concurrentie wordt beperkt; roept de Commissie op alle noodzakelijke maatregelen te nemen om iets te doen aan de mogelijke concurrentieverstorende effecten van gemeenschappelijke eigendom; roept de Commissie bovendien op onderzoek te doen naar gemeenschappelijke eigendom en een verslag op te stellen en aan het Parlement te presenteren over de effecten van gemeenschappelijke eigendom op de Europese markten, en met name op de prijzen en innovatie;

    52.

    verwelkomt de herziening van Verordening (EG) nr. 868/2004 met het oog op het waarborgen van eerlijke mededinging, het verzekeren van wederkerigheid, het beëindigen van oneerlijke praktijken, waaronder vermeende staatssteun aan luchtvaartmaatschappijen van bepaalde derde landen, en het regelen van kwesties op het gebied van regelgeving, zoals arbeidsomstandigheden en milieukwesties; is het met de Commissie eens dat de aangewezen weg is om een nieuw, uitgebreid juridisch instrument goed te keuren om de verstoring van de internationale vervoersmarkt aan te pakken, de betrokkenheid van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) bij de regionale mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen aan te moedigen en eerlijke mededinging te bevorderen aan de hand van luchtvaartovereenkomsten; meent dat transparantie in de clausule inzake eerlijke concurrentie een essentieel element is bij het verzekeren van een gelijk speelveld; is van mening dat deze verordening of andere passende wetgevende instrumenten concurrentieverstorend gedrag bij de distributie van tickets moeten voorkomen, bijvoorbeeld dat bepaalde luchtvaartmaatschappijen toeslagen in rekening brengen of de toegang tot informatie beperken indien personen andere kanalen gebruiken om te boeken dan de kanalen van de luchtvaartmaatschappij zelf;

    53.

    wijst er nogmaals op dat de luchtvaart een vitale bijdrage levert aan de connectiviteit van de EU, zowel intern, tussen de lidstaten, als met derde landen, een cruciale rol speelt in de integratie en het concurrentievermogen van de EU en een vitale bijdrage aan de economische groei en de werkgelegenheid levert; merkt op dat de algehele connectiviteit van de EU in grote mate afhankelijk is van de luchtvaartdiensten die worden verleend door luchtvaartmaatschappijen uit de EU;

    54.

    is ingenomen met de vereenvoudiging door de Commissie van de regels voor overheidsinvesteringen in havens en luchthavens, cultuur en de ultraperifere gebieden; benadrukt dat, rekening houdende met de behoefte aan connectiviteit van de ultraperifere en perifere gebieden en uitgaande van de huidige richtsnoeren van de Commissie, voor alle luchthavens die worden gefinancierd uit de EU-begroting of door de Europese Investeringsbank, er sprake moet zijn van een positieve kosten-batenanalyse en een operationele en economische haalbaarheid op de middellange en lange termijn, om te vermijden dat in Europa spookluchthavens worden gefinancierd;

    55.

    benadrukt hoe belangrijk het is de transparantie en neutraliteit van vluchtinformatie te waarborgen, een gelijk speelveld voor de marktdeelnemers te garanderen en uiteindelijk de Europese consument in staat te stellen geïnformeerde keuzes te maken; roept de Commissie daarom op deze beginselen te eerbiedigen wanneer zij de gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen (CRS) en de luchtdienstenverordening herziet;

    56.

    roept de Commissie op eerlijke concurrentie in de vervoersector te garanderen teneinde de interne markt te voltooien en daarbij rekening te houden met het openbaar belang en milieuoverwegingen en de verbindingen van insulaire en perifere regio's te waarborgen; verzoekt de Commissie een toeziend oog te houden op gevallen waarin openbare haven- en luchthavennetwerken zo worden beheerd dat zij een monopoliepositie hebben;

    57.

    benadrukt dat in het tijdperk van de mondialisering internationale samenwerking onontbeerlijk is voor een doeltreffende handhaving van de beginselen van het mededingingsrecht; steunt in dit verband de Commissie en de NMA's, die zich permanent inzetten in multilaterale fora, zoals het International Competition Network, het Competition Committee van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Wereldbank en de Conferentie van de VN voor handel en ontwikkeling (UNCTAD); verzoekt de Commissie een mededingingsparagraaf op te nemen in internationale handels- en investeringsovereenkomsten; verzoekt de Commissie de convergentie tussen de beleidsinstrumenten en -praktijken op mededingingsgebied te blijven bevorderen, o.a. via bilaterale samenwerking met derde landen, naar het voorbeeld van de samenwerkingsovereenkomst van de tweede generatie tussen de EU en Zwitserland van 2013; is verheugd dat de Commissie en China een dialoog zijn aangegaan over controles op staatssteun en volgt de invoering door China van een evaluatiesysteem voor eerlijke concurrentie, dat moet waarborgen dat overheidsmaatregelen geen negatieve invloed hebben op de toegang tot en het verlaten van de markt en op het vrije verkeer van goederen, op de voet; herhaalt zijn verzoek aan commissaris Vestager om er daadwerkelijk voor te zorgen dat de Commissie de bevoegde commissie van het Parlement informeert en regelmatig bijpraat over haar externe activiteiten op het gebied van het mededingingsbeleid;

    58.

    benadrukt dat een goed functionerende mededinging op de Europese interne markt voornamelijk de consument ten goede komt; is van mening dat een strenge en onpartijdige uitvoering van het mededingingsbeleid een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan belangrijke beleidsprioriteiten, zoals een diepere en eerlijker interne markt, een verbonden digitale eengemaakte markt en een geïntegreerde en klimaatvriendelijke energie-unie; herhaalt dat de traditionele marktmodellen van het mededingingsbeleid wellicht niet altijd geschikt zijn voor de digitale markt met zijn op platforms gebaseerde bedrijfsmodellen en uit meerdere gebruikersgroepen bestaande markten;

    59.

    wijst erop dat met één pakket regels voor de berekening van de grondslag van de vennootschapsbelasting een einde zou kunnen worden gemaakt aan oneerlijke fiscale concurrentie, zoals het sluiten van belastingovereenkomsten tussen bepaalde multinationals en lidstaten; neemt kennis van de lopende onderhandelingen over de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB);

    60.

    wijst op het belang van een gunstig regelgevingskader voor luchthavens om particuliere investeringen te kunnen aantrekken en mobiliseren; is van mening dat de evaluatie door de Commissie van de richtlijn inzake luchthavengelden, in combinatie met de effectieve raadpleging van luchtvaartmaatschappijen/luchthavens, moet helpen verduidelijken of de huidige bepalingen een effectief instrument vormen om de mededinging te bevorderen en de belangen van Europese consumenten te behartigen, dan wel of er een hervorming nodig is;

    61.

    juicht het toe dat de Spaanse regering bereid is het luchtvaartakkoord tussen Spanje en Rusland open te breken, zodat rechtstreekse vluchten tussen Barcelona en Tokio mogelijk worden;

    62.

    nodigt de Commissie uit de bilaterale luchtvaartovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen te onderzoeken om eerlijke mededinging te garanderen;

    63.

    roept de Commissie op de potentiële effecten van de brexit op de mededinging in de luchtvaartsector in ogenschouw te nemen en aan te pakken, met name indien de brexit gevolgen heeft voor het Britse lidmaatschap van de Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte en derhalve de toegang van het VK tot alle bestemmingen in de EU en vice versa wordt beperkt;

    64.

    is van oordeel dat er ook daadkrachtig moet worden opgetreden tegen sociale dumping om op de interne markt een gelijk speelveld voor bedrijven te kunnen creëren;

    65.

    roept de Commissie op verdere aandacht te besteden aan de langetermijneffecten van de onderbroken besprekingen over de toekomstige wetgeving in het kader van de luchtvaartstrategie van de EU;

    66.

    is verheugd over de door de Commissie uitgevoerde aanvangseffectbeoordeling en de publieke raadpleging over de voedselvoorzieningsketen; wijst erop dat het Parlement de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten reeds verzocht heeft te reageren op de bezorgdheid die geuit wordt over de gecumuleerde impact van de snelle concentratie in de distributiesector op nationaal niveau enerzijds en de vorming van internationale en Europese allianties van grote distributeurs anderzijds, zowel op het begin van de voedselvoorzieningsketen als op de distributeurs en de consumenten; is van mening dat die structurele ontwikkeling bezorgdheid wekt over mogelijke strategische aanpassingen, verminderde mededinging en minder ruimte voor investeringen in innovatie in de voedselvoorzieningsketen, het behoorlijk functioneren van producentenorganisaties, met name van kleine boeren, en de keuze aan variëteiten die zijn aangepast aan de agro-ecologische omstandigheden; verzoekt de Commissie op EU-niveau een bindend regelgevingskader in te voeren om oneerlijke, voor de boeren nadelige handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen tegen te gaan;

    67.

    juicht het grondige onderzoek van de Commissie naar de fusie tussen Monsanto en Bayer toe; vindt het zeer verontrustend dat, indien de fusie tussen Monsanto en Bayer wordt goedgekeurd, drie bedrijven (ChemChina-Syngenta, Du Pont-Dow en Bayer-Monsanto) de eigenaars en verkopers zijn van 60 % van de gepatenteerde zaden en 64 % van de pesticiden en herbiciden wereldwijd; wijst erop dat een dergelijke mate van concentratie zonder enige twijfel zal leiden tot prijsstijgingen, een grotere technologische en economische afhankelijkheid van landbouwers van een klein aantal mondiaal geïntegreerde "alles-in-één"-platforms, een beperkte zaaddiversiteit, innovatieactiviteiten die niet zijn gericht op een productiemodel dat milieuvriendelijk en gunstig voor de biodiversiteit is, en uiteindelijk tot minder innovatie als gevolg van de verminderde mededinging; vraagt de Commissie daarom er terdege rekening mee te houden dat er in de sector meerdere fusies tegelijkertijd plaatsvinden, wanneer zij kijkt naar de mate van concentratie en de effecten op de mededinging die de fusie teweegbrengt in de desbetreffende markten;

    68.

    maakt zich grote zorgen over de goedkeuring – door de Commissie – van de fusie tussen Bayer en Monsanto, aangezien de fusie ondanks de voorgestelde verkoop van onderdelen van Bayer de reeds bestaande significante concentratie in de agro-industriële sector verder vergroot en in feite de transitie van een chemicaliënafhankelijke landbouw naar een daadwerkelijk duurzame landbouw verhindert; dringt aan op herziening van de mededingingswetgeving, teneinde dit soort fusies in de toekomst effectief tegen te kunnen houden; dringt er derhalve sterk bij de Commissie op aan te analyseren of fusies in de landbouwsector kunnen leiden tot een 'aanzienlijke verhindering van de effectieve mededinging', niet door een eng ontworpen test te gebruiken die alleen ingaat op de effecten van een fusie op de prijzen, de output en innovatie, maar door de volledige maatschappelijke kosten van dergelijke fusies te evalueren, rekening houdend met hun bredere gevolgen voor de bescherming van het milieu en de internationale verplichtingen inzake biodiversiteit, zoals zij verplicht is te doen uit hoofde van artikel 11 VWEU;

    69.

    is van mening dat handelssubsidies en -preferenties als GSP en GSP+ – die worden toegekend aan derde landen om mensenrechten en arbeidsrechten te bevorderen, maar die ook van groot belang zijn gebleken voor het bevorderen van het concurrentievermogen van de EU op het internationale toneel – op adequate wijze moeten worden gevolgd en toegepast, rekening houdend met de effecten op de bedrijfstakken in de EU; roept de Commissie daarom op subsidies of preferenties op te schorten indien niet-EU-landen er misbruik van maken;

    70.

    herinnert eraan dat de Commissie sinds juni 2014 onderzoek doet naar de fiscale behandeling van McDonald's in Luxemburg en in december 2015 heeft besloten een formele onderzoeksprocedure te starten, maar dat er tot nu toe geen formeel besluit is genomen; vraagt de Commissie alles in het werk te stellen om in deze zaak spoedig tot een definitief besluit te komen;

    71.

    roept de Commissie op regelmatig te beoordelen of de lidstaten de intellectuele-eigendomsrechten doeltreffend beschermen, aangezien dit een essentieel element is van het mededingingsbeleid in de gezondheidszorg; benadrukt dat de bescherming van handelsmerken essentieel is om producten op de markt te identificeren en onderscheiden, en dat het zonder handelsmerken en het vermogen producten te differentiëren, voor fabrikanten erg moeilijk, zo niet onmogelijk wordt om nieuwe markten te betreden; is voorts van mening dat het, indien men zich bij mededinging concentreert op de prijs, voor fabrikanten met een klein marktaandeel moeilijk wordt hun positie op de markt te versterken; benadrukt daarom dat de afschaffing van handelsmerken of de beperking van het gebruik ervan een aanzienlijke barrière creëert voor de toegang tot de markt en een essentieel aspect van de vrije en eerlijke mededinging in de EU ondermijnt;

    72.

    staat vierkant achter de opmerking van de Commissie in het jaarverslag over het mededingingsbeleid 2016 dat "nu bedrijven wereldwijd actief zijn, ook het mededingingstoezicht die stap [moet] zetten"; is van mening dat mondiale mededingingsregels, transparantie en een grote mate van coördinatie tussen mededingingsautoriteiten, ook wat betreft de uitwisseling van informatie tijdens mededingingsprocessen, noodzakelijke voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van een eerlijke wereldhandel; wijst erop dat de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, onder meer via het mededingingsbeleid, noodzakelijk is om te zorgen voor een mondiaal gelijk speelveld dat ten goede komt aan werknemers, consumenten en bedrijven, en één van de prioriteiten is van de handelsstrategie van de EU; benadrukt dat in de discussienota over het in goede banen leiden van de mondialisering staat dat de Unie maatregelen moet nemen om gelijke mededingingsvoorwaarden te herstellen, en vraagt de Commissie concrete beleidsmaatregelen ter zake voor te stellen;

    73.

    vraagt dat de handelsbeschermingsinstrumenten worden gemoderniseerd om ze sterker, sneller en doeltreffender te maken; is ingenomen met de nieuwe methode om antidumpingrechten te berekenen door de marktverstoringen in derde landen te beoordelen, die ervoor moeten zorgen dat ten minste dezelfde doeltreffendheid wordt gewaarborgd als bij eerder getroffen antidumpingmaatregelen, met volledige inachtneming van onze WTO-verplichtingen; herinnert eraan hoe belangrijk het is de effectieve toepassing ervan te monitoren; benadrukt voorts het bijzondere belang van het antisubsidie-instrument om oneerlijke mondiale concurrentie aan te pakken en te zorgen voor een gelijk speelveld met de EU-staatssteunregels;

    74.

    benadrukt dat wederkerigheid een van de pijlers van het handelsbeleid van de EU moet zijn om te zorgen voor een gelijk speelveld voor EU-bedrijven, met name wat overheidsopdrachten betreft; benadrukt dat pogingen om ervoor te zorgen dat EU-bedrijven meer toegang tot buitenlandse openbare aanbestedingen krijgen, de ontwikkeling van EU-regels met betrekking tot sociale en milieucriteria niet mogen ondermijnen; wijst op het belang voor de EU van een internationaal instrument voor overheidsopdrachten dat in de nodige wederkerigheid voorziet wanneer handelspartners de toegang tot hun overheidsopdrachten beperken; wijst op de voordelen van directe buitenlandse investeringen en is van mening dat het voorstel van de Commissie over controle op buitenlandse investeringen voor meer wederkerigheid bij de markttoegang moet zorgen;

    75.

    vraagt de Commissie tijdens onderhandelingen en in het handelsverkeer aandacht te besteden aan wat kmo's nodig hebben, teneinde een betere markttoegang te garanderen en de ondernemingen in kwestie concurrerender te maken; is in dit verband ingenomen met de inspanningen van de Commissie ter bestrijding van oneerlijke mededinging in prominente zaken, maar benadrukt dat de handhaving van eerlijke mededinging tevens van wezenlijk belang is voor kmo's;

    76.

    benadrukt dat het EU-handelsbeleid en handelsovereenkomsten een bijdrage kunnen leveren aan corruptiebestrijding;

    77.

    wijst op het belang van doeltreffende en geharmoniseerde EU-douanecontroles om oneerlijke mededinging tegen te gaan;

    78.

    verzoekt de Commissie om nadere uitleg over de wijze waarop in het kader van het huidige mededingingsbeleid oneerlijke handelspraktijken kunnen worden aangepakt;

    79.

    is daarom verheugd over het voorstel van de Commissie voor een Europees mededingingsnetwerk (ECN+), waarin ook wordt gewezen op het belang van afschrikkende boetes voor het mededingingsbeleid; benadrukt verder dat de weigering van een aangezochte autoriteit een besluit tot het opleggen van een boete ten uitvoer te leggen, altijd naar behoren moet worden gemotiveerd en dat er een systeem moet worden ingericht op basis waarvan eventuele geschillen tussen autoriteiten in dergelijke gevallen kunnen worden beslecht;

    80.

    neemt kennis van het onderzoek naar de sector e-commerce en het eindverslag hierover, waaruit blijkt dat er in de e-commerce enkele handelspraktijken bestaan die een negatieve invloed hebben op eerlijke mededinging en de keuze van de consument beperken; is van mening dat, gezien in de context van de strategie voor een digitale eengemaakte markt, het onderzoek deel moet uitmaken van een breder streven van de Commissie naar volledige handhaving van het mededingingsbeleid met betrekking tot onlinedetailhandelaren;

    81.

    steunt het voornemen van de Commissie zich bij de handhaving van de EU-mededingingsregels te richten op wijdverbreide handelspraktijken die zich hebben ontwikkeld als gevolg van de groei van de e-commercesector, en benadrukt dat de Commissie meer inspanningen moet leveren om toe te zien op de consequente toepassing van de deze regels in alle lidstaten, ook waar het op de e-commerce betrekking hebbende handelspraktijken betreft; benadrukt dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten gezien de asymmetrische relatie tussen grote onlinedetailhandelaren en hun leveranciers, de mededingingsregels actief moeten toepassen aangezien leveranciers, en met name kmo's, misschien niet altijd tegen redelijke kosten gebruik kunnen maken van rechtsmiddelen;

    82.

    pleit voor versterking van de keuzevrijheid van de consument in de digitale interne markt; is van mening dat de verankering van het recht op de overdraagbaarheid van gegevens in de algemene verordening gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679) een goede benadering is om de rechten van consumenten en de concurrentie te versterken;

    83.

    is van mening dat een doeltreffend mededingingsbeleid regelgevingsinitiatieven in het kader van de digitale interne markt kan aanvullen en dat wanneer regelgeving voornamelijk wordt ingegeven door de marktgedragingen van bepaalde marktspelers, misbruik zou kunnen worden aangepakt met maatregelen tegen concurrentiebeperkende praktijken, zonder beperkingen op te leggen aan marktdeelnemers die willen concurreren;

    84.

    is bezorgd over het feit dat fabrikanten in toenemende mate contractuele beperkingen toepassen op onlineverkopen, zoals is gebleken uit het onderzoek naar e-commerce, en roept de Commissie op dergelijke bepalingen nader te onderzoeken teneinde erop toe te zien dat ze geen ongerechtvaardigde beperking van de mededinging tot gevolg hebben; verzoekt de Commissie tevens om in het licht van deze veranderingen de richtsnoeren inzake verticale beperkingen en Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie te herzien;

    85.

    neemt kennis van het advies van advocaat-generaal Wahl van 26 juli 2017 in zaak C-230/16, Coty Germany GmbH tegen Parfümerie Akzente GmbH, waarin wordt gesteld dat een beperking in een distributieovereenkomst die betrekking heeft op de onlineverkoop, in het kader van Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie niet als hardcorebeperking mag worden beschouwd;

    86.

    benadrukt dat toegang tot de rechtspleging, waartoe eventueel ook de beschikbaarheid van collectief verhaal behoort, van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-mededingingsbeleid; onderstreept dat het ontbreken van deze mogelijkheden afbreuk doet aan de mededinging, de werking van de interne markt en de rechten van de consument;

    87.

    herinnert eraan dat de lidstaten met het oog op het doeltreffend tegengaan van praktijken die in strijd zijn met de mededingingsregels, een economisch beleid moeten voeren dat aansluit bij de beginselen van een open markteconomie op basis van eerlijke mededinging, aangezien met zuiver protectionistische maatregelen de werking van de interne markt wordt geschaad; onderstreept dat alle vormen van oneerlijke mededinging, waaronder zwartwerken en het omzeilen van de regels inzake de detachering van werknemers, geëlimineerd moeten worden, zonder afbreuk te doen aan het vrije verkeer van werknemers als een van de fundamentele vrijheden van de interne markt;

    88.

    acht de door de Commissie verrichte raadpleging over de mogelijke verbetering van de EU-fusiecontrole zeer belangrijk; is van mening dat met name in de digitale sector maatregelen nodig zijn om te waarborgen dat fusies de concurrentie op de interne markt niet belemmeren; spoort de Commissie daarom nogmaals aan zorgvuldig na te gaan of in de huidige beoordelingsprocedures voldoende rekening wordt gehouden met de omstandigheden op de digitale markten en de internationalisering van de markten; roept de Commissie bovendien op rekening te houden met de rol van de toegang tot gegevens en informatie bij het beoordelen van de marktmacht en zich te buigen over de vraag of het samenvoegen van gegevens en klantinformatie bij fusies tot een verstoring van de mededinging leidt en in hoeverre de toegang van een onderneming tot exclusieve analytische methoden en octrooien kan leiden tot uitsluiting van concurrenten; verzoekt de Commissie nogmaals uit te leggen hoe ze het minimumaantal marktdeelnemers bepaalt dat nodig is voor eerlijke concurrentie, en hoe zij ervoor zorgt dat nieuwe bedrijven, met name start-ups, de mogelijkheid behouden om zich op zeer geconcentreerde markten te begeven;

    89.

    roept de lidstaten op toe te zien op de juiste toepassing van de EU-regels voor openbare aanbestedingen om verstoring van de mededinging tegen te gaan, eventueel ook met behulp van criteria voor sociale bescherming, milieu- en consumentenbescherming, en goede praktijken in de werkwijze van overheidsinstanties te bevorderen; is van mening dat de ontwikkeling van elektronische procedures voor openbare aanbestedingen de toegang voor kmo's tot overheidsopdrachten zal vergemakkelijken, de transparantie zal vergroten en ervoor zal zorgen dat er doeltreffender toezicht kan worden gehouden op schendingen van het mededingingsrecht; roept de Commissie verder op de mogelijkheden inzake markttoegang voor kmo's te bevorderen door middel van kleinere contracten, voor zover deze stroken met de belangrijkste aanbestedingsdoelstellingen, en de toepassing van de regels inzake de centralisering van aankopen op de markt voor overheidsopdrachten nauwlettend te volgen;

    90.

    is verheugd over de vaststelling van regels inzake de overdraagbaarheid van vooruitbetaalde diensten in het kader van de strategie voor de digitale interne markt, die de mededinging op de interne markt zullen verbeteren en zullen zorgen voor meer consumentenrechten;

    91.

    is van mening dat de criteria voor deelname aan een selectief distributiesysteem of franchisenetwerk transparant moeten zijn om te garanderen dat deze criteria niet in strijd zijn met het mededingingsbeleid en de onbelemmerde werking van de interne markt niet in de weg staan; benadrukt dat deze criteria objectief, kwalitatief hoogwaardig en niet-discriminerend moeten zijn en niet verder mogen reiken dan strikt noodzakelijk; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om deze transparantie te waarborgen;

    92.

    constateert dat het risico op collusie tussen concurrenten is toegenomen, onder meer als gevolg van het gebruik van software voor prijsmonitoring; is van mening dat zich, ook wanneer de mate van contact tussen concurrenten binnen de huidige criteria valt, onderling afgestemde praktijken kunnen voordoen, wellicht zelfs in geautomatiseerde vorm gezien de wisselwerking tussen algoritmen die onafhankelijk van het marktgedrag van een of meer marktdeelnemers plaatsvindt; vraagt de Commissie waakzaam te zijn ten aanzien van dit soort nieuwe uitdagingen die de vrije mededinging in de weg kunnen staan;

    93.

    is verheugd over de inspanningen van de Commissie met het oog op de samenwerking met haar internationale partners en met multilaterale fora op het gebied van het mededingingsbeleid; is van mening dat internationale samenwerking steeds belangrijker wordt nu ondernemingen die onder de regels vallen in meerdere rechtsgebieden actief zijn;

    94.

    is van mening dat uitbreiding van het netwerk van vrijhandelsovereenkomsten met deelname van de Europese Unie de handhaving van het mededingingsrecht wereldwijd ten goede zal komen; spoort de Commissie in dit verband aan verdere mogelijkheden op het gebied van handelsovereenkomsten te verkennen en strikte antitrust- en staatssteunregels in dergelijke toekomstige overeenkomsten op te nemen.

    95.

    is van mening dat in het mededingingsbeleid rekening moet worden gehouden met het specifieke karakter van de landbouwsector; herinnert eraan dat artikel 42 VWEU aan de landbouwsector een bijzondere status toekent op het gebied van het mededingingsrecht, en dat die status is bekrachtigd bij de laatste hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) via het toestaan van een aantal afwijkingen of vrijstellingen van het bepaalde in artikel 101 VWEU; merkt op dat het GLB ten doel heeft de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren in een situatie van voortdurende economische en klimaatgerelateerde risico's; herinnert eraan dat het mededingingsbeleid voornamelijk de belangen van de consument behartigt en onvoldoende rekening houdt met de specifieke belangen en moeilijkheden van de landbouwproducenten; benadrukt dat in het mededingingsrecht de belangen van de landbouwproducenten en de consumenten op dezelfde wijze behartigd moeten worden, door billijke voorwaarden voor concurrentie en toegang tot de interne markt te garanderen om de investeringen en de innovatie te stimuleren, ten behoeve van de werkgelegenheid, de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven en een evenwichtige ontwikkeling van de plattelandsgebieden in de EU, met gelijktijdige bevordering van de transparantie voor de marktdeelnemers;

    96.

    wijst er met nadruk op dat het begrip "eerlijke prijs" niet moet worden opgevat als de laagst mogelijke prijs voor de consument, maar een redelijke prijs moet zijn die een correcte beloning voor elke schakel in de voedselvoorzieningsketen mogelijk maakt;

    97.

    is van mening dat de collectieve activiteiten van de producentenorganisaties en hun verenigingen (met inbegrip van productieplanning en onderhandelingen over de verkoop en contractbepalingen) noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de GLB-doelstellingen, zoals omschreven in artikel 39 VWEU, en daarom moeten worden vrijgesteld van de toepassing van artikel 101 VWEU, wanneer die gezamenlijke activiteiten oprecht worden uitgevoerd en er zo toe bijdragen dat de boeren beter kunnen concurreren; merkt op dat van de afwijkingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (integrale-GMO-verordening) niet ten volle is geprofiteerd en dat het gebrek aan duidelijkheid over die afwijkingen, de problemen bij de tenuitvoerlegging en het gebrek aan eenvormige toepassing door de nationale mededingingsautoriteiten de landbouwers en hun organisaties onvoldoende rechtszekerheid bieden; juicht het toe dat Verordening (EU) 2017/2393 (12) zal zorgen voor een vereenvoudiging van de regels die gelden voor de collectieve organisatie van landbouwers, en voor duidelijkheid omtrent de rol en de bevoegdheden van producentenorganisaties met economische activiteiten tegen de achtergrond van het mededingingsrecht, zodat hun onderhandelingspositie wordt versterkt, terwijl de in artikel 39 VWEU verankerde beginselen worden gewaarborgd;

    98.

    is verheugd dat het "zuivelpakket" van 2012 in het kader van Verordening (EU) 2017/2393 zal worden verlengd, gezien de positieve uitvoeringsverslagen (13) en de bijdrage die dit pakket levert tot de versterking van de positie van de melkveehouders in de voedselvoorzieningsketen; vraagt de Commissie evenwel om een effectbeoordeling te verrichten om vast te stellen of de bepalingen over contractuele onderhandelingen in de melk- en zuivelsector ook naar andere landbouwsectoren moeten worden uitgebreid, omdat de boeren en producentenorganisaties hun productie in grotere vrijheid zouden kunnen plannen en het recht zouden krijgen collectieve onderhandelingen te voeren en te onderhandelen over de verkoop en de voorwaarden van overeenkomsten waarin de prijzen en hoeveelheden duidelijk worden vastgesteld;

    99.

    vraagt om de invoering van een uitdrukkelijke en automatische afwijking van artikel 101 VWEU, omkaderd door het noodzakelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel, zodat interbrancheorganisaties in de landbouwsector de taken die hun in de GMO-verordening worden toegewezen tot een goed einde kunnen brengen, om daarmee bij te dragen aan de doelstellingen van artikel 39 VWEU;

    100.

    stelt voor dat de mogelijkheid die de integrale-GMO-verordening biedt om voorschriften vast te stellen tot regulering van het aanbod van kaas met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding (artikel 150), van ham met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding (artikel 172) en van wijn (artikel 167), wordt uitgebreid naar producten met een keurmerk, zodat het aanbod beter op de vraag kan worden afgestemd;

    101.

    is ingenomen met het feit dat in Verordening (EU) 2017/2393 een procedure wordt vastgesteld aan de hand waarvan een groep landbouwers de Commissie om een niet-bindend advies kan verzoeken over de conformiteit van een collectief initiatief met de algemene uitzondering op de mededingingsregels in artikel 209 van de integrale-GMO-verordening; verzoekt de Commissie niettemin, in het licht van de aanbeveling van de taskforce landbouwmarkten, de reikwijdte van de algemene afwijking voor de landbouw te verduidelijken teneinde de uitzondering zodanig te specificeren dat het niet toepassen van artikel 101 VWEU - waar in niet-toepassing wordt voorzien - afdwingbaar en werkbaar is;

    102.

    wijst erop dat in een periode van ernstige marktverstoring, waarin de landbouwsector gevaar loopt en alle burgers te maken hebben met mogelijke problemen bij de aanvoer van essentiële levensmiddelen, een marktgericht GLB de boeren steun moet bieden en aanvullende, tijdelijke en volledig gerechtvaardigde vrijstellingen van de mededingingsregels moet toestaan; juicht het toe dat het dankzij de wijzigingen in het kader van Verordening (EU) 2017/2393 gemakkelijker wordt artikel 222 van de integrale-GMO-verordening in werking te stellen, dat dergelijke tijdelijke afwijkingen van het mededingingsrecht toestaat;

    103.

    vraagt om een verdere ontwikkeling van het Europees instrument voor de bewaking van de voedselprijzen om de signalering van crises in de agrolevensmiddelenindustrie te verbeteren aan de hand van betere en verder uitgesplitste gegevens; wijst in dit verband op de noodzaak om de boerenorganisaties te betrekken bij het definiëren en verzamelen van gegevens;

    104.

    wijst erop dat de Commissie erkent dat de landbouwproducenten de minst geconcentreerde schakel in de voedselvoorzieningsketen vormen, terwijl hun leveranciers en afnemers vaak veel groter en sterker geconcentreerd zijn, hetgeen resulteert in een onevenwichtige relatie en negatieve en oneerlijke praktijken – van de kant van sommige grote distributieketens, verwerkers en detailhandelaren – waarvoor het mededingingsbeleid alleen geen oplossing biedt, zodat coherentie met andere beleidsterreinen nodig is; verzoekt de Commissie daarom het begrip "dominante positie" en het misbruik van een dergelijke positie duidelijker te definiëren, rekening houdend met de mate van concentratie en de onderhandelingsmacht van de toeleverende, de verwerkende en de detailhandelssector; merkt voorts op dat Verordening (EU) 2017/2393 enige bepalingen bevat over het recht op schriftelijke contracten en op onderhandelingen over contractvoorwaarden met het oog op een betere waardeverdeling in de voorzieningsketen, om bij te dragen tot een ontspanning in de betrekkingen tussen de marktdeelnemers, oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan, de boeren alerter op marktsignalen te laten reageren, de rapportage en de overdracht van prijzen te verbeteren en het aanbod beter op de vraag af te stemmen; verzoekt voorts de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten erop toe te zien dat producten behoorlijk worden geclassificeerd en geprijsd, en dat misbruik en oneerlijke handelspraktijken waarvan de landbouwers het slachtoffer zijn, worden onderzocht, met bindende maatregelen worden aangepakt en worden bestraft; is van mening dat de bestaande nationale regelingen moeten worden bekeken om te bepalen welke praktijk het beste kan worden gevolgd;

    105.

    erkent dat het mededingingsrecht tot dusverre niet is toegepast om op Europees of nationaal niveau oneerlijke handelspraktijken in de voedselketen tegen te gaan; merkt op dat er in dit verband specifieke nationale voorschriften zijn ingevoerd, maar dat deze niet volledig doeltreffend zijn gebleken bij het aanpakken van het endemische probleem van oneerlijke handelspraktijken en machtsverschillen in de voedselvoorzieningsketen; verzoekt de Commissie om het aangekondigde EU-wetgevingsvoorstel inzake oneerlijke handelspraktijken onverwijld bekend te maken en goed te keuren, te voorzien in een geharmoniseerd rechtskader dat de producenten en landbouwers beter beschermt tegen oneerlijke handelspraktijken, en te zorgen voor verdere consolidatie van de interne markt;

    106.

    wijst erop dat het Parlement de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten reeds verzocht heeft op effectieve wijze te reageren op de bezorgdheid die geuit wordt over het gecumuleerde effect dat, enerzijds, de snelle concentratie van de distributie op nationaal niveau en, anderzijds, de vorming van Europese en internationale allianties van grote distributeurs, hebben op zowel de hoger gelegen schakels in de voedselvoorzieningsketen als op de detailhandel en de consumenten; is van mening dat die structurele ontwikkeling bezorgdheid wekt over mogelijke strategische aanpassingen, verminderde mededinging en minder ruimte voor investeringen in innovatie in de voedselvoorzieningsketen;

    107.

    verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen om prioriteit toe te kennen aan de versterking van de interne markt na de brexit, door volledige naleving van de EU-mededingingswetgeving en de uitzonderingen erop, evenals van andere normen te waarborgen om zo rechtszekerheid en een gelijk speelveld tussen de lidstaten te garanderen;

    108.

    herinnert eraan dat het individuele plafond voor de de-minimissteun in de landbouwsector in 2013 verdubbeld is (van 7 500 EUR tot 15 000 EUR), om het hoofd te kunnen bieden aan het snel toenemende aantal economische, klimaatgerelateerde of gezondheidscrises; merkt op dat het nationale plafond voor de de-minimissteun op dat moment slechts licht is aangepast (van 0,75 % naar 1 % van de waarde van de nationale landbouwproductie), waardoor de lidstaten minder ruimte hadden om steun te verlenen aan landbouwbedrijven in moeilijkheden; vraagt bijgevolg dat het nationale plafond voor de de-minimissteun wordt opgetrokken tot 1,25 % van de nationale landbouwproductie, om iets te kunnen doen aan de moeilijke economische situatie van de landbouwers; merkt op dat er samenhangende regels voor de de-minimissteun moeten komen om de positie van landbouwers te verbeteren, zonder dat het landbouwbeleid wordt gerenationaliseerd;

    109.

    beklemtoont het belang van financiële middelen waarmee de toegang tot snelle breedbandnetwerken mogelijk wordt gemaakt, zodat vooral op het platteland en in afgelegen gebieden de technologische vooruitgang kan worden bijgebeend en er voor meer concurrentie kan worden gezorgd;

    110.

    onderstreept dat de openstelling van de EU-markt voor zeer concurrerende handelspartners en grote exporteurs van landbouwproducten voor wie uiteenlopende normen gelden, een risico kan vormen voor de meest gevoelige landbouwsectoren in de EU; verzoekt de Commissie ten volle rekening te houden met het effect dat eventuele marktverstoringen als gevolg van handelsovereenkomsten met derde landen kunnen hebben op de landbouwproducenten in Europa, gezien hun kwetsbare financiële situatie en hun belangrijke rol in onze samenleving;

    111.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale en, indien van toepassing, regionale mededingingsautoriteiten.

    (1)  PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1.

    (2)  PB L 156 van 20.6.2017, blz. 1.

    (3)  PB C 262 van 19.7.2016, blz. 1.

    (4)  PB C 93 van 24.3.2017, blz. 71.

    (5)  PB C 35 van 31.1.2018, blz. 71.

    (6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0434.

    (7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0027.

    (8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0428.

    (9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (10)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/file_import/aar-comp-2016_en_0.pdf

    (11)  Bijvoorbeeld het grondige onderzoek van de Commissie naar een potentiële Britse staatssteunregeling in de vorm van niet-toepassing van de CFC-regels (controlled foreign companies) op de financieringsbaten van groepen multinationale bedrijven (SA.44896).

    (12)  Verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), (EU) nr. 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1307/2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en (EU) nr. 652/2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal (PB L 350 van 29.12.2017, blz. 15).

    (13)  Verslagen over de ontwikkeling van de situatie op de zuivelmarkt en werking van de bepalingen van het "zuivelpakket" (COM(2016)0724 en COM(2014)0354).


    Top