EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018IE2936

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het economisch beleid van de eurozone (2018) (vervolgadvies) (COM(2017) 770 final)

EESC 2018/02936

PB C 62 van 15.2.2019, p. 312–318 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/312


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het economisch beleid van de eurozone (2018) (vervolgadvies)

(COM(2017) 770 final)

(2019/C 62/54)

Rapporteur:

Javier DOZ ORRIT

Besluit van het bureau

22.5.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 29, onder a), van de uitvoeringsbepalingen van het rvo

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

3.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

132/1/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) stemt in met de doelstellingen van de aanbeveling van de Raad en een aantal van de daarin vervatte voorstellen. Het is het echter niet eens met het voorstel om de geaggregeerde begrotingskoers voor de eurozone neutraal te maken en met de manier waarop de aanbeveling inzake lonen is geformuleerd. Het verwijst wat dit betreft dan ook naar zijn vorige advies over het voorstel voor een aanbeveling van de Commissie (1).

1.2.

Het economisch beleid van de eurozone zou moeten worden uitgestippeld als onderdeel van een hervorming van de EMU waarbij de structurele en operationele gebreken die haar al sinds haar oprichting parten spelen, worden verholpen en de weg wordt ingeslagen naar meer integratie en een democratischer governance. Het EESC maakt zich zorgen over de huidige verlamming van het hervormingsproces, het gebrek aan politieke wil van tal van regeringen en de vijandige houding van sommige van hen, en het ontbreken van een krachtig politiek leiderschap om deze situatie te boven te komen.

1.3.

De aanbevelingen van de Raad zouden deel moeten uitmaken van een algemene economische beleidsstrategie, met als referentiekader de Agenda 2030, de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) en de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering. Een dergelijke strategie moet de Europese samenleving voorbereiden op een eerlijke overgang naar een groen en digitaal economisch model.

1.4.

De interne redenen voor een gematigd positieve begrotingskoers luiden volgens het EESC als volgt: de ECB bouwt haar expansieve monetaire beleid af; de EU kampt met een zorgwekkend tekort aan investeringen, met name van de kant van de overheid, dat haar economische en sociale toekomst in gevaar brengt; mede door dit investeringstekort neemt de productiviteit maar zeer langzaam toe; de grote eurozonelanden houden buitensporige overschotten op de lopende rekeningen in stand.

1.5.

Sommige van de eurozonelanden met de grootste overschotten investeren niet: jaar in jaar uit vallen hun netto-investeringen in vaste activa negatief uit. Bij wijze van economische beleidsmaatregel dienen deze landen ten bate van zichzelf en van de eurozone en de EU als geheel hun investeringen op te schroeven.

1.6.

Ook gezien de te verwachten consequenties van het protectionisme en de door wereldwijde geopolitieke gevaren veroorzaakte instabiliteit is er veel te zeggen voor een juiste combinatie van het monetaire en het begrotingsbeleid ter versterking van de groei in de eurozone, iets waar de ECB, het IMF en de OESO de afgelopen jaren op hebben aangedrongen.

1.7.

Voor de grotere begrotingsinspanning die wordt bepleit zijn ook sociale en politieke redenen aan te voeren: de EU en de lidstaten moeten de bestrijding van armoede en ongelijkheid krachtiger ter hand nemen en meer werk maken van de sociale samenhang, met name door voldoende financiële middelen vrij te maken voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten. Laten de EU en de lidstaten dat na, dan zullen de huidige politieke crises alleen maar erger worden en zullen de nationalistische en anti-Europese tendensen toenemen, waardoor het voortbestaan van de EU in gevaar komt.

1.8.

De aanbeveling om de lonen te verhogen zou bij een strikte toepassing slechts een klein aantal landen ten goede komen. Matiging van de arbeidskosten per eenheid product mag niet worden bereikt door de lonen te verlagen of te bevriezen, maar moet worden bewerkstelligd door met meer investeringen, meer innovatie en een betere opleiding van werknemers de productiviteit te verhogen. In ieder geval moet het loonniveau door de sociale partners via collectieve onderhandelingen worden vastgesteld. In het Europees semester zouden voorstellen voor wetswijzigingen moeten worden gedaan om deze onderhandelingen te versterken in de landen waar zij door de crisis zijn verzwakt en ze weer in te voeren waar zij ondanks artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de EU ontbreken. Ook zijn aanvullende maatregelen nodig om de laagste lonen te verhogen.

1.9.

Hoogwaardige werkgelegenheid moet een van de prioriteiten van het economisch beleid zijn. Ook het terugdringen van onzekere arbeidsomstandigheden (groot aantal tijdelijke arbeidscontracten en lage lonen), waar met name jongeren mee kampen, zou een prioritaire aanbeveling van het Europees semester moeten zijn.

1.10.

Verder dient een gunstig klimaat voor bedrijfsinvesteringen en -innovatie te worden gecreëerd, met name om de digitalisering van economische activiteiten in goede banen te leiden.

1.11.

Ten slotte moet het economisch beleid er ook voor zorgen dat bedrijven gemakkelijker gefinancierd kunnen worden. Het EESC wijst er nogmaals op dat de bankenunie en de kapitaalmarktenunie van groot belang zijn voor de financiering van economische activiteiten. Het ziet de langzame en door obstakels geplaagde ontwikkeling van de bankenunie, met onder meer een grote hoeveelheid niet-renderende leningen in sommige lidstaten, dan ook met lede ogen aan.

1.12.

De Europese autoriteiten zouden serieus werk moeten maken van de aanpak van verduistering van overheidsgeld, belastingfraude en agressieve fiscale planning, het witwassen van geld, belastingparadijzen en oneerlijke belastingconcurrentie tussen de lidstaten. Dat is niet alleen een kwestie van politieke ethiek en naleving van de wet, maar draagt ook bij tot stabiele overheidsfinanciën.

2.   Richtsnoeren van de Raad en de Commissie

2.1.

Anders dan in 2017 het geval was, wijkt de aanbeveling van de Raad betreffende het economisch beleid voor het eurogebied (2) (23.1.2018) nu niet wezenlijk af van het voorstel van de Commissie (22.11.2017) (3) De Raad wijst er eveneens op dat de algemene begrotingskoers voor 2018 grotendeels neutraal zou moeten zijn en voegt eraan toe dat de verbeterde economische situatie moet worden benut om begrotingsreserves op te bouwen.

2.2.

In de andere aanbevelingen zijn de Raad en de Commissie het erover eens dat de lidstaten prioriteit moeten geven aan hervormingen die de productiviteit en het groeipotentieel verhogen, zorgen voor een beter ondernemingsklimaat, voor innovatie en voor investeringen, kwaliteitsbanen helpen creëren en bijdragen aan de vermindering van ongelijkheid. lidstaten met „grote overschotten op de lopende rekening” zouden loongroei moeten stimuleren, terwijl lidstaten met tekorten of een hoge buitenlandse schuld de toename van de loonkosten per eenheid product zouden moeten beteugelen. Tot slot worden de lidstaten opgeroepen om te blijven werken aan de voltooiing van de bankenunie. In de landenspecifieke aanbevelingen voor 2018 wijst de Commissie erop dat het de EU momenteel economisch voor de wind gaat. Volgens haar moet dat worden aangegrepen om de structurele verbeteringen van de afgelopen jaren te consolideren en de correctie van macro-economische onevenwichtigheden in de meeste lidstaten te voltooien.

2.3.

In de landenspecifieke aanbevelingen wordt aandacht besteed aan de Europese pijler van sociale rechten, het verbeteren van de kwaliteit van de werkgelegenheid en collectieve onderhandelingen, de sociale dialoog en loonstijgingen. Ook de hervorming van het openbaar bestuur, met inbegrip van de bestrijding van corruptie, en van het ondernemingsklimaat, alsmede de verbetering van de betrekkingen tussen beide gebieden en van de financiering van ondernemingen. De Commissie maakt zich sterk voor de neutrale begrotingskoers en bepleit een hervorming van het pensioenstelsel en de gezondheidszorg om het hoofd te kunnen bieden aan de vergrijzing van de bevolking.

3.   Algemene en specifieke opmerkingen

Economische beleidsstrategie en hervorming van de EMU

3.1.

Het EESC wijst eens te meer op de noodzaak van een algemene economische strategie die recht doet aan internationale overeenkomsten en de nagestreefde milieuduurzaamheid en gericht is op de vermindering van de energieafhankelijkheid, de digitale revolutie en andere mondiale uitdagingen. Het EESC waardeert de desbetreffende initiatieven van de Commissie maar is, zoals het al in zijn advies over het pakket Economische en Monetaire Unie (4) heeft aangegeven, van mening zij geen deel uitmaken van een economische Europese strategie en dat er ook niet voldoende middelen zijn om ze te financieren.

3.2.

Het gevaar bestaat dat de hervorming van de EMU verslapt door te weinig politiek leiderschap, de trage besluitvorming en het gebrek aan politieke wil van nogal wat regeringen van de eurozone. Daardoor wordt de kans alleen maar groter dat de EU niet klaar is voor de volgende recessie.

3.3.

Wil economisch beleid bevorderlijk zijn voor duurzame groei, dan moet het zowel voorwaarden scheppen voor een ondernemingsklimaat dat de investeringsbereidheid en productiviteit ten goede komt als de sociale cohesie versterken, met name door middel van maatregelen om armoede uit te bannen en sociale ongelijkheden aan te pakken.

3.4.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om de uitvoering van de Europese pijler van de sociale rechten te waarborgen en om de aanbevelingen van het EESC-advies over de financiering hiervan (5) ter harte te nemen. In de aanbevelingen van de Raad en het voorstel van de Commissie voor een meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027 wordt in dit verband helaas niets gespecificeerd. Ook de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau inzake investeringen in sociale ondersteuning en zorg (6) moeten in aanmerking worden genomen.

3.5.

De jaarlijkse aanbevelingen voor de koers van het economisch beleid in de eurozone zouden deel moeten uitmaken van een algemene economische beleidsstrategie, met als referentiekader de Agenda 2030, de SDG’s en de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering. Het economisch beleid moet gericht zijn op de totstandbrenging van een duurzaam Europees economisch model dat dankzij het gebruik van schone en hernieuwbare energie de energieafhankelijkheid vermindert en de impact van de digitale revolutie kan opvangen, met eerlijke transities voor werknemers.

De aanbeveling van de Raad: redenen voor een matig positieve begrotingskoers

3.6.

Het EESC staat nog steeds achter de conclusies van zijn advies Aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid in de eurozone (7), waarin het zijn instemming betuigde met de doelstellingen van de ontwerpaanbeveling van de Commissie en met een groot aantal van haar voorstellen, maar ook te kennen gaf het niet eens te zijn met de neutrale algemene begrotingskoers die zij voor de eurozone bepleit. Het herhaalt zijn oproep om voor de eurozone een positieve geaggregeerde begrotingskoers aan te houden, voornamelijk door middel van een begrotingsexpansie in landen met een overschot op de betalingsbalans en op de lange termijn houdbare schuldenniveaus.

3.7.

Een dergelijke koers kan meehelpen om de negatieve gevolgen van de langdurige en excessieve consolidatiemaatregelen die sommige lidstaten hebben genomen te boven te komen. lidstaten met een overschot op hun lopende rekening moeten investeringen en duurzame sociale uitgaven aanmoedigen, de binnenlandse vraag en het groeipotentieel stimuleren en aldus het evenwicht helpen herstellen.

3.8.

Doordat de economische unie, anders dan een volledige monetaire unie, weinig meer behelst dan de coördinatie van het economisch beleid van de deelnemende landen, stuit een zinvol begrotingsbeleid op EU-niveau op de nodige grenzen. Het EESC wijst er met name op dat de Commissie en de Raad tot nu toe weinig aandacht hebben besteed aan het asymmetrische karakter van het Europees semester, dat uitsluitend gericht is op herstelmaatregelen in lidstaten met een begrotingstekort. De Commissie en de Raad zouden maatregelen moeten voorstellen waarmee zowel buitensporige tekorten als buitensporige overschotten worden voorkomen.

Het investeringstekort in de eurozone

3.9.

Een andere reden om vraagtekens te zetten bij het neutrale begrotingsbeleid is het investeringstekort in de eurozone. Het niveau van voor de crisis is nog niet hersteld. De overheidsinvesteringen zijn teruggelopen van een vrijwel constant percentage van 3,2 % van het bbp (in de periode 1997-2007 en tussen 2009 en 2013) tot 2,6 % van het bbp in 2017 en 2018 (8). Dit tekort is een van de meest negatieve factoren in de huidige economie en trekt een zware wissel op de toekomst van de Europese economie en samenleving. Daarom pleit het EESC opnieuw (9) voor toepassing van de zogenoemde „gulden” financieringsregel, die inhoudt dat investeringsuitgaven niet worden meegeteld bij de berekening van de tekortdoelstellingen van het SGP, rekening houdend met de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. Ook uitgaven voor productieve investeringen kunnen tot die duurzaamheid bijdragen.

3.10.

Dit investeringstekort doet zich ook voor in lidstaten die zouden moeten bijdragen aan een actiever Europees fiscaal beleid. Dat geldt met name voor Duitsland. De overheidsinvesteringen in Duitsland zijn hier wellicht een veelzeggend voorbeeld van. In de periode 2013-2017 vertegenwoordigden zijn de Duitse investeringen 2,1 % (10) van het bbp, wat een van de laagste percentages in de eurozone is. In dezelfde periode vielen Duitslands netto overheidsinvesteringen in vaste activa (waarbij rekening is gehouden met de waardevermindering van de kapitaalgoederenvoorraad) negatief uit: — 0,08 %, wat ook het geval was in de periode 2003-2007 (– 0,11 %). In de periode 2008-2012 bedroegen de investeringen een schamele +0,06 %. Intussen is het netto percentage van de particuliere investeringen in vaste activa, dat in de jaren negentig tussen 6 % en 8 % van het bbp lag, tussen 2008 en 2017 gedaald van 3,2 % tot 2,2 % van het bbp. Naar verwachting zal het Duitse Tegelijkertijd financierde Duitsland investeringen in andere landen. Zijn betalingsbalansoverschot, dat in 2017 8,0 % van het bbp bedroeg, zal naar verwachting in 2018 en 2019 op respectievelijk 7,9 % en 7,6 % uitkomen. De aanbevelingen van de Raad en de Commissie zouden een belangrijk signaal moeten afgeven en het lage niveau van binnenlandse investeringen in Duitsland moeten helpen verbeteren. Een grotere geloofwaardigheid van de houdbaarheid van het economisch beleid zou de investeringen van de particuliere sector moeten bevorderen, ook in andere landen met overschotten op de lopende rekening (11).

3.11.

Zolang de investeringspercentages onder het niveau van voor de crisis blijven, zouden de Commissie en de Raad de toename hiervan, met inachtneming van artikel 3 van het EU-Verdrag, als een prioritaire doelstelling van het economisch beleid voor de eurozone moeten hanteren. Hierbij moet worden toegewerkt naar een ontwikkelingsmodel dat in drie opzichten — economisch, sociaal en ecologisch — duurzaam is.

Economische groei en risicofactoren

3.12.

Volgens de economische voorjaarsprognoses van de Commissie (12) zal de economie blijven groeien, zij het met enige vertraging: 2,4 % (2017), 2,1 % (2018) en 2,0 % (2019) in de eurozone en 2,6 % (2017), 2,3 % (2018) en 2,1 % (2019) in de EU27. Voor de economie in de rest van de wereld, dus buiten de EU, wordt een groei van 3,9 % (2017), 4,2 % (2018) en 4,1 % (2019) verwacht. De positieve effecten zijn ongetwijfeld mede te danken aan de versoepeling van het SGP, die de Commissie in januari 2015 (13) door middel van de „investeringsclausule” en de „clausule inzake structurele hervormingen” heeft doorgevoerd. Dat blijkt ook uit de mededeling over de evaluatie van de flexibiliteit binnen het stabiliteits- en groeipact die de Commissie onlangs heeft gepubliceerd (14).

3.13.

Het expansieve monetaire heeft zijn langste tijd gehad. De kwantitatieve versoepeling (quantitative easing) zal volgend jaar december, als de ECB stopt met het kopen van schuldbewijzen, ten einde lopen. Vanaf de zomer van 2019, na de beoordeling van de inflatievooruitzichten voor de middellange termijn, zouden de referentierentevoeten kunnen gaan stijgen. ECB-voorzitter Mario Draghi dringt er al een aantal jaren op aan om het monetaire beleid te ondersteunen met adequate structurele hervormingen én met het begrotingsbeleid, zodat het herstel een extra impuls krijgt en de inflatiedoelstellingen kunnen worden gehaald. Het IMF, de OESO en vele academische fora hebben een soortgelijk pleidooi gehouden, Wat het begrotingsbeleid betreft hebben de Europese beleidsmakers deze pleidooien afgewezen. Nu het huidige monetaire beleid wordt afgebouwd, is er des te meer behoefte aan een actiever begrotingsbeleid in de eurozone.

3.14.

Ook gezien andere economische en sociale factoren, interne politieke onevenwichtigheden, economische risicofactoren en wereldwijde geopolitieke onzekerheden zou het begrotingsbeleid gebruikt moeten worden om de groei te versterken en de schade als gevolg van de crisis, waar veel Europese landen nog steeds mee kampen, te herstellen. Wat het EESC voorstelt, is goed voor de financiële duurzaamheid op middellange termijn en helpt om de onevenwichtige situatie die is ontstaan door de buitensporige overschotten weer recht te trekken.

3.15.

Om in actie te komen tegen de politieke instabiliteit, en tegen de centrifugale krachten in de EU die sinds de crisis terrein winnen en haar bestaan ter discussie stellen, moeten de EMU en de EU degelijke hervormingsplannen uitwerken die garant staan voor een betere integratie met meer democratie en een sterkere sociale dimensie. Met behulp van het begrotingsbeleid zouden ze ook de groei een impuls moeten geven, met een model dat zorgt voor minder ongelijkheid in de inkomensverdeling. Daarbij hoeft de houdbaarheid van de overheidsfinanciën niet in gevaar te komen. Er moet ook een strategie komen om de EMU te voltooien en er alle EU-lidstaten in op te nemen die daar niet grondwettelijk van zijn vrijgesteld.

3.16.

Aangezien er sprake is van een wereldwijde geopolitieke instabiliteit, waarvan sommige haarden zich in de buurlanden van de EU bevinden, en de trans-Atlantische betrekkingen op het gebied van handel, milieu, buitenlands beleid en veiligheids- en defensiebeleid door de besluiten van de huidige regering van de VS verslechterd zijn, is het van eminent belang dat de EU over een sterke economie beschikt waarmee zij haar politieke leiderschap in de wereld kan schragen. Door een handelsoorlog op verschillende fronten, met de bijbehorende opkomst van economisch en politiek nationalisme, zou een zeer riskante economische en geopolitieke situatie ontstaan. De EU moet deze situatie proberen te voorkomen en, als die zich toch voordoet, erop voorbereid zijn.

3.17.

Ondanks de stijging van de olie- en grondstoffenprijzen zal de inflatie in het eurogebied in de periode 2017-2019 (zomerprognose) naar verwachting ongeveer 1,7 % blijven bedragen, met een kerninflatie van 1,1 %, een percentage dat ver achterblijft bij de doelstelling. Dit zijn redenen te meer waarom het geen goed idee zou zijn om het expansieve monetaire beleid los te laten terwijl er een neutraal begrotingsbeleid wordt gevoerd, laat staan wanneer er, zoals het Europese Begrotingscomité voor 2019 bepleit, voor een negatieve begrotingskoers wordt gekozen (15).

Lonen, werkgelegenheid en collectieve onderhandelingen

3.18.

In de negentien landen van de eurozone bedroeg de reële loonstijging in 2017 gemiddeld slechts 0,2 % ten opzichte van het jaar ervoor. In zeven van die landen was er zelfs sprake van een loondaling. En voor 2018 en 2019 wordt een stijging van respectievelijk 0,9 % en 0,3 % voorspeld (16). Naar verwachting zullen de reële arbeidskosten per eenheid product in de eurozone in deze drie jaren dalen met respectievelijk 0,3 %, 0,1 % en 0,6 %. Aan de andere kant zal de reële productiviteit per werknemer, die in 2017 al met 0,8 % was gestegen, zowel in 2018 als in 2019 met 1 % verder stijgen (17).

3.19.

De werkloosheid in de eurozone bedroeg in 2017 9,1 %, nog altijd hoger dan de 8,4 % van vóór de crisis (2004-2008). De verschillen tussen de lidstaten zijn enorm: in 2017 liep het werkloosheidspercentage uiteen van 3,8 % in Duitsland tot 21,5 % in Griekenland. De jeugdwerkloosheid blijft met meer dan 15 % zeer hoog, met grote verschillen en extreme percentages in Griekenland (43,2 %), Spanje (35,0 %) en Italië (32,5 %). Het aandeel tijdelijke arbeidscontracten blijft stijgen: van gemiddeld 11,5 % in 2012 naar 12,2 % in 2017. Ook deeltijdwerk neemt toe: van 17,5 % in 2007 naar19,4 % in 2017 (18).

3.20.

Ondanks het economisch herstel gaapt er in veel landen een kloof tussen oude banen en nieuwe banen, die onzekerder zijn en slechter betaald worden. Deze kloof is ook een generatiekwestie: vooral jongeren zijn er de dupe van, maar ook veel werknemers in de digitale economie die voor hun werk afhankelijk zijn van onlineplatforms. In de aanbevelingen van de Raad en van het Europees semester klinkt bezorgdheid door over de uitblijvende verbetering van de kwaliteit van de werkgelegenheid. Het EESC dringt aan op plannen en maatregelen om hier prioriteit aan te geven. Bij het vaststellen van de te nemen maatregelen dienen de sociale partners absoluut betrokken te worden, en wel via de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen. Verder zijn absoluut maatregelen nodig om een significante stijging van de laagste lonen mogelijk maken. Daarnaast moet het maatschappelijk middenveld ertoe worden aangezet om de sociale en levensomstandigheden van werknemers te helpen verbeteren.

3.21.

Als strikt gehoor wordt gegeven aan de aanbeveling van de Raad inzake loonstijgingen, zou slechts een klein aantal landen daar baat bij hebben en bestaat het gevaar dat zij onderling verder uiteendrijven en dat de ongelijkheden toenemen. De hogere productiviteit die wordt bereikt door meer investeringen, meer innovatie en een betere opleiding van werknemers zou moeten leiden tot een beter concurrentievermogen van de achtergebleven economieën van Europa. Dat moet niet worden nagestreefd met interne devaluaties, die bovendien ongewenste sociale gevolgen hebben. Loonsverhogingen dragen ook bij aan de groei van de binnenlandse vraag en, dankzij hogere belastinginkomsten, aan het begrotingsevenwicht.

3.22.

In ieder geval moet het loonniveau door de sociale partners via collectieve onderhandelingen worden vastgesteld. In sommige lidstaten kan de wetgeving hierbij ook een rol spelen, in ieder geval wat het minimumloon betreft. Tijdens het Europees semester zouden de lidstaten moeten worden opgeroepen om maatregelen te nemen ter versterking van op de autonomie van de sociale partners gebaseerde collectieve onderhandelingen en van de sociale dialoog, met name in landen waar deze mechanismen verzwakt zijn door de aanpak van de crisis of waar dergelijke wetgeving momenteel niet bestaat, ondanks artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

Productiviteit, ondernemingsklimaat en financiering van particuliere investeringen

3.23.

Het baart het EESC zorgen dat de productiviteitsgroei in de EU in de afgelopen decennia is afgenomen. Uit een recente OESO-studie (19) blijkt dat de gemiddelde groei van de productie per arbeidsuur in de EU in de periode 2007-2016 0,6 % bedroeg (een gestage daling; in 1990-2000 bedroeg de groei nog 2,2 %), wat onder het OESO-gemiddelde van 0,8 % ligt en ver achterblijft bij de groei die niet-OESO-landen in dezelfde periode realiseerden, namelijk 5,0 %. Bij de presentatie van de studie (20) zei OESO-secretaris-generaal Ángel Gurría dat productiviteitsgroei naast goede regelgeving en governance meer kapitaalinvesteringen in O & O&I en beroepsonderwijs en -opleiding vereist. Daar kan het EESC het alleen maar mee eens zijn.

3.24.

In dezelfde studie benadrukt de OESO dat de EU-begroting niet erg ruim is en sinds 1993 steeds verder is geslonken ten opzichte van het Europese bni (21). Het is zeer verontrustend dat deze trend zich zal doorzetten als het MFK voor de periode na 2020 in de door de Commissie voorgestelde versie wordt goedgekeurd; het wordt dan moeilijker om de opwaartse economische en sociale convergentie van de Europese landen tot stand te brengen. Zoals het EESC al schreef in zijn advies Discussienota over de verdieping van de Economische en Monetaire Unie (22), heeft het feit dat er nog geen overeenstemming is bereikt om de EMU conform de in de discussienota’s over de toekomst van Europa uitgezette koers te voltooien zijn weerslag op deze situatie.

3.25.

Het EESC stemt in met de aanbeveling van de Raad over productiviteitsgroei en de rol die in dit verband voor investeringen in O & O&I is weggelegd, alsook met de landenspecifieke aanbevelingen ter verbetering van het openbaar bestuur en het ondernemingsklimaat.

3.26.

Om de groei te bevorderen moeten bedrijfsinvesteringen worden aangemoedigd. Het EESC wijst er nogmaals op dat de kapitaalmarktenunie snel moet worden opgericht en dat de oprichting van de bankenunie moet worden afgerond. Het baart het EESC zorgen dat de bankenunie trager dan gepland tot stand komt, dat het nog altijd schort aan een gemeenschappelijk beschermingsmechanisme voor het gemeenschappelijke afwikkelingsfonds op basis van het ESM en dat de totstandbrenging van een Europees depositoverzekeringssysteem (ESDS) gehinderd wordt door factoren die meer behelzen dan alleen de gerechtvaardigde vrees waar de omvang van niet-renderende leningen in sommige landen aanleiding toe kan geven (23).

Eerlijke belastingheffing en aanpak van belastingmisdrijven

3.27.

Zolang belastingfraude en -ontwijking, het witwassen van geld in belastingparadijzen en oneerlijke belastingconcurrentie tussen de EU-lidstaten op het huidige peil blijven, is het zeer moeilijk om voor houdbare overheidsfinanciën te zorgen en een krachtig sociaal en investeringsbeleid te voeren. In een belangwekkend artikel van het tijdschrift Finance & Development van het IMF (24) staat dat ongeveer 40 procent van de buitenlandse directe investeringen in de wereld, ter waarde van zo’n 12 biljoen dollar, „spookinvesteringen” zijn, dat wil zeggen investeringen die via tussenpersonen worden gekanaliseerd in entiteiten zonder economische inhoud. Het gebruik van tussenpersonen, of van pass-through entities, wijst op zichzelf niet op belastingontwijking, maar brengt zeker wel meer mogelijkheden voor belastingontwijking en zelfs belastingontduiking met zich mee. In het artikel staat ook dat 9,8 procent van de rijkdom in de wereld zich in belastingparadijzen bevindt.

3.28.

Het EESC wijst er nogmaals op dat er snel aanvullende doeltreffende maatregelen moeten worden genomen tegen verduistering van overheidsgeld, belastingontduiking, witwassen van geld, belastingparadijzen en oneerlijke belastingconcurrentie. Om te beginnen is het zaak de vijfde richtlijn inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (25) ten uitvoer te leggen en een degelijke en betrouwbare lijst van belastingparadijzen op te stellen waartegen dan sanctiemaatregelen kunnen worden genomen.

3.29.

Ook belastingontduiking door multinationale ondernemingen, met name in de digitale economie, moet efficiënt worden bestreden. Bij deze fundamentele aanpak zouden wereldwijde maatregelen gecombineerd moeten worden met in de EU uit te voeren maatregelen. Tegelijkertijd moet er in de eurozone en in de EU stap voor stap aan een toereikende belastingharmonisatie worden gewerkt.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  EESC-advies over de aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid in de eurozone (PB C 197 van 8.6.2018, blz. 33).

(2)  Aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone.

(3)  Zie COM(2017) 770 final.

(4)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 28.

(5)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1.

(6)  Investing in Social Care & Support . A European Imperatve, november 2017.

(7)  PB C 197 van 8.6.2018, blz. 33.

(8)  Europese economische prognose, voorjaar 2018. Statistische bijlage, blz. 165.

(9)  EESC-advies over de aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid in de eurozone, PB C 197 van 8.6.2018, blz. 33.

(10)  Deze gegevens en alle volgende investeringscijfers zijn ontleend aan Alexander Roth en Gutram Wolff: Understanding (the lack of) German public investment; Bruegel (denktank), Blog Spot, 6 juni 2018.

(11)  Deze situatie doet zich voor in Nederland, Ierland, Malta en Slovenië, en buiten de eurozone in Denemarken.

(12)  Europese economische prognose, zomer 2018.

(13)  Zie de mededeling van de Commissie „Optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact”, COM(2015) 12 final.

(14)  Zie COM(2018) 335 final.

(15)  Europees Begrotingscomité, Assessment of the fiscal stance appropriate for the euro area in 2019; 18 juni 2018.

(16)  Europese economische prognose, voorjaar 2018. Statistische bijlage, blz. 172.

(17)  Ibid., blz. 172-174, en Eurostat.

(18)  Ibid., blz. 171, en Eurostat.

(19)  2018 OECD Economic Surveys of the Euro Area and the EU, presentatie/samenvatting, 19 juni 2018, blz. 21.

(20)  Brussel, 19 juni 2018, Bruegel (denktank).

(21)  OESO, blz. 25-30.

(22)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 124.

(23)  Zie voor het standpunt van het EESC hierover zijn advies over het Pakket niet-renderende leningen (ECO/2018) (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 43).

(24)  Piercing The Veil: Some $12 Trillion Worldwide Is Just Phantom Corporate Investment, J. Damgaard, T. Elkjaer en N. Jahannesen; Finance&Development, 10 juni 2018.

(25)  Richtlijn 2018/843/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43).


Top