Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018BP0404

    Resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2018 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019 (11737/2018 — C8-0410/2018 — 2018/2046(BUD))

    PB C 345 van 16.10.2020, p. 221–233 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    16.10.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 345/221


    P8_TA(2018)0404

    Algemene begroting van de Europese Unie voor 2019 — alle afdelingen

    Resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2018 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019 (11737/2018 — C8-0410/2018 — 2018/2046(BUD))

    (2020/C 345/35)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

    gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (1),

    gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (2),

    gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3),

    gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (4) (de “MFK-verordening”),

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (5),

    gezien zijn resolutie van 15 maart 2018 over de algemene richtsnoeren voor het opstellen van de begroting (6),

    gezien zijn resolutie van 19 april 2018 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2019 (7),

    gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019, goedgekeurd door de Commissie op 21 juni 2018 (COM(2018)0600),

    gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019, vastgesteld door de Raad op 4 september 2018 en toegezonden aan het Europees Parlement op 13 september 2018 (11737/2018 — C8-0410/2018),

    gezien zijn resolutie van 5 juli 2018 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2019 (8),

    gezien de nota van wijzigingen nr. 1/2019 (COM(2018)0709) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019,

    gezien artikel 88 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0313/2018),

    Afdeling III

    Algemeen overzicht

    1.

    benadrukt dat de lezing van de begroting 2019 door het Parlement volledig recht doet aan de politieke prioriteiten die met een overweldigende meerderheid zijn vastgesteld in zijn bovengenoemde resoluties van 15 maart 2018 over de algemene richtsnoeren en van 5 juli 2018 over het mandaat voor de trialoog; herinnert eraan dat de belangrijkste van die prioriteiten zijn: duurzame groei, innovatie, concurrentievermogen, veiligheid, aanpak van de onderliggende oorzaken van vluchtelingen- en migratiestromen, beheer van de vluchtelingen- en migratiestromen, de strijd tegen klimaatverandering en de transitie naar hernieuwbare energie, alsmede specifieke aandacht voor jongeren;

    2.

    benadrukt dat de Unie, voor de uittreding van het Verenigd Koninkrijk, de nodige financiële middelen nodig heeft om aan de verwachtingen van de burgers tegemoet te komen, om de Unie in staat te stellen de talrijke bovengenoemde prioriteiten en uitdagingen waarmee zij wordt geconfronteerd doeltreffend aan te pakken en om het dagelijks leven van haar burgers te verbeteren;

    3.

    wijst erop dat de Europese burgers van de Unie verwachten dat zij haar uiterste best doet om de economische groei te waarborgen en de werkgelegenheid in al haar regio's gelijkelijk te stimuleren; herinnert eraan dat er geïnvesteerd moet worden in onderzoek, innovatie, digitalisering, onderwijs, infrastructuur en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en dat de werkgelegenheid gestimuleerd moet worden, in het bijzonder voor de jongeren in Europa, om aan die verwachtingen tegemoet te komen; is ontstemd over de verlagingen die de Raad wederom voorstelt op de programma's die nu juist zijn opgezet om de economie van de Unie concurrerender en innovatiever te maken; benadrukt bovendien dat veel van die programma's, zoals Horizon 2020, ruim zijn overschreven, wat duidt op een gebrekkig gebruik van de middelen en betekent dat er voor veel uitstekende projecten geen financiering beschikbaar is; benadrukt daarnaast het feit dat programma's als Erasmus+, Horizon 2020 en het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) duidelijk aantonen welke voordelen samenwerking binnen de Unie biedt en een gevoel van Europese saamhorigheid creëren; besluit daarom om Erasmus+ aanzienlijk te versterken en de middelen voor programma's die bijdragen aan groei en werkgelegenheid, waaronder Horizon 2020, de Connecting Europe Facility (CEF) en COSME te verhogen;

    4.

    blijft vasthouden aan zijn toezeggingen gedaan tijdens de onderhandelingen over het Europees fonds voor strategische investeringen (EFSI), namelijk om de impact van de EFSI-gerelateerde bezuinigingen op Horizon 2020 en CEF te beperken in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure; stelt daarom voor deze bezuinigingen te compenseren door het oorspronkelijke jaarlijkse profiel van deze twee programma's te herstellen, zodat zij de doelstellingen die bij de vaststelling van de desbetreffende wetgeving zijn overeengekomen volledig kunnen verwezenlijken;

    5.

    beklemtoont dat de jeugdwerkloosheid in een aantal lidstaten nog steeds onaanvaardbaar hoog is, vooral in economische achterstandsregio's, en dat de situatie van jongeren die noch aan de arbeidsmarkt deelnemen noch onderwijs of een opleiding volgen (NEET's) en van langdurig werklozen bijzonder zorgwekkend is; benadrukt dat jongeren het meeste risico op armoede en sociale en economische uitsluiting lopen; besluit daarom de kredieten voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) op te trekken tot boven het niveau dat de Commissie voorstelt; benadrukt dat een dergelijke verhoging in geen geval gezien moet worden als vervroegde financiering van de toewijzing voor het YEI in het kader van de tussentijdse herziening van het MFK; en dringt erop aan bij de lidstaten het absorptieniveau van de financiering te vergroten en meer kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid voor jongeren te scheppen;

    6.

    herinnert aan de noodzaak van een krachtige bestrijding van de armoede;

    7.

    herinnert eraan dat het cohesiebeleid een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling en de groei van de Unie en bij de convergentie van de lidstaten en regio's; benadrukt dat het Parlement vastbesloten is om te zorgen voor toereikende kredieten voor deze programma's, die deel uitmaken van een kernbeleid van de Unie;

    8.

    benadrukt dat de fondsen in het kader van het cohesiebeleid geen directe of indirecte steun mogen inhouden voor bedrijfsverplaatsingen in de zin van artikel 2, punt 61 bis, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie; dringt er bij de beheersautoriteiten van de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de bijdragen uit hoofde van de fondsen niet worden toegekend aan begunstigden die binnen vijf jaar vóór de aanvraag van een bijdrage een bedrijfsverplaatsing hebben uitgevoerd; en ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig worden terugbetaald door begunstigden die een bedrijfsverplaatsing uitvoeren binnen vijf jaar na ontvangst van de bijdrage;

    9.

    betreurt dat volgens de huidige vooruitzichten slechts 19,3 % van de begroting 2014-2020 van de Unie ten goede zou komen aan klimaatactie, waarmee het streefdoel van 20 % buiten bereik zou blijven, een doelstelling die nog dateert van voor de Klimaatovereenkomst van Parijs; begrijpt dat dit vooral het gevolg is van de achterstanden bij de programma's gericht op cohesie en plattelandsontwikkeling; dringt er bij de lidstaten, die deze programma's beheren, op aan om de tenuitvoerlegging ervan te versnellen, met speciale aandacht voor klimaatgerelateerde uitgaven, om de lagere bedragen tijdens de eerste jaren van het MFK te compenseren; verzoekt de Commissie een actieplan op te stellen dat uitgevoerd moet worden in het kader van programma's met een groot potentieel om bij te dragen aan het bereiken van de doelstelling voor klimaatgerelateerde uitgaven; dringt tevens aan op een deugdelijke, jaarlijkse consolidatie om vooruitgang te boeken naar het bereiken van de mainstreamingdoelstelling, met concrete en samenhangende waarborgen die garanderen dat de klimaatbestendige begrotingsbesluiten in overeenstemming zijn met de toezeggingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs, met uitgebreide rapportage om initiatieven te lanceren als de doelstellingen niet worden gehaald;

    10.

    benadrukt dat de afgelopen jaren in ruime mate gebruik is gemaakt van rubriek 3 om de migratie- en vluchtelingenproblematiek aan te pakken en dat dergelijke acties zolang dit nodig is moeten worden voortgezet en zoveel mogelijk moeten worden versterkt; verzoekt de Commissie actief toezicht te houden op de geschiktheid van de toewijzingen in rubriek 3 en ten volle gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten om tijdig te reageren op onvoorziene gebeurtenissen op het gebied van migratie die bijkomende financiering kunnen vergen, met speciale aandacht voor insulaire gebieden die binnen het bereik vallen van artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; besluit om de middelen voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie te verhogen, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van de Unie op het gebied van migratie, met name ter ondersteuning van lidstaten bij het verbeteren van integratiemaatregelen en praktijken ten behoeve van asielzoekers en migranten en ter bevordering van solidariteit en het delen van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en met het oog op eerlijke en doeltreffende terugkeerstrategieën; wijst er nogmaals op dat het maximum van rubriek 3 ontoereikend is om te zorgen voor afdoende financiering voor de interne dimensie van deze prioriteiten, en evenmin voor andere prioritaire programma's, bijvoorbeeld op het gebied van volksgezondheid, voedselveiligheid, veiligheid, justitie, burgerschap en cultuur; is van mening dat lokale autoriteiten die bereid zijn om zich in te zetten voor het EU-hervestigingsprogramma, ondersteund moet worden met middelen uit het onderdeel onder gedeeld beheer van het Europees Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF);

    11.

    onderstreept dat, gezien de recente bezorgdheid over de veiligheid in de hele Unie, bij de financiering uit hoofde van rubriek 3 tevens bijzondere aandacht moet worden besteed aan maatregelen die leiden tot meer veiligheid voor de burgers in de Unie; besluit om die reden tot verhoging van de middelen voor agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, zoals het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht(eu-LISA), het Europese Orgaan voor de versterking van de justitiële samenwerking (Eurojust) en het nieuwe Europees Openbaar Ministerie (EOM) die vanwege een toegenomen werklast en bijkomende taken de afgelopen jaren te maken hadden met personeelstekorten en gebrek aan middelen;

    12.

    herhaalt dat een deel van de oplossing voor de migratie- en vluchtelingenproblematiek en voor het onveiligheidsgevoel van de burgers in de Unie ligt bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie en bij de toewijzing van voldoende financiële middelen voor de interne en externe instrumenten die gericht zijn op het aanpakken van problemen zoals armoede, gebrek aan werkgelegenheid, onderwijs en economische kansen, instabiliteit, conflicten en klimaatverandering in het Europese nabuurschap en in Afrika; is van mening dat de Unie optimaal gebruik moet maken van de financiële middelen in rubriek 4, die ontoereikend zijn gebleken om in dezelfde mate aandacht te besteden aan alle externe uitdagingen;

    13.

    wijst op de uitdagingen waar sommige lidstaten mee te maken hebben in verband met de grote instroom van migranten en asielzoekers; betreurt dat alle pogingen om een eerlijke en humane oplossing op Unieniveau voor de migratieproblematiek te vinden tot dusver geen resultaat hebben opgeleverd;

    14.

    betreurt dat het Parlement niet ten volle is betrokken bij de discussies over de verlenging van de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije (FRT); herhaalt zijn traditionele standpunt dat nieuwe initiatieven niet mogen worden gefinancierd ten koste van bestaande externe projecten van de Unie; spreekt opnieuw zijn steun uit voor de voortzetting van de FRT, maar herhaalt dat, gezien de gespannen situatie in rubriek 4 om het hoofd te bieden aan externe uitdagingen, waaronder migratie, de begroting van de Unie in dezelfde verhouding als voor de eerste tranche, namelijk 1 miljard EUR, moet bijdragen aan de financiering van de tweede tranche, terwijl de lidstaten 2 miljard EUR moeten bijdragen aan de financiering ervan;

    15.

    herinnert eraan dat Turkije belangrijk is als buurland, inclusief voor de regionale stabiliteit, en benadrukt het feit dat Turkije het internationale recht in de regio moet eerbiedigen en moet terugkeren naar een hervormingstraject dat het welzijn van zijn burgers en de volledige eerbiediging van al hun rechten garandeert;

    16.

    maakt alle door de Raad voorgestelde verlagingen op de ontwerpbegroting 2019 (OB 2019) in alle rubrieken ongedaan, met enkele uitzonderingen in rubriek 4 en subrubriek 1b; vindt de voorgestelde verlagingen voor programma's met de hoogste Europese meerwaarde onacceptabel, bijvoorbeeld in het geval van Horizon 2020 en CEF, twee programma's die reeds zijn getroffen door herschikkingen ten behoeve van het EFSI, of de meerderheid van de verlagingen bij het externe beleid; benadrukt dat de logica achter de door de Raad voorgestelde verlagingen niet wordt gestaafd door de feitelijke uitvoeringscijfers en voorbijgaat aan de verschillende bestedingspatronen van bepaalde programma's;

    17.

    concludeert dat, met het oog op een adequate financiering van alle dringende behoeften en gezien de zeer krappe of niet bestaande marges in bepaalde rubrieken in 2019, alle middelen die in de MFK-verordening voor flexibiliteit beschikbaar zijn zullen moeten worden ingezet; verwacht dat de Raad deze visie zal delen en dat tijdens de begrotingsbemiddeling vlot overeenstemming zal worden bereikt, waardoor de Unie tegen de situatie opgewassen moet zijn en doeltreffend moet kunnen reageren op de uitdagingen die zich zullen aandienen, vooral omdat de bemiddeling van dit jaar de laatste zal zijn voor de Europese verkiezingen in mei 2019;

    18.

    stelt het totaalbedrag aan kredieten voor 2019 vast op 166 340 415 936 EUR aan vastleggingskredieten en 149 349 039 470 EUR aan betalingskredieten, oftewel een verhoging met 721 061 034 EUR van de vastleggingskredieten ten opzichte van de OB 2019;

    Subrubriek 1a — Concurrentievermogen voor groei en banen

    19.

    verwerpt de onterechte verlaging door de Raad van 794 miljoen EUR in subrubriek 1a, die iets meer dan de helft uitmaakt van de totale bezuinigingen van de Raad op vastleggingskredieten in MFK-rubrieken; merkt op dat deze verlagingen indruisen tegen de door de Raad zelf verklaarde politieke prioriteiten; is bovendien bezorgd dat zij de uitvoering van programma's die van vitaal belang zijn voor het scheppen van werkgelegenheid en groei kunnen belemmeren, hetgeen een negatief effect zou kunnen hebben op de economie;

    20.

    wijst in dat verband op programma's als Horizon 2020 en CEF en de vlaggenschipprogramma's voor de ruimtevaart, zoals Copernicus, die een zeer sterke Europese meerwaarde bieden; betreurt de aanzienlijke bezuinigingen door de Raad op het gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie, met zeer negatieve gevolgen voor Horizon 2020, en betreurt in het bijzonder de bezuinigingen op de betrokken begrotingsonderdelen zoals “Stimuleren van onderzoek in toekomstige en opkomende technologieën” en “Versterken van Europese onderzoeksinfrastructuur”; merkt ook op dat veel van deze programma's een belangrijke bijdrage leveren aan de strijd tegen klimaatverandering en is van mening dat deze bijdrage moet worden versterkt; besluit daarom alle door de Raad voorgestelde verlagingen ongedaan te maken en bovendien het oorspronkelijke profiel van de begrotingsonderdelen voor Horizon 2020 en de CEF, die werden verlaagd om het EFSI-garantiefonds te financieren, volledig te herstellen;

    21.

    herinnert eraan dat Erasmus+ een zeer gewaardeerd en zeer populair programma blijft ter bevordering van de leermobiliteit en beroepsopleiding voor jongeren, zoals blijkt uit het aantal ontvangen aanvragen, dat de beschikbare middelen overschrijdt, en wijst erop dat dit programma ook bijdraagt aan een sterke Europese identiteit en jongeren aanmoedigt om deel te nemen aan de Europese democratie; betreurt ten zeerste dat de OB voor Erasmus+ voor 2019 ver achterblijft bij de verwachtingen van het Parlement en niet verder gaat dan de in het kader van het huidige MFK geprogrammeerde cijfers; acht het daarom van essentieel belang dat de onderdelen onderwijs, opleiding en jeugdzaken van Erasmus+ worden versterkt, als uitvloeisel van de versterking van het YEI in subrubriek 1b;

    22.

    betreurt dat de Commissie na de publicatie van haar eerste EU-corruptiebestrijdingsverslag op 3 februari 2014 heeft geweigerd deze praktijk van jaarverslagen voort te zetten en in plaats daarvan anticorruptiebeleidsmaatregelen heeft geïntegreerd in het economisch semester; merkt op dat de landenspecifieke verslagen in het kader van het economisch semester geen duidelijke beschrijving van de stand van zaken bevatten, noch aanbevelingen inzake anticorruptiemaatregelen voor alle lidstaten; dringt er bij de Commissie nogmaals op aan het Parlement een tweede EU-corruptiebestrijdingsverslag voor te leggen en in dit verband niet alleen de inspanningen op het gebied van corruptiebestrijding te evalueren in termen van economisch verlies, maar ook de schadelijke gevolgen van corruptie voor de grondrechten van de burgers van de Unie te analyseren;

    23.

    herinnert eraan dat uitgebreide synergieën tussen de CEF-Vervoer en de CEF-Digital moeten worden bevorderd om de financiële hefboomwerking voor projecten ter versterking van de digitalisering van de TEN-T-corridors te maximaliseren;

    24.

    benadrukt opnieuw dat kmo's een essentieel element vormen binnen de economie van de Unie en een cruciale rol spelen bij het creëren van werkgelegenheid in de hele Unie; acht het noodzakelijk om een kmo-vriendelijk ondernemersklimaat te creëren, alsook om clusters en netwerken van kmo's te ondersteunen, en coöperatieve ondernemingen met sociale, solidaire en ethische praktijken bij te staan; merkt echter met grote bezorgdheid op dat de Raad wil bezuinigen op het kmo-instrument, waarmee tegenstrijdige signalen aan ondernemingen in de Unie worden afgegeven; is van mening dat de Uniebegroting en toegang tot financiering voor startende en micro-ondernemingen een belangrijk instrument kan zijn om kmo's te helpen concurrerender en innovatiever te worden en om de ondernemersgeest in de Unie te stimuleren; wijst in dat verband op COSME en Horizon 2020;

    25.

    besluit daarom tot een verhoging van de kredieten boven het niveau van de OB 2019 en van het pre-EFSI-profiel voor de programma's die van cruciaal belang zijn ter bevordering van groei en banen en de aanpak van de klimaatverandering en een afspiegeling vormen van de algemeen overeengekomen EU-prioriteiten, met name Erasmus+, Horizon 2020 (met inbegrip van Marie Curie, Leiderschap in de ruimte, Europese Onderzoeksraad, kmo-instrument), Cosme, CEF en EaSI;

    26.

    verhoogt daarom de vastleggingskredieten voor subrubriek 1a ten opzichte van de OB 2019 met 566 773 112 EUR (pre-EFSI-herstel, compensatie voor het voorstel van de Europese arbeidsautoriteit, proefprojecten en voorbereidende acties niet meegerekend), wat moet worden gefinancierd binnen de beschikbare marge en door een verdere beschikbaarstelling van middelen van de overkoepelende marge voor vastleggingen;

    27.

    is ingenomen met het engagement voor een vernieuwde defensieagenda van de Unie, met name door het akkoord over een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (European Defence Industrial Development Programme, EDIDP); is voornemens bijzondere aandacht te besteden aan de uitvoering door de Commissie van de overeenkomsten inzake het EDIDP en het Europees Solidariteitskorps, die in de nota van wijzigingen, die de Commissie op 16 oktober 2018 heeft gepubliceerd, is opgenomen;

    Subrubriek 1b — Economische, sociale en territoriale samenhang

    28.

    is ingenomen met de verlaging van de jeugdwerkloosheid in de Unie met 14,8 % (per 1 oktober 2018), maar betreurt dat het niveau in sommige lidstaten nog altijd onaanvaardbaar hoog is; benadrukt dat het voor de aanpak van dit probleem van belang is te zorgen voor de passende financiering van de jongerengarantieregelingen in het kader van het YEI en het Europees Sociaal Fonds (ESF); is ingenomen met de overeenkomst over de vereiste nieuwe financiering voor het YEI, en met de opname van de overeenkomstige kredieten in de OB 2019; is evenwel van mening dat, gezien de uitdagingen en risico's van de werkloosheid onder jongeren, het YEI over meer kredieten moet beschikken en besluit daarom de vastleggingskredieten voor het YEI in 2019 te verhogen tot 580 miljoen EUR; staat op het standpunt dat deze verhoging een aanvulling moet vormen op het bedrag voor het YEI dat momenteel geprogrammeerd is voor de periode 2014-2020;

    29.

    verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de programma's versneld wordt om de achterstand weg te werken; wijst erop dat, hoewel de Raad het niveau van de betalingskredieten zoals voorgesteld door de Commissie niet ter discussie heeft gesteld, het Parlement de bijgewerkte ramingen van de Commissie zorgvuldig zal bestuderen om de betalingskredieten aan te passen aan de reële behoeften om te voorkomen dat er aan het einde van het huidige MFK opnieuw een betalingsachterstand ontstaat;

    30.

    merkt met spijt op dat rampen doorgaans diegenen treffen die zichzelf minder goed kunnen beschermen; is van mening dat zo snel mogelijk moet worden gereageerd op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen zodat de schade zoveel mogelijk beperkt blijft en mensen en goederen kunnen worden gered; benadrukt de noodzaak van een extra verhoging van de kredieten, met name voor de begrotingsonderdelen die verband houden met de preventie van en paraatheid voor rampen binnen de Unie, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de bosbranden in Griekenland, Spanje en Portugal (met het tragische verlies van mensenlevens tot gevolg), die dramatische en enorme gevolgen hebben voor de bevolking;

    31.

    stemt in met de overschrijving van 40 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 17,2 miljoen EUR aan betalingskredieten van subrubriek 1b naar rubriek 2, overeenkomstig het akkoord over de herziening van het steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP);

    Rubriek 2 — Duurzame groei: Natuurlijke hulpbronnen

    32.

    herinnert eraan dat de door de Commissie voorgestelde kredietverhoging ter financiering van de behoeften van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) vooral het gevolg is van een aanzienlijk lager bedrag aan bestemmingsontvangsten dat naar verwachting in 2019 beschikbaar zal zijn;

    33.

    neemt nota van de verlaging door de Raad met 310 miljoen EUR aan vastleggingskredieten (-0,52 % ten opzichte van de OB 2019) en met 328,13 miljoen EUR aan betalingskredieten (-0,57 % ten opzichte van de OB 2019), maar is van mening dat de nota van wijzigingen van de Commissie de basis moet blijven voor een betrouwbare herziening van de ELGF-kredieten en voert bijgevolg de bedragen van de OB 2019 opnieuw op, in afwachting van de behandeling van deze nota van wijzigingen tijdens de begrotingsbemiddeling;

    34.

    besluit de financiering voor noodhulp te verhogen, in het bijzonder voor de sector varkensvlees in verband met de Afrikaanse varkenspest, teneinde de negatieve gevolgen daarvan voor varkenshouders en werknemers in de zwaarst getroffen regio's te beperken; besluit de landbouwsector in de Unie krachtig te steunen door de kredieten voor groenten en fruit te verhogen om de gevolgen van de crisis in de sector en de gevolgen van het Russische embargo te verzachten, alsmede maatregelen te nemen om de gevolgen van de bacterie xilella fastidiosa en de volatiliteit van de prijs van olijfolie aan te pakken;

    35.

    wijst op de essentiële rol die de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie spelen op het gebied van milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid door de Unie en de lidstaten te helpen bij het nemen van rationele, wetenschappelijk onderbouwde besluiten met betrekking tot de bescherming en het herstel van het milieu en de volksgezondheid, en het verbeteren van de samenwerking tussen de lidstaten om tegemoet te komen aan de wensen van de burgers van de Unie;

    36.

    besluit om een verhoging van 20 miljoen EUR boven het niveau van de OB 2019 voor te stellen voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), ter bevordering van de innovatie in de sectoren land- en bosbouw en ter waarborging van de toekomstige winstgevendheid en duurzaamheid van die sectoren;

    37.

    besluit, overeenkomstig zijn Europa 2020-doelstellingen en zijn internationale toezeggingen om de klimaatverandering aan te pakken, de kredieten voor klimaatgerelateerde acties te verhogen met 15,6 miljoen EUR boven het niveau van de OB 2019; herinnert er bovendien aan dat de Unie zich ertoe heeft verbonden de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen en terug te draaien en onderstreept dat deze verhoging ook bijdraagt tot de bescherming van de biodiversiteit;

    38.

    besluit, in het licht van de succesvolle afronding van de onderhandelingen over de herziening van het SRSP, de door de Raad ingevoerde reserve voor de bedragen die uit subrubriek 1b zijn overgeschreven, op te heffen;

    39.

    wijst op de gevolgen van de extreme droogte die de lidstaten de afgelopen maanden heeft getroffen, waardoor de landbouw aanzienlijke verliezen heeft geleden en een groot aantal bedrijven in gevaar is gekomen, en benadrukt in dit verband de noodzaak om steunmaatregelen te waarborgen die erop gericht zijn de zwaarst getroffen landbouwers te helpen;

    40.

    besluit om het maximumniveau aan kredieten voor de Posei-programma's waarin de betreffende verordening (9) voorziet te gebruiken, en onderstreept het belang van die programma's voor de weerbaarheid van de landbouwproducenten en beklemtoont de precaire economische situatie van de ultraperifere gebieden;

    41.

    verhoogt daarom de vastleggingskredieten met 154,1 miljoen EUR, proefprojecten en voorbereidende acties niet meegerekend, waardoor een marge van 190,8 miljoen EUR overblijft onder het plafond voor vastleggingen in rubriek 2;

    42.

    benadrukt dat de aanhoudende onevenwichtigheden in de voedingsmiddelenketen, waarbinnen de positie van primaire producenten veel zwakker is dan die van andere actoren, de Commissie ertoe moet aanzetten maatregelen te nemen ter bevordering van de transparantie van de prijzen en de marges in de levensmiddelenketen, waarbij een eerlijke productieprijs wordt gegarandeerd en kleine en middelgrote landbouwbedrijven op een beter inkomen kunnen rekenen;

    43.

    vestigt de aandacht op de factoren die een bedreiging vormen voor tal van bosecosystemen, zoals onder meer bosbranden en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten, plagen en ziekten (zoals het dennenaaltje); is van mening dat er via communautaire steunprogramma's en -maatregelen voldoende financiële middelen moeten worden uitgetrokken voor de beoordeling van de ecologische en fytosanitaire gezondheid van de bossen en het herstel hiervan, inclusief herbebossing; wijst erop dat deze middelen bijzonder belangrijk en urgent zijn voor een aantal lidstaten, met name Portugal, Griekenland en Spanje, nadat deze landen te kampen hebben gehad met meerdere branden;

    Rubriek 3 — Veiligheid en burgerschap

    44.

    herhaalt zijn reeds lang gekoesterde overtuiging dat het plafond van rubriek 3 veel te laag is gebleken om de interne dimensie van essentiële uitdagingen op het gebied van interne veiligheid en veiligheid van de burgerbevolking enerzijds en vluchtelingen en migranten anderzijds adequaat te financieren;

    45.

    verwacht dat de druk op de migratie- en asielsystemen van sommige lidstaten, alsmede op hun grenzen, in 2019 en de jaren daarna hoog zal blijven en is dan ook van mening dat bijkomende financiering nodig is op het gebied van migratie, ook met het oog op toekomstige, onvoorzienbare behoeften op dat gebied; versterkt daarom het AMIF, wat betreft de ondersteuning van legale migratie naar de Unie, de bevordering van de effectieve integratie van onderdanen van derde landen en de bevordering van billijke en doeltreffende terugkeerstrategieën, met name om de lidstaten te ondersteunen bij de verbetering van de integratiemaatregelen voor vluchtelingen en migranten, met name kinderen en niet-begeleide minderjarigen;

    46.

    is verheugd over de verhoging van de vastleggingskredieten voor AMIF ter financiering van de nieuwe Dublin II-wetgeving (ervan uitgaande dat deze tegen eind 2018 wordt aangenomen) en verwerpt het besluit van de Raad om de desbetreffende kredieten in reserve te plaatsen;

    47.

    benadrukt dat de interne veiligheid een van de belangrijkste prioriteiten van de Unie moet blijven en benadrukt de rol van het Fonds voor interne veiligheid (ISF) als het belangrijkste financiële instrument ter ondersteuning van de lidstaten op het gebied van veiligheid, met inbegrip van de bestrijding van terrorisme en radicalisering, ernstige en georganiseerde criminaliteit en cybercriminaliteit; besluit daarom de begrotingskredieten van het ISF te verhogen, ook om de steun voor grensbeheer te versterken en slachtoffers van terroristische daden bij te staan;

    48.

    wijst op de essentiële rol die de agentschappen van de Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken spelen bij de versterking van de samenwerking tussen de lidstaten om tegemoet te komen aan de zorgen van de burgers van de Unie; besluit tot verhoging van de begrotingskredieten en de personeelsbezetting van Europol, Cepol, eu-LISA, Eurojust en het EOM;

    49.

    dringt er in dat verband op aan dat het EOM voldoende wordt gefinancierd en van voldoende personeel wordt voorzien; wijst erop dat de bijdrage van de Unie in de OB 2019 in totaal 4 911 000 EUR bedraagt; wijst erop dat dit krediet dient ter dekking van de personeelsuitgaven, infrastructuur, andere administratieve uitgaven en de beleidsuitgaven van het EOM; wijst erop dat slechts 35 posten in het personeelsbestand zijn voorzien, hetgeen betekent dat na aftrek van de posten van 23 Europese openbaar aanklagers slechts 12 posten zijn voorzien voor administratieve taken; acht dit niet realistisch, met name niet gezien het feit dat twee extra lidstaten onlangs hebben besloten deel te nemen aan het EOM; besluit daarom tot vervroegde financiering van de personeelsuitbreiding die voorzien is voor 2020, en besluit daarnaast om de rang van de hoofdaanklager en de Europese openbaar aanklagers gelijk te trekken aan die van het management van OLAF en Europol;

    50.

    betreurt de willekeurige bezuinigingen van de Raad van meer dan 35 miljoen EUR aan vastleggingskredieten bij tal van programma's op het gebied van cultuur, burgerschap, justitie en volksgezondheid, niettegenstaande de uitstekende uitvoeringspercentages van deze programma's en een reeds ontoereikend financieringsniveau waardoor veel projecten van hoge kwaliteit niet kunnen worden gefinancierd; herstelt de kredieten voor alle begrotingsonderdelen tot minstens de bedragen van de OB en stelt voor een aantal onderdelen bijkomende kredieten voor;

    51.

    benadrukt het belang van Creatief Europa voor de ondersteuning van de audiovisuele en culturele sectoren in de Unie en dringt erop aan dat de financieringsniveaus in overeenstemming zijn met de ambities van het programma; roept op tot een verhoging van de vastleggingskredieten voor de subprogramma's MEDIA en Culture, onder meer om de lage succespercentages van de aanvragen aan te pakken; verhoogt tevens de kredieten voor multimedia-acties en voor de versterking van de financiële capaciteit van kmo's in de Europese culturele en creatieve sector;

    52.

    spreekt opnieuw zijn steun uit voor de programma's inzake rechten, gelijkheid, burgerschap en justitie; besluit tot verhoging van de vastleggingskredieten voor instrumenten op het gebied van non-discriminatie en gelijkheid in het algemeen en het Daphne-programma in het bijzonder, en tot bestrijding van gendergerelateerd geweld en handhaving van de rechten van vrouwen en LGBTQI+;

    53.

    herinnert eraan dat cultuur- en onderwijsgerelateerde projecten worden gesteund via een reeks programma's en instrumenten van de Unie, met name de ESI-fondsen, EFSI en Horizon 2020; dringt er bij de Commissie op aan de synergieën tussen de programma's te verbeteren om doeltreffende uitgaven te realiseren; roept met name de Commissie op om ten volle gebruik te maken van de potentiële synergieën tussen de verschillende programma's van de Unie, zoals Horizon 2020, CEF, Erasmus+, EaSI en Creatief Europa, alsmede COSME, EFSI en de ESI-fondsen, om meer projecten in de culturele en creatieve sectoren te ondersteunen;

    54.

    verhoogt de vastleggingskredieten voor rubriek 3 met 127,75 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting, proefprojecten en voorbereidende acties niet meegerekend, en stelt voor deze verhoging te financieren door een verdere beschikbaarstelling van middelen uit de speciale instrumenten;

    Rubriek 4 — Europa als wereldspeler

    55.

    benadrukt dat de complexe geopolitieke uitdagingen waarvoor de Unie zich geplaatst ziet, dringend vragen om een sterkere externe aanwezigheid van de Unie; benadrukt nogmaals dat het externe optreden van de Unie alleen geloofwaardig kan zijn als er voldoende financiële middelen voor worden uitgetrokken; herinnert eraan dat de financieringsbehoeften veel groter zijn dan de huidige omvang van rubriek 4 en vraagt om voldoende speelruimte in geval van onvoorziene externe crises;

    56.

    herinnert eraan dat de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) horizontaal door het interne en externe beleid van de Unie moet plaatsvinden, terwijl bijzondere aandacht moet worden besteed aan de levering van voldoende voedsel van goede kwaliteit, schoon water en de bouw van extra afvalwaterzuiveringsinstallaties om de SDG 2 en 6 te verwezenlijken; vestigt bovendien de aandacht op de omvang en gevolgen van de energiearmoede in ontwikkelingslanden en dringt aan op extra maatregelen tot terugdringing van de energiearmoede overeenkomstig SDG 7, met name in afgelegen plattelandsgebieden die niet op het energienetwerk zijn aangesloten;

    57.

    bevestigt in dat verband, in overeenstemming met zijn standpunt zoals verwoord in bovengenoemde resolutie van 5 juli 2018, dat de huidige verhouding van de bijdrage aan de FRT uit de begroting van de Unie (1 miljard EUR) en de lidstaten (2 miljard EUR) voor de financiering van de tweede tranche van de FRT moet worden gehandhaafd; besluit derhalve de bijdragen uit de begroting van de Unie te verlagen van 1,45 miljard EUR tot 450 miljoen EUR; is van mening dat het verschil moet worden gefinancierd uit de bilaterale bijdragen van de lidstaten;

    58.

    is van mening dat het bevorderen van vrede, veiligheid en recht in ontwikkelingslanden van het grootste belang is om de aanpak van de onderliggende oorzaken van migratie en de daarmee verband houdende humanitaire uitdagingen in het Zuidelijk Nabuurschap, zoals in Libië, mogelijk te maken; onderstreept het belang van steun voor goed bestuur, democratie, de rechtsstaat en een krachtig maatschappelijk middenveld om de armoede op de lange termijn doeltreffend te bestrijden en de uitdagingen van klimaatverandering in de ontwikkelingslanden aan te pakken; besluit daarom de middelen voor het financieringsinstrument voor ontwikkeling en samenwerking (DCI) en het zuidelijke deel van het Europees nabuurschapsinstrument (ENI) binnen de verschillende onderdelen ervan te verhogen, om rekening te houden met de aanzienlijke druk waar het ENI ook in 2019 te maken mee zal hebben;

    59.

    herinnert eraan dat de Unie zich ertoe heeft verbonden de rechten van kinderen, meisjes en vrouwen, alsmede mensen met een handicap en specifieke behoeften in haar extern beleid op alomvattende wijze te beschermen en te bevorderen; onderstreept hoe belangrijk het is dat de EU-richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind in de Europese Unie, het genderactieplan van de Europese Unie en het Europese gehandicaptenbeleid in de externe betrekkingen van de Europese Unie ten uitvoer worden gelegd; acht het in die geest passend om 10 % van de middelen die beschikbaar zijn voor humanitaire steun te bestemmen voor toegang tot onderwijs in crisisgebieden;

    60.

    onderstreept het strategische belang van het verstrekken van voldoende financiering voor de Westelijke Balkan, zodat de regio haar pad naar toetreding kan consolideren; heeft geen begrip voor het voorstel van de Raad om te bezuinigen op de toewijzing voor politieke hervormingen, aangezien deze de ruggengraat vormen van een democratische transformatie; benadrukt de noodzaak van passende financiële steun voor het actieplan 2018-2020 van de strategie voor de Westelijke Balkan en besluit derhalve om de toewijzing van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) voor de regio te verhogen;

    61.

    benadrukt dat de situatie in de landen van het Oostelijk Nabuurschap een aanzienlijke uitdaging voor de Unie blijft; is ervan overtuigd dat het van belang is extra middelen ter beschikking te stellen om de hervormingsinspanningen van onze buren te ondersteunen, bij te dragen tot een grotere veerkracht en het bevorderen van de vrede en het verbeteren van het dagelijks leven van de burgers van deze landen;

    62.

    dringt aan op meer EU-steun voor UNRWA overeenkomstig zijn resolutie van 8 februari 2018 (10), in het licht van de verslechterende situatie ter plekke en het besluit van de Verenigde Staten om hun jaarlijkse bijdrage aan het agentschap drastisch te verlagen; preciseert dat de voorgestelde verhoging uitsluitend bestemt is voor UNRWA, om de verlaging van het budget van dit agentschap te compenseren;

    63.

    is overtuigd van het potentieel van interpersoonlijke contacten en jongerenmobiliteit, ook als een van de belangrijkste strategieën om de impact van het externe optreden van de Unie en de zichtbaarheid ervan onder het publiek in onze partnerlanden te vergroten; heeft daarom besloten de bijdragen van DCI, ENI, IPA II en het partnerschapsinstrument voor Erasmus+ te versterken;

    64.

    staat, in lijn met het beginsel van conditionaliteit, achter een vermindering van het bedrag dat wordt toegewezen aan Turkije in alle begrotingsonderdelen, gezien de aanhoudende terugval van de rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten; acht het tegelijkertijd noodzakelijk om de directe steun aan het maatschappelijk middenveld en de intermenselijke contacten verder te versterken;

    65.

    acht het noodzakelijk de kredieten op het begrotingsonderdeel voor de Turks-Cypriotische gemeenschap te verhogen om een beslissende bijdrage te leveren aan de voortzetting en intensivering van de missie van het Comité inzake vermiste personen op Cyprus, aan het welzijn van de Maronieten die willen terugkeren alsook aan het welzijn van alle personen in de enclave, zoals overeengekomen in de Derde Overeenkomst van Wenen, en om het door de twee gemeenschappen opgezette technische comité voor cultureel erfgoed te ondersteunen, en zo het vertrouwen en de verzoening tussen de twee gemeenschappen te bevorderen;

    66.

    neemt nota van de bescheiden verhoging van de financiering voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) als voorgesteld door de Commissie, maar merkt op dat de begroting voor het GBVB nog steeds onder grote druk staat en dat het gevaar bestaat dat dit probleem in 2019 wordt verergerd door de uitbreiding van een aantal missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); maakt de verlaging ongedaan die door de Raad is voorgesteld voor andere maatregelen en operaties voor crisisbeheer, die als gevolg zou hebben dat er minder flexibel kan worden ingesprongen op onverwachte crises;

    67.

    besluit daarom bijna alle verlagingen van de Raad ongedaan te maken en rubriek 4 te verhogen met 425,4 miljoen EUR boven de OB 2019 (proefprojecten en voorbereidende acties niet meegerekend), en tegelijkertijd de begrotingslijnen voor de FRT en Turkije te verlagen en de bezuinigingen van de Raad op dit terrein niet ongedaan te maken, met een totaal effect van -1,24 miljard EUR, hetgeen resulteert in een netto verschil van - 819,1 miljoen EUR onder de OB 2019 in rubriek 4;

    Rubriek 5 — Administratie; Overige rubrieken — administratieve uitgaven en ondersteunende uitgaven voor onderzoek

    68.

    is van mening dat de bezuinigingen van de Raad ongerechtvaardigd zijn en niet in overeenstemming zijn met de werkelijke behoeften; voert daarom de bedragen van de OB 2019 opnieuw op voor alle administratieve uitgaven van de Commissie, met inbegrip van de administratieve uitgaven en ondersteunende uitgaven voor onderzoek in de rubrieken 1 tot en met 4;

    Gedecentraliseerde agentschappen

    69.

    steunt in beginsel de ramingen van de Commissie voor de budgettaire behoeften van de agentschappen; is daarom van mening dat de bijkomende verlagingen die de Raad voorstelt de goede werking van de agentschappen in gevaar zouden brengen en hen zouden beletten de taken uit te voeren die hun zijn toegewezen; neemt met ergernis kennis van de willekeurige bezuiniging ter hoogte van het luttele bedrag van 10 000 EUR voor CEPOL en verzoekt de Raad het Parlement in detail te informeren over de redenen waarom hij dergelijke bezuinigingen noodzakelijk en redelijk acht;

    70.

    merkt op dat de financiering op basis van vergoedingen voor de agentschappen de last voor de begroting van de Unie jaarlijks met 1 miljard EUR verlaagt; benadrukt dat overheidstaken zoals op het gebied van gezondheid, milieu of veiligheid en justitie altijd uit de Europese begroting moeten worden gefinancierd; is echter van mening dat de Commissie het risico van belangenconflicten die zich kunnen voordoen bij agentschappen die met vergoedingen worden gefinancierd, moet blijven aanpakken en passende maatregelen moet nemen om dergelijke conflicten te voorkomen;

    71.

    herinnert eraan dat het belangrijk is dat de Unie zich met name richt op concurrentievermogen voor groei en banen; is in dit verband van mening dat het Europees GNSS-Agentschap (GSA) en het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) extra kredieten en personeel nodig hebben; wijst op de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) en benadrukt dat hier verse middelen beschikbaar moeten worden gesteld; herstelt de aanzienlijke bezuinigingen van de Raad op de kredieten voor de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's), terwijl een deel van hun kredieten in de reserve wordt geplaatst in afwachting van de voortgang van de herziening van de ETA's;

    72.

    besluit, gezien de uitdagingen die de Unie nog steeds het hoofd moet bieden op het vlak en veiligheid, en rekening houdend met het feit dat een gecoördineerde Europese respons vereist is, de kredieten te verhogen voor Europol, eu-LISA, CEPOL, Eurojust, EPPO en het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa);

    73.

    verwacht dat de druk op de migratie- en asielstelsels van sommige lidstaten en op hun grenzen in 2019 hoog zal blijven en mogelijkerwijs zal toenemen, en benadrukt dat de toekomstige behoeften van de Europese grens- en kustwacht (Frontex) en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) wat betreft operationele middelen en personeel zorgvuldig in de gaten moeten worden gehouden en dat de middelen voor de begroting 2019 mogelijk moeten worden bijgesteld; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een overzicht te geven van de begrotingsbehoeften voor de begroting 2019 voor de voorgestelde hervormingen van deze agentschappen;

    74.

    benadrukt dat er voldoende financiële middelen moeten worden toegekend aan agentschappen die er nieuwe taken bijkrijgen;

    75.

    herhaalt zijn standpunt dat het streefdoel van een personeelsinkrimping met 5 % bereikt is; verklaart voornemens te zijn een gemeenschappelijke verklaring van alle instellingen op te nemen waarin het einde van deze eenmalige exercitie wordt bevestigd; is van mening dat de nieuwe posten die het in zijn standpunt heeft goedgekeurd, noodzakelijk zijn om bijkomende taken te verrichten die voortvloeien uit nieuwe beleidsontwikkelingen en nieuwe regelgeving;

    76.

    herinnert eraan dat de interinstitutionele werkgroep inzake middelen van gedecentraliseerde agentschappen haar werkzaamheden heeft afgerond met aanbevelingen over de lessen die zijn getrokken uit de aanpak voor het bereiken van het streefcijfer van 5 % personeelsinkrimping, de uitvoering van nieuwe taken, de evaluatie van agentschappen, het delen van diensten, de evaluatie van agentschappen met meerdere locaties en het model voor agentschappen met financiering op basis van vergoedingen; is ingenomen met de bekrachtiging van deze aanbevelingen door de instellingen; is voornemens de werkzaamheden van de Commissie met betrekking tot deze aanbevelingen in de toekomst te blijven volgen;

    Proefprojecten en voorbereidende acties (PP's en VA's)

    77.

    herinnert eraan hoe essentieel proefprojecten en voorbereidende acties (PP-VA's) zijn om politieke prioriteiten te formuleren en nieuwe initiatieven in te voeren die zouden kunnen leiden tot permanente acties en programma's van de Unie; besluit, na een zorgvuldige analyse van alle ingediende voorstellen en rekening houdend met de beoordeling door de Commissie van de naleving van de wettelijke vereisten en de uitvoerbaarheid ervan, om een evenwichtig pakket PP-VA's aan te nemen dat de politieke prioriteiten van het Parlement weerspiegelt;

    78.

    is ingenomen met de lancering van DiscoverEU, de verdeling van 15 000 Interrailpassen onder Europeanen van 18 jaar in 2018, alsook met het Commissievoorstel van 700 miljoen EUR voor het MFK 2021-2027, dat goed aansluit op de doelstellingen van de EU ter bevordering van leermobiliteit, actief burgerschap, sociale inclusie van en solidariteit onder alle jongeren; besluit om de desbetreffende voorbereidende actie voort te zetten in 2019 en is voornemens dit ook te doen voor 2020;

    Speciale instrumenten

    79.

    herinnert aan het nut van speciale instrumenten die voorzien in flexibiliteit die verder gaat dan de zeer krappe maxima van het huidige MFK en is ingenomen met de verbeteringen die tot stand zijn gekomen dankzij de tussentijdse herziening van de MFK-verordening; pleit voor een uitgebreid gebruik van het flexibiliteitsinstrument en de overkoepelende marge voor vastleggingen in de begroting 2019 ter financiering van het brede scala aan nieuwe uitdagingen en bijkomende verantwoordelijkheden waarmee de begroting van de Unie wordt geconfronteerd; herinnert tevens aan het belang van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), de Reserve voor noodhulp (EAR) en het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU);

    Betalingen

    80.

    herhaalt zijn bezorgdheid over het feit dat, ondanks de recente inhaalslag, de onderbesteding van de betalingen in de afgelopen drie jaar een recordniveau heeft bereikt, met name in subrubriek 1b; betreurt dat dergelijke vertragingen er aan in de weg staan dat het volledige potentieel van de prioriteiten en projecten van de Unie tijdig aan de burgers ten goede kan komen; wijst erop dat de OB 2019 als gevolg daarvan een ongekende marge van 19,3 miljard EUR onder het betalingsplafond laat; verhoogt de betalingskredieten op de begrotingslijnen waarvan de vastleggingskredieten worden gewijzigd;

    Overige afdelingen

    Afdeling I — Europees Parlement

    81.

    handhaaft het algemene niveau van zijn begroting voor 2019, overeenkomstig zijn bovengenoemde resolutie over zijn raming van de ontvangsten en uitgaven, die door de plenaire vergadering van 19 april 2018 is goedgekeurd, op 1 999 144 000 EUR; neemt begrotingsneutrale technische aanpassingen op die rekening houden met geactualiseerde informatie die eerder dit jaar niet beschikbaar was;

    82.

    wijst erop dat de raming voor 2019 neerkomt op 18,53 %, wat lager is dan het in 2018 verwezenlijkte percentage (18,85 %) en het geringste aandeel van rubriek 5 vormt in meer dan vijftien jaar;

    83.

    merkt op dat er wegens de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2019 meer uitgaven zullen zijn op bepaalde gebieden, vooral met betrekking tot leden die niet opnieuw verkozen worden en hun medewerkers, terwijl er op andere punten besparingen gegenereerd worden, zij het op kleinere schaal, als gevolg van het verminderde volume aan parlementaire werkzaamheden in een verkiezingsjaar;

    84.

    verwelkomt het feit dat in de begroting 2019 verdere tranches zullen worden opgenomen van de substantiële investeringen waarmee in 2016 een begin is gemaakt om de veiligheid in het Parlement aanzienlijk te verhogen; wijst erop dat die projecten verscheidene gebieden bestrijken, waarbij het voornamelijk om gebouwen gaat, te weten de modernisering van de beveiliging van de ingang, apparatuur en personeel, en het iPACS-project, maar ook om verbeteringen op het gebied van de cyberveiligheid en de beveiliging van communicatie;

    85.

    neemt nota van het besluit van het Bureau om voor de verdere ontwikkeling van het PHS-gebouw twee opties in aanmerking te nemen, namelijk renovatie of wederopbouw; dringt er bij de secretaris-generaal en het Bureau op aan de begrotingsautoriteit een gedetailleerde begroting voor elk van deze opties te verstrekken, naast alle technische specificaties;

    86.

    vermindert de personeelsformatie van zijn secretariaat-generaal voor 2019 met 59 posten (doelstelling van vermindering met 1 %), overeenkomstig het akkoord van 14 november 2015 met de Raad over de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, waarin staat dat het Parlement de jaarlijkse personeelsvermindering tot 2019 voortzet;

    87.

    wijst erop dat het Parlement in zijn resolutie van 18 april 2018 over het integriteitsbeleid van de Commissie zijn bezorgdheid heeft geuit over de benoemingsprocedures voor zijn hoge ambtenaren, en herhaalt zijn oproep aan de Commissie om haar administratieve procedure voor de benoeming van hoge ambtenaren voor het einde van 2018 te herzien om ervoor te zorgen dat de beste kandidaten worden geselecteerd in een kader van maximale transparantie en gelijke kansen;

    88.

    neemt kennis van het besluit van het Gerecht van 25 september 2018 waarin de weigering van het Parlement wordt bevestigd om inzage te verlenen in documenten met betrekking tot de dagvergoedingen, reiskosten en vergoedingen voor parlementaire assistentie (arrest in de zaken T-639/15 tot en met T-666/15 Maria Psara e.a./Parlement en T-94/16 Gavin Sheridan/Parlement); herinnert het Bureau eraan dat de plenaire vergadering heeft aangedrongen op meer transparantie en heeft gewezen op de dringende noodzaak om de algemene uitgavenvergoeding (GEA) te controleren; is in dit verband ingenomen met de oprichting van een ad-hocwerkgroep voor de vaststelling en publicatie van de regels voor het gebruik van het GEA; betreurt echter dat het Bureau op basis van het verslag van zijn werkgroep alleen overeenstemming kon bereiken over een niet-uitputtende lijst van subsidiabele uitgaven en over de noodzaak dat elk lid van het Parlement een aparte bankrekening heeft voor de in het kader van het GEA ontvangen middelen; herhaalt zijn oproep aan het Bureau om de volgende aanvullende wijzigingen door te voeren met betrekking tot de GEA:

    de leden te verplichten alle bonnetjes met betrekking tot de GEA te bewaren;

    van de leden te verlangen dat zij het niet-bestede deel van de GEA aan het einde van hun mandaat teruggeven;

    89.

    herinnert aan artikel 62 van het besluit van het Bureau van 19 mei en 9 juli 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor het statuut van de leden van het Europees Parlement, waarin staat dat “uitgekeerde bedragen uitsluitend bestemd zijn voor de bekostiging van activiteiten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van de leden en niet mogen worden gebruikt voor persoonlijke uitgaven of voor subsidies of giften van politieke aard” en dat “de leden alle niet bestede bedragen terugbetalen aan het Parlement”; verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau van het Europees Parlement erop toe te zien dat deze bepalingen volledig worden uitgevoerd en nageleefd;

    90.

    herinnert eraan dat hij op 23 oktober 1997 in zijn resolutie over de algemene begroting 1998 zijn Bureau opdracht heeft gegeven de Rekenkamer te verzoeken de vrijwillige pensioenregeling van het Parlement te onderzoeken, hetgeen heeft geleid tot het uitbrengen van advies nr. 5/99 van de Rekenkamer van 16 juni 1999 over de regeling betreffende het vrijwillig aanvullend pensioenfonds voor de leden van het Europees Parlement; roept het Bureau nu op om de Rekenkamer dringend te verzoeken om in 2019 een nieuw advies over het pensioenfonds uit te brengen;

    91.

    herinnert eraan dat de secretaris-generaal in een nota aan het Bureau van 8 maart 2018 heeft aanvaard dat het pensioenfonds dat gekoppeld is aan de regeling betreffende het vrijwillig aanvullend pensioenfonds voor de leden zijn kapitaal ruim voor het einde van de pensioenverplichtingen en mogelijk al in 2024 zal uitputten; roept de secretaris-generaal en het Bureau dan ook op om, met volledige inachtneming van het statuut van de leden, met spoed samen met het pensioenfonds een duidelijk plan op te stellen voor het Parlement, dat onmiddellijk na de verkiezingen van 2019 zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden voor het vrijwillige aanvullend pensioenfonds van zijn leden erkent en overneemt;

    92.

    verzoekt om extra steun van de Unie voor de parlementaire dimensie van de WTO, met name door meer financiële en personele steun voor het desbetreffende secretariaat;

    93.

    verzoekt om versterking van het Europees wetenschaps- en mediaknooppunt, dat in de begroting 2018 is opgenomen, en om samenwerking met televisieomroepen, sociale media en andere partners om aankomende journalisten opleidingsmogelijkheden te bieden, met name met betrekking tot nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en nieuwsberichten die op feiten berusten en door collega's zijn getoetst;

    94.

    verlangt, met het oog op de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de resolutie van het Parlement van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU, bijkomende steun om de kosten te dekken van de externe deskundigheid die nodig is om de externe audit die is uitgevoerd van het adviescomité voor de behandeling van klachten over intimidatie door leden, uit te breiden naar het adviescomité voor personeel van het Parlement inzake intimidatie en de voorkoming ervan; verlangt met hetzelfde doel ook bijkomende steun om de kosten te dekken van extra personeel dat bevoegd is voor het beheer van intimidatiezaken binnen het Parlement, waarbij in een gespecialiseerde dienst personeel wordt samengebracht met een medische, psychologische en juridische achtergrond en een achtergrond op het gebied van personeelsbeheer en met specifieke deskundigheid op het gebied in kwestie;

    95.

    herinnert aan de analyse die de Europese Rekenkamer in 2014 heeft verricht, waarin de kosten van de geografische spreiding van het Parlement worden geraamd op 114 miljoen EUR per jaar; wijst tevens op de bevinding in zijn resolutie van 20 november 2013 over de plaats van de zetels van de instellingen van de Europese Unie (11), dat 78 % van alle dienstreizen van statutair personeel van het Parlement een direct gevolg zijn van zijn geografische spreiding; beklemtoont tevens dat de milieugevolgen van de geografische spreiding in het verslag worden geraamd op tussen de 11 000 en 19 000 ton aan CO2-emissies; benadrukt het negatieve beeld dat deze spreiding bij het publiek opwekt en roept daarom op tot de vaststelling van een stappenplan om te komen tot één enkele vestigingsplaats en een verlaging van de desbetreffende begrotingsonderdelen;

    96.

    dringt er bij de secretaris-generaal op aan gedetailleerde regelingen op te stellen voor meer uitwisseling van ondersteunende kantoordiensten tussen het Parlement, het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité;

    Afdeling IV — Hof van Justitie

    97.

    neemt de bedragen van de OB 2019 opnieuw op voor alle begrotingsonderdelen die de Raad heeft verlaagd en die essentieel zijn voor de werking van het Hof, en herstelt de raming voor twee begrotingsonderdelen die het Hof in staat moeten stellen beter het hoofd te bieden aan de voortdurend toenemende vraag op het gebied van vertaling;

    98.

    herstelt de 16 posten en de daarmee samenhangende verlaging van de kredieten door de Commissie in de OB 2019, om te voorkomen dat er knelpunten ontstaan die nadelig zouden kunnen zijn voor de productiviteit van de rechtbanken in de context van nieuwe activiteiten van het Hof en van een voortdurende toename van de werklast; is van mening dat de instelling van 16 nieuwe vaste posten voor de ondersteunende diensten, die oorspronkelijk door het Hof waren voorgesteld en door de Commissie zijn afgewezen, moet worden toegestaan;

    Afdeling V — Rekenkamer

    99.

    neemt de bedragen van de OB 2019 opnieuw op voor alle begrotingsonderdelen die de Raad heeft verlaagd, opdat de Rekenkamer haar werkprogramma kan uitvoeren en de geplande auditverslagen kan opstellen;

    Afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

    100.

    neemt de bedragen van de OB 2019 opnieuw op voor alle begrotingsonderdelen die de Raad heeft verlaagd;

    101.

    verhoogt de kredieten op een aantal begrotingsonderdelen boven het bedrag van de OB 2019 overeenkomstig de eigen raming van het Economisch en Sociaal Comité;

    Afdeling VII — Comité van de Regio's

    102.

    neemt de bedragen van de OB 2019 opnieuw op voor alle begrotingsonderdelen die de Raad heeft verlaagd;

    103.

    verhoogt de kredieten op een aantal begrotingsonderdelen boven het bedrag van de OB 2019 overeenkomstig de eigen raming van het Comité van de Regio's;

    Afdeling VIII — Europese Ombudsman

    104.

    handhaaft het algemene niveau van de begroting van de Ombudsman voor 2019, zoals voorgesteld door de Commissie in de OB 2019;

    Afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    105.

    besluit de OB 2019 niet te herstellen voor de lijn die de Raad heeft verlaagd, vanwege een sterke stijging van de totale begroting ten opzichte van het voorgaande jaar;

    Afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

    106.

    neemt de bedragen van de OB 2019 opnieuw op voor alle begrotingsonderdelen die de Raad heeft verlaagd;

    107.

    verhoogt de kredieten op een aantal begrotingsonderdelen boven het bedrag van de OB 2019 overeenkomstig de eigen raming van de EDEO;

    108.

    bevestigt de Strategische communicatiecapaciteit te steunen en verhoogt de middelen hiervoor om een sterkere gecoördineerde reactie van de Unie op het probleem van desinformatie te waarborgen;

    109.

    herstelt de 28 posten en de daarmee samenhangende verlaging van de kredieten door de Raad en voegt nog vijf bijkomende posten bij om een bescheiden personeelsuitbreiding mogelijk te maken die gerechtvaardigd is door de aanzienlijke nieuwe verantwoordelijkheden van de EDEO, met name in verband met de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, te weten de vestiging van een nieuwe delegatie van de Unie in Londen en een nieuwe eenheid in het hoofdkwartier, en de goedkeuring van een aantal initiatieven op het gebied van veiligheid en defensie in de afgelopen maanden;

    o

    o o

    110.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, samen met de amendementen op het ontwerp van algemene begroting, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen.

    (1)  PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.

    (2)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

    (3)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

    (4)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

    (5)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

    (6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0089.

    (7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0182.

    (8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0311.

    (9)  Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

    (10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0042.

    (11)  PB C 436 van 24.11.2016, blz. 2.


    Top