This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52018AE5434
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Central Bank, the European Economic and Social Committee, the Committee of the Regions and the European Investment Bank — Annual Growth Survey 2019: For a stronger Europe in the face of global uncertainty’ (COM(2018) 770 final)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Jaarlijkse groeianalyse 2019: Voor een sterker Europa bij mondiale onzekerheid(COM(2018) 770 final)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Jaarlijkse groeianalyse 2019: Voor een sterker Europa bij mondiale onzekerheid(COM(2018) 770 final)
EESC 2018/05434
PB C 190 van 5.6.2019, p. 24–32
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
5.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 190/24 |
f Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Jaarlijkse groeianalyse 2019: Voor een sterker Europa bij mondiale onzekerheid
(COM(2018) 770 final)
(2019/C 190/04)
Rapporteur: AnneDEMELENNE
Raadpleging |
Europese Commissie, 18.2.2019 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
Goedkeuring door de afdeling |
1.2.2019 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
20.2.2019 |
Zitting nr. |
541 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
124/1/0 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
De jaarlijkse groeianalyse (Annual Growth Survey — AGS) geeft in algemene zin een positieve beoordeling van de verwezenlijkte economische en sociale vooruitgang met betrekking tot de ontwikkeling van de economische groei, de investeringen en de arbeidsmarkt. Ondanks de broodnodige verbeteringen sinds 2014 wordt uit de gepresenteerde gegevens echter duidelijk dat de prestaties niet indrukwekkend zijn in vergelijking met die van andere geavanceerde economieën. |
1.2. |
In de AGS wordt gesproken over de gevaren die samenhangen met externe gebeurtenissen, maar worden geen adequate tegenmaatregelen voorgesteld. Externe dreigingen wijzen juist op de noodzaak van de ontwikkeling van beleid dat de groei en werkgelegenheid waarborgt en verder stimuleert. Dit heeft implicaties voor de begrotingen van de EU en de lidstaten. |
1.3. |
Verbetering van de productiviteit is cruciaal om de concurrentiepositie van de EU te kunnen vasthouden en het welzijn te kunnen vergroten. Hervormingen die kunnen bijdragen aan een hogere productiviteit, moeten worden omarmd. Het beleid dat in het verleden is gevoerd, dient echter grondig te worden geëvalueerd in het licht van de gemengde resultaten die het heeft opgeleverd, waaronder een langzaam economisch herstel, aanhoudende zorgen over de productiviteit ten opzichte van concurrenten en een toename van het aantal onzekere dienstverbanden. |
1.4. |
Zoals benadrukt in de AGS is het voor het verhogen van de productiviteit zaak om onderwijs en opleiding te verbeteren. Dit zou moeten worden geschraagd door de sociale partners en het maatschappelijk middenveld en door middel van particuliere en overheidsinvesteringen, met steun van de structuurfondsen van de EU. |
1.5. |
De sociale pijler heeft terecht veel aandacht gekregen. Er moet echter duidelijk worden gemaakt hoe deze pijler praktische invulling zal worden gegeven, hoe middelen beschikbaar kunnen worden gesteld via de Europese sociale fondsen en andere Europese instrumenten en hoe dat op EU- en lidstaatniveau zal worden gefinancierd. |
1.6. |
Er wordt ook verwezen naar terreinen waarop nieuw beleid is voorgesteld, zoals eerlijke belastingheffing, de bankenunie en de werking van de eurozone. De vorderingen zijn erg langzaam en de voorstellen nogal bescheiden. Er zou goed aan worden gedaan om de sociale partners en het maatschappelijk middenveld hierbij volwaardig te betrekken. |
1.7. |
Er wordt wel terloops vermeld dat het belangrijk is om de klimaatverandering te bestrijden, maar gezien de risico’s die de klimaatverandering met zich meebrengt voor de economie, zoals die staan beschreven in het „Global Risk Report” (1) dat voor het World Economic Forum is opgesteld, wordt deze kwestie slechts stiefmoederlijk behandeld. Evenzo ontbreekt het aan een uiteenzetting over de externe kosten die met de op koolstof gebaseerde economie gepaard gaan. De tot nu toe genomen klimaatbeschermingsmaatregelen zijn nog steeds ontoereikend. Het zou een flinke stap voorwaarts betekenen als de naam van de jaarlijkse groeianalyse werd veranderd in jaarlijkse duurzame-groeianalyse. Hiermee zou niet alleen worden gewezen op het belang van de klimaatverandering, maar ook op het belang van een duurzaam gebruik van eindige hulpbronnen, milieubescherming en bijgevolg het veiligstellen van de belangen van de economie en toekomstige generaties. |
1.8. |
Op veel terreinen is de tenuitvoerlegging van beleid afhankelijk van financiering uit de particuliere en de publieke sector. Deze financiering moet worden bevorderd door middel van hervormingen die een gunstig klimaat tot stand brengen voor particuliere investeringen, met een toereikende EU-begroting en toepassing van een „gouden regel”waardoor middelen uit de begrotingen van lidstaten kunnen worden gebruikt voor maatschappelijk en economisch productieve investeringen die geen gevaar vormen voor de toekomstige houdbaarheid van de begroting. |
2. Algemene prioriteiten van de Europese Commissie in de jaarlijkse groeianalyse 2019
2.1. |
De jaarlijkse groeianalyse 2019 is opgesteld in de bredere context van 22 aaneengesloten kwartalen van economische groei, en biedt dus de mogelijkheid om de hervormingen in te voeren die nodig zijn om de toenemende mondiale onzekerheden en mogelijke interne risico’s het hoofd te bieden. Het gaat hierbij om:
|
3. Algemene opmerkingen over de aanbevelingen van de Europese Commissie
3.1. |
Het EESC vindt het een goede zaak dat er nog steeds wordt gestreefd naar het ondersteunen van hervormingen die erop zijn gericht om hoogwaardige investeringen en productiviteitsgroei te stimuleren, de inclusiviteit en institutionele kwaliteit te verhogen, en de macrofinanciële stabiliteit en gezonde overheidsfinanciën te blijven waarborgen. Terecht wordt erkend dat er dient te worden geïnvesteerd in onderwijs en opleiding. Ook juicht het EESC het toe dat in toenemende mate wordt beseft dat de sociale dimensie van de EU moet worden versterkt om iets te doen aan de ongelijkheden binnen en tussen regio’s en wat de toegang tot onderwijs betreft, en dat er voor coördinatie tussen beleidsinstrumenten moet worden gezorgd. Er moet echter nog wel worden verduidelijkt hoe deze doelstellingen dienen te worden gehaald. Verder strookt de beoordeling van de economische prestaties niet op alle terreinen met de bijgevoegde gegevens en wordt er op sommige punten nog te veel achterover geleund, waarbij positieve aspecten worden overdreven en er in sommige gevallen niet-onderbouwde beweringen worden gedaan over de positieve effecten van in het verleden gevoerd beleid. |
3.2. |
Er wordt ingegaan op gevaren en onzekerheden, zoals veranderingen in de mondiale economie, het handelsbeleid van de VS en de onzekere toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk. Het risico van een recessie in de nabije toekomst of op de middellange termijn betekent dat er stimuleringsmaatregelen moeten worden voorbereid om de groei en werkgelegenheid te waarborgen, zoals ook de OESO heeft aanbevolen (2). Daartoe moet worden overwogen binnen het kader van de EU-begroting een macro-economische stabilisatiefunctie tot stand te brengen om de eurozone in economisch opzicht schokbestendiger te maken. Deze functie kan als een buffer tegen schokken fungeren en kan de eurozone in staat stellen de door het EESC bepleite positieve begrotingskoers te varen (3), zelfs als afzonderlijke lidstaten hun beschikbare budgettaire ruimte niet in overeenstemming met de Europese doelstellingen gebruiken. |
3.3. |
Ook zijn er risico’s die voortvloeien uit interne politieke ontwikkelingen naar aanleiding van de relatief teleurstellende economische en sociale prestaties in de periode na 2008. Dit maakt tevens duidelijk hoe belangrijk zulke hervormingen en beleidsmaatregelen zijn, aangezien ze ertoe zouden leiden dat de productiviteit en de economische groei toenemen en dat de cohesie en de sociale dimensie van het beleid worden versterkt. |
3.4. Groei
3.4.1. |
De economie van de EU is sinds 2014 vijf jaar lang achter elkaar gegroeid, met niveaus boven het EU-gemiddelde in een aantal landen met een lager inkomen. Hierdoor is de kloof tussen de hoogste en laagste inkomens op EU-niveau in zekere mate afgenomen, ook al heeft een aantal landen een achterstand opgelopen en zijn daar nieuwe dimensies van divergentie ontstaan. |
3.4.2. |
Sinds 2017 is er voor het eerst sinds de crisis in alle EU-lidstaten sprake geweest van enige groei. In de EU in haar geheel is de groei echter langzamer dan in de periode vóór de crisis en niet indrukwekkend in vergelijking met de recente groei in andere geavanceerde economieën. De EU heeft ook aanzienlijk meer in te halen als gevolg van de buitengewoon lange duur van de depressie na 2008. |
3.5. Sociale aspecten
3.5.1. |
De werkgelegenheid en arbeidsparticipatie zijn beide aanzienlijk hersteld van de jaren van recessie na 2008. Zoals blijkt uit de gegevens die bij de jaarlijkse groeianalyse zijn gevoegd, is de trend dat er bij de nieuw gecreëerde banen een hoger niveau van vaardigheden wordt gevraagd. Tegelijkertijd echter zijn veel van de nieuwe arbeidsplaatsen van lagere kwaliteit. |
3.5.2. |
Arbeidskrachten worden steeds vaker tijdelijk en parttime in dienst genomen terwijl de meerderheid van hen liever een gewoon fulltimecontract zou hebben (4). Het percentage parttimewerknemers is tussen 2008 en 2017 gestegen van 16,8 % naar 18,7 % van de totale werkende bevolking, met hogere percentages en scherpere stijgingen onder jongeren. Er werken nu meer mensen, maar het totale aantal gewerkte uren was in 2017 nog steeds iets lager dan in 2008 (5). |
3.5.3. |
Zoals wordt onderkend in de AGS, is het aantal personen die werken maar toch in armoede dreigen af te glijden in verschillende lidstaten hoog en stijgende (in 2008 8,6 % en in 2017 9,6 % van de werkende bevolking (6)). Een dienstverband is te prefereren boven werkloosheid, maar een hoger werkgelegenheidsniveau wijst niet per definitie op inclusieve groei. |
3.5.4. |
Sommige groepen mensen worden veelal niet meegerekend in de werkloosheidscijfers, zoals degenen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen (7). Hiermee moet in de aanbevelingen rekening worden gehouden, vooral met het oog op het streven deze groepen flexibiliteit en zekerheid te bieden zodat de open arbeidsmarkt voor hen toegankelijker wordt, zonder dat het betekent dat ze hun recht op een uitkering verliezen. |
3.5.5. |
Ook moet worden gewaarborgd dat personen met onzekere en atypische arbeidsovereenkomsten, zoals zelfstandigen, deeltijdwerkers en werknemers in de platformeconomie, toegang hebben tot adequate sociale bescherming. Daarnaast moet er aandacht zijn voor personen die vanwege hun gezondheidstoestand of handicap moeite hebben om rond te komen en die, als ze eenmaal een betaalde baan hebben, soms geen adequate financiële hulp meer krijgen voor de met hun gezondheidstoestand of handicap verband houdende uitgaven. |
3.5.6. |
De Commissie stelt voor om de sociale bescherming aan te passen aan de nieuwe vormen van arbeid. Weliswaar zullen er hiervoor inderdaad nieuwe financieringsbronnen moeten worden aangeboord, maar het doel moet zijn om terug te keren naar kwalitatief hoogwaardige banen die aansluiten bij de arbeidsmarktbehoeften, en naar duurzame arbeidsovereenkomsten die mensen recht geven op adequate sociale bescherming. Ook moet er worden opgetreden tegen discriminatie van bepaalde groepen op de arbeidsmarkt — ouderen, mensen van buitenlandse afkomst, mensen met een handicap, jongeren en vrouwen — van wie er velen vaak goede kwalificaties hebben. |
3.5.7. |
Terecht wordt gesproken over het garanderen van bredere toegang tot kwalitatief hoogwaardige diensten en het verbeteren van de toegang van ouders (en dan met name vrouwen) tot de arbeidsmarkt, aangezien dergelijke maatregelen positief kunnen bijdragen aan de bestrijding van sociale uitsluiting en ook het aanbod van arbeid zullen vergroten. Eveneens moet beleid ter bevordering van de maatschappelijke integratie van migranten worden gestimuleerd, als onderdeel van een migratiebeleid dat een afspiegeling vormt van de Europese waarden van solidariteit en tolerantie en waarin de mensenrechten worden geëerbiedigd. |
3.6. Lonen en productiviteit
3.6.1. |
De stijging van de lonen is zeer bescheiden geweest en de verschillen tussen landen blijven substantieel, zelfs bij hetzelfde werk. De groei van de lonen blijft in de EU als geheel achter bij de groei van de productiviteit. |
3.6.2. |
Dit betekent dat lonen een kleiner percentage vormen van het nationale inkomen. De mate waarin de voordelen van een hogere productiviteit gelijkmatig worden verdeeld, varieert per lidstaat en is afhankelijk van de in collectieve onderhandelingen behaalde successen en het beleid ter bevordering van loonstijging. Een hogere productiviteit wordt normaliter geacht een noodzakelijke, doch niet de enige, voorwaarde te zijn voor hogere lonen, maar toch mag door de systematische koppeling van productiviteit (die ook afhankelijk is van investeringen) en lonen bij de vaststelling van lonen niet uit het oog worden verloren dat de kosten van het levensonderhoud zijn toegenomen. Als hiermee geen rekening wordt gehouden, kan dat tot sociale spanningen leiden. |
3.6.3. |
Lage lonen vormen ook een obstakel voor hogere productiviteit in landen met lagere lonen, omdat de best opgeleide personen er hierdoor toe worden aangezet elders werk te zoeken. Arbeidsmobiliteit is een goede zaak als de voorkeur van de betrokken personen daarnaartoe uitgaat. Hierdoor kunnen mensen ook vaardigheden en ervaring opdoen die ze mee kunnen terugnemen naar hun land. Emigratie van de best opgeleide personen heeft evenwel ook tot gevolg dat investeringen in activiteiten die hogere vaardigheden vereisen worden ontmoedigd, waardoor lageloonlanden niet in staat zijn om economische activiteiten die de hoogste eisen stellen te ontwikkelen. |
3.6.4. |
Hogere loonniveaus in een aantal lidstaten (met name in Oost- en Centraal-Europa) hebben geleid tot hogere minimumlonen en hogere lonen in de publieke sector. Hogere consumptie heeft geleid tot een hoger bbp. Eveneens zouden maatregelen om een minimumloon en een minimuminkomen te garanderen als onderdeel van een proces van sociale convergentie in de EU een belangrijk element kunnen zijn om voor sociale bescherming te zorgen en in alle landen een fatsoenlijke levensstandaard tot stand te brengen, en tegelijkertijd kunnen bijdragen aan groei. |
3.7. Productiviteit en vaardigheden
3.7.1. |
Wat de achterblijvende productiviteitsgroei ten opzichte van de belangrijkste mondiale concurrenten betreft, valt op dat er na 2008 sprake was van een langer durende depressie, zoals weergegeven in grafiek 3 (8). Deze vertraging is vooral in de eurozone zeer uitgesproken geweest. Om de kloof te dichten moet een klimaat tot stand worden gebracht dat de particuliere investeringen bevordert en gunstig is voor de toepassing van onderzoek en innovatie. Ook moet het volledige potentieel van de EU-bevolking worden benut door uitsluiting van de arbeidsmarkt en sociale uitsluiting tot een minimum te beperken en door te investeren in manieren om langdurig werklozen aan een baan te helpen. |
3.7.2. |
Het verbeteren van de kennis, vaardigheden, kwalificaties, attitudes en creativiteit blijft een absolute voorwaarde om de productiviteit te verhogen. Het komt ook de democratie en duurzame ontwikkeling ten goede. In de AGS wordt terecht benadrukt hoe belangrijk het is om te investeren in de ontwikkeling van vaardigheden, onderwijs en een leven lang leren. 40 % van de werkgevers geeft aan problemen te ondervinden bij het aanwerven van adequaat gekwalificeerd personeel. Veel potentiële werknemers vinden het ook lastig om hun kwalificaties in hun eigen land tot hun recht te laten komen. |
3.7.3. |
Het is van groot belang dat er strategieën worden ontwikkeld om te anticiperen op in de toekomst vereiste vaardigheden, in combinatie met adequate systemen voor het valideren van vaardigheden, en om te garanderen dat onderwijs en opleiding aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt. Ook moet worden gewaarborgd dat werkgevers in hun zoektocht naar personeel met adequate vaardigheden en kwalificaties worden geholpen door te investeren in ondersteuningsdiensten om voortijdig schoolverlaten — met name onder groepen die worden gediscrimineerd, zoals mensen met een handicap of een migrantenachtergrond — te voorkomen en ondersteuning te bieden zodat mensen op een hoger niveau verder kunnen studeren (9). Werkgevers hebben een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om het mogelijk maken en faciliteren van de verwerving van extra vaardigheden en kwalificaties; deze verantwoordelijkheid varieert echter enorm tussen de verschillende lidstaten. De ontwikkeling en uitvoering van succesvolle strategieën is ondenkbaar zonder volwaardige deelname van de sociale partners, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en opleidingsbedrijven. Om de toegang tot kwaliteitsvol onderwijs te verzekeren, zo zegt de AGS, zijn er „aangepaste investeringen”nodig. Het zou hierbij ook moeten gaan om overheidsinvesteringen die door de EU worden ondersteund via landspecifieke aanbevelingen en passende deelname van de structuurfondsen en het investeringsplan. |
3.8. De klimaatuitdaging
3.8.1. |
In de AGS wordt slechts heel vaag en in slappe bewoordingen ingegaan op de gevaren van klimaatverandering en de vorderingen die de EU heeft gemaakt met betrekking tot de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. De impact van de klimaatverandering op de groei en de economie wordt in de AGS niet meer dan stiefmoederlijk behandeld, vergeleken met het „Global Risk Report” (10) dat in januari 2019 ten overstaan van de deelnemers aan het World Economic Forum is gepresenteerd. Het „Global Risk Report”laat zien dat de drie (!) grootste gevaren voor de wereldeconomie gelegen zijn in de klimaatveranderingen en in het te aarzelende optreden van de politiek om de economie koolstofvrij te maken. Klimaatbescherming is derhalve allang geen kwestie van milieubescherming meer, maar een existentiële voorwaarde voor de economie. Uit de verslagen die Bloomberg NEF regelmatig opstelt, blijkt dat er sinds 2011 minder in schone energie wordt geïnvesteerd (11). De EU kan niet pretenderen een wereldwijde koploper te zijn op dit gebied of op het gebied van innovaties die leiden tot een vermindering van de broeikasgasemissies. |
3.8.2. |
In het verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) wordt benadrukt dat er urgent maatregelen moeten worden genomen ter bestrijding van klimaatverandering, aangezien de effecten over drie jaar mogelijk niet meer terug te draaien zijn. Ook moeten er middelen beschikbaar worden gesteld op alle bestuursniveaus (door middel van zowel publieke als private investeringen) om het bedrijfsleven, de vervoerssector en de energiesector te moderniseren en koolstofvrij te maken. |
3.8.3. |
Dit is ook om begrotingspolitieke redenen geboden omdat de huidige economie met extreem hoge externe kosten gepaard gaat. In de jaarlijkse groeianalyse wordt echter grotendeels voorbijgegaan aan deze kwestie, hoewel de Commissie de desbetreffende cijfers vrijwel gelijktijdig met de jaarlijkse groeianalyse heeft gepubliceerd: volgens die cijfers hebben in 2017 alleen al door het weer veroorzaakte rampen 283 miljard euro gekost (12). Het EESC heeft er meermaals op gewezen dat de directe en indirecte subsidies voor energieproductie op basis van koolstof in de EU volgens ramingen van het Internationaal Monetair Fonds 330 miljard USD per jaar bedragen. Dat er in de jaarlijkse groeianalyse geen aandacht wordt besteed aan de kwestie van de internalisering van de externe kosten en aan het „voorbij het bbp”-debat, moet dan ook als een tekortkoming worden bestempeld. |
3.9. Investeringen
3.9.1. |
Investeringen zijn cruciaal voor productiviteitsgroei. Deze kwestie verdient onmiddellijk aandacht, aangezien de EU achterloopt op haar belangrijkste concurrenten in de belangrijkste takken van de moderne technologie en wat betreft de ontwikkeling van koolstofarme technologie. Een steeds beter presterende economie is een cruciale basis voor de financiering van de sociale zekerheid en de gezondheidszorg op het door de Europese burgers gewenste niveau. Meer welzijn, cohesie en sociale rechtvaardigheid is in feite volkomen compatibel met economische en productiviteitsgroei (13). |
3.9.2. |
Het EESC herhaalt zijn standpunt dat de Commissie en de lidstaten meer moeten doen om de belemmeringen voor investeringen weg te nemen en een gunstig investeringsklimaat te scheppen. De voltooiing van de energie-unie, de strategie voor de digitale eengemaakte markt en het actieplan voor de circulaire economie kunnen allemaal opties bieden om te investeren. Daarnaast moeten nieuwe mogelijkheden voor groene investeringen in de strijd tegen klimaatverandering worden overwogen. |
3.9.3. |
Internationale handelsovereenkomsten kunnen ook mogelijkheden bieden voor het stimuleren van de economische groei. De kwestie is vooral urgent met het oog op de risico’s die gepaard gaan met het mogelijke vertrek van het VK uit de EU en de handelsconflicten waarbij de VS zijn betrokken. De EU moet zich inzetten voor een op regels gebaseerd systeem van internationale economische betrekkingen, aangevuld met het afsluiten van vrijhandelsakkoorden. Hiermee moet worden beoogd om minimale tariefniveaus in te voeren, waarbij terdege rekening dient te worden gehouden met de mensenrechten en de IAO-normen en met het recht van de staten om in het openbaar belang regels vast te stellen. |
3.9.4. |
In de AGS wordt geen bezorgdheid geuit over het niveau van de investeringen, hetgeen de indruk wekt dat het tekort dat na 2008 is ontstaan bijna is gedicht. In 2018 zullen de investeringen (begrepen als de vorming van bruto vast kapitaal) 20,6 % van het bbp vertegenwoordigen, ten opzichte van 22,5 % in 2007 en 19,4 % in 2014 (14). Het investeringstekort is derhalve enigszins verminderd, maar nog niet gedicht. |
3.9.5. |
De investeringen in de EU zijn vergeleken met die in de VS en Zuid-Korea, landen die wat innovatie betreft tot de natuurlijke concurrenten van de EU behoren, relatief laag. De niveaus blijven met name laag in een aantal van de landen met een lager inkomen en in de landen waar na 2008 de grootste dalingen plaatsvonden. |
3.9.6. |
In de AGS wordt opgekomen voor sociale investeringen op een aantal gebieden, waaronder gezondheid, langetermijnzorgstelsels en openbare huisvesting. Het EESC heeft gewezen op de vele positieve effecten van doordachte, effectieve en efficiënte toekomstgerichte sociale investeringen die niet als een kostenpost moeten worden beschouwd, maar als een investering in het groei- en werkgelegenheidspotentieel van Europa (15). Om deze doelstellingen te kunnen realiseren, is er ruimte nodig voor overheidsuitgaven. |
3.9.7. |
Het investeringsplan voor Europa wordt toegejuicht als een instrument ter ondersteuning van investeringen die op de beleidsprioriteiten van de EU zijn gericht. De beschikbaar gestelde middelen zijn echter beperkt. Alles bij elkaar kunnen de totale EIB-kredieten hiermee slechts op peil worden gehouden, maar niet worden verhoogd (16). In 2017 lagen deze 7 % lager dan het gemiddelde niveau in de periode 2013-2016 (17). |
3.9.8. |
Er is een benadering nodig die zorgt voor een investeringsprogramma met adequate financiering, onder meer in de vorm van middelen uit de EU-begroting die worden gegarandeerd door de begrotingen van de lidstaten. Zo zal de EU beter in staat zijn werk te maken van haar doelstellingen om de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen te steunen, te investeren in nieuwe technologieën om de gewenste groene transformatie te bevorderen, en te investeren in het verhogen van de opleidings- en vaardighedenniveaus en het verbeteren van de sociale omstandigheden. Het EESC heeft eerder gesteld dat de flexibiliteit die het stabiliteits- en groeipact (SGP) momenteel biedt, niet toereikend is en dat er op EU-niveau discussies moeten worden begonnen over een volwaardige regel waardoor overheidsinvesteringen die waarde toevoegen, uitgesloten worden van het toepassingsgebied van het SGP (ook wel de „gouden regel”genoemd (18)), zodat de schuldhoudbaarheid kan worden gewaarborgd. |
3.10. Schulden
3.10.1. |
In overeenstemming met wat het in zijn vorige advies (19) heeft betoogd, onderschrijft het EESC de in de AGS tot uiting gebrachte bezorgdheid dat een hoge openbare en particuliere schuld een aanhoudende bron van kwetsbaarheid vormt, met name in de eurozone. De bruto overheidsschuld is gedaald van de piek van 88,1 % van het bbp in 2014 naar 81,4 % van het bbp in 2018, nog steeds ruim boven het niveau van 2008 en ruim boven de streefwaarde van 60 % van het bbp. Uit internationale vergelijkingen blijkt echter dat een overheidsschuld van meer dan 60 % van het bbp niet per se tot een langzamere economische groei leidt. Het verminderen van de overheidsschuld lijkt het gemakkelijkst wanneer de economie snel groeit. De beste bescherming tegen de gevaren die samenhangen met een hoge schuld is dan ook een volledig herstel van de economische groei via een anticyclisch macro-economisch beleid. Een groeivriendelijke begrotingsconsolidatie in goede tijden kan bovendien helpen om negatieve marktreacties in slechte tijden te voorkomen. |
3.10.2. |
De particuliere schuld is de afgelopen jaren gedaald, maar blijft in de meeste EU-lidstaten boven het niveau van voor de invoering van de euro. De schuldafbouw van huishoudens en bedrijven is minder tijdrovend en pijnlijk wanneer de economische groei hoog is. De destabilisering van de economieën van de eurozone door middel van een procyclische woningmarkt moet nauwlettend in het oog worden gehouden en worden vermeden door middel van regelgeving om economische crises te voorkomen. |
3.10.3. |
De best presterende economieën beschikken dikwijls over instellingen van hoge kwaliteit, die bij het reduceren van de schuld goed van pas komen. Zij zorgen voor efficiëntie op de product-, diensten-, financiële en arbeidsmarkten, dragen bij tot een adequate kwaliteit van het openbaar bestuur en ondersteunen een adequaat pensioen-, mededingings- en belastingbeleid. |
3.11. Bankenunie
3.11.1. |
Worden de huidige voorstellen voor de bankenunie geïmplementeerd, dan zouden ze gezien de ervaringen met financiële crises uit het verleden niet toereikend zijn. Er moeten maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat er goed toezicht wordt gehouden op de groeiende kapitaalmarkten, zodat er op de Europese kapitaalmarkten geen schadelijke gesecuritiseerde producten worden toegelaten die mede tot de volgende financiële crisis kunnen leiden. Toezichthoudende organen in de Europese Unie moeten ervoor zorgen dat een kapitaalmarktenunie niet resulteert in een versnelde kapitaalvlucht uit individuele lidstaten bij spanningen op de financiële markten. Om gunstige financieringsvoorwaarden voor de reële economie te waarborgen, moeten de negatieve terugkoppelingseffecten (feedback-loop) tussen banken en de rente op staatsleningen worden afgezwakt. Twee integrale elementen om dit te bereiken zijn een Europese depositoverzekering en een passend vangnet voor het gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds via het Europees Stabiliteitsmechanisme. Alvorens een Europees depositoverzekeringsstelsel op te richten, moeten niet-presterende leningen zo veel mogelijk van de balansen van de deelnemende banken worden verwijderd. |
3.12. Hervormingen in de eurozone
3.12.1. |
Er moet met meer inbeeldingsvermogen en daadkracht naar een verdieping van de economische en monetaire unie (EMU) worden gestreefd. Voorstellen voor de hervorming van de EMU en haar bestuur zijn momenteel ontoereikend om bescherming te bieden tegen de risico’s van asymmetrische schokken. Het eerdere, eenzijdige herstel van het evenwicht op de lopende rekening dat uitsluitend op debiteuren was gericht, heeft het bbp van de eurozone in haar geheel negatief beïnvloed en bijgedragen aan het langzame herstel na 2008. Om landen die momenteel een tekort op hun lopende rekening hebben meer ruimte te geven om hun economie te laten groeien (wat hun begrotingssaldo en saldo op de betalingsbalans betreft), moeten landen die momenteel een overschot op hun lopende rekening hebben niet alleen worden aangemoedigd om meer te investeren, maar ook om hun lonen en sociale uitkeringen te verhogen, zodat de particuliere consumptie wordt bevorderd. |
3.12.2. |
Het EESC dringt er bij de Europese leiders op aan vaart te zetten achter de hervormingen met betrekking tot de EMU, de bankenunie en de kapitaalmarktenunie. Zolang de eurozone echter geen gemeenschappelijke begroting heeft waarmee kan worden gezorgd voor een positieve begrotingskoers voor de eurozone in haar geheel, blijven monetaire prikkels nodig tijdens eventuele toekomstige recessies. Gezien het aflopen van de EIB-programma’s voor de aankoop van activa eind 2018, raden wij de ECB aan om na te denken over een nieuw programma voor de aankoop van activa dat tijdens een recessie snel kan worden geactiveerd, mochten begrotingsprikkels geen effect sorteren. Het programma moet op de reële economie en klimaatvriendelijke investeringen worden gericht. |
3.13. Eerlijke belastingheffing
3.13.1. |
In het licht van de discussies binnen de Europese Commissie over de vraag of over belastingheffing zou kunnen worden gestemd met een gekwalificeerde meerderheid, blijft het EESC ervoor pleiten om nadruk te leggen op een eerlijk belastingbeleid, rekening houdend met het vermogen van elk individu om een bijdrage te leveren. In lijn met eerdere adviezen ondersteunt het EESC de ontwikkeling van een breed geaccepteerde gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting als middel om de eengemaakte markt te versterken door de belastingbetaling door grotere ondernemingen te vereenvoudigen en als middel om agressieve fiscale planning tegen te gaan (20). Ook verwelkomt het Comité de initiatieven inzake digitale belastingen, in de overtuiging dat het erg belangrijk is om nieuwe, algemeen aanvaarde beginselen te ontwikkelen voor de wijze waarop bedrijfswinsten naargelang van de waardecreatie aan een EU-land worden toegerekend en bijgevolg worden belast (21). Daarnaast vindt het Comité het een goede zaak dat er in de AGS belang wordt gehecht aan de bestrijding van belastingfraude en -ontduiking en agressieve fiscale planning, zoals ook in eerdere EESC-adviezen werd benadrukt (22). |
3.14. Structurele hervormingen
3.14.1. |
In de AGS wordt wederom benadrukt hoe belangrijk structurele hervormingen zijn. Ze worden gezien als nuttig voor het scheppen van werkgelegenheid en het verlagen van de schuld. Het blijft echter onduidelijk wat wordt bedoeld met „structurele hervormingen”, waardoor het lastig is om de beweringen dat hervormingen uit het verleden aantoonbaar positieve effecten hebben gehad te interpreteren. Het EESC heeft in eerdere adviezen gepleit voor structurele hervormingen die zijn gericht op sociaal-economische ontwikkeling: meer en betere banen, betere toegang tot de arbeidsmarkt, onderwijs, opleiding en de verwerving van vaardigheden, duurzame groei, administratieve en institutionele kwaliteit en milieuduurzaamheid (23). Het Comité heeft gesteld dat dergelijke hervormingen landspecifiek moeten zijn, moeten aansluiten bij de nationale hervormingsprogramma’s (NHP’s) om het welzijn te verbeteren en een democratisch draagvlak moeten hebben, in plaats van dat voor alle lidstaten een standaardaanpak wordt gehanteerd (24). |
3.14.2. |
De recente matige groei en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt werpen vragen op over de gunstige resultaten van bepaald beleid uit het verleden dat is ingevoerd onder de noemer „structurele hervormingen”. Er zijn meer mensen aan het werk en ook is de vraag naar arbeid toegenomen, maar de kwaliteit van de banen is in veel gevallen verslechterd en de arbeidsmarkt is meer gesegmenteerd. |
3.14.3. |
De resultaten van „structurele hervormingen”uit het verleden blijven controversieel. Sommige evaluaties waren positief: er werd gemeld dat werkgevers in zekere mate tevreden waren met de hervormingen van de arbeidsmarkten (25). Er is echter ook een substantieel aantal studies waarin serieuze vraagtekens worden geplaatst bij de aanbevelingen die de Europese Commissie in het verleden heeft gedaan met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid (26). Zo wordt in de jongste werkgelegenheidsstrategie van de OESO nu op basis van „nieuwe feiten”betoogd dat landen met beleid en instellingen die meer en betere banen en een meer inclusieve arbeidsmarkt bevorderen, beter presteren dan landen waarin de focus vooral ligt op het vergroten (of handhaven) van de marktflexibiliteit (27). |
3.14.4. |
Het EESC herhaalt zijn opmerking dat het slagen of falen van een hervormingsmaatregel vaak pas na een periode van meer dan vijf jaar kan worden geëvalueerd (28). De effecten van beleid uit het verleden dat is ingevoerd onder de noemer „structurele hervormingen”, moeten worden geëvalueerd op basis van feiten, en de sociale partners en het maatschappelijk middenveld moeten hierbij volwaardig worden betrokken. De resultaten moeten als input dienen voor toekomstige beleidsaanbevelingen. (29) |
3.15. Europese pijler van sociale rechten
3.15.1. |
Het EESC is ermee ingenomen dat het belang van de sociale pijler wordt erkend en geeft nogmaals aan dat deze pijler dringend praktische invulling moet krijgen met het oog op de tegenvallende economische en sociale prestaties in veel landen sinds 2008. |
3.15.2. |
De sociale pijler moet volledig worden geïntegreerd in het Europees Semester en meer zijn dan alleen een bijlage. Het bijbehorende scorebord getuigt van de omvang van de taak die de EU voor zich heeft als zij een „sociale triple-A-beoordeling”wil behalen. Het is duidelijk dat niet in alle lidstaten een aanvaardbaar niveau van inkomens, levensstandaard, sociale zekerheid, sociale voorzieningen, onderwijsresultaten en digitale toegang wordt bereikt (30). |
3.15.3. |
De pijler van sociale rechten moet worden gebruikt als instrument om de aanbevelingen aan de lidstaten te peilen. De 20 beginselen van de pijler moeten worden gebruikt als referentiepunten om te beoordelen in hoeverre landen erin slagen om de in het kader van de sociale pijler gedane toezeggingen in hun economisch beleid te integreren. |
3.15.4. |
Dit wijst ook op de noodzaak van adequate financiering, waaronder bijdragen op EU-niveau. Het investeringsplan van de EU, mits adequaat gefinancierd, en het cohesiebeleid van de EU kunnen beide, in onderlinge afstemming met de landenspecifieke aanbevelingen, een bijdrage leveren. Dit betekent dat het stabiliteits- en groeipact voldoende flexibiliteit moet bieden. Zoals in een vorig advies al werd aangegeven, betekent dit ook dat er vanuit de EU-begroting adequate financiering moet blijven komen voor het cohesiebeleid (31). |
3.15.5. |
Ook moet serieus worden nagedacht over het voorstel dat Commissievoorzitter Juncker in zijn toespraak over de staat van de Unie in 2017 heeft gedaan om een Europese Arbeidsautoriteit in het leven te roepen. Deze zou kunnen helpen om de arbeidsrechten en de socialezekerheidsrechten van de EU daadwerkelijk te handhaven en oneerlijke concurrentie tegen te gaan. |
3.15.6. |
Het scorebord dat bij de sociale pijler is gevoegd, moet niet alleen worden gebruikt als handleiding voor beleidsaanbevelingen, maar ook als voorbeeld voor vergelijkbare analyses van de prestaties van individuele landen met betrekking tot milieu- en klimaatbeleid, zodat zij allemaal op een vergelijkbaar niveau worden beoordeeld. |
3.15.7. |
Gezien het belang van de bevordering van duurzame groei, d.w.z. groei die duurzaam is in economisch, sociaal en milieu-opzicht, moet de naam van de jaarlijkse groeianalyse worden gewijzigd in jaarlijkse duurzame-groeianalyse. |
3.16. De rol van de sociale partners in het Europees Semester
3.16.1. |
De regeringen van de lidstaten, de sociale partners en maatschappelijke organisaties moeten overeenstemming bereiken over essentiële nationale hervormingen die hun economieën het best in staat stellen de levensstandaard van hun burgers op peil te houden of te verbeteren. Er moet hierbij dan ook rekening worden gehouden met de inbreng van plaatselijke verantwoordelijken voor het Europees Semester, nationale raden voor het begrotingsbeleid, nationale productiviteitsraden en nationale sociaal-economische raden. Ook leden van het EESC kunnen op dit gebied een rol spelen. |
Brussel, 20 februari 2019.
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Luca JAHIER
(1) WEF WEF Global Risks Report 2019.
(2) Economic Outlook van de OESO, november 2018: „Editorial”van de hoofdeconoom en „General Assessment of the Macroeconomic Situation”blz. 43-46.
(3) Advies van het EESC over het economisch beleid van de eurozone 2018, (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 312).
(4) COM(2018) 761 final, blz. 14.
(5) COM(2018) 761 final, blz. 14.
(6) COM(2018) 761 final, blz. 41.
(7) Het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Europese Commissie voor 2018 laat zien dat in de EU slechts 47,4 % van de mensen met een handicap die in de werkende leeftijd zijn, een baan heeft.
(8) COM(2018) 770 final, blz. 6.
(9) In het Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Europese Commissie voor 2018 staat dat het percentage leerlingen met een handicap die voortijdig van school gaan 10,3 procentpunten hoger is in vergelijking met leerlingen zonder handicap (gebaseerd op cijfers uit 2015) en dat onder mensen met een handicap het percentage afgestudeerden van het hoger onderwijs 13,6 procentpunten lager ligt dan bij mensen zonder handicap (ook gebaseerd op cijfers uit 2015).
(10) WEF WEF Global Risks Report 2019.
(11) BloombergNEF - Clean Energy Investment Trends, 3Q 2018.
(12) COM(2018) 773 final.
(13) Advies van het EESC over het economisch beleid van de eurozone 2017, (PB C 173 van 31.5.2017, blz. 33).
(14) Databank AMECO.
(15) Advies van het EESC over de financiering van de Europese pijler van sociale rechten, (PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1).
(16) Advies van de Europese Rekenkamer over het EFSI: een vroegtijdig voorstel voor verlenging en uitbreiding, blz. 21.
(17) EIB, Statistical Report 2017.
(18) Advies van het EESC over het economisch beleid van de eurozone 2017, paragraaf 3.4, (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 216).
(19) Advies van het EESC over het economisch beleid van de eurozone 2018, (PB C 197 van 8.6.2018, blz. 33).
(20) Advies van het EESC over een gemeenschappelijke (geconsolideerde) heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, (PB C 434 van 15.12.2017, blz. 58).
(21) Advies van het EESC over belastingheffing over de winsten van multinationale in de digitale economie, (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 73).
(22) Advies van het EESC over een belastingstelsel voor concurrentie en groei, (PB C 434 van 15.12.2017, blz. 18).
(23) Zo kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verbetering van het bedrijfsklimaat, financiering van bedrijven en O & O-uitgaven, verhoging van de productiviteit van ondernemingen, sectoren en economieën; bevordering van hoogwaardige banen met hogere lonen, en gelijktijdige vermindering van tijdelijke en onzekere banen met lage lonen; versterking van de collectieve onderhandelingen en de onafhankelijkheid van de sociale partners daarbij, en sociale dialoog op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau; hervorming van overheidsdiensten zodat zij beter zijn toegerust voor de economische en sociale ontwikkeling, en meer transparantie voor het publiek; bevordering van de kwaliteit van onderwijs- en opleidingsstelsels voor werknemers ter bevordering van gelijke kansen en resultaten voor alle sociale groepen.
(24) Advies van het EESC over de financiering van de Europese pijler van sociale rechten, (PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1, paragraaf 2.5).
(25) ECB, Structural policies in the euro area.
(26) A. Piasna & M. Myant (red.) Myths of Employment Deregulation: How it neither creates jobs nor reduces labour market segmentation, Brussel, ETUI, 2017.
(27) Good Jobs for All in a Changing World of Work, The OECD Jobs Strategy, blz. 8.
(28) EESC-advies over het steunprogramma voor hervormingen, (PB C 62, 15.2.2019, blz. 121.).
(29) EESC-advies over het steunprogramma voor hervormingen, (PB C 62, 15.2.2019, blz. 121.).
(30) Advies van het EESC over de financiering van de Europese pijler van sociale rechten, (PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1).
(31) Advies van het EESC over het meerjarig financieel kader 2021-2027, (PB C 440 van 6.12.2018, blz. 106).