EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE4780

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven — Een bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Salzburg op 19-20 september 2018 (COM(2018) 634 final — 2018/0329 COD)

EESC 2018/04780

PB C 159 van 10.5.2019, p. 53–59 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

10.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 159/53


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven — Een bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Salzburg op 19-20 september 2018

(COM(2018) 634 final — 2018/0329 COD)

(2019/C 159/08)

Rapporteur: José Antonio MORENO DÍAZ

Corapporteur: Vladimíra DRBALOVÁ

Raadpleging

Commissie 24.10.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

18.12.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

23.1.2019

Zitting nr.

540

Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen)

169/2/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) neemt kennis van de argumentatie van de Europese Commissie voor een herschikking van de richtlijn inzake terugkeer (1), maar blijft van mening dat het van essentieel belang is dat de EU eerst een gemeenschappelijk beleid en wetgeving inzake legale migratie goedkeurt, en inzake internationale bescherming en asiel (2).

1.2.

Het EESC maakt zich zorgen over de uiteenlopende criteria voor het beheer van de migratiestromen in de lidstaten van de EU, met name wat betreft de behandeling van irreguliere migranten, wat leidt tot rechtsonzekerheid en ongelijke behandeling.

1.3.

Het EESC is van mening dat de Commissie, zoals zij eerder met het groenboek (3) heeft gedaan, een raadplegingsproces had moeten starten om met regeringen en het maatschappelijk middenveld over dit onderwerp te communiceren in het licht van de nieuwe omstandigheden.

1.4.

Het EESC vindt dat de Commissie gegevens of in ieder geval ramingen had moeten verstrekken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad (4) inzake terugkeer en de uitvoerbaarheid daarvan, alsook over de monitoring van de doeltreffendheid van de toepassing ervan, over de belangrijkste problemen die zijn gerezen tijdens de jaren waarin deze richtlijn van kracht was, en over de mate waarin elke lidstaat zich eraan heeft gehouden.

1.5.

De Commissie zou een minimum aan zelfkritiek moeten betrachten, of ten minste een analyse moeten uitvoeren, om de lage terugkeercijfers in de lidstaten te verklaren en duidelijk de redenen en/of verantwoordelijken hiervoor aan te wijzen. Indien de lidstaten noch de richtlijn hebben toegepast, noch Aanbeveling (EU) 2017/432 van de Commissie (5) over het doeltreffender maken van terugkeer hebben nageleefd, moet een effectbeoordeling worden uitgevoerd. Deze studie moet een evaluatie omvatten van de wijze waarop de lidstaten de opstelling van operationele programma’s voor hulp en advies bij terugkeer hebben aangepakt, en een vergelijking van de kosteneffectiviteit van vrijwillige en gedwongen terugkeer.

1.6.

Het EESC is zich ervan bewust dat het extreemrechtse en nationalistische discours over migratie xenofobe en intolerante houdingen heeft aangewakkerd. Het is van mening dat een alomvattend gemeenschappelijk migratiebeleid van de EU het beste argument zou zijn om de ongerustheid van de burgers van Europa weg te nemen.

1.7.

In overeenstemming met de standpunten die het EESC in eerdere adviezen (6) heeft uiteengezet moet een ander verhaal over migratie worden ontwikkeld dat een minder dramatische kijk op migratie bevordert als een normale sociale en economische factor, en het mogelijk maakt om de samenleving op dit gebied voor te lichten.

1.8.

Anderzijds kan het EESC zich vinden in de conclusies van de Europese Raad van juni 2018, waarin staat dat het EU-beleid inzake migratie alleen goed kan functioneren als het gebaseerd is op een alomvattende migratieaanpak die een combinatie is van doeltreffender EU-buitengrenscontroles, meer extern optreden en de interne aspecten, in overeenstemming met de EU-waarden en beginselen, en dat deze inspanningen moeten worden voortgezet om te voorkomen dat opnieuw ongecontroleerde migratiestromen ontstaan (7).

1.9.

Uit gegevens die zijn verstrekt door de Europese Raad van 18 oktober (8) blijkt dat de irreguliere binnenkomsten in de EU met 95 % zijn teruggebracht. Tegelijkertijd wijzen de cijfers van de IOM van september 2018 (9) erop dat tot dan toe 83 067 mensen over zee in de EU waren aangekomen, en dat 1 987 mensen waren overleden.

1.10.

Het EESC beschouwt een efficiënt terugkeerbeleid als integrerend deel van een alomvattend immigratie- en asielbeleid van de EU. Een dergelijk beleid ontbreekt echter en de Commissie zou consequent en weloverwogen te werk moeten gaan, waarbij wordt voorkomen dat migratie als een criminele aangelegenheid wordt gezien en dat er een aanpak wordt gehanteerd die louter op veiligheidsoverwegingen en politieoptreden is gebaseerd.

1.11.

Het EESC is van mening dat een vergelijkende studie — gebaseerd op gegevens en bezoeken — van detentiecentra in de EU, hun situatie en de eer van de mensenrechten in deze centra moet worden uitgevoerd.

1.12.

Het EESC is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om beslissingen over terugkeer te bespoedigen en deze te koppelen aan de beslissing om asiel te weigeren en de beslissing om een legaal verblijf te beëindigen, en om de terugkeerprocedure in het algemeen sneller en efficiënter te maken. Toch moet worden nagegaan hoe realistisch de voorgestelde tijdschema’s zijn en welke belemmeringen dit voornemen kunnen dwarsbomen.

1.13.

Tegelijkertijd is het EESC van mening dat een doeltreffend terugkeerbeleid valt of staat met doeltreffende samenwerking met derde landen en het sluiten en uitvoeren van overnameovereenkomsten; het roept de Commissie op zich verder in te spannen en dringt er bij de lidstaten op aan om optimaal gebruik te maken van deze regelingen.

1.14.

Ook is het EESC van mening dat melding moet worden gemaakt van de beste praktijken die in sommige EU-landen worden toegepast om te voorkomen dat illegaal verblijvende vreemdelingen chronisch in een irreguliere situatie terechtkomen. Dergelijke beste praktijken omvatten bijvoorbeeld de afgifte van verblijfsvergunningen om uitzonderlijke redenen van sterke sociale, arbeids- of familiebanden (arraigo) in Spanje of de Duldung-bepaling in Duitsland.

2.   Achtergrond en het Commissievoorstel

2.1.

Sinds 1999 heeft de EU geprobeerd een alomvattende aanpak van migratie te ontwikkelen, bestaande uit een harmonisatie van de voorwaarden voor overname, het recht van legaal verblijvende onderdanen van derde landen en de ontwikkeling van wettelijke maatregelen en praktische samenwerking om irreguliere migratie te voorkomen. De Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG had tot doel een doeltreffend verwijderings- en repatriëringsbeleid vast te stellen op basis van gemeenschappelijke normen, maar het in 2014 gepubliceerde verslag over de tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn liet een zeer trage vooruitgang zien bij de verbetering van het effectieve terugkeerpercentage in de EU: 2014 — 36,3 %, 2015 — 36,8 %, 2016 — 45,8 %, 2017 — 36,6 %. Evenmin is er enige verbetering opgetreden na Aanbeveling (EU) 2017/432 van de Commissie, waarin een reeks van maatregelen stond die de lidstaten moesten nemen om volledig te kunnen profiteren van de door de richtlijn geboden flexibiliteit.

2.2.

Zonder de werkingssfeer van de richtlijn te wijzigen en zonder afbreuk te doen aan de bescherming van de bestaande rechten van migranten, met inbegrip van de belangen van het kind, het gezinsleven en de gezondheidstoestand, en het beginsel van non-refoulement, zou de herschikte richtlijn het terugkeerproces doeltreffender moeten maken door middel van:

meer samenhang en synergieën met asielprocedures;

een nieuwe grensprocedure;

duidelijke procedures en regels om misbruik te voorkomen;

suggesties om vrijwillige terugkeer op doeltreffende wijze te bevorderen;

duidelijke regels inzake inbewaringstelling.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC maakt zich zorgen over de uiteenlopende criteria voor het beheer van de migratiestromen in de lidstaten van de EU, met name wat betreft de behandeling van irreguliere migranten, wat leidt tot rechtsonzekerheid en ongelijke behandeling.

3.2.

Het EESC herhaalt de aanbevelingen uit zijn advies over de mededeling van de Commissie van 2002 over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven, omdat het van mening is dat deze aanbevelingen niet of niet volledig zijn opgenomen in de verschillende wetgevings- en beleidsmaatregelen die op EU-niveau zijn ingevoerd, met name wat betreft de rechten van irreguliere migranten, regularisatie, gedwongen terugkeer, het recht op beroep, het recht op gezinshereniging, detentie en de noodzaak van een echt gemeenschappelijk beleid inzake legale migratie (10).

3.3.

Het geformuleerde oogmerk van de herschikking — de terugkeerprocedures efficiënter maken, de behandeling versnellen en deze rechtstreeks koppelen aan de beslissing om asiel te weigeren en de beslissing om een legaal verblijf te beëindigen — kan uiteraard worden onderschreven; de lidstaten hebben het recht om irreguliere migranten terug te sturen, op voorwaarde dat er eerlijke en efficiënte asielstelsels bestaan die het beginsel van non-refoulement volledig eerbiedigen. Wat de aangegeven doelstellingen van de voorgestelde wijzigingen betreft, is het EESC echter zeer bezorgd over het effect hiervan. Het EESC zet vraagtekens bij de doeltreffendheid van deze wijzigingen en vreest dat het enige eindresultaat van deze wijzigingen zou kunnen zijn dat de omstandigheden verslechteren en er meer op bestraffing wordt ingezet. Het beginsel dat ten grondslag ligt aan de prioriteit van vrijwillige terugkeer, zoals vastgelegd in de oorspronkelijke Richtlijn 2008/115/EG, mag niet worden geschrapt en worden vervangen door een repressief beleid.

3.4.

Het voorstel moet ook worden beoordeeld op de haalbaarheid van de doelstellingen ervan, vooral als het verenigbaar moet blijven met de mensenrechten. De algemene verwijdering van alle onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de EU verblijven, als enige manier om hen weer een legale status te geven, is onmogelijk uit te voeren, gezien de ervaringen tijdens de afgelopen jaren en vanwege de onevenredige menselijke, economische en andere kosten die dit met zich mee zou brengen.

3.5.

De afgelopen tien jaar is er geen sprake geweest van een doeltreffende uitvoering, monitoring en evaluatie van een terugkeerbeleid dat bovendien nog steeds niet effectief is ingebed in een alomvattend en gemeenschappelijk EU-migratiebeleid.

3.6.

De Commissie had in haar voorstel moeten toelichten waarom Richtlijn 2008/115/EG niet naar behoren ten uitvoer is gelegd door de lidstaten, die bovendien geen gevolg hebben gegeven aan Aanbeveling (EU) 2017/432, waarin richtsnoeren stonden betreffende de tenuitvoerlegging van de richtlijn. Ook had zij de lidstaten moeten oproepen de nodige stappen te nemen om de wettelijke en praktische belemmeringen die terugkeer bemoeilijken, weg te nemen.

3.7.

Tegen de achtergrond van de toenemende sociale verwarring moet ook worden getracht om reële gegevens over illegale migratie naar de EU te publiceren en op verantwoorde wijze uit te leggen, om te voorkomen dat xenofobe en racistische argumenten die tot extreemrechtse standpunten leiden, nog verder worden aangewakkerd.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1.

Gezien de ontwikkelingen sinds 2008, ziet de Commissie de wijziging van de richtlijn als een middel om de legitieme doelstelling van het herstel van de wettigheid te bereiken en om de uitvoering van terugkeeroperaties doeltreffender te maken. Er zijn echter nog veel meer andere methoden die hetzelfde effect bereiken, maar doeltreffender en minder bezwarend zijn (bijv. vrijwillige terugkeer, individuele regulariseringen enz.). Het EESC beschouwt een efficiënt terugkeerbeleid als integrerend deel van een alomvattend immigratie- en asielbeleid van de EU. Het ontbreken van een dergelijk beleid zou de Commissie er echter toe moeten bewegen om met de nodige zelfkritiek, consequent en weloverwogen te werk te gaan en te vermijden dat ze migratie als een criminele aangelegenheid ziet en een aanpak hanteert die louter op veiligheidsoverwegingen en politieoptreden is gebaseerd (11).

4.2.

In ons vorige advies stond het volgende: „Er zij op gewezen dat het EESC in diverse adviezen heeft gepleit voor het op touw zetten van regulariseringsacties” (12). Toch voorziet de Europese wetgeving in maatregelen om op een redelijke en constructieve manier een einde te maken aan de irreguliere status van een persoon.

4.3.

Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn te vinden in de artikelen 6 (Terugkeerbesluit) en 7 (Vrijwillig vertrek) van Richtlijn 2008/115/EG, die door de lidstaten maar zeer weinig zijn uitgeprobeerd en toegepast, met name in gevallen waarin vruchteloos is getracht een persoon tot terugkeer te bewegen. In het licht hiervan schaart het EESC zich achter Aanbeveling (EU) 2017/432 met betrekking tot de oprichting van operationele programma’s voor begeleide vrijwillige terugkeer.

4.4.

Bovendien stelt het EESC vast dat de regels die van toepassing zijn op de verwijdering van Europese burgers en hun familieleden om redenen van openbare orde of openbare veiligheid (13) niet van toepassing zijn op irreguliere migranten. We verwijzen hier naar de mogelijkheid om na verloop van een redelijke termijn te verzoeken om opheffing van een verwijderingsbesluit als gevolg van een wijziging in de omstandigheden en, wanneer er twee jaar zijn verstreken na de uitvaardiging van het besluit, de verplichting om een besluit tot verwijdering niet uit te voeren zonder de omstandigheden te beoordelen. Het lijkt onredelijk dat de benadering die van toepassing is op Europese burgers — namelijk uitsluitend wanneer zij een bedreiging vormen voor de openbare orde of de openbare veiligheid — niet kan worden toegepast op personen wier enige fout is dat zij geen documenten kunnen overleggen nadat er aanzienlijke veranderingen hebben plaatsgevonden in hun omstandigheden.

4.5.

Het is van groot belang dat de terugkeerprocedure mechanismen en doeltreffende beschermingsmaatregelen omvat, die verder gaan dan de eenvoudige mogelijkheid om een bezwaar in te dienen of in beroep te gaan, om de rechten en belangen van onderdanen van derde landen te beschermen die te maken hebben met een dergelijke procedure. Er moet een doeltreffende manier zijn om met passende juridische bijstand gebruik te maken van deze rechten; elke procedure zou automatisch moeten worden toegewezen aan een gespecialiseerde advocaat die specifieke training heeft doorlopen, zodat deze de verdediging kan voeren.

4.6.

Het beleid om mensen die illegaal in de EU verblijven te vervolgen moet gepaard gaan met een alomvattend en strikt verbod om personen te identificeren op basis van hun etniciteit en/of religie. Doordat er thans soepeler met dit verbod wordt omgesprongen, dreigen etnische minderheden in Europa op onaanvaardbare wijze te maken te krijgen met verdenkingen en controles van overheidswege. Het feit dat de Mensenrechtencommissie van de VN Spanje in juli 2009 (14) ter verantwoording riep voor het tegenhouden van een Spaans burger op grond van de verdenking dat ze een illegale immigrant was om de eenvoudige reden dat ze zwart was, spreekt boekdelen.

4.7.

Het EESC is van mening dat er op basis van gegevens en bezoeken een vergelijkende studie moet worden verricht naar detentiecentra in de EU, hun omstandigheden en de eerbiediging van de mensenrechten.

4.8.

Het EESC stelt tevens voor dat de Commissie de manier waarop de lidstaten operationele programma’s invoeren voortdurend beoordeelt om zo beter hulp en advies te kunnen verlenen bij terugkeeroperaties, met inbegrip van steun voor de re-integratie in de derde landen van terugkeer — programma’s waar al in 2017 mee zou moeten zijn begonnen. In het kader van dit onderzoek zou ook een vergelijking moeten worden uitgevoerd van de kosteneffectiviteit van vrijwillige en gedwongen terugkeer.

4.9.

Het EESC wenst melding te maken van de beste praktijken die in sommige EU-landen worden toegepast om te voorkomen dat irreguliere migranten chronisch in een irreguliere situatie terechtkomen. Dergelijke beste praktijken omvatten onder meer de regelingen betreffende arraigo en Duldung in respectievelijk Spanje en Duitsland, waarbij sommige buitenlandse onderdanen die onder irreguliere omstandigheden op hun grondgebied leven, op grond van buitengewone omstandigheden een reguliere status kunnen verkrijgen, mits ze voldoen aan bepaalde eisen. Deze status wordt op individuele en selectieve basis verleend.

5.   Analyse van de voorgestelde wijzigingen

5.1.

De tekst van de richtlijn is zeer duidelijk en introduceert negen specifieke wijzigingen, die in het advies van het EESC worden behandeld.

5.2.

Er is een duidelijke behoefte aan EU-brede objectieve criteria om vast te stellen of er een risico op onderduiken bestaat, met inbegrip van niet-toegestane secundaire bewegingen. Om uiteenlopende of ondoeltreffende interpretaties te voorkomen, bevat artikel 6 van het voorstel een gemeenschappelijke lijst met objectieve criteria om, als onderdeel van een algemene beoordeling van de specifieke omstandigheden van een geval, te bepalen of er een risico op onderduiken bestaat. De lijst met criteria is te ruim en gaat verder dan Aanbeveling (EU) 2017/432. Hoewel de richtlijn voorziet in twee soorten terugkeerprocedures — een procedure voor noodsituaties en uitzonderlijke gevallen, zonder de mogelijkheid van vrijwillig vertrek en met bijkomende belemmeringen, en een procedure met waarborgen en mét de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer — zullen de meeste irreguliere migranten in de praktijk onder de eerste procedure vallen die, in theorie, slechts in uitzonderlijke gevallen zou moeten worden gebruikt.

5.2.1.

Slechts een beperkt aantal van de voorgestelde objectieve criteria in artikel 6 — die voortvloeien uit Aanbeveling (EU) 2017/432 en in de gewijzigde tekst overeenkomen met de criteria onder f), h) en k) — dienen om het „risico op onderduiken” strikt te definiëren. Ook het bepaalde onder j) kan worden gezien als geschikt criterium in lijn met de bepalingen van artikel 7 inzake de verplichting tot medewerking.

a)

Het ontbreken van documenten op het moment waarop de procedure wordt gestart kan, in de meeste gevallen, op verzoek worden rechtgezet. Indien hier niet aan wordt voldaan kan dit leiden tot het bepaalde onder f).

b)

Deze doelstelling legt de bewijslast bij de migrant — die zijn effectieve verblijfplaats moet aantonen — waardoor een fundamentele wettelijke waarborg wegvalt. De uiteenlopende moeilijkheden in verband met huisvesting — met name de problemen die veel gemeenten opwerpen voor buitenlanders in het algemeen en voor mensen met een irreguliere status in het bijzonder — zorgen ervoor dat dit punt een onevenredig grote draagwijdte krijgt.

c)

Als we willen voorkomen dat ALLE irreguliere immigranten worden beschuldigd van het risico op onderduiken, wat inhoudt dat procedures met waarborgen volledig terzijde worden geschoven, kan het risico op onderduiken niet worden gedefinieerd aan de hand van dit soort parameters. Immers, iedereen die het recht op werk wordt ontzegd, heeft natuurlijk ook geen financiële middelen, en de meeste irreguliere migranten zullen daarom met een tekort aan geld kampen.

d)

Gezien het beleid van de lidstaten om hun grenzen te sluiten, zullen veel irreguliere (en zelfs legale) migranten het grondgebied van de lidstaten illegaal zijn binnengekomen.

e)

Indien een irreguliere migrant zich van de ene lidstaat naar de andere verplaatst, is dit per definitie niet toegestaan, maar dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat er een risico op onderduiken bestaat.

g)

Tegen de betrokkene is een terugkeerbesluit uitgevaardigd door een andere lidstaat. Als de richtlijn zelf voorziet in de directe handhaving van dat besluit door de tweede lidstaat, heeft het geen nut om deze mogelijkheid uiteen te zetten.

i)

Niet-naleving van de verplichting om naar een andere lidstaat te gaan waar zij legaal verblijven. In dergelijke gevallen is het starten van een uitzettingsprocedure zonder vrijwillig vertrek naar het land van oorsprong volledig disproportioneel. Wat in deze gevallen nodig is, is een soort verplichte maatregel om ze terug te brengen naar de andere lidstaat, maar geen verwijdering naar het land van herkomst en al helemaal niet via een noodprocedure.

5.3.

Voorafgaand aan de analyse van de artikelen 7 en 8 en andere artikelen in het voorstel, moeten wij het volgende benadrukken: uit de gehele tekst van de voorgestelde wijziging blijkt duidelijk dat er onvoldoende oog is voor het juridische karakter van het terugkeerbesluit, dat, na verduidelijking, de basis vormt voor de volledige betwisting van lid 3 (nieuwe artikel 8 van de richtlijn). Een terugkeerbesluit vormt een door een land genomen uitvoerend besluit dat direct van invloed is op de persoonlijke sfeer van rechten en belangen van een persoon. De motivering ervan houdt bovendien vaak direct of indirect verband met de naleving van verplichtingen of een bepaald gedrag waarvan de persoon wordt beschuldigd; deze persoon verdient een passend proces om de waarachtigheid van deze beschuldigingen te controleren, hetgeen in dit geval ongetwijfeld op onafhankelijke wijze kan worden onderbouwd. Het voorgaande komt in feite hierop neer: uitzetting is een sanctie, een boete, een straf van bestuurlijke — niet strafrechtelijke — aard, maar hierop zijn dezelfde grondwettelijke beginselen en grondrechten van toepassing als op het strafrecht.

5.4.

Met betrekking tot artikel 7 (verplichting tot medewerking): het EESC neemt nota van de aanname van de Commissie dat de verplichting van onderdanen uit derde landen om mee te werken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in alle stadia van de terugkeerprocedures kan helpen bij de soepele uitvoering en doeltreffendheid van deze procedures. Er moet echter worden opgemerkt dat dit rechtstreeks inbreuk maakt op het grondrecht om geen bewijs te hoeven leveren tegen jezelf. De verplichtingen in dit artikel kunnen worden teruggebracht tot slechts één verplichting: om mee te werken aan een procedure die gericht is tegen de betrokkene zelf. Artikel 8 (terugkeerbesluit): in dit artikel worden de lidstaten verplicht een terugkeerbesluit uit te vaardigen onmiddellijk nadat een besluit is uitgevaardigd tot beëindiging van het legale verblijf van een onderdaan van een derde land, met inbegrip van een besluit tot niet-toekenning van de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus. Het EESC is van mening dat artikel 8 moet worden uitgebreid met de mogelijkheid voor onderdanen van een derde land een redelijke kans te krijgen om te voldoen aan de verplichting om het land zelf te verlaten of om alternatieve manieren te zoeken om hun situatie te regulariseren.

5.5.

Artikel 9 (vrijwillig vertrek): in het voorstel wordt nu bepaald dat een passende termijn van dertig dagen moet worden geboden voor een vrijwillig vertrek, waardoor de oorspronkelijke bepaling van zeven tot dertig dagen wordt geschrapt. Hoewel de maximale termijn van dertig dagen een reden was voor kritiek, diende de aanwezigheid van een minimumtermijn als waarborg. De afschaffing van de minimumtermijn maakt het voor de lidstaten mogelijk om helemaal geen vrijwillige vertrektermijn meer toe te staan.

5.6.

De nieuwe maatregel die in artikel 13 wordt ingevoerd biedt lidstaten de mogelijkheid om een inreisverbod op te leggen, dat niet is gekoppeld aan een terugkeerbesluit, aan illegaal op het grondgebied van de lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen die worden opgemerkt bij grenscontroles wanneer zij de EU (vrijwillig) verlaten. Het EESC beschouwt deze maatregel als een straf die wordt opgelegd aan een persoon die op dat moment de wetgeving naleeft, namelijk door het grondgebied van de EU te verlaten en een einde te maken aan zijn of haar illegale verblijf. Aan de andere kant kan de maatregel worden gezien als verzekering tegen herhaalde binnenkomst in de betrokken lidstaat.

5.7.

Artikel 14 (terugkeerbeheer) schrijft voor dat alle lidstaten zorgen voor de instelling, de exploitatie, het onderhoud en de verdere ontwikkeling van een nationaal terugkeerbeheersysteem voor het verwerken van alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van deze richtlijn. De technische compatibiliteit met het centrale systeem van de EU moet echter worden verzekerd. Artikel 14 voorziet tevens in de mogelijkheid voor de lidstaten om een operationeel programma in te voeren om steun te verlenen aan de betrokkenen.

5.7.1.

De tekortkomingen van het Schengeninformatiesysteem (SIS) houden in dat er maatregelen nodig zijn om de coördinatie tussen landen te verbeteren. Het is zeer twijfelachtig dat specifieke regels op het niveau van een richtlijn nodig zijn om het hoofd te bieden aan wat in feite beheerproblemen van praktische aard zijn.

5.7.2.

Het voorstel om de lidstaten programma’s op te laten stellen voor het bieden van logistieke, financiële en andere materiële bijstand om vrijwillige terugkeer te ondersteunen, waaronder re-integratieprogramma’s, is afkomstig uit Aanbeveling (EU) 2017/432. De Commissie moet de oprichting daarvan ondersteunen, monitoren en evalueren.

5.8.

Artikel 16 richt zich uitsluitend op „het enige geval waarin op grond van dit voorstel automatisch opschortende werking wordt verleend”, namelijk de onderbouwing van de uitzetting van iemand wiens aanvraag voor internationale bescherming is afgewezen. We hebben geen bezwaar, behalve dat het EESC andere gevallen ziet waar de opschorting van de uitzetting ook automatisch zou moeten zijn, om zo het toepassingsgebied van beschermingsmaatregelen en garanties uit te breiden. Een niet-uitputtende lijst hiervan moet het volgende bevatten:

gevallen waarbij minderjarigen direct of indirect betrokken zijn;

gevallen waarin gezinsleden uit de EU direct of indirect betrokken zijn en die daarom niet vallen onder Richtlijn 2004/38/EG;

gevallen waarin een aantoonbaar risico bestaat voor de gezondheid of fysieke integriteit van de betrokken persoon;

wanneer de terugkeer moet plaatsvinden naar landen die als onveilig zijn aangemerkt, met inbegrip van landen die de mensenrechten niet eerbiedigen.

5.9.

Met betrekking tot inbewaringstelling en de invoering van een maximale detentieperiode van minstens drie maanden, moeten we erop wijzen dat de feiten aantonen dat een periode van minder dan drie maanden voldoende is voor de procedure en de stappen die nodig zijn om een verwijdering naar een derde land af te dwingen, en dat bijna niets wordt bereikt door een verlenging van deze periode, hoe lang die ook mag zijn, en nog minder door iemand die geen enkel misdrijf heeft gepleegd aan een zo extreme maatregel te onderwerpen als het ontnemen van zijn vrijheid.

5.10.

We dringen opnieuw aan op het vinden van andere oplossingen, zoals de hiervoor genoemde Duitse Duldung of de Spaanse arraigo, waarbij veel minder dan drie maanden nodig zijn om vast te stellen of een persoon al dan niet kan worden uitgezet. Preventieve inbewaringstelling is een voorlopige maatregel met als doel het eenvoudiger te maken om een gedwongen terugkeer uit te voeren en onderduiken te voorkomen. Misbruik van deze maatregel als verkapte vorm van opsluiting of straf voor irreguliere immigratie moet echter worden uitgesloten. Een dergelijke vorm van opsluiting is uitdrukkelijk verboden in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (15).

5.11.

Daarom moet de richtlijn voorschrijven dat dergelijke detentiecentra niet vergelijkbaar mogen zijn met, of erger zijn dan, gevangenissen. De richtlijn moet bepalen dat het interne toezicht in dergelijke centra nooit mag worden uitgevoerd door de nationale veiligheidsdiensten. Hun rol moet beperkt zijn tot bewaking van het terrein, terwijl het interne toezicht moet worden toevertrouwd aan andere staatsorganen. Tevens moeten er in elke lidstaat minimumnormen worden ingesteld voor de rechten van de gedetineerden, die in elk opzicht gelijk zijn aan of beter zijn dan de juridische status van personen die zijn vastgezet in een gevangenis.

5.12.

De door artikel 22, lid 7, geïntroduceerde wijziging is volledig overbodig, aangezien dit al wordt geregeld in de verschillende asielprocedures van de lidstaten. In elk geval is het onevenredig dat een persoon die tot maximaal vier maanden in bewaring kan worden gehouden met het oog op zijn terugkeer nadat zijn asielaanvraag is afgewezen, onmiddellijk daarna in een nieuwe, aanvullende periode van zes maanden terechtkomt met hetzelfde doel, namelijk zijn repatriëring.

5.13.

Het EESC is het met de Commissie eens dat de doeltreffendheid van het terugkeerbeleid van de EU ook afhangt van de samenwerking met de landen van herkomst. Hoewel de EU al enige vooruitgang heeft geboekt roept het EESC de Commissie op om haar inspanningen op dit gebied voort te zetten en tegelijkertijd een beroep te doen op de lidstaten om deze resultaten te benutten en ten volle gebruik te maken van deze regelingen.

Brussel, 23 januari 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  COM(2018) 634 final.

(2)  PB C 85 van 8.4.2003, blz. 51.

(3)  COM(2002) 175 final.

(4)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98)

(5)  Aanbeveling (EU) 2017/432 van de Commissie van 7 maart 2017 over het doeltreffender maken van terugkeer bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 66 van 11.3.2017, blz. 15).

(6)  Zie het EESC-advies over de kosten van non-immigratie en non-integratie (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 1).

(7)  Bijeenkomst van de Europese Raad, 28.6.2018, Conclusies.

(8)  Bijeenkomst van de Europese Raad, 18.10.2018, Conclusies.

(9)  IOM — Migration: Flow Monitoring Europe.

(10)  PB C 85 van 8.4.2003, blz. 51.

(11)  Zie het verslag van het Research Social Platform on Migration and Asylum, „Crackdown on NGO’s assisting refugees and other migrants”.

(12)  PB C 85 van 8.4.2003, blz. 51.

(13)  De artikelen 32 en 33 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(14)  FF. Communication No. 1493/2006, Williams Lecraft v. Spain.

(15)  Arresten van het Hof van Justitie van 7 juni 2016, Affum, C-47/15, ECLI:EU:C:2016:408, en 28 april 2011, El Dridi, C-61/11, ECLI:EU:C:2011:268.


Top