Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE3220

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (COM(2017) 772 final — 2017/0309 (COD))

    EESC 2018/03220

    PB C 62 van 15.2.2019, p. 231–237 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.2.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 62/231


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming

    (COM(2017) 772 final — 2017/0309 (COD))

    (2019/C 62/37)

    Rapporteur:

    Dimitris DIMITRIADIS

    Raadpleging

    Europese Commissie, 18.6.2018

    Rechtsgrondslag

    Artikelen 196 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

     

     

    Besluit van het bureau

    26.6.2018

     

     

    Bevoegde afdeling

    Afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

    Goedkeuring door de afdeling

    5.10.2018

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    18.10.2018

    Zitting nr.

    538

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    205/2/1

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    Conclusies

    1.1.

    Gelet op de nieuwe en steeds veranderende omstandigheden ten gevolge van de klimaatverandering die de activiteiten en het leven van mensen drastisch beïnvloedt, roept het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) de Europese instellingen onmiddellijk op tot nieuwe gezamenlijke acties en maatregelen.

    1.2.

    Om dergelijke fenomenen aan te pakken is grotere alertheid geboden en moeten niet alleen solidaire projecten maar ook praktische oplossingen worden uitgewerkt. Een stap in deze richting is het voorgestelde herziene Europese mechanisme voor civiele bescherming rescEU, dat voor het eerst Europese blusvliegtuigen, instrumenten voor stedelijke zoek- en reddingsoperaties, veldhospitalen en medische noodteams omvat.

    1.3.

    Volgens het EESC is het van belang dat de Commissie, afgezien van de vier beschreven responsmiddelen, via gedelegeerde handelingen ook aanvullende capaciteit voor rescEU zal kunnen vaststellen, waardoor aldus de nodige flexibiliteit wordt gegarandeerd.

    1.4.

    In haar mededeling doet de Commissie recht aan het begrip „Europese solidariteit”, waarbij evenwel niets wordt gewijzigd aan de verantwoordelijkheden en verplichtingen van de lidstaten.

    1.5.

    Met het nieuwe mechanisme voor civiele bescherming zullen zowel de EU als geheel als elke lidstaat afzonderlijk profiteren van de capaciteiten van een mechanisme dat zal beschikken over eigen middelen en over middelen waaraan ook de lidstaten zullen bijdragen.

    1.6.

    Het onderhavige voorstel toont volgens het EESC aan dat de Commissie heeft ingezien dat informatie niet alleen op ordelijke wijze moet worden verspreid, maar ook dat kennis gestructureerd aan de belanghebbenden ter beschikking moet worden gesteld wil ze bruikbaar zijn.

    1.7.

    Om met actieve deelname van lokale en regionale overheden een gemeenschappelijk Europees beleid te kunnen voeren in samenwerking met zowel lidstaten als niet-lidstaten die deelnemen aan gezamenlijke acties, is het van cruciaal belang dat de hele bevolking wordt opgeleid en bijgevolg voorbereid is.

    1.8.

    Civiele bescherming is een zaak van iedereen samen en van elkeen afzonderlijk. Niet alleen individuele verantwoordelijkheid maar vooral ook gemeenschappelijke inspanningen en gemeenschappelijk inzicht zullen zorgen voor een verbetering van de reacties op de uitdagingen. Het maatschappelijk middenveld, niet-gouvernementele organisaties, vrijwilligers en onafhankelijke actoren moeten in dit verband worden geactiveerd om deel te nemen aan zowel de programmering van noodplannen bij natuurrampen als de tenuitvoerlegging van die plannen.

    1.9.

    Werknemers en bedrijfsleven kunnen via collectieve acties helpen bij de aanpassing aan of zelfs het ombuigen van de nadelige gevolgen van de klimaatverandering. Ook kunnen zij de impact van natuurrampen verzachten of ervoor zorgen dat er minder rampen door de mens worden veroorzaakt (bijv. door de uitstoot van gassen en deeltjes).

    1.10.

    Moderne innovatieve technologieën en digitale instrumenten (internet der dingen) moeten ten dienste worden gesteld van de actoren die de cyclus van de civiele bescherming beheren, op elk niveau. De instrumenten die ontwikkeld worden voor preventie, of voor controle, aansturing of/en voorlichting van de krachten op het terrein, zijn in staat het gevaar af te wenden mits ze correct worden gebruikt.

    1.11.

    Het EESC is van mening dat het door de Commissie voorgestelde mechanisme rescEU:

    a)

    de Europese burgers een duidelijk signaal van Europese solidariteit kan geven in tijden waarin de EU er bijzondere behoefte aan heeft;

    b)

    kan bijdragen aan samenwerking met toetredingslanden, maar ook aan de totstandbrenging van een geest van solidariteit waarvan de EU-lidstaten blijk moeten geven;

    c)

    ervoor kan zorgen dat landen die in Europese instellingen samenwerken ook gevoelige en belangrijke kwesties gaan aanpakken, zodat zij zich ervan bewust zullen worden wat een unie van staten, zoals de EU, werkelijk betekent, ook op gebieden die gewoonlijk niet aan de orde komen;

    d)

    de regionale samenwerking via bilaterale overeenkomsten kan versterken en spanningen kan helpen afbouwen in politiek ontvlambare gebieden, zoals in het verleden herhaaldelijk is gebleken bij een gezamenlijke aanpak van grote natuurrampen.

    1.12.

    Los van de door de Commissie verstrekte informatie over de intensiteit van natuurfenomenen en rampen in de periode tot 2017, wijzen ook de feiten van deze zomer erop dat het huidige kader van het EU-mechanisme voor civiele bescherming moet worden herzien en aangevuld. Bosbranden, hittegolven en overstromingen, alsook de nooit eerder geziene intensiteit ervan in heel Europa — zelfs in gebieden die tot dusver van dergelijke rampen gespaard zijn gebleven — en die verband houdt met de klimaatverandering, alsook niet voorspelde zware aardbevingen met een hoge incidentie van herhaling — die enorme schade en verliezen doen lijden — wijzen op de noodzaak van initiatieven zoals de Commissie met rescEU voorstelt te nemen.

    1.13.

    Het EESC is van mening dat er de komende jaren in toenemende mate een holistische aanpak van civiele bescherming geboden is die maatregelen op alle niveaus van de menselijke activiteit omvat. Er moet dan ook onmiddellijk werk worden gemaakt van een ruimer politiek en regelgevend kader voor civiele bescherming in de EU.

    Aanbevelingen

    1.14.

    Het EESC is zich bewust van de problemen en de verplichtingen die de Commissie uit hoofde van de geldende Europese (vooral primaire) wetgeving heeft, maar is evenwel van mening dat alles in het werk moet worden gesteld om ervoor te zorgen dat de lidstaten zich gaan aansluiten bij de idee van een gemeenschappelijke aanpak voor civiele bescherming, met name op het gebied van preventie, respons en herstel.

    1.15.

    Het opstellen van nationale risicobeoordelingsstudies (National Risk Assessment studies) en actieplannen voor preventie en respons op lokaal, regionaal en nationaal niveau, zij het op vrijwillige basis maar hoe dan ook gekoppeld aan financiering, moet voor de EU-lidstaten een stimulans zijn om de voordelen van rescEU te maximaliseren.

    1.16.

    De Commissie moet in samenwerking met de lidstaten algemene principes en richtsnoeren ontwikkelen om nationale wetgevingen te wijzigen en een gemeenschappelijk, modern en compatibel Europees wetgevingskader te bieden voor kwesties zoals vroegtijdige waarschuwing, vrijwilligerswerk en institutionele betrokkenheid van vrijwilligers op alle niveaus van civiele bescherming, het begrotingspercentage dat lidstaten voor preventieve maatregelen moeten vastleggen enz.

    1.17.

    De totstandbrenging van gemeenschappelijke administratieve procedures in de lidstaten zal zorgen voor een betreffende „gemeenschappelijke taal”, de voordelen van het nieuwe rescEU-mechanisme maximaliseren en voorzien in de nodige flexibiliteit en doeltreffendheid, om met name in noodsituaties ten volle te worden benut.

    1.18.

    Er moet gebruik worden gemaakt van instrumenten zoals de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS), zodat ook op het gebied van civiele bescherming wordt gegarandeerd dat lidstaten over de grenzen heen samenwerken.

    1.19.

    Er moet een initiatief worden ontwikkeld om innovatieve ondernemingen en start-ups aan te sporen nieuwe hoogtechnologische preventie- en responsmiddelen, zoals bijvoorbeeld voorspellings-, waarschuwings- en bestrijdingssystemen, te creëren, te ontwikkelen en/of te verbeteren.

    1.20.

    Het voorbeeld van de bosbranden toont aan dat het nodig is dergelijke systemen te ontwikkelen. Tegelijkertijd moet daarbij ook een beroep worden gedaan op het Europese bedrijfsleven in sectoren als de luchtvaart, de informatica, de automobielindustrie, de sector van brandbestrijdingssystemen enz.

    1.21.

    Het EESC is van mening dat de Commissie de wetenschappelijke en onderzoeksgemeenschap actief moet betrekken bij de dialoog over de passende acties die in de verschillende fasen van de cyclus van civiele bescherming moeten worden ondernomen.

    1.22.

    Om o.a. goede praktijken en informatie over nieuwe technologische mogelijkheden te kunnen uitwisselen zou het een nuttig initiatief zijn om, mogelijk onder auspiciën van het EESC, een jaarlijks Europees forum voor kwesties op het gebied van civiele bescherming te organiseren met medewerking van de wetenschappelijke gemeenschap en politieke leiders die ter zake bevoegd zijn.

    1.23.

    De Commissie moet ervoor zorgen dat in de lidstaten een aantal goede praktijken ingang vinden, met name op het gebied van herstel en preventie, via de invoering van modellen die levensvatbaarheid en duurzaamheid garanderen.

    1.24.

    Het EESC beschouwt vrijwilligerswerk, en dus ook het maatschappelijk middenveld, als een van de voornaamste hefbomen voor de mechanismen voor civiele bescherming. Vrijwilligerswerk moet dan ook worden ondersteund met middelen en uitrusting op Europees niveau en via institutionele integratie ervan in het nieuwe mechanisme rescEU.

    1.25.

    Om een gemeenschappelijk responskader te creëren moet binnen de EU-organen een discussie worden gelanceerd over de integratie van werknemers die willen deelnemen aan vrijwilligersgroeperingen, met de nodige voorzieningen voor het waarborgen van hun basisrechten, zoals verzekering en verplicht verlof, althans wanneer zij aan civiele beschermingsoperaties op het terrein deelnemen.

    1.26.

    Het zou van nut zijn een gemeenschappelijk Europees certificeringssysteem in het leven te roepen voor vrijwilligersgroeperingen die op het gebied van civiele bescherming actief zijn alsook voor de door hen gebruikte middelen; daarbij moet ook worden voorzien in de nodige opleiding op lokaal, regionaal, nationaal en/of Europees niveau.

    1.27.

    Het EESC wijst er de Commissie op dat de Europese structuur- en investeringsfondsen onmiddellijk de nodige flexibiliteit moeten krijgen om na natuurrampen herstel- en heropbouwwerkzaamheden te financieren. Het benadrukt dat daarbij ook studies moeten worden verricht ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van het project en van de heropleving van het dagelijks leven in de getroffen gebieden, met name op het platteland dat anders dreigt leeg te lopen.

    1.28.

    Het zou een goede zaak zijn als de „capaciteiten” die in het kader van het mechanisme rescEU worden gekocht of gehuurd, indien mogelijk meerdere mogelijkheden combineren, zodat de investeringen maximaal renderen. Zo zouden vliegtuigen bijvoorbeeld zowel kunnen worden gebruikt voor bestrijding van bosbranden, opsporing en redding, grenstoezicht in gevallen van grensoverschrijdende natuurrampen als uiteraard ook voor preventieve acties.

    1.29.

    Ervoor zorgen dat de responscapaciteiten combineerbare mogelijkheden hebben die kunnen worden ingezet voor zowel veiligheid (safety) als bescherming (security) is niet alleen een oplossing om middelen te besparen maar draagt ook bij tot de ontwikkeling van geïntegreerde operationele activiteiten van de EU en tot de doelstelling van complementariteit van acties.

    1.30.

    De spreiding van de capaciteiten die in het kader van rescEU naar verwachting zullen worden gecreëerd, moet worden behandeld in een afzonderlijke studie waarbij niet alleen rekening mag worden gehouden met geografische, geologische en economische gegevens. De spreiding zal immers vooral gebeuren in samenhang met de risico’s en de capaciteiten van de EU-gebieden om onmiddellijk te reageren en elk risico te dekken.

    1.31.

    Het EESC stelt in elk geval voor om, althans wanneer het Europese mechanisme ingrijpt en optreedt, de betrokken lidstaat of regio te verplichten een rampendossier op te stellen zodat knowhow wordt „opgebouwd”, operationele praktijken in de toekomst kunnen worden verbeterd en aldus ook een Europawijde databank ontstaat, waarbij de Commissie het model voor de dossiers zou kunnen leveren. Ook wordt voorgesteld te voorzien in indicatoren voor het meten van de responstijd en het daadwerkelijke effect van rescEU.

    1.32.

    Het is ervoor te vinden dat de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake planning van risicobeheer en -evaluatie mogelijk een voorwaarde wordt om in aanmerking te komen voor cohesiesteun en steun uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. Het wijst er evenwel op dat een en ander moet worden voorafgegaan door een uitgebreide voorlichtingscampagne om het productieproces niet te verstoren.

    1.33.

    Volgens het EESC is een grotere deelname van de lidstaten aan de Europese pool voor civiele bescherming noodzakelijk. De geplande voorbereidende maatregelen die de lidstaten met het oog op deze deelname zullen nemen moeten echter ook investeringen van deze staten in aanvullende uitrusting omvatten, teneinde verzwakking te voorkomen en ervoor te zorgen dat de globale operationele capaciteit van de Unie kracht wordt bijgezet.

    1.34.

    Volgens het EESC is het zaak erop te wijzen dat, wat herstel na om het even welke ramp betreft, bijzondere aandacht moet uitgaan naar de sector van de middelgrote ondernemingen, omdat zij de belangrijkste hefboom vormen voor het alledaagse economische en sociale leven.

    2.   Algemene opmerkingen (achtergrond)

    2.1.

    Het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie voorziet in een kader voor samenwerking en bijstand in het geval van ernstige noodsituaties binnen en buiten de EU. Het wetgevingskader wordt gevormd door de Beschikking 2001/792/ΕG, Euratom van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming.

    2.2.

    In de daaropvolgende jaren werd het oorspronkelijke besluit achtereenvolgens gewijzigd bij het Besluit nr. 2007/779/ΕG, Euratom van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (herschikking) en Besluit nr. 1313/2013/ΕU van het Europees Parlement en de Raad betreffende een EU-mechanisme voor civiele bescherming (Union Civil Protection Mechanism).

    2.3.

    Thans wordt aan het mechanisme deelgenomen door de 28 EU-lidstaten, de landen van de Europese Economische Ruimte (IJsland en Noorwegen), alsook Montenegro, Servië, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije. Het EESC vindt het bijzonder nuttig dat ook andere landen aan het mechanisme deelnemen zodat het flexibeler kan worden, sneller kan reageren en de middelen beter worden benut.

    2.4.

    Op 23 november 2017 nam de Commissie een voorstel aan tot wijziging van het wetgevingskader voor het Uniemechanisme voor civiele bescherming, vergezeld van een mededeling. Het voorstel van de Commissie, dat gebaseerd is op verworven kennis en ervaringen, is hoofdzakelijk gericht op:

    a)

    de vorming van een eigen reserve van civielebeschermingsvermogens (middelen) in de EU;

    b)

    snellere inzet van hulp en vermindering van bureaucratische rompslomp;

    c)

    de uitvoering van aanvullende maatregelen inzake preventie en paraatheid.

    2.5.

    Tot dusver is het belangrijkste financiële instrument het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (European Union Solidarity Fund — EUSF) dat in 2002 werd opgericht [Verordening (EG) nr. 2012/2002].

    2.6.

    Het EESC heeft zich ook in het verleden met de adviezen (2001/C 139/07) NAT/314/2006 (1) ΝΑΤ/375/2008 (2), ΝΑΤ/438/2009 (3), ECO/355/2013 (4) en ECO/426/2017 (5) uitgesproken over kwesties als civiele bescherming, natuurrampen en het Solidariteitsfonds.

    2.7.

    De huidige werking van het mechanisme voor civiele bescherming wordt voornamelijk ondersteund door het Europees Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (Emergency Response Coordination Centre — ERCC) te Brussel, het Gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (Common Emergency Communication and Information System — CECIS), de interventieteams, de modules van civiele bescherming en de teams voor technische bijstand met de beschikbare middelen, alsook door het opleidingsprogramma en het programma voor de uitwisseling van deskundigen.

    3.   Het mechanisme in zijn huidige vorm

    3.1.

    Met het Verdrag van Lissabon heeft de EU bevoegdheden gekregen op nieuwe terreinen waarop ze kan optreden. Op het gebied van civiele bescherming zijn de nieuwe bevoegdheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard.

    3.2.

    Het Verdrag van Lissabon beoogt de EU o.m. beter in staat te stellen het hoofd te bieden aan natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen. Zo maakt artikel 196 van het Verdrag het voor de EU mogelijk maatregelen te nemen op het gebied van risicopreventie, voorbereiding van de civielebeschermingsinstanties, respons op natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, operationele samenwerking tussen de nationale diensten voor civiele bescherming en de samenhang van acties op internationaal niveau.

    3.3.

    Bovendien zijn deze bepalingen op het gebied van civiele bescherming gekoppeld aan de solidariteitsclausule van artikel 222 van het Verdrag. Deze bepaling stelt de Unie in staat om een lidstaat bij te staan indien deze het slachtoffer wordt van een terreuraanslag of door een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp getroffen wordt.

    3.4.

    Voorts staat het vast dat ook in Europa de gevolgen van extreme weersomstandigheden door de klimaatverandering toenemen. Het EESC is het eens met de Commissie en het Europees Parlement dat 2017 en 2018 kritieke jaren waren wat betreft natuurrampen in Europa. Er werden verliezen geleden wat betreft mensenlevens, enorm uitgestrekte bosgronden, eigendommen en infrastructuur. Landbouw-, bosbouw-, commerciële en industriële activiteiten kregen zware tegenslagen te verduren terwijl er ook bezorgdheid is over de uitbreiding van verschijnselen als bosbranden in noordelijke gebieden die vroeger, althans voor dit risico, als veilig werden beschouwd.

    3.5.

    Het EESC is van mening dat het huidige Europese mechanisme voor civiele bescherming — gezien de nieuwe omstandigheden — op zijn grenzen stoot en vaak ontoereikend, traag en ondoeltreffend blijkt, met name wanneer natuurrampen zich tegelijkertijd in verschillende regio’s voordoen. Dat de bijzonder beperkte middelen alleen de vervoerskosten dekken maar geen werkingskosten of andere kosten die veel belangrijker zijn, is ook een groot nadeel.

    3.6.

    Tegelijkertijd blijkt dagelijks dat de lidstaten niet in staat zijn om alleen het hoofd te bieden aan grote rampen en dat de kosten voor de verwerving of de huur van alle operationele uitrusting ook onmogelijk door elk van hen afzonderlijk kunnen worden gedragen en tussenkomst op Europees niveau vergen.

    3.7.

    Een typisch voorbeeld betreft de kosten voor het verwerven van een modern en doeltreffend brandbestrijdingsvliegtuig van het type Canadair (een type dat op grote schaal door de lidstaten gebruikt wordt) die geraamd worden op ongeveer 30 miljoen EUR, terwijl de productie stopgezet is en de betrokken onderneming zelfs in het geval van nieuwe bestellingen slechts één tot twee nieuwe toestellen per jaar kan leveren.

    3.8.

    Hoewel het mechanisme thans kan worden geactiveerd om de middelen bijeen te brengen wanneer een land door een grote ramp dreigt te worden getroffen, gebeurt het tegelijkertijd zeer vaak dat geen enkele hulp door andere lidstaten kan worden geboden, hetzij omdat er sprake is van een duidelijk gebrek aan middelen, hetzij omdat de ontwikkelingen in de paar landen die wel de middelen hebben, hen verhinderen operationele activiteiten in een andere lidstaat te verrichten.

    3.9.

    De huidige capaciteit van het mechanisme voor civiele bescherming maakt dat de voornoemde voorzorg van artikel 222 van het Verdrag van Lissabon in veel gevallen dode letter blijft, aangezien de middelen beperkt zijn, de bureaucratie onmiddellijke respons en snelle interventie verhindert en de interconnectiviteit op het gebied van kennis en uitwisseling van goede praktijken alleen in theorie bestaat.

    4.   Algemene opmerkingen over het voorstel van de Commissie

    4.1.

    Het EESC wijst andermaal op de noodzaak van verbetering, aanpassing en omvorming van het Europees mechanisme voor civiele bescherming in een geïntegreerd Europees systeem, met bijzondere aandacht voor rampenbeheer en met als doel de hele cyclus van civiele bescherming te bestrijken, te beginnen bij preventie en eindigend met herstel.

    4.2.

    Met het voorstel voor het versterken van het EU-mechanisme voor rampenbeheer (rescEU) kunnen de EU en de lidstaten zowel in theorie als in de praktijk hun menselijke gelaat laten zien en kunnen ze blijk geven van eenheid en solidariteit, sleutelbegrippen van zowel de oprichtingsverdragen als de daaruit voortvloeiende overeenkomsten, in een periode waarin het nodig is naar de Europese wortels terug te grijpen.

    4.3.

    Benadrukt moet worden dat er tot nu toe geen ernstige Europese stimuli zijn om werk te maken van solide voorstellen en allianties om natuurrampen te bestrijden, terwijl de inspanningen van vrijwilligers doorgaans nutteloos en ondoeltreffend zijn. Het is voorts van cruciaal belang de frequentie van gezamenlijke oefeningen tussen landen met dezelfde risico’s en gemeenschappelijke grenzen op te voeren, met deelname en opleiding van vrijwilligers, en tegelijkertijd ook stimuli te geven aan de samenleving (reservisten geheel of gedeeltelijk vrijstellen van andere activiteiten) om het aantal vrijwilligers te vergroten.

    4.4.

    Het EESC is voorstander van een versterking van de mechanismen voor preventie en paraatheid, samen met een verbetering van de veerkracht van infrastructuur en ecosystemen. Los van een daling van het aantal dodelijke slachtoffers en de bescherming van de samenleving, zal een vermindering van de reactiebehoeften directe economische voordelen opleveren en zal worden gezorgd voor een betere bescherming van de landbouwproductieactiviteiten, daar de risico’s op rampen door branden of overstromingen die de primaire sector hard kunnen treffen, zullen verminderen.

    4.5.

    De erkenning door de Commissie dat risico’s op door de natuur (overstromingen, bosbranden, aardbevingen enz.) of door de mens veroorzaakte (technologische incidenten, terreuraanslagen enz.) rampen thans aan het veranderen en aan het toenemen zijn, strookt volledig met de vorm die risico’s thans aannemen, en met het multiplicatoreffect van de klimaatverandering. Het begrip „veerkracht” dat m.b.t. rampenrisicobeheer werd geïntroduceerd, geeft aan hoe elke economische activiteit moet worden uitgeoefend, met name als het om infrastructuur gaat. Om de veerkracht van infrastructuur te beoordelen en te versterken moet gebruik worden gemaakt van de meest geavanceerde digitale instrumenten en de meest innovatieve technologieën.

    4.6.

    Bij het inzicht dat ontstaat m.b.t. de versterking van de capaciteit voor preventie, paraatheid, rampenrespons en herstel wordt voor het eerst gewezen op de belangrijke pijlers ter ondersteuning van de doelstelling van duurzame ontwikkeling. Het EESC juicht toe dat de volledige cyclus van civiele bescherming in kaart wordt gebracht, daar aldus wordt gewezen op de behoefte aan sociale, economische en ecologische zorg. Deze holistische aanpak garandeert de deelname van alle bevoegde instanties in de cyclus en de verspreiding/communicatie van knowhow en goede praktijken. Het succes van deze aanpak kan worden verzekerd via gemeenschappelijke programma’s en oefeningen/opleidingen van groepen van landen met gemeenschappelijke kenmerken qua risicoblootstelling.

    4.7.

    Het programma past in het kader van de Agenda 20/20 van de VN en de mondiale strategie voor rampenrisicobeheer, zoals vastgesteld in Sendai (Sendai framework for disaster risk reduction/UNISDR) en met name prioriteit 1 betreffende het inzicht in het risico op rampen.

    4.8.

    Het EESC stemt ook in met het algemene beginsel om een kennis- en opleidingsnetwerk tot stand te brengen zoals door de Commissie wordt beschreven. Het wijst er echter op dat de wetenschappelijke/universitaire wereld officieel bij een en ander moet worden betrokken en moet worden belast met onderzoeksactiviteiten (werkzaamheden en onderzoeken) om mogelijke risico’s, desbetreffende kwetsbaarheden en de risicoblootstelling van samenlevingen in kaart te brengen en te beoordelen. Samenwerking van particulier initiatief en ondernemingen alsook van het maatschappelijk middenveld is onontbeerlijk gezien de verworven ervaring en kennis, maar ook om sociale structuren op lokaal niveau gemakkelijker en onmiddellijk te kunnen activeren in geval van rampen. Voorts is de voorlichting en educatie van burgers m.b.t. de risico’s die ze het hoofd moeten bieden een kwestie van de allerhoogste prioriteit.

    4.9.

    Het EESC is voorstander van de ontwikkeling van de specifieke capaciteiten die de Commissie in het kader van rescEU voorstelt, nl. een reserve aan middelen wat betreft blusvliegtuigen, pompen met hoog debiet, zoek- en reddingsteams in stedelijk gebied alsook operationele vermogens die zullen worden ontwikkeld voor de volksgezondheid, door te zorgen voor mobiele veldhospitalen en medische noodteams, zoals bedoeld in punt 2 van hoofdstuk 3.1 van de mededeling. Het EESC is van mening dat interoperabiliteit van de middelen essentieel is en dat zij met de nodige flexibiliteit moeten kunnen worden ingezet teneinde schaalvoordelen met het oog op duurzame ontwikkeling te behalen. Zo zou bijvoorbeeld kunnen worden onderzocht of vliegtuigen kunnen worden aangekocht die tegelijkertijd kunnen dienen a) als blusvliegtuigen; b) voor monitoring vanuit de lucht en patrouilles voor vroegtijdige waarschuwing; c) opsporing en redding, en d) overbrenging van zieken uit moeilijk toegankelijke of afgelegen eilandgebieden. Het gebruik van deze vliegtuigen zou aldus het hele jaar van nut zijn, in economisch opzicht en gezien de snellere afschrijving.

    4.10.

    Het EESC stelt voor in gebieden met een verhoogd risico regionale structuren op te richten om een onmiddellijke respons te verzekeren. Lokale samenlevingen moeten tevens meer middelen krijgen voor eerstehulpverlening en er moeten lokale groepen worden opgeleid die over systemen voor vroegtijdige waarschuwing beschikken. Tevens is het zaak gemeenschappelijke gecertificeerde handleidingen met richtsnoeren op te stellen en ter beschikking te stellen.

    4.11.

    Het EESC is het eens met de uitbreiding van de steungebieden voor acties op het gebied van civiele bescherming van de lidstaten, zoals aanpassing en herstel, alsook met de verhoging van het medefinancieringspercentage op het gebied van vervoer. Bij een uitgebreide, door een aardbeving veroorzaakte ramp is cofinanciering door de EU en de betrokken lidstaat bijvoorbeeld zonder meer nodig voor het transport en de plaatsing van wooneenheden, het uitrusten van een geschikte plek met de nodige infrastructuur en nutsvoorzieningen (elektriciteit, water, openbaar vervoer, afvoer), zodat de sociale en economische activiteit sneller hersteld wordt en het behoud van de sociale cohesie verzekerd is.

    4.12.

    Het EESC is er niet tegen gekant dat met betrekking tot medefinanciering ook werkingskosten in aanmerking worden genomen, maar wijst erop dat moet worden gezorgd voor een objectief mechanisme voor de beoordeling en vooral de afrekening van die kosten, zodat de middelen passend worden ingezet. Voorts moet gebruik worden gemaakt van alle alternatieve financieringsbronnen, zoals de structuurfondsen en medefinanciering via de Europese Investeringsbank.

    4.13.

    Het EESC heeft steevast in een aantal adviezen gewezen op de noodzaak de bureaucratische mechanismen te beperken en de nodige flexibiliteit bij het gebruik van Europese middelen te garanderen, zonder afbreuk te doen aan de vereisten van transparantie en onafhankelijke controle op de wettigheid en doelmatigheid van de wijze waarop de bijdragen van Europese burgers worden ingezet.

    4.14.

    Het EESC is ingenomen met de verwijzingen van de Commissie naar de aanpak van de gevolgen van terrorisme en zou graag zien dat er een duidelijk kader komt voor preventie-, respons- (wat de gevolgen betreft) en herstelacties. In dit verband zou de Commissie in de nabije toekomst een plan kunnen uitwerken voor de ontwikkeling van een pool van middelen, ook voor respons op door de mens veroorzaakte rampen naar aanleiding van chemische, biologische, stralings- of nucleaire ongevallen, zonder afbreuk te doen aan de aansprakelijkheid en de verplichtingen van de ondernemingen die op deze gebieden actief zijn. Indien dergelijke incidenten niet tijdig worden aangepakt, kan de primaire productie zwaar worden getroffen, met enorme en langdurige gevolgen voor de voedselvoorziening en de gezondheid van de bevolking in het algemeen.

    4.15.

    Het maatschappelijk middenveld moet in het kader van rescEU worden geactiveerd, via een institutionele verankering m.b.t. beleidsvorming, preventie en, waar mogelijk, respons. Hetzelfde geldt voor het Europees Solidariteitskorps.

    5.   Specifieke opmerkingen

    5.1.

    Tevens moet de rol van de lokale en regionale overheden op het gebied van civiele bescherming en het nieuwe Uniemechanisme volgens het EESC kracht worden bijgezet door:

    a)

    lokale en regionale overheden te betrekken bij preventie, alsook bij de planning en uitvoering van maatregelen voor risicobeheer en respons op natuurlijke en door de mens gecreëerde risico’s;

    b).

    de specifieke capaciteiten van lokale en regionale overheden, die als eersten worden opgeroepen om rampen het hoofd te bieden, te versterken en te integreren;

    c)

    gebruik te maken van de capaciteiten waarover lokale en regionale overheden in allerhande activiteiten m.b.t. coördinatie en operationele ontwikkeling beschikken, teneinde overlappingen te voorkomen en de interoperabiliteit te verbeteren;

    d)

    hun rol in gevallen van grensoverschrijdende samenwerking te versterken via de uitvoering van gemeenschappelijke projecten, programma’s en gemeenschappelijke opleiding.

    Brussel, 18 oktober 2018.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  PB C 139 van 11.5.2001, blz. 27.

    (2)  EESC-advies over verbetering van het communautair mechanisme voor civiele bescherming — Een respons op natuurrampen (PB C 204 van 9.8.2008, blz. 66).

    (3)  EESC-advies over Een communautaire benadering van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen (PB C 318 van 23.12.2009, blz. 97).

    (4)  EESC-advies over de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB C 170 van 5.6.2014, blz. 45).

    (5)  EESC-advies over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft specifieke maatregelen voor het verlenen van aanvullende steun aan lidstaten die zijn getroffen door natuurrampen (PB C 173 van 31.5.2017, blz. 38).


    Top