Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE3065

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het InvestEU-programma (COM(2018) 439 final — 2018/0229 (COD))

    EESC 2018/03065

    PB C 62 van 15.2.2019, p. 131–135 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.2.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 62/131


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het InvestEU-programma

    (COM(2018) 439 final — 2018/0229 (COD))

    (2019/C 62/22)

    Rapporteur:

    Petr ZAHRADNÍK

    Raadpleging

    Raad van de Europese Unie: 7.9.2018

    Europees Parlement, 14.6.2018

    Rechtsgrondslag

    Artikelen 175, lid 3, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

     

     

    Bevoegde afdeling

    Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

    Goedkeuring door de afdeling

    3.10.2018

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    17.10.2018

    Zitting nr.

    538

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    204/1/3

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het EESC is ingenomen met het feit dat het pakket verordeningen betreffende het toekomstige meerjarig financieel kader een voorstel bevat om de investeringsactiviteit van de EU (die nog niet op het niveau van vóór de crisis is) te versterken, met name investeringsprojecten op lange termijn met een groot openbaar belang, waarbij het criterium van duurzame ontwikkeling in acht wordt genomen (zoals de EU heeft toegezegd in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling). Het EESC juicht deze oplossing toe, aangezien de prioritaire gebieden van het InvestEU-programma en het tijdschema voor de uitvoering ervan grotendeels samenvallen met of gebaseerd zijn op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling. Voor het welslagen ervan is het wenselijk ten volle gebruik te maken van de inzet van maatschappelijke organisaties en sociaaleconomische partners.

    1.2.

    Het EESC waardeert de inspanningen van de Europese Commissie om een overkoepelend financieringsinstrument in het leven te roepen en is het ook eens met de inhoud ervan. Een uniform beheer, meer transparantie en potentiële synergieën bieden in vergelijking met de huidige situatie meer mogelijkheden om de beoogde effecten te bereiken. Het EESC benadrukt dat projecten aan een strenge markttoets moeten worden onderworpen om er zeker van te zijn dat de concrete projecten die in aanmerking komen voor de toepassing van financieringsinstrumenten, adequaat zijn. Het succes van het instrument valt of staat met een goed werkend monitoringssysteem.

    1.3.

    Het EESC juicht het toe dat het InvestEU-programma niet alleen duurzame infrastructuur, kleine en middelgrote ondernemingen en onderzoek en innovatie ondersteunt, maar zich ook richt op sociale investeringen en vaardigheden. Hieruit blijkt dat sociale investeringen van groot belang zijn voor de toekomstige ontwikkeling van de EU. Het EESC is in dit verband voorstander van een sterke koppeling tussen het InvestEU-programma op het gebied van sociale investeringen en vaardigheden en de klassieke instrumenten voor de subsidiëring van het sociaal beleid, in de eerste plaats het Europees Sociaal Fonds en de instrumenten ter ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren, alsook de programma’s voor werkgelegenheid en sociale innovatie, om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk wordt geïnvesteerd in duurzame sociale infrastructuur, sociale ondernemingen, diensten en centra voor de ontwikkeling van het menselijk potentieel.

    1.4.

    Ook in het kader van het InvestEU-programma mogen sociale investeringen niet worden onderschat of verwaarloosd; deze moeten volgens het EESC een even belangrijke plaats krijgen als investeringen die in de eerste plaats op de ontwikkeling en activiteiten van ondernemingen zijn gericht. Deze vaststelling vloeit onder meer voort uit de resultaten die in december 2017 zijn gepresenteerd door de werkgroep op hoog niveau inzake investeringen in sociale infrastructuur in Europa onder voorzitterschap van Romano Prodi. Hieruit bleek dat overheidsinvesteringen een rol kunnen spelen bij het versnellen van particuliere investeringen.

    1.5.

    Aangezien InvestEU een nieuw soort programma is, zou het EESC graag zien dat er een praktische en gebruikersvriendelijke handleiding wordt opgesteld, waarin een passende typologie van de projecten wordt vastgesteld, voorbeelden worden gegeven van synergie-effecten tussen de projecten en de andere hoofdstukken van het meerjarig financieel kader en een adequate tenuitvoerlegging die rekening houdt met de omstandigheden in de lidstaten.

    1.6.

    Het EESC waardeert de positieve gevolgen die het InvestEU-programma naar verwachting zal hebben voor de ontwikkeling van de financiële markten in de lidstaten en wijst in dit verband op de grote behoefte aan een passende structuur voor de uitvoerende partners, met name op nationaal niveau.

    2.   Algemene context van het voorstel en belangrijkste feiten

    2.1.

    De recente economische crisis heeft de omvang van de investeringsactiviteit in de Europese Unie, die zich nog steeds niet volledig heeft hersteld, aanzienlijk verminderd. Daarom moeten alle kernelementen van het economisch beleid van de EU gericht zijn op het vinden van manieren om investeringen op lange termijn te stimuleren, met inbegrip van investeringen in het algemeen belang, ook door het midden- en kleinbedrijf er nauwer bij te betrekken, rekening houdend met het feit dat het standpunt van het maatschappelijk middenveld dan moet worden gerespecteerd.

    2.2.

    Aangezien er op nationaal en EU-niveau onvoldoende overheidsmiddelen beschikbaar zijn voor investeringen die het openbaar belang dienen, zou het goed zijn om particulier kapitaal aan te trekken, mits de regels in acht worden genomen om te garanderen dat het openbaar belang daadwerkelijk wordt gediend. Een manier om dit doel te bereiken is ervoor te zorgen dat er in de EU-begroting sprake is van een evenwicht tussen terugbetaalbare steun en financiële instrumenten die op het subsidiebeginsel zijn gebaseerd.

    2.3.

    Terugbetaalbare financiële instrumenten die het potentieel van de EU-begroting op centraal en nationaal niveau benutten, hebben een aanzienlijke ontwikkeling doorgemaakt, met name in de context van het financieel kader 2014-2020, maar hiervan wordt nog niet optimaal gebruikgemaakt. Er is ruimte voor verbetering: het is met name zaak dat de vele ongecoördineerde instrumenten systematisch op elkaar worden afgestemd en op centraal niveau bij één enkel beheersmechanisme worden ondergebracht. Het InvestEU-programma is hiervan een voorbeeld.

    2.4.

    Het InvestEU-programma kan worden beschouwd als een essentiële bijdrage uit de EU-begroting, in overeenstemming met de recente vernieuwingen die moeten zorgen voor Europese meerwaarde, grotere flexibiliteit, synergieën tussen hoofdstukken en vereenvoudigde procedures. In het geval van InvestEU zou deze bijdrage moeten leiden tot een toename van de investeringsactiviteit op lange termijn (650 miljard euro aan investeringen tot 2027), een versterking van de rol van de financiële markt, ook met betrekking tot projecten in het openbaar belang, en een doeltreffender toewijzing van EU-begrotingsmiddelen die, omdat wordt gekeken naar het rendement op investeringen, een natuurlijke markttoets ondergaan.

    2.5.

    Het is dan ook aangewezen om InvestEU niet als een op zichzelf staand programma te beschouwen, maar als een belangrijk onderdeel van een complexe mozaïek van instrumenten voor de toekomstige EU-begroting, die duidelijk een nieuwe ontwikkeling laat zien in de toewijzing van zijn uitgaven, en die zal helpen om de traditionele en uiteindelijk onhoudbare tweedeling tussen nettobetalers en nettobegunstigden te overwinnen.

    2.6.

    InvestEU bouwt voort op het succes van het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) en het Investeringsplan voor Europa, en tilt deze naar een hoger niveau. Het progressieve beginsel waarop het EFSI is gebaseerd zou moeten worden gebruikt om alle centraal vastgestelde financiële instrumenten op EU-niveau samen te voegen.

    2.7.

    Het InvestEU-programma bestaat uit drie delen:

    het InvestEU-fonds, dat als voornaamste doel heeft openbare en particuliere middelen te mobiliseren voor investeringen met een EU-begrotingsgarantie;

    de InvestEU-advieshub, die een aanvulling vormt op het fonds in de vorm van deskundig advies voor investeringsprojecten waarvoor financiering wordt gezocht;

    het InvestEU-portaal, dat een aanvulling vormt op het fonds in de vorm van een gemakkelijk toegankelijke en gebruiksvriendelijke database die investeerders en gesteunde projecten met elkaar verbindt.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1.

    Het EESC is ingenomen met de voortzetting en uitbreiding van een financieel instrument dat op het garantiebeginsel is gebaseerd en acht dit van essentieel belang voor de toekomstige ontwikkeling en uitvoering van de EU-begroting op lange termijn. Het is van mening dat het basiskapitaal dat in het kader van het InvestEU-programma ter beschikking wordt gesteld (15,2 miljard euro), samen met het totaalbedrag van de garantie (47,5 miljard euro), toereikend is om tegen 2027 investeringen ten belope van 650 miljard euro te kunnen doen. Het EESC acht een voorzieningspercentage van 40 % voor de EU-garantie geschikt voor de voor het programma geselecteerde actielijnen en de projecten die in het kader daarvan worden gesteund.

    3.2.

    Het EESC kan zich vinden in de gekozen beleidsvensters van het programma, die betrekking hebben op duurzame infrastructuur, kleine en middelgrote ondernemingen, onderzoek en innovatie, sociale investeringen en vaardigheden, en in de verdeling van het totale bedrag van de garantie over deze vensters. Het EESC is van mening dat dit de meest relevante gebieden zijn waarop intensief gebruik kan worden gemaakt van financiële instrumenten.

    3.3.

    Volgens het EESC zitten er twee fundamentele voordelen aan de invoering van het InvestEU-programma, die tot op heden onvoldoende zijn gerealiseerd in de context van de financiering uit de EU-begroting en het gebruik van financiële instrumenten: verschillende tot nu toe versnipperde programma’s worden samengevoegd tot één programma, waardoor de effecten van de onderlinge synergie worden versterkt, en tegelijkertijd wordt meer nadruk gelegd op de doeltreffendheid van de middelen die uit de EU-begroting worden toegewezen, omdat deze aan een markttoets moeten worden onderworpen. Het EESC ziet de versterking van een op garanties gebaseerd instrument als een unieke kans om voldoende middelen te garanderen voor investeringen in het openbaar belang, wat met de tot nu toe geldende EU-begrotingsprocedures nooit mogelijk zou zijn geweest. Het beschouwt het concept van het InvestEU-programma als een belangrijke uiting van Europese meerwaarde.

    3.4.

    Het EESC is ook ingenomen met de belangrijkste voordelen die van het InvestEU-programma worden verwacht, namelijk dat het een voldoende robuust instrument zal zijn dat de investeringsactiviteit kan blijven stimuleren en ertoe kan bijdragen dat de investeringsactiviteit op lange termijn ten minste op het niveau van vóór 2009 blijft; tegelijkertijd zal het de transparantie en doeltreffendheid van het systeem van direct beheerde financiële instrumenten op EU-niveau vergroten en zal het indirect een inspiratiebron zijn voor de tenuitvoerlegging van financiële instrumenten op het niveau van de lidstaten (met name voor lidstaten waar deze manier van uitvoering van begrotingsmiddelen niet erg succesvol is); verder zullen de werkelijke ontwikkelingsprioriteiten van de EU worden aangepakt en moderne financieringsmethoden worden gebruikt bij de tenuitvoerlegging ervan. Het EESC acht het tevens van belang dat de steun die in het kader van het InvestEU-programma wordt verleend, inhoudelijk wordt afgestemd op de indicatoren en instrumenten die in het kader van het Europees semester worden gebruikt, met inbegrip van de toezeggingen van de lidstaten in de vorm van nationale hervormingsprogramma’s.

    3.5.

    Voortbordurend op wat het in het vorige punt heeft gezegd, benadrukt het EESC het belang van een goed werkend monitoringsysteem, dat het rendement van het InvestEU-programma in het oog houdt en het succes van het gebruik van particuliere en overheidsinvesteringen beoordeelt. In deze context zal de rol van de overheidsinvesteringen een versnellend (driving) effect in de hand werken dankzij de synergie-effecten (spillover) die worden gegenereerd met betrekking tot stroomafwaartse particuliere investeringen.

    3.6.

    Het sluit aan bij de algemene aanpak van het EESC en veel van zijn adviezen over dit onderwerp om het InvestEU-programma te richten op de verwezenlijking van horizontale en vaak ook grensoverschrijdende doelstellingen, op basis van vereenvoudiging, flexibiliteit, synergie en terugbetaalbaarheid, waarbij geleidelijk de regel wordt ingevoerd dat middelen van de EU-begroting niet per se de vorm van subsidies hoeven aan te nemen, maar ook op een andere manier kunnen worden toegewezen of geïnvesteerd. Daardoor vindt een kwalitatieve verschuiving plaats, van een „simpele” herverdeling van de begrote uitgaven naar reële investeringen in het openbaar belang.

    3.7.

    De hierboven beschreven aanpak vergroot de manoeuvreerruimte om het totale volume van de gesteunde investeringen te verhogen, wat met traditionele methoden niet mogelijk zou zijn geweest. Bovendien maakt dit mechanisme het ook mogelijk particuliere financiële middelen te koppelen aan projecten van openbaar belang, met name in gevallen waarin het risico bestaat dat de markt faalt. Er is dan sprake van een investeringskloof: zonder adequate overheidsgarantie zullen particuliere kapitaalverstrekkers zich hier nooit aan wagen.

    3.8.

    Het EESC beveelt aan om in de voorgestelde verordening nader en explicieter te omschrijven welke concrete mogelijkheden er zijn om de verschillende middelen te combineren met de mogelijkheden die het InvestEU-programma biedt; de mogelijkheden om middelen te combineren zijn een uitdrukkelijke doelstelling maar kunnen praktische hindernissen ondervinden als er geen verklarende handleiding is. Vanuit het oogpunt van de EU-begroting zou het mogelijk moeten zijn om binnen een project verschillende financiële middelen te combineren, in twee richtingen: als bijdrage van fondsen onder gedeeld beheer aan het InvestEU-programma, en als bijdrage van het InvestEU-programma aan nationale, op maat gemaakte financiële instrumenten, die worden uitgevoerd onder gedeeld beheer. De relevante uitvoeringsbepalingen ter waarborging van een dergelijke flexibiliteit moeten in de verordening worden opgenomen.

    3.9.

    Het EESC beveelt tevens aan om een typologie op te stellen van projecten die zich lenen voor het InvestEU-programma, en van projecten waarvoor nog steeds beter gebruik kan worden gemaakt van subsidies (d.w.z. projecten waarvoor een direct financieel rendement onwaarschijnlijk of zelfs onmogelijk is, ook op lange termijn).

    3.10.

    In het kader van het voorstel voor het InvestEU-programma en in de bredere context van het meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027 beveelt het EESC aan om de economische impact van het EFSI voor elk van de lidstaten te beoordelen, met inbegrip van een overzicht van de besteding van de financiële middelen en de voordelen die zij hebben opgeleverd. Deze evaluatie zal bijzonder belangrijk zijn om het InvestEU-programma, als nieuw instrument van de EU-financiering, rechtstreeks te richten op de werkelijke investeringsprioriteiten en om een aantal tekortkomingen aan te pakken die verband houden met de manieren waarop de EU-begroting tot nu toe is gebruikt. Ook hier is er ruimte om het maatschappelijk middenveld bij de projecten te betrekken, waardoor het nut van Europese projecten vanuit het oogpunt van welvaart en welzijn kan worden benadrukt en op een begrijpelijke manier kan worden uitgelegd.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1.

    Het EESC is ingenomen met de mogelijkheid om, in het kader van het InvestEU-programma, op vrijwillige basis een specifiek compartiment op te zetten met middelen die oorspronkelijk waren uitgetrokken voor bijv. het cohesiebeleid. Aangezien dit een nieuwe manier is om middelen toe te wijzen, beveelt het EESC aan een handleiding op te stellen om soortgelijke operaties te vergemakkelijken.

    4.2.

    Het EESC wijst erop dat de inhoud van de vier beleidsvensters van het InvestEU-programma nauwkeuriger moet worden afgestemd op de gedetailleerde specificatie van de gesteunde acties in bijlage II. Om projectontwikkelaars beter van praktisch advies te kunnen dienen, beveelt het EESC aan om bijlage II verder uit te werken, zodat de inhoud ervan beter aansluit bij de bewoordingen van hoofdstuk II van de voorgestelde verordening.

    4.3.

    Het EESC zou graag zien dat er een oplossing wordt aangedragen voor het geval dat de garantiemiddelen uit de EU-begroting om de een of andere reden niet volstaan om het verwachte investeringsvolume veilig te stellen, of als de voorwaarden voor het rendement van het fonds verslechteren.

    4.4.

    Het EESC beschouwt het InvestEU-programma als een van de mogelijkheden om de instellingen voor de financiële markten van de lidstaten te ontwikkelen en acht het daarom zeer wenselijk dat er meer ruimte wordt geboden voor uitvoerende partners op nationaal niveau. In dit verband benadrukt het dat deze partners zeer zorgvuldig, maar zonder enige vorm van discriminatie moeten worden geselecteerd, aan de hand van relevante vereisten en op grond van hun bekwaamheid, terwijl een eerlijke en evenwichtige vertegenwoordiging van de lidstaten mogelijk moet worden gemaakt.

    4.5.

    Het EESC acht het van essentieel belang dat de uitvoerende partners op lange termijn kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van InvestEU, niet alleen om de goede werking ervan te waarborgen, maar ook om ervoor te zorgen dat het programma zijn eigen financiële middelen kan inbrengen en andere nationale particuliere en publieke investeerders in het systeem kan betrekken, dat het voldoende dekking biedt binnen het betrokken gebied en de betrokken sector, en bovenal in staat is om tekortkomingen van de markt en suboptimale investeringssituaties accuraat en volledig aan te pakken.

    4.6.

    Het EESC zou graag zien dat nader wordt toegelicht hoe de rol van de bevoorrechte uitvoerende partner, d.w.z. de Europese Investeringsbank, zal worden ingevuld en hoe ervoor wordt gezorgd dat de activiteiten van de bevoorrechte uitvoerende partner niet leiden tot het verdringen van andere uitvoerende partners, met name die welke op nationaal niveau actief zijn.

    4.7.

    Het EESC beveelt aan dat het EU-compartiment van het fonds zich echt focust op de bevordering van projecten met een grensoverschrijdend bereik, waaronder projecten die gericht zijn op marktfalen of suboptimale investeringssituaties in de hele de EU, wat een duidelijke Europese meerwaarde zal opleveren.

    4.8.

    Het EESC staat dan ook achter het vereiste dat de uitvoerende partners het grondgebied van ten minste drie lidstaten moeten bestrijken. Tegelijkertijd is het EESC echter van mening dat er ruimte is om in te spelen op specifieke nationale en regionale investeringsbehoeften, waarin in de eerste plaats moet worden voorzien door het lidstaatcompartiment, in nauwe synergie met een gegarandeerd nationaal budget in het kader van het cohesiebeleid. In dit verband wijst het EESC op het belang van investeringen in menselijk kapitaal en sociale infrastructuur, die bijdragen tot de verwezenlijking van het groeipotentieel op lange termijn (levenslang leren, netwerk van sociale diensten en betaalbare huisvesting) en het concurrentievermogen van het economische systeem van de EU helpen waarborgen.

    Brussel, 17 oktober 2018.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    Top