EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 24.2.2017
COM(2017) 97 final
2017/0043(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee en de visserijen die deze bestanden exploiteren
{SWD(2017) 63 final}
{SWD(2017) 64 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
Motivering en doel van het voorstel
De Adriatische Zee (de geografische deelgebieden 17 en 18 van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) is een belangrijk deelgebied van het Middellandse Zeegebied, dat goed is voor ongeveer een derde van de totale aanlandingswaarde. Kleine pelagische soorten (die dicht bij het oppervlak zwemmen) zijn van groot belang voor de visserij in de Adriatische Zee en zorgen voor hoge economische opbrengsten voor de lokale visserijsector. De kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee die de meeste waarde hebben en die het meest gewild zijn, zijn ansjovis en sardine.
In de kleine pelagische visserijen worden bijna uitsluitend ansjovis en sardine gevangen, waarbij ansjovis, de belangrijkste van de twee soorten, bepalend is voor de visserij. De meeste exemplaren worden gevangen door Italië en Kroatië, in het noordelijke deel van de Adriatische Zee. De enige andere staten die bij deze visserij betrokken zijn, zijn Slovenië, dat goed is voor minder dan 1 % van de totale vangsten, en Albanië en Montenegro, die een even gering aandeel in de vangst hebben3.
Momenteel vallen de kleine pelagische visserijen in de Adriatische Zee onder tal van rechtskaders op nationaal, EU- en internationaal niveau. Kroatië, Italië en Slovenië hebben elk een nationaal beheersplan aangenomen in het kader van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (de Middellandse Zeeverordening). Die beheersplannen hebben betrekking op ringzegens en pelagische trawls, die worden gebruikt in de kleine pelagische visserijen. Op EU-niveau is een beperkte mate van teruggooi toegestaan in het kader van een driejarig teruggooiplan. Op internationaal niveau heeft de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) een beheersplan en opeenvolgende noodmaatregelen aangenomen.
Ondanks die beheersmaatregelen blijkt uit het meest recente wetenschappelijke advies dat ansjovis en sardine in de Adriatische Zee nog steeds worden overbevist en dat de bestanden waarschijnlijk nog verder zullen achteruitgaan. De situatie wordt er niet beter op: we raken steeds verder verwijderd van duurzame bevissingsniveaus en komen niet in de buurt van de doelstelling om de bestanden uiterlijk in 2020 op het niveau van een maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield of MSY) te bevissen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (hierna "de basisverordening" genoemd). Om tot duurzame bevissingsniveaus te komen, moeten volgens het meest recente wetenschappelijk advies de vangsten van beide soorten aanzienlijk worden verminderd.
Het huidige beheerskader maakt in de eerste plaats gebruik van beperkingen van de visserijinspanning en de vangstcapaciteit, in combinatie met verschillende andere maatregelen zoals gebieds- of tijdsgebonden sluitingen en minimummaten bij aanlanding. De precieze maatregelen zijn echter niet overal dezelfde (met verschillen tussen de drie lidstaten en in internationale wateren) en zijn de afgelopen jaren ook herhaaldelijk gewijzigd. Tijdelijke gebiedssluitingen in de Adriatische Zee (d.w.z. periodes waarin niet mag worden gevist) verschillen tussen de drie lidstaten en in de afgelopen vijf jaar ook van jaar tot jaar. Dit voortdurend evoluerende en complexe beheerskader maakt het de visserijsector lastig om te weten welke regels op een bepaald moment van kracht zijn, en dus ook om die regels toe te passen. Het is ook minder doeltreffend wanneer één bestand volgens verschillende regels wordt beheerd in de verschillende delen waarover het verspreid is. Zo kan een gebiedssluiting volgens de nationale voorschriften van een lidstaat ertoe leiden dat de visserijinspanning eenvoudigweg verschuift naar een ander deel van het bestand in een ander deel van de Adriatische Zee, waar op dat moment wel mag worden gevist.
Uit evaluaties is gebleken dat het bestaande beheerskader inefficiënt is en niet volstaat om ervoor te zorgen dat de bestanden tegen 2020 duurzaam worden bevist. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) van de EU heeft de beheerders aanbevolen het gebruik van vangstbeperkingen (of aanlandingsbeperkingen) te overwegen, aangezien het een doeltreffender beheersinstrument is voor kleine pelagische visserijen,. Voor kleine pelagische bestanden, die scholen (grote concentraties) vormen, wordt beheer op basis van inspanning als risicovoller beschouwd. Zelfs een verlaging van de inspanning met 20 % zou zich bijvoorbeeld niet noodzakelijkerwijs vertalen in een verlaging van de vangsten of de visserijsterfte met 20 %. Een vaartuig dat een school kleine pelagische vissen aantreft, kan op korte tijd een grote vangst binnenhalen. Vangstbeperkingen daarentegen brengen rechtstreeks een overeenkomstige verlaging van de visserijsterfte mee.
In dit voorstel wordt ingegaan op het probleem van overexploitatie van kleine pelagische bestanden door niet-duurzame visserij en inefficiënt beheer. Het meerjarenplan heeft als voornaamste doelstelling de bestanden en de visserijsector in een gezonde toestand te brengen door te zorgen voor een duurzame visserij. Zo wordt gewaarborgd dat de visserijsector ook op de lange termijn kan rekenen op de beschikbaarheid van de bestanden. Het meerjarenplan zal tevens de invoering van de aanlandingsverplichting vergemakkelijken, door een basis te verschaffen voor afwijkingen in bepaalde welomschreven situaties. Ook zal het meerjarenplan regionalisering mogelijk maken, waarbij de lidstaten rond een zeebekken betrokken worden bij het opstellen en vormgeven van beheersregels voor de belanghebbenden. Het idee is marktdeelnemers in de visserijsector een grotere inbreng te geven en ervoor te zorgen dat de beheersregels beter worden gehandhaafd en uiteindelijk doeltreffender worden. Aldus wordt het besluitvormingsproces ook eenvoudiger en doeltreffender, kan het beter inspelen op veranderende omstandigheden, en staat het dichter bij de belanghebbenden wanneer het gaat om zeer technische aangelegenheden.
Het meerjarenplan moet, voor zover beschikbaar, streefbandbreedtes voor de visserijsterfte van elk bestand bevatten als basis voor de vaststelling van jaarlijkse vangstbeperkingen voor die bestanden. Daarnaast moet het meerjarenplan vrijwaringsmaatregelen bevatten die dienstdoen als kader voor het herstel van bestanden die onder biologisch veilige grenzen terechtkomen.
Het meerjarenplan is van toepassing op alle EU-vissersvaartuigen, ongeacht hun algehele deelname aan de visserij in de Adriatische Zee (in EU- en internationale wateren). Zulks is in overeenstemming met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en met het effect van de vaartuigen op de betrokken visbestanden.
De volgende bepalingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 (hierna "de basisverordening" genoemd) zijn relevant voor het meerjarenplan:
De artikelen 9 en 10 van de basisverordening betreffen de doelstellingen en de inhoud van de meerjarenplannen. Krachtens artikel 10 van de basisverordening moeten de meerjarenplannen kwantificeerbare streefdoelen omvatten. Die streefdoelen moeten worden aangevuld met vrijwaringsmaatregelen die zijn gekoppeld aan een instandhoudingsreferentiepunt dat, zodra dit wordt bereikt, een interventie activeert – en dus als trigger fungeert.
Overeenkomstig artikel 15 van de basisverordening is de aanlandingsverplichting sinds 1 januari 2015 overal in de EU-wateren van toepassing op de kleine pelagische visserijen (d.w.z. de visserij op makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardine en sprot). Overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de basisverordening moeten nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting worden vastgelegd in meerjarenplannen, waaronder:
(a)bijzondere bepalingen inzake de visserijen of soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen;
(b)de beschrijving van de vrijstellingen van de aanlandingsverplichting;
(c)bepalingen inzake de-minimisvrijstellingen van ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor de aanlandingsverplichting van toepassing is, zodat onevenredig hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten worden voorkomen.
Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gemeenschappelijke aanbevelingen indienen voor bepaalde te treffen maatregelen, wanneer de Commissie gemachtigd is om uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in een meerjarenplan opgenomen doelstellingen te verwezenlijken.
Het meerjarenplan bevat ook specifieke controlebepalingen om de algemene controlemaatregelen aan te passen aan de specifieke context van de kleine pelagische visserijen in de Adriatische Zee. Die algemene maatregelen zijn vastgesteld in Verordening (EG) 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006, die het wettelijk kader voor controle, inspectie en handhaving vastlegt waarmee de naleving van de regels van het GVB moet worden gegarandeerd. Dit zijn de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 1224/2009:
Overeenkomstig artikel 9 moet een vissersvaartuig met een lengte van 12 meter over alles of meer een volledig functionerend toestel aan boord hebben waarmee het vaartuig automatisch door het volgsysteem voor vaartuigen kan worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens. Voorts moet dit toestel het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat de mogelijkheid bieden het vissersvaartuig te bevragen.
Overeenkomstig artikel 15 moeten de kapiteins van EU-vissersvaartuigen met een lengte van 12 meter over alles of meer elektronische logboeken gebruiken en die minstens eenmaal per dag elektronisch doorsturen naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat.
Overeenkomstig artikel 17 moeten kapiteins van EU-vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer die betrokken zijn in visserij op bestanden die onder een meerjarenplan vallen en die gehouden zijn elektronisch visserijlogboekgegevens vast te leggen, de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenlidstaat ten minste vier uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven in kennis stellen van bepaalde informatie over het vaartuig en de vangsten.
Het kan dienstig zijn deze bepalingen aan de hand van een meerjarenplan aan te passen aan de specifieke aard van een bepaalde visserij.
Op grond van artikel 43 kunnen in de meerjarenplannen drempels worden vastgesteld bij overschrijding waarvan vangsten uit bepaalde bestanden in een aangewezen haven moeten worden aangeland.
De specifieke bepalingen van het meerjarenplan worden toegelicht in deel 5.
Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied
Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad stelt het algemene kader voor het GVB vast en omschrijft de situaties waarin de Raad en het Europees Parlement meerjarenplannen moeten vaststellen.
Dit voorstel voor een meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee volgt dezelfde aanpak voor het bepalen van de doelstellingen, streefdoelen en vrijwaringsmaatregelen van het meerjarenplan en voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting als in de recent vastgestelde Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad.
Bij Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen zijn voor bepaalde visserijen technische instandhoudingsmaatregelen vastgesteld, zoals voorschriften inzake vangstsamenstelling, minimummaaswijdte, minimummaten bij aanlanding, gesloten gebieden en gesloten seizoenen. Deze verordening wordt momenteel herzien en zal worden vervangen als het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen wordt aangenomen. Dat voorstel zou de lidstaten de mogelijkheid geven om technische maatregelen te wijzigen via een regionaliseringsproces.
Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie
Dit voorstel en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met het beleid van de Europese Unie, met name het milieubeleid, zoals de kaderrichtlijn mariene strategie (KRMS) en de daarin opgenomen doelstelling om tegen 2020 een goede milieutoestand van de mariene wateren in de EU te bereiken.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Subsidiariteitsbeginsel
Het voorstel heeft betrekking op de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen en dergelijke maatregelen vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en de desbetreffende vereisten. Omdat zowel de ansjovis- en sardinebestanden als de betrokken vissersvaartuigen zich vrij over internationale grenzen kunnen bewegen, is actie op het niveau van de lidstaten alleen waarschijnlijk niet doeltreffend om de doelstellingen te bereiken. Opdat de maatregelen doeltreffend zouden zijn, moeten zij op een gecoördineerde wijze worden genomen en van toepassing zijn op het gehele verspreidingsgebied van het bestand en op alle betrokken vloten.
Evenredigheidsbeginsel
De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel aangezien zij passend en noodzakelijk zijn en de nagestreefde beleidsdoelstellingen niet kunnen worden bereikt met andere maatregelen die minder restrictief zijn. Onder de geraadpleegde belanghebbenden bestaat een brede consensus dat de duurzaamheidsdoelstellingen van het GVB onvoldoende kunnen worden bereikt met het huidige wetgevingskader, dat bestaat uit nationale wetgeving, een EU-teruggooiplan en door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee vastgestelde maatregelen.
Keuze van het instrument
Het voorgestelde instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad
3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
Tijdens de voorbereiding van dit voorstel en de begeleidende effectbeoordeling heeft overleg op verschillende niveaus plaatsgevonden: met belanghebbenden, wetenschappers, individuele burgers, overheden en de bevoegde diensten van de Commissie.
Raadpleging van belanghebbenden
De belanghebbenden zijn doelgericht geraadpleegd, met name via de adviesraad voor de Middellandse Zee (MEDAC), de meest representatieve organisatie van belanghebbenden uit de visserijsector in de Middellandse Zee. De MEDAC vertegenwoordigt alle bij dit voorstel betrokken partijen, waaronder de visserijsector, met inbegrip van kleinschalige visserijen, de verwerkende sector, vakbonden en andere belangengroepen, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties en verenigingen voor sport- of recreatievisserij die actief zijn in het Middellandse Zeegebied en onder het GVB vallen.
Sinds 2014 bestaat er bij de MEDAC een werkgroep die zich specifiek bezighoudt met de ontwikkeling van het meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee. De werkgroep heeft zes vergaderingen gehouden, waaraan is deelgenomen door vertegenwoordigers van het directoraat-generaal Visserij van de Commissie (DG MARE), het Europees Bureau voor visserijcontrole, de wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en visserijinstanties van de lidstaten.In maart 2016 heeft de MEDAC een advies aangenomen over het meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in het noordelijke deel van de Adriatische Zee. Sommige door de MEDAC aanbevolen maatregelen zijn in dit voorstel opgenomen, namelijk: de uitbreiding van het gebruik van elektronische logboeken en elektronische systemen om de positie van een vaartuig te monitoren, en de opname van maatregelen die nodig zijn om de aanlandingsverplichting uit te voeren.
Voorts heeft de Commissie op 18 september 2015 een wetenschappelijk en technisch seminar over de kleine pelagische visserijen in de Adriatische Zee georganiseerd, waaraan is deelgenomen door wetenschappers, de MEDAC en de visserijinstanties van de lidstaten. Er was algemene overeenstemming over het feit dat ansjovis en sardine overbevist zijn en dat nu actie moet worden ondernomen.
Vervolgens vond van 21 tot en met 25 september 2015 een workshop plaats over de toepassing van de MSY in verschillende casestudy's, onder meer met betrekking tot de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee. De workshop werd georganiseerd in het kader van een door de Commissie gefinancierd project over beheersscenario's voor de opstelling van meerjarige beheersplannen voor de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Tijdens die bijeenkomst konden verschillende actoren (de Commissie, MEDAC, onafhankelijke experts, consulenten die het project uitvoeren) in het kader van dit project overleggen en overeenstemming zoeken over de verschillende beheersmogelijkheden, criteria en geplande scenario's om tot FMSY te komen.
Voorts werden, in het kader van een studie inzake de evaluatie achteraf van de Middellandse Zeeverordening, de belanghebbenden bij de visserijsector in het Middellandse Zeegebied geraadpleegd (waaronder autoriteiten van acht lidstaten, onderzoeksinstellingen uit acht lidstaten, vijf ngo's, vertegenwoordigers van de sector uit acht lidstaten, de MEDAC en het WTECV). Een specifieke casestudy was gewijd aan de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee. Deze raadpleging heeft relevante input opgeleverd over de probleemomschrijving en de doeltreffendheid van het bestaande kader. Alle betrokken partijen waren het er stellig over eens dat de visbestanden in de Middellandse Zee ernstig overbevist zijn, en de meerderheid van de respondenten uit alle categorieën belanghebbenden zagen tot nu toe geen tekenen van herstel. Tevens werd bezorgdheid geuit over de toekomstige sociaaleconomische duurzaamheid van de visserij in de Middellandse Zee.
Van 22 mei tot 11 september 2015 vond een brede openbare raadpleging via het internet plaats, die betrekking had op de kleine pelagische visserijen in het noordelijke deel van de Adriatische Zee. In totaal werden 15 uitvoerige bijdragen ingeleverd door lidstaten, de MEDAC, vertegenwoordigers van de sector, ngo's en particuliere burgers. Hieronder worden de voornaamste conclusies gedistilleerd.
Uit de meeste bijdragen blijkt dat er eensgezindheid bestaat over de noodzaak van een EU-meerjarenplan, omdat het bestaande wetgevingskader geen rekening houdt met de specifieke kenmerken van de regionale visserijen en het GVB niet volledig ten uitvoer legt, met name wat betreft het regionaliseringsprincipe.
Het huidige kader wordt als te complex beschouwd.
Het EU-optreden moet worden beperkt tot oriëntering en het vastleggen van doelstellingen.
Er moet rekening worden gehouden met interacties tussen de visserijen en milieufactoren.
De maatregelen mogen alleen betrekking hebben op de doelsoorten.
Technische maatregelen en aanvullende maatregelen met betrekking tot de aanlandingsverplichting moeten worden vastgesteld via regionalisering in plaats van in het meerjarenplan.
De technische maatregelen moeten gericht zijn op gebieds- en tijdsgebonden sluitingen, veeleer dan op een toename van de selectiviteit aan de hand van maaswijdten.
Het meerjarenplan moet flexibel zijn en rekening houden met het aandeel van de verschillende betrokken vloten in de vangsten.
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Naast de hoger beschreven openbare raadpleging en de hieronder beschreven studie inzake de evaluatie achteraf zijn verschillende belangrijke studies gedaan om het voorstel te onderbouwen.
In 2014 heeft de Commissie opdracht gegeven voor een studie met de titel "Improved knowledge of the main socio-economic aspects related to the most important fisheries in the Adriatic Sea" (betere kennis van de belangrijkste sociaaleconomische aspecten van de belangrijkste visserijen in de Adriatische Zee). De studie had ten doel na te gaan wat de belangrijkste visserijen in de Adriatische Zee zijn, een overzicht te geven van de beoordelingen van de toestand waarin de bestanden zich bevinden, alsook van het wetenschappelijke advies voor de betrokken bestanden, en sociaaleconomische informatie te verstrekken over de verschillende visserijen die worden bedreven door de kuststaten van het Adriatische Zeegebied. De studie is in juli 2015 afgerond.
DG MARE heeft in 2014 ook een andere studie opgezet ter beoordeling van specifieke beheersscenario's voor meerjarenplannen in overeenstemming met de doelstellingen van het GVB. In de studie werden vier casestudy's onderzocht, waarvan er één betrekking had op de kleine pelagische visserijen in de Adriatische Zee. De studie maakte gebruik van bio-economische modellen ter beoordeling van de ecologische, sociale en economische effecten van de verschillende scenario's op de verschillende vlootsegmenten.
Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving
Uit een studie inzake de evaluatie achteraf van de Middellandse Zeeverordening20 is gebleken dat veel van de maatregelen uit hoofde van die verordening weliswaar ten uitvoer worden gelegd, maar dat het met de Middellandse Zeeverordening blijkbaar niet mogelijk is het merendeel van de doelstellingen voor het noordelijke deel van de Adriatische regio te halen, terwijl in andere gevallen geen uitsluitsel kan worden gegeven over de doeltreffendheid van de maatregelen omdat er te weinig bewijsmateriaal is. Zo zagen bijvoorbeeld alle in het kader van de studie geraadpleegde nationale autoriteiten geen of weinig effecten van een verminderde visserijinspanning in het noordelijke deel van de Adriatische regio, en heeft de Middellandse Zeeverordening slechts een beperkte impact gehad op het aantal vaartuigen en op de werkgelegenheid in Italië en Kroatië.
De nationale beheersplannen van de lidstaten in het kader van de Middellandse Zeeverordening zijn geanalyseerd door het WTECV op basis van een specifieke studie. Het WTECV kwam tot de conclusie dat de vangstverlagingen in het kader van de bestaande nationale beheersplannen niet volstaan om uiterlijk in 2020 op een duurzaam niveau te vissen. Daarom meent het WTECV dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de doelstellingen van het GVB worden gehaald als er geen veranderingen worden aangebracht aan de nationale beheersplannen.
Wat de internationale maatregelen in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) betreft, heeft de GFCM in 2015 een bio-economische beoordeling van de beheersmaatregelen voor de visserij op ansjovis en sardine in de Adriatische Zee uitgevoerd. Uit simulaties blijkt dat de visserijsterfte momenteel te hoog is, ook met de door de GFCM aangenomen noodmaatregelen. Als dit zo doorgaat, zullen de ansjovis- en sardinebestanden tussen 2020 en 2030 buiten veilige biologische grenzen blijven of zelfs instorten.
Effectbeoordeling
De effecten van een meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee zijn beoordeeld in het kader van het nieuwe GVB en het herschrijven van de verordeningen inzake technische maatregelen. Voor het onderhavige voorstel zijn de effectbeoordelingen relevant die verband houden met:
de hervorming van het GVB,
de invoering van de aanlandingsverplichting,
de sociaaleconomische dimensies van het GVB,
de opstelling van een nieuwe verordening inzake technische maatregelen.
Verder zijn de effecten beoordeeld van het onderhavige wetgevingsvoorstel tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden en de desbetreffende visserijen in de Adriatische Zee.
Bij die effectbeoordeling zijn de volgende beleidsopties in aanmerking genomen:
optie 0: niet-wetgevende instrumenten of "zachte wetgeving" (in een vroeg stadium verworpen);
optie 1: status quo (referentiescenario waarmee de andere opties zijn vergeleken);
optie 2: de uitwerking van een EU-verordening voor het beheer van kleine pelagische visserijen, met als doel de bestanden uiterlijk in 2018 of 2020 (twee subopties) duurzaam te bevissen. In optie 2 wordt een nieuw beheersmechanisme voorgesteld, waarbij de nadruk op de output van de visserij ligt en vangstbeperkingen worden vastgelegd. Deze benadering is met succes beproefd in andere EU-wateren, waar zij geleid heeft tot een betere toestand van de bestanden;
optie 3: pogingen om het bestaande beheerskader (nationale en internationale wetgeving) te wijzigen, met een bestcase- of worstcasescenario naargelang de pogingen al dan niet succesvol zijn.
De voorkeursoptie is optie 2 (EU-verordening voor het beheer van kleine pelagische visserijen), die de enige optie bleek te zijn waarbij alle doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. In grote lijnen wordt verwacht dat optie 2 zal leiden tot een betere staat van instandhouding van ansjovis en sardine, wat uiteindelijk de desbetreffende visserijsector gezonder en duurzamer zal maken, met betere salarissen voor de vissers en een grotere algehele winstgevendheid in vergelijking met de status quo.
Naar verwachting zal de overgang naar die duurzamere staat van de visserijen gepaard moeten gaan met een verkleining van de visserijsector, met inbegrip van de werkgelegenheid en de totale inkomsten van de sector. De verminderde inkomsten door een daling van de vangsten zullen mogelijk ten dele worden gecompenseerd door de waarschijnlijke stijging van de prijzen bij eerste verkoop. De verwerkende sector (met name in Kroatië en Italië) zal mogelijk meer moeten invoeren uit andere landen. Er zijn specifieke financiële instrumenten en maatregelen voorhanden om de betrokken sectoren in de overgangsfase bij te staan.
Binnen optie 2 heeft de streefdatum van 2020 (tegenover 2018) voor het bereiken van een duurzame visserij een duidelijke voorkeur van de belanghebbenden. Die datum is ook meer realistisch gelet op de verwachte timing van de inwerkingtreding van het EU-meerjarenplan.
Geen van de geraadpleegde belanghebbenden noemde zachte wetgeving (optie 0) als haalbare optie. Bij de openbare raadpleging antwoordde slechts één belanghebbende dat het bestaande kader (optie 1) volstaat. Op één na waren alle respondenten van mening dat een wijziging van het bestaande kader (optie 3) ontoereikend zou zijn. De MEDAC (met vertegenwoordigers van de sector en het maatschappelijk middenveld), ngo's, overheden, wetenschappelijke instellingen en Kroatië, Italië en Slovenië steunen de opstelling van een meerjarenplan (optie 2), met een sterke voorkeur voor suboptie "2020".
Gezonde regelgeving en vereenvoudiging
Dit voorstel is geen initiatief binnen het programma voor gezonde regelgeving. Het zou niettemin bijdragen tot de vereenvoudiging van de toepasselijke wetgeving van de Europese Unie. Het bestaande systeem bestaat uit bepalingen in drie nationale beheersplannen die zijn vastgesteld in het kader van drie afzonderlijke nationale regelgevingen, met daarbovenop een teruggooiplan op EU-niveau. Met het meerjarenplan worden alle bepalingen in verband met het beheer van deze visserijen op EU-niveau in één instrument opgenomen.
Het bestaande beheerskader is complex en wijzigt voortdurend. De huidige situatie zou er aanzienlijk op vooruitgaan dankzij vereenvoudiging, meer stabiliteit, en transparantie.
Het meerjarenplan zou ook voorzien in een eenvoudiger en transparanter beheerssysteem voor het omzetten van wetenschappelijk advies in beheersmaatregelen dan nu het geval is. Wetenschappers zouden jaarlijks advies verstrekken, onder meer wat betreft de vangstbeperkingen die voor elk bestand moeten worden opgelegd om duurzame bevissingsniveaus te garanderen. Met een op de output gericht controlesysteem wordt de vereiste verlaging van de visserijsterfte rechtstreeks vertaald in lagere vangsten, wat niet het geval is bij een controle van de input (bijvoorbeeld op basis van inspannings- of capaciteitsbeheer). Het meerjarenplan zou ook zorgen voor meer stabiliteit voor de sector kleine pelagische visserijen, die de beschikbaarheid van de bestanden beter zou kunnen inschatten.
Het GVB is specifiek gericht op kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), die binnen de visserijsector eerder norm dan uitzondering zijn. In de sector kleine pelagische visserijen in de Adriatische Zee zijn bijna alle visserijbedrijven en de overgrote meerderheid van de bedrijven in de verwerkende sector micro-ondernemingen of kmo's. Bedrijven van het toepassingsgebied van dit voorstel uitsluiten op basis van hun omvang zou ertoe leiden dat bijna de hele sector zou worden uitgesloten, wat het voorstel zinloos zou maken. Het EU-meerjarenplan zou daarom van toepassing zijn op alle bedrijven, met inbegrip van kmo's en micro-ondernemingen. Alle hoger beschreven effecten zullen daarom waarschijnlijk gelden voor alle ondernemingen, waarbij de mate waarin dat het geval is, afhangt van de manier waarop de lidstaten de noodzakelijke vangstbeperkingen verdelen over de verschillende vlootsegmenten.
Grondrechten
Dit voorstel is volledig in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de EU, in het bijzonder artikel 37 van het Handvest, dat bepaalt dat een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu moeten worden geïntegreerd in het beleid van de Europese Unie en worden gewaarborgd overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Er zijn geen gevolgen voor de begroting.
5.OVERIGE ELEMENTEN
Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage
De monitoring van sommige effecten van de beheersmaatregelen maakt deel uit van de lopende werkzaamheden in verband met de uitvoering van het GVB. De gegevens die nodig zijn voor de monitoring van de sociaaleconomische en milieueffecten van het meerjarenplan, worden reeds door de lidstaten verzameld in het kader van de EU-regelgeving inzake gegevensverzameling. Het WTECV beoordeelt ook regelmatig de staat van ansjovis en sardine, en van de sociaaleconomische prestaties van de visserijsector en de verwerkende sector. De effecten van het meerjarenplan op de markten zullen tweejaarlijks worden gemonitord via de waarnemingspost voor de EU-markt voor visserij- en aquacultuurproducten (EUMOFA). De basisgegevens zijn dan ook beschikbaar en er bestaat een procedure voor de monitoring van de hoger vermelde operationele doelstellingen en van de sociaaleconomische effecten van het meerjarenplan.
Het meerjarenplan voorziet in een op wetenschappelijke adviezen gebaseerde periodieke evaluatie van de gevolgen van het plan voor de betrokken bestanden. Het is van het grootste belang dat een passende periode voor deze evaluatie wordt bepaald: een periode die het mogelijk maakt geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met het tijdsverloop tussen het verzamelen van de biologische en de sociaaleconomische gegevens en met de werkmethode van de wetenschappelijke instanties die die gegevens beoordelen. Het WTECV heeft aanbevolen dat de meerjarenplannen zouden worden beoordeeld op basis van drie jaar aan gegevens. Bovendien is volgens het WTECV vijf jaar uitvoering van het plan nodig om drie jaar aan gegevens te verkrijgen. Daarom is voor de evaluatie van het meerjarenplan geopteerd voor een periodiciteit van vijf jaar.
In dit verband zij erop gewezen dat de periodieke evaluatie van de gevolgen van het meerjarenplan de wetgevers niet belet het plan te wijzigen wanneer zich nieuwe wetenschappelijke, politieke of sociaaleconomische ontwikkelingen voordoen.
Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel
Overeenkomstig de algemene doelstelling van het GVB inzake de instandhouding van visbestanden en gelet op de artikelen 9 en 10 van Verordening (EG) nr. 1380/2013, waarin de beginselen, de doelstellingen en de inhoud van meerjarenplannen zijn vastgelegd, zijn de belangrijkste elementen van het plan de volgende:
Het meerjarenplan is van toepassing op kleine pelagische bestanden, meer bepaald ansjovis, sardine, makreel en horsmakreel, en de visserijen die deze bestanden exploiteren in de Adriatische Zee.
Het meerjarenplan heeft ten doel bij te dragen aan de doelstellingen van het GVB, en met name de MSY voor de betrokken bestanden bereiken en behouden, zorgen voor een duurzame visserijsector en voorzien in een doeltreffend beheerskader. Het meerjarenplan draagt tevens bij aan de uitvoering van de aanlandingsverplichting.
De voorgestelde streefdoelen worden uitgedrukt als streefbandbreedtes voor de visserijsterfte rond FMSY conform de aanbevelingen van het WTECV, met 2020 als uiterste termijn. Deze FMSY-bandbreedtes maken het mogelijk de betrokken bestanden op een MSY-gerichte wijze te beheren en bieden de sector een hoge mate van voorspelbaarheid. Er zijn streefdoelen opgenomen voor ansjovis en sardine, met door het WTECV geadviseerde bandbreedtes9. Deze bandbreedtes maken het mogelijk de betrokken bestanden op een op MSY gerichte wijze te beheren; dit lijkt een eventuele bijstelling in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies niet in de weg te staan, terwijl toch een hoge mate van voorspelbaarheid wordt gehandhaafd. Waar gegevens voor de visbestanden beschikbaar zijn, worden die referentiepunten uitgedrukt als paaibiomassa.
De in het meerjarenplan opgenomen instandhoudingsreferentiepunten, uitgedrukt in ton paaibiomassa of als abundantie in aantallen, worden bepaald door het WTECV.
Met de instandhoudingsreferentiepunten zijn vrijwaringsmaatregelen en specifieke instandhoudingsmaatregelen verbonden. Als een van de bestanden in kwestie zich volgens wetenschappelijk advies onder dat punt bevindt, moeten de toegestane vangsten voor dat bestand worden verlaagd. Deze maatregel kan indien nodig worden aangevuld met onder meer technische maatregelen of noodmaatregelen van de Commissie of de lidstaat. Sommige van die maatregelen kunnen worden aangenomen in het kader van de regionalisering.
Het moet mogelijk zijn om in het kader van de regionalisering bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting vast te stellen om in het licht van voortschrijdend wetenschappelijk advies te voorzien in de verlenging (en/of de wijziging) van vrijstellingen van de aanlandingsverplichting voor soorten met een wetenschappelijk aangetoonde hoge overlevingskans, en in "de-minimisvrijstellingen". Momenteel zijn die vrijstellingen in het kader van het teruggooiplan voor de Middellandse Zee5 goedgekeurd voor een periode van drie jaar.
Het meerjarenplan voorziet in regionale samenwerking tussen lidstaten bij het vaststellen van bepalingen inzake de aanlandingsverplichting en specifieke instandhoudingsmaatregelen, met inbegrip van technische maatregelen, voor bepaalde bestanden.
Er worden controlebepalingen vastgesteld op het gebied van het volgsysteem voor vaartuigen, voorafgaande kennisgevingen, elektronische logboeken en aangewezen havens. Wat de voorafgaande kennisgevingen betreft, dienen de algemene regels van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad te worden aangepast aan de specifieke kenmerken van de Adriatische Zee en de overeenkomstige kleine pelagische visserijen. Wat de elektronische logboeken en het volgsysteem voor vaartuigen betreft, worden de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad uitgebreid tot alle vaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer, zodat de onder het meerjarenplan vallende visserijen beter kunnen worden gecontroleerd. Wat de aangewezen havens betreft, worden in dit voorstel drempels vastgesteld bij overschrijding waarvan ansjovis en sardine alleen mogen worden aangeland in havens met verscherpte controle.
Op wetenschappelijke adviezen gebaseerde periodieke evaluatie van het meerjarenplan: het plan moet elke vijf jaar worden geëvalueerd. Een dergelijke periode biedt in eerste instantie voldoende ruimte om de aanlandingsverplichting volledig uit te voeren, om geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en om zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Een kortere periode zou bovendien onwerkbaar zijn voor de wetenschappelijke instanties36.
2017/0043 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee en de visserijen die deze bestanden exploiteren
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dient bij te dragen tot de bescherming van het mariene milieu, tot het duurzame beheer van alle commercieel geëxploiteerde soorten en in het bijzonder tot het bereiken, uiterlijk in 2020, van een goede milieutoestand van het mariene milieu overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad.
(2)Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad zijn de regels van het GVB vastgesteld in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie. Het GVB heeft onder meer ten doel te garanderen dat visserij- en aquacultuuractiviteiten uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn, het voorzorgsbeginsel toe te passen bij het visserijbeheer en een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen.
(3)Uit wetenschappelijk advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en van het wetenschappelijk adviescomité van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM – SAC) blijkt dat het niveau waarop de ansjovis- en sardinebestanden in de Adriatische Zee worden geëxploiteerd, te hoog ligt om de maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield of MSY) te bereiken.
(4)Hoewel de ansjovis- en sardinebestanden in de Adriatische Zee worden beheerd aan de hand van zowel een internationaal beheersplan in het kader van de GFCM als van nationale beheersplannen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad, worden zij nog steeds overbevist en worden de bestaande beheersmaatregelen onvoldoende geacht om uiterlijk in 2020 de MSY te halen. De lidstaten en belanghebbende partijen hebben zich uitgesproken voor de opstelling en tenuitvoerlegging van beheersplannen op EU-niveau voor deze twee bestanden.
(5)De huidige beheersmaatregelen voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee hebben betrekking op de toegang tot de wateren, de controle op de visserijinspanning en technische maatregelen om het gebruik van vistuig te regelen. Uit wetenschappelijk advies blijkt dat de controle van de vangsten het meest geschikte middel is om de visserijsterfte aan te passen, en een doeltreffender beheersinstrument is voor kleine pelagische bestanden.
(6)Met het oog op de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen moeten instandhoudingsmaatregelen als meerjarenplannen, technische maatregelen en vangstmogelijkheden (vaststelling en toewijzing), zo nodig met elkaar gecombineerd, worden vastgesteld.
(7)Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten meerjarenplannen gebaseerd zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen en moeten zij doelstellingen, kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema's, instandhoudingsreferentiepunten en vrijwaringsmaatregelen bevatten.
(8)Het meerjarenplan moet ten doel hebben bij te dragen aan de doelstellingen van het GVB, in het bijzonder de MSY voor de betrokken bestanden bereiken en behouden, zorgen voor een duurzame visserijsector en voorzien in een doeltreffend beheerskader.
(9)Voorts is bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 een aanlandingsverplichting ingevoerd, die ook geldt voor alle vangsten van soorten waarvoor minimummaten in de zin van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 gelden. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1392/2014 van de Commissie is in afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 een driejarig teruggooiplan vastgesteld dat voorziet in een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor ansjovis, sardine, makreel en horsmakreel in de Adriatische Zee. Met het oog op de uitvoering van de aanlandingsverplichting is het passend de geldigheidsduur van de in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1392/2014 vervatte maatregelen te verlengen door de desbetreffende bepalingen op te nemen in het meerjarenplan.
(10)Overeenkomstig de ecosysteemgerichte benadering en in aanvulling op het visserijgerelateerde beschrijvende element van Richtlijn 2008/56/EG dient in het kader van het visserijbeheer rekening te worden gehouden met de in bijlage I bij die richtlijn opgenomen kwalitatief beschrijvende elementen 1, 4 en 6.
(11)Krachtens artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in de meerjarenplannen bepaalde streefdoelen.
(12)Het is passend dat het met de doelstelling inzake het bereiken en behouden van de MSY overeenkomende streefdoel voor de visserijsterfte (target fishing mortality - F) wordt vastgesteld als bandbreedtes van waarden die in samenhang zijn met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY). Deze op wetenschappelijk advies gebaseerde bandbreedtes zijn noodzakelijk om de flexibiliteit te bieden die nodig is om rekening te houden met ontwikkelingen in het wetenschappelijk advies, om bij te dragen aan de uitvoering van de aanlandingsverplichting en om rekening te houden met de kenmerken van gemengde visserij. De FMSY-bandbreedtes zijn berekend door het WTECV en zijn zo bepaald dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan MSY. Bovendien is de bovengrens van de bandbreedte geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder Blim terechtkomt, niet meer dan 5 % bedraagt.
(13)Met het oog op de vaststelling van de vangstmogelijkheden moet er een drempel komen voor FMSYbrandbreedtes bij normaal gebruik en, mits het betrokken bestand als in goede staat verkerend wordt beschouwd, een hogere grens voor bepaalde gevallen. De vangstmogelijkheden mogen alleen op de hogere grens worden vastgesteld indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening in het geval van gemengde visserijen of noodzakelijk is om schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te voorkomen, of indien dat tot doel heeft de jaarlijkse schommelingen op het gebied van de vangstmogelijkheden te beperken.
(14)Wanneer geen streefdoelen in verband met MSY beschikbaar zijn, dient de voorzorgsbenadering te worden toegepast.
(15)In het licht van de toepassing van vrijwaringsmaatregelen moeten, voor bestanden waarvoor zij beschikbaar zijn, instandhoudingsreferentiepunten worden vastgesteld, uitgedrukt als MSY Btrigger en Blim voor ansjovis- en sardinebestanden. Indien de bestanden onder MSY Btrigger terechtkomen, moet de visserijsterfte worden teruggebracht tot onder FMSY.
(16)Wanneer de bestandsomvang onder het Blim-referentiepunt terechtkomt, dienen verdere vrijwaringsmaatregelen te worden ingevoerd. Vrijwaringsmaatregelen dienen onder meer in te houden dat de vangstmogelijkheden worden gereduceerd en dat er specifieke instandhoudingsmaatregelen worden genomen wanneer een bestand luidens wetenschappelijk advies gevaar loopt. Zo nodig moeten die maatregelen worden aangevuld met andere maatregelen, zoals maatregelen van de Commissie overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of maatregelen van de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
(17)Voor bestanden waarvoor geen referentiepunten beschikbaar zijn, dient het voorzorgsbeginsel te worden toegepast. In het specifieke geval van de als bijvangst gevangen bestanden dienen, bij ontstentenis van wetenschappelijk advies over het minimale paaibiomassaniveau van die bestanden, specifieke instandhoudingsmaatregelen te worden vastgesteld wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen nodig zijn.
(18)Om de uitvoering van de bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting mogelijk te maken, dient het plan te voorzien in aanvullende beheersmaatregelen. Dergelijke maatregelen dienen te worden vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen.
(19)Voor de indiening van gemeenschappelijke aanbevelingen van lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dient een uiterste termijn te worden vastgesteld, zoals voorgeschreven bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.
(20)Het plan moet voorts voorzien in de vaststelling, door middel van gedelegeerde handelingen, van bepaalde begeleidende technische maatregelen die tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het plan, met name inzake de bescherming van jonge vis, moeten bijdragen of de selectiviteit moeten verbeteren.
(21)Om te waarborgen dat de in deze verordening vervatte maatregelen ten volle worden nageleefd, dienen specifieke controlemaatregelen te worden aangenomen ter aanvulling van die waarin Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad voorziet.
(22)Omdat vaartuigen die in de Adriatische Zee op kleine pelagische bestanden vissen, veelal korte visreizen maken, dient het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voorgeschreven gebruik van de voorafgaande kennisgeving te worden aangepast zodat de voorafgaande kennisgeving ten minste anderhalf uur voor het geraamde tijdstip van aankomst in de haven wordt gedaan. Echter, rekening houdend met het beperkte effect op de betrokken bestanden van visreizen waarmee zeer kleine hoeveelheden vis zijn gemoeid, is het passend een drempelwaarde voor dergelijke voorafgaande kennisgevingen vast te stellen, namelijk dat vaartuigen ten minste één ton ansjovis of sardine aan boord hebben.
(23)Aangezien elektronische controle-instrumenten zorgen voor een betere en snellere controle van de visserijen, met name wat betreft de ruimtelijke spreiding van de visserijactiviteiten en de exploitatie van de bestanden, moet het respectievelijk in de artikelen 9 en 15 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voorgeschreven gebruik van het volgsysteem voor vaartuigen en het elektronische logboek worden uitgebreid tot alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter.
(24)Overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 moet worden vastgesteld boven welke drempelwaarde een vissersvaartuig zijn vangsten ansjovis en sardine in een aangewezen haven of op een plaats dicht bij de kust moet aanlanden. Bovendien moeten de lidstaten bij de aanwijzing van die havens of plaatsen dicht bij de kust de criteria van artikel 43, lid 5, van die verordening op zodanige wijze toepassen dat een doeltreffende controle gewaarborgd is.
(25)Met het oog op een tijdige en evenredige aanpassing aan technische en wetenschappelijke vooruitgang, om flexibiliteit te waarborgen en om de ontwikkeling van bepaalde maatregelen mogelijk te maken, moet de bevoegdheid aan de Commissie worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen op het stuk van herstelmaatregelen voor de instandhouding van makreel en horsmakreel, de uitvoering van de aanlandingsverplichting en technische maatregelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten ontvangen, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(26)Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dienen bepalingen te worden vastgesteld inzake de periodieke beoordeling door de Commissie van de toereikendheid en doeltreffendheid van de toepassing van deze verordening. Voorafgaand aan deze beoordeling dient het plan op basis van wetenschappelijk advies periodiek te worden geëvalueerd. Die evaluatie moet om de vijf jaar plaatsvinden. Een dergelijke periode biedt voldoende ruimte om de aanlandingsverplichting volledig uit te voeren, om geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en om zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Een kortere periode zou bovendien onwerkbaar zijn voor de wetenschappelijke instanties.
(27)Vóór het opstellen van het plan zijn overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de verwachte economische en sociale effecten ervan beoordeeld,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1.Bij deze verordening wordt een meerjarenplan vastgesteld voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee.
2.Deze verordening is van toepassing op de bestanden ansjovis (Engraulis encrasicolus) en sardine (Sardina pilchardus) in de Adriatische Zee (hierna "de betrokken bestanden" genoemd) en op de visserijen die deze bestanden exploiteren. Zij is eveneens van toepassing op de bijvangsten van makreel (Scomber spp.) en horsmakreel (Trachurus spp.) in de Adriatische Zee die bij de visserij op een van de betrokken bestanden of op de beide betrokken bestanden worden gevangen.
Artikel 2
Definities
1.Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad.
2.Daarnaast wordt verstaan onder:
a)"Adriatische Zee": de geografische deelgebieden 17 en 18 van de GFCM;
b)"geografisch deelgebied van de GFCM": geografisch deelgebied van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean – GFCM) zoals afgebakend in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad;
c)"kleine pelagische bestanden": de in artikel 1, lid 2, van deze verordening vermelde bestanden of een combinatie van daar vermelde bestanden;
d)"FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van waarden waarin alle niveaus van visserijsterfte binnen de wetenschappelijk aangegeven grenswaarden van die bandbreedte bij gemengde visserij volgens wetenschappelijk advies een maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield – MSY) op lange termijn opleveren bij bestaande gemiddelde milieuomstandigheden zonder beduidende nadelige gevolgen voor het reproductieproces voor de betrokken bestanden;
e)"MSY Btrigger": het referentiepunt voor paaibiomassa waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn MSY kan opleveren;
f)"vangstmogelijkheid": een gekwantificeerd legaal recht om te vissen, in termen van vangsten en/of visserijinspanning.
Artikel 3
Doelstellingen
1.Het meerjarenplan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering toe te passen, en beoogt ervoor te zorgen dat de mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat MSY kan opleveren.
2.Het meerjarenplan voorziet in een doeltreffend, eenvoudig en stabiel beheerskader voor de exploitatie van de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee.
3.Het meerjarenplan draagt bij tot het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken, alsook tot de uitvoering van de bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting voor de daaronder vallende soorten waarop de onderhavige verordening van toepassing is.
4.Het meerjarenplan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het is coherent met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken.
5.Het meerjarenplan heeft met name ten doel:
a)ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in beschrijvend element 3 van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG beschreven voorwaarden, en
b)bij te dragen tot de vervulling van andere relevante beschrijvende elementen in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG, in verhouding tot de rol die visserij voor de vervulling ervan speelt.
HOOFDSTUK II
STREEFDOELEN, VRIJWARINGSMAATREGELEN EN SPECIFIEKE MAATREGELEN
Artikel 4
Streefdoelen voor ansjovis en sardine
1.Het streefdoel voor visserijsterfte wordt voor de betrokken bestanden zo spoedig mogelijk en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 verwezenlijkt en wordt van dan af gehandhaafd binnen de in bijlage I vermelde bandbreedtes en overeenkomstig de in artikel 3, lid 1, neergelegde doelstellingen.
2.De vangstmogelijkheden zijn in overeenstemming met de streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die zijn opgenomen in kolom A van bijlage I bij deze verordening.
3.Onverminderd de leden 1 en 2 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op niveaus die overeenkomen met lagere visserijsterfteniveaus dan die welke in kolom A van bijlage I zijn opgenomen.
4.Onverminderd de leden 2 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden voor een bestand worden vastgesteld in overeenstemming met de bandbreedtes voor de visserijsterfte als opgenomen in kolom B van bijlage I, mits het betrokken bestand zich bevindt boven het in kolom A van bijlage II opgenomen referentiepunt voor minimale paaibiomassa:
a)indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserijen,
b)indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken, of
c)om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.
Artikel 5
Vrijwaringsmaatregelen
1.De instandhoudingsreferentiepunten, uitgedrukt als minimumniveau en grensniveau voor de paaibiomassa van een bestand, die moeten worden toegepast om de volledige reproductiecapaciteit van het betrokken bestand niet aan te tasten, zijn opgenomen in bijlage II.
2.Wanneer luidens wetenschappelijk advies de paaibiomassa van een van de beide betrokken bestanden lager is dan het in kolom A van bijlage II bij deze verordening vermelde referentiepunt voor minimale paaibiomassa, worden alle passende herstelmaatregelen vastgesteld om een snelle terugkeer van het betrokken bestand boven een niveau dat MSY kan opleveren, te waarborgen. In het bijzonder worden de vangstmogelijkheden voor de betrokken bestanden in afwijking van artikel 4, leden 2 en 4, van deze verordening vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die op een waarde onder de in kolom A van bijlage I bij deze verordening vermelde bandbreedte is teruggebracht, rekening houdend met de afname van de biomassa van dat bestand.
3.Wanneer luidens wetenschappelijk advies de paaibiomassa van een van de beide betrokken bestanden lager is dan het in kolom B van bijlage II bij deze verordening vermelde referentiepunt voor de grenspaaibiomassa (Blim), worden verdere herstelmaatregelen genomen om een snelle terugkeer van het betrokken bestand boven een niveau dat MSY kan opleveren, te waarborgen. In het bijzonder kunnen die herstelmaatregelen, in afwijking van artikel 4, leden 2 en 4, inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt geschorst en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.
Artikel 6
Specifieke instandhoudingsmaatregelen
Wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen nodig zijn voor de instandhouding van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde kleine pelagische bestanden of, in het geval van ansjovis en sardine, wanneer de paaibiomassa van een van die beide bestanden voor een bepaald jaar lager is dan de in kolom A van bijlage II bij de onderhavige verordening opgenomen instandhoudingsreferentiepunten, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 van de onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
a)de kenmerken van het vistuig, met name de maaswijdte, de constructie van het vistuig en de afmetingen van het vistuig of het gebruik van voorzieningen voor selectiviteit, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren;
b)het gebruik van het vistuig en de diepte waarop het vistuig wordt ingezet, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren;
c)een verbod op of beperking van het vissen in specifieke gebieden, om paaiende en jonge vis of vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere soorten dan de doelvissoorten te beschermen;
d)een verbod op of beperking van het vissen of het gebruik van bepaalde soorten vistuig gedurende specifieke perioden, om paaiende vis of vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere niet-doelvissoorten te beschermen;
e)minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, om jonge exemplaren van mariene organismen te beschermen;
f)andere kenmerken gerelateerd aan selectiviteit.
HOOFDSTUK III
BEPALINGEN IN SAMENHANG MET DE AANLANDINGSVERPLICHTING
Artikel 7
Bepalingen in samenhang met de aanlandingsverplichting voor kleine pelagische bestanden die in de Adriatische Zee zijn gevangen
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 15 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
a)vrijstellingen van de toepassing van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij een hoge overlevingskans hebben, rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, de visserijpraktijken en het ecosysteem, om de uitvoering van de aanlandingsverplichting te faciliteren; en
b)de-minimisvrijstellingen, om de uitvoering van de aanlandingsverplichting mogelijk te maken; die de-minimisvrijstellingen worden verleend voor in artikel 15, lid 5, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde gevallen, overeenkomstig de voorwaarden van dat artikel;
c)specifieke bepalingen betreffende het documenteren van vangsten, in het bijzonder met het oog op de monitoring van de uitvoering van de aanlandingsverplichting, en
d)het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, om jonge exemplaren van mariene organismen te beschermen.
HOOFDSTUK IV
REGIONALISERING
Artikel 8
Regionale samenwerking
1.Artikel 18, leden 1 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is van toepassing op de in de artikelen 6 en 7 van de onderhavige verordening genoemde maatregelen.
2.Voor de toepassing van lid 1 kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gemeenschappelijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, voor de eerste keer niet later dan twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het meerjarenplan overeenkomstig artikel 14 van deze verordening. De lidstaten kunnen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer de toestand van een van de beide bestanden waarop deze verordening van toepassing is, plotseling verandert. Gemeenschappelijke aanbevelingen inzake maatregelen betreffende een bepaald kalenderjaar worden uiterlijk op 1 juni van het voorgaande jaar ingediend.
3.De bij de artikelen 6 en 7 van deze verordening toegekende bevoegdheden laten de bevoegdheden die krachtens andere bepalingen van het Unierecht, onder andere bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, aan de Commissie zijn verleend, onverlet.
HOOFDSTUK V
CONTROLE EN HANDHAVING
Artikel 9
Verhouding tot Verordening (EG) nr. 1224/2009
De in dit hoofdstuk vastgestelde controlemaatregelen zijn van toepassing ter aanvulling van die van Verordening (EG) nr. 1224/2009, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.
Artikel 10
Voorafgaande kennisgeving
1.In afwijking van artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt de in dat artikel bedoelde voorafgaande kennisgeving ten minste anderhalf uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven gedaan. De bevoegde autoriteiten van de kustlidstaten kunnen per geval toestemming geven om de haven op een vroeger tijdstip binnen te varen.
2.De verplichting tot voorafgaande kennisgeving geldt voor kapiteins van Unievissersvaartuigen die ten minste één ton ansjovis of één ton sardine aan boord hebben.
Artikel 11
Volgsysteem voor vaartuigen
1.Voor de toepassing van deze verordening wordt het toepassingsgebied van de bepalingen van artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 uitgebreid tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer die in de Adriatische Zee doelgericht op kleine pelagische soorten vissen.
2.De in artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op vaartuigen die overeenkomstig deze verordening doelgericht vissen op kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee, ongeacht hun lengte.
Artikel 12
Elektronisch invullen en verzenden van visserijlogboeken
1.Voor de toepassing van deze verordening wordt de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 neergelegde verplichting om een elektronisch visserijlogboek bij te houden en minstens eenmaal per dag elektronisch door te sturen naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat, uitgebreid tot kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer die doelgericht vissen op ansjovis of sardine.
2.De in artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op kapiteins van vaartuigen die doelgericht vissen op ansjovis of sardine, ongeacht de lengte van het vaartuig.
Artikel 13
Aangewezen havens
De in levend gewicht uitgedrukte drempel voor de desbetreffende bestanden die onder het meerjarenplan vallen, bij overschrijding waarvan een vissersvaartuig zijn vangsten overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in een aangewezen haven of op een plaats dicht bij de kust moet aanlanden, bedraagt:
a)2 000 kg ansjovis;
b)2 000 kg sardine.
HOOFDSTUK VI
EVALUATIE
Artikel 14
Evaluatie van het meerjarenplan
Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en daarna om de vijf jaar ziet de Commissie erop toe dat een evaluatie plaatsvindt van de gevolgen van het meerjarenplan voor de onder deze verordening vallende bestanden en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren. De Commissie deelt de resultaten van die evaluatie mee aan het Europees Parlement en de Raad.
HOOFDSTUK VII
PROCEDURELE BEPALINGEN
Artikel 15
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De in de artikelen 6 en 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 6 en 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.Een overeenkomstig de artikelen 6 en 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
HOOFDSTUK VIII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 16
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter