Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017IP0013

    Resolutie van het Europees Parlement met 2 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over grensoverschrijdende aspecten van adopties (2015/2086(INL))

    PB C 252 van 18.7.2018, p. 14–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    18.7.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 252/14


    P8_TA(2017)0013

    Grensoverschrijdende aspecten van adopties

    Resolutie van het Europees Parlement met 2 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over grensoverschrijdende aspecten van adopties (2015/2086(INL))

    (2018/C 252/02)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien artikel 67, lid 4, en artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, en met name de artikelen 7, 21 en 35,

    gezien het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie van 25 mei 2000 bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

    gezien het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 24 april 1963,

    gezien het Verdrag van Den Haag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie,

    gezien de discussienota van de Commissaris voor de mensenrechten over adoptie en kinderen vanuit het oogpunt van de mensenrechten, gepubliceerd op 28 april 2011,

    gezien de artikelen 46 en 52 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A8-0370/2016),

    Gemeenschappelijke minimumnormen voor adopties

    A.

    overwegende dat het essentieel is dat op het gebied van adoptie elk besluit genomen wordt in het belang van het kind, en dat het beginsel van non-discriminatie en de grondrechten van het kind worden geëerbiedigd;

    B.

    overwegende dat adoptie niet is bedoeld om het recht van volwassenen op een kind te waarborgen, maar tot doel heeft een kind een stabiele, liefdevolle en zorgzame omgeving te bieden, waarin het op harmonieuze wijze kan opgroeien en zich kan ontwikkelen;

    C.

    overwegende dat de adoptieprocedure betrekking heeft op kinderen die op het moment waarop adoptie wordt aangevraagd de leeftijd van 18 jaar of de leeftijd waarop kinderen in hun land van herkomst meerderjarig worden nog niet hebben bereikt;

    D.

    overwegende dat er een passend evenwicht moet worden gevonden tussen het recht van een geadopteerd kind om zijn ware identiteit te kennen en het recht van de biologische ouders om hun identiteit te beschermen;

    E.

    overwegende dat de economische omstandigheden van de biologische ouders voor de bevoegde autoriteiten nooit de enige reden en enige rechtvaardigingsgrond mogen vormen voor onttrekking van een kind aan het ouderlijk gezag en het ter adoptie aanbieden van een kind;

    F.

    overwegende dat een adoptieprocedure niet van start mag gaan voordat het besluit tot ontzetting van de biologische ouders uit het ouderlijk gezag onherroepelijk is, en de biologische ouders de kans hebben gekregen alle rechtsmiddelen tegen dat besluit aan te wenden; overwegende dat andere lidstaten kunnen weigeren een adoptiebeschikking te erkennen indien dergelijke procedurele waarborgen ontbreken;

    G.

    overwegende dat meer efficiëntie en een grotere transparantie ertoe zullen leiden dat de nationale adoptieprocedures beter worden en internationale adoptie wellicht gemakkelijker wordt, waardoor het aantal adopties zou kunnen toenemen; overwegende dat in verband hiermee de naleving van artikel 21 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, dat door alle lidstaten is geratificeerd, het belangrijkste criterium dient te zijn voor alle procedures, maatregelen en strategieën voor adopties in een grensoverschrijdende context, en dat het belang van het kind voorop moet staan;

    H.

    overwegende dat meer vastberaden optreden noodzakelijk is om te voorkomen dat toekomstige ouders die belangstelling hebben voor adoptie door gewetenloze bemiddelingsorganisaties worden uitgebuit en overwegende dat daarom ook de samenwerking op het gebied van de bestrijding van misdaad en corruptie in verband met adoptie binnen de Unie moet worden versterkt;

    I.

    overwegende dat er zo veel mogelijk naar moet worden gestreefd broertjes en zusjes bij hetzelfde adoptiegezin te plaatsen, om te voorkomen dat zij door gescheiden plaatsing verder getraumatiseerd raken;

    Interlandelijke adoptie op grond van het Verdrag van Den Haag van 1993

    J.

    overwegende dat het door alle lidstaten geratificeerde Verdrag van Den Haag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (het Verdrag van Den Haag)voorziet in een systeem van administratieve samenwerking en erkenning van interlandelijke adopties, d.w.z. adopties waarbij de adoptieouders en het kind of de kinderen hun gewone verblijfplaats niet in hetzelfde land hebben;

    K.

    overwegende dat in het Verdrag van Den Haag is bepaald dat interlandelijke adopties in alle landen die het verdrag hebben ondertekend automatisch worden erkend, zonder dat er een specifieke erkenningsprocedure nodig is;

    L.

    overwegende dat erkenning op grond van het Verdrag van Den Haag uitsluitend mag worden geweigerd als de adoptie kennelijk strijdig is met de openbare orde van de desbetreffende staat, rekening houdend met het belang van het kind;

    Civielrechtelijke samenwerking op het gebied van adoptie

    M.

    overwegende dat juridische scholing in de breedste zin de sleutel vormt tot wederzijds vertrouwen op alle rechtsgebieden, waaronder adoptie; overwegende dat in het kader van de bestaande Unieprogramma's voor juridische scholing en ondersteuning voor het Europees justitieel netwerk daarom meer de focus moet worden gelegd op gespecialiseerde rechtbanken, zoals familierechtbanken en jeugdrechtbanken;

    N.

    overwegende dat burgers betere toegang moeten krijgen tot uitgebreide informatie over de juridische en procedurele aspecten van nationale adoptie in de lidstaten; overwegende dat het e-justitieportaal in dit kader uitgebreid zou kunnen worden;

    O.

    overwegende dat sinds 1997 wordt samengewerkt binnen het Europees netwerk van kinderombudsmannen en dat de ombudsmannen voor kinderen in Europa moeten worden aangespoord om binnen dat forum nauwer samen te werken; overwegende dat in dit kader bijvoorbeeld ook kan worden gedacht aan deelname van deze ombudsmannen aan bestaande door de Unie gefinancierde justitiële-opleidingsprogramma's;

    P.

    overwegende dat een uitgebreide analyse moet worden verricht, omdat er meer moet worden gedaan om grensoverschrijdende smokkel van kinderen met het oog op adoptie te voorkomen en bestrijden en om ervoor te zorgen dat de bestaande regels en richtsnoeren ter bestrijding van kinderhandel naar behoren en op doeltreffende wijze worden uitgevoerd; overwegende dat de samenwerking op het gebied van de bestrijding van misdaad en corruptie in de Unie derhalve moet worden geïntensiveerd, om ontvoering en verkoop van en handel in kinderen te voorkomen;

    Grensoverschrijdende erkenning van nationale adoptiebeschikkingen

    Q.

    overwegende dat binnen het Unierecht het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten van wezenlijk belang is, omdat het de mogelijkheid biedt om een ruimte zonder binnengrenzen te verwezenlijken en in stand te houden; overwegende dat de lidstaten op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning, dat berust op wederzijds vertrouwen, gehouden zijn uitspraken of besluiten uit een andere lidstaat uit te voeren;

    R.

    overwegende dat de meningen over de beginselen die aan adoptie ten grondslag dienen te liggen tussen de lidstaten nog altijd sterk uiteenlopen, ondanks de internationale voorschriften die er op dit gebied bestaan, en dat ook de adoptieprocedures en de rechtsgevolgen van adoptie niet overal hetzelfde zijn;

    S.

    overwegende dat de Europese Unie bevoegd is om, zonder in te grijpen in het nationale familierecht, maatregelen vast te stellen ter verbetering van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten, onder meer op het gebied van adoptie;

    T.

    overwegende dat uitzonderingen uit hoofde van de openbare orde tot doel hebben de identiteit van de lidstaten, die tot uitdrukking komt in het materieel familierecht van de lidstaten, te waarborgen;

    U.

    overwegende dat het Europees recht momenteel geen bepalingen kent inzake de erkenning, automatisch of anderszins, van nationale adoptiebeschikkingen, d.w.z. beschikkingen betreffende adopties die plaatsvinden binnen één lidstaat;

    V.

    overwegende dat het ontbreken van dergelijke bepalingen aanzienlijke problemen veroorzaakt voor Europese gezinnen die na de adoptie van een kind naar een andere lidstaat verhuizen, aangezien de kans bestaat dat de adoptie niet wordt erkend, waardoor de ouders problemen kunnen ondervinden bij de uitoefening van het ouderlijk gezag en te maken kunnen krijgen met financiële problemen in verband met de verschillende vergoedingen die zij verschuldigd zijn;

    W.

    overwegende dat het ontbreken van dergelijke bepalingen het recht van kinderen op een stabiel en blijvend gezin ondergraaft;

    X.

    overwegende dat het op dit moment kan gebeuren dat ouders bij een verhuizing naar een andere lidstaat een specifieke nationale erkenningsprocedure moeten doorlopen en soms zelfs het kind opnieuw moeten adopteren, hetgeen veel rechtsonzekerheid met zich brengt;

    Y.

    overwegende dat de huidige situatie tot ernstige problemen kan leiden en gezinnen kan belemmeren ten volle gebruik te maken van hun recht op vrij verkeer;

    Z.

    overwegende dat het wellicht nodig is om de algehele situatie te evalueren en beoordelen aan de hand van een raadpleging onder de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

    AA.

    overwegende dat de Brussel II-verordening geen betrekking heeft op erkenning van adoptiebeschikkingen, maar uitsluitend betrekking heeft op ouderlijke verantwoordelijkheid;

    AB.

    overwegende dat het daarom van het grootste belang is om wetgeving vast te stellen die voorziet in automatische erkenning in een lidstaat van een nationale adoptiebeschikking die in een andere lidstaat is genomen, mits de volledige eerbiediging van nationale bepalingen inzake openbare orde en de eerbiediging van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn gewaarborgd;

    AC.

    overwegende dat dergelijke wetgeving een aanvulling zal vormen op Verordening (EG) nr. 2201/2003 (1) van de Raad (Brussel II bis-verordening) inzake bevoegdheid en ouderlijke verantwoordelijkheid, en de huidige leemte op het gebied van de erkenning van adoptie op grond van het internationale recht (het Verdrag van Den Haag) zal opvullen;

    Gemeenschappelijke minimumnormen voor adopties

    1.

    dringt er bij de autoriteiten van de lidstaten op aan om bij alle besluiten die betrekking hebben op adoptie te handelen in het belang van het kind, de fundamentele rechten van het kind te eerbiedigen en altijd rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het geval;

    2.

    benadrukt dat kinderen die ter adoptie zijn afgestaan niet moeten worden beschouwd als eigendom van een staat, maar als individuen met internationaal erkende fundamentele rechten;

    3.

    benadrukt dat elke adoptiezaak anders is en moet worden beoordeeld op grond van zijn eigen omstandigheden;

    4.

    is van oordeel dat bij adoptie met grensoverschrijdende aspecten de culturele en taalkundige achtergrond van het kind moet worden meegewogen en zoveel mogelijk moet worden gerespecteerd;

    5.

    is van oordeel dat kinderen bij adoptieprocedures altijd de gelegenheid moeten krijgen te worden gehoord en zich uit te spreken over het adoptieproces zonder daarbij onder druk te worden gezet, een en ander rekening houdend met de leeftijd en de mate van rijpheid van het kind; is derhalve van mening dat het van het allergrootste belang is dat, waar mogelijk en ongeacht de leeftijd, aan het kind wordt gevraagd of het instemt met de adoptie; dringt in dit kader aan op behoedzaamheid bij jonge kinderen en baby's die niet kunnen worden gehoord;

    6.

    is van mening dat geen besluit inzake adoptie mag worden genomen voordat de biologische ouders zijn gehoord en zij, indien van toepassing, alle rechtsmiddelen betreffende het ouderlijk gezag hebben uitgeput, en de ontzetting van de biologische ouders uit het ouderlijk gezag onherroepelijk is; dringt er daarom bij de lidstatelijke autoriteiten op aan om als rechtsmiddelen worden aangewend en tijdens de hele juridische procedure met betrekking tot de adoptie alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor het welzijn van het kind en het kind de bescherming en zorg te bieden die nodig is voor zijn harmonieuze ontwikkeling;

    7.

    dringt er bij de Commissie op aan om na te denken over een vergelijkende studie, om onderzoek te doen naar klachten inzake niet-consensuele adopties met grensoverschrijdende aspecten;

    8.

    benadrukt dat de bevoegde autoriteiten, voordat zij een kind in aanmerking laten komen voor adoptie door vreemden, altijd eerst moeten onderzoeken of het mogelijk is om het kind bij familieleden te plaatsen als het kind een band heeft met die familieleden, ook als deze in een ander land wonen, en tevens vooraf een individuele beoordeling moeten uitvoeren van de behoeften van het kind; is van mening dat de gewone verblijfplaats van familieleden die de verantwoordelijkheid voor een kind willen overnemen niet als doorslaggevende factor moet worden beschouwd;

    9.

    dringt erop aan dat ouders met verschillende nationaliteiten in rechtszaken met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid en adoptie gelijk worden behandeld; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat familieleden die betrokken zijn bij adoptieprocedures en die onderdaan zijn van een andere lidstaat dezelfde procedurele rechten hebben, en deze familieleden bijvoorbeeld rechtsbijstand te verlenen, tijdig informatie te verstrekken over hoorzittingen en het recht op een tolk, en alle voor de zaak van belang zijnde documenten in hun moedertaal ter beschikking te stellen;

    10.

    benadrukt dat als overwogen wordt een kind dat onderdaan is van een andere lidstaat in aanmerking te laten komen voor adoptie, de consulaire autoriteiten van die lidstaat en de familieleden van het kind die in die lidstaat wonen, moeten worden geïnformeerd en geraadpleegd voordat er een besluit wordt genomen;

    11.

    dringt er voorts bij de lidstaten op aan bijzondere aandacht te besteden aan niet-begeleide minderjarigen die een vluchtelingenstatus hebben aangevraagd of reeds bezitten, en ervoor te zorgen dat zij de bescherming, bijstand en zorg krijgen die de lidstaten uit hoofde van hun internationale verplichtingen moeten bieden, bij voorkeur door deze minderjarigen in de tussentijd in een pleeggezin te plaatsen;

    12.

    wijst erop dat ervoor moet worden gezorgd dat de werkomstandigheden van maatschappelijk werkers zodanig zijn dat zij hun evaluatie van individuele gevallen naar behoren kunnen uitvoeren, zonder enige vorm van financiële of juridische druk en volledig rekening houdend met de belangen van het kind op de korte, middellange en lange termijn;

    Interlandelijke adoptie overeenkomstig het Verdrag van Den Haag van 1993

    13.

    wijst op het succes van en het belang van toepassing van het Verdrag van Den Haag en spoort alle landen aan om dit verdrag te ondertekenen of te ratificeren of tot dit verdrag toe te treden;

    14.

    betreurt dat zich vaak problemen voordoen met betrekking tot de verstrekking van adoptiecertificaten; dringt er derhalve bij de autoriteiten van de lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat de procedures en beschermingsmaatregelen die in het leven zijn geroepen bij het Verdrag van Den Haag te allen tijde worden gevolgd, om de automatische erkenning van adoptiecertificaten te waarborgen; verzoekt de lidstaten geen onnodige bureaucratische hindernissen op te werpen voor de erkenning van adopties die onder het toepassingsbereik van het Verdrag van Den Haag vallen en waardoor de procedure zal vertragen en de kosten zullen stijgen;

    15.

    wijst erop dat er meer inspanningen kunnen worden verricht om naleving en strikte handhaving van het Verdrag van Den Haag te waarborgen, aangezien sommige lidstaten aanvullende administratieve procedures hebben ingesteld of onevenredige vergoedingen vragen in verband met de erkenning van adopties, bijvoorbeeld voor het registreren of wijzigen van gegevens in de burgerlijke stand of voor het verkrijgen van de nationaliteit, ondanks het feit dat deze praktijken strijdig zijn met de bepalingen van het Verdrag van Den Haag;

    16.

    dringt er bij de lidstaten op aan de procedures met betrekking tot de voorlichtings- en toestemmingsvereisten, zoals neergelegd in artikel 4 van het Verdrag van Den Haag, te eerbiedigen;

    Civielrechtelijke samenwerking op het gebied van adoptie

    17.

    verzoekt de lidstaten om hun samenwerking op het gebied van adoptie, wat zowel de juridische als de sociale aspecten betreft, te intensiveren en dringt aan op meer samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten op het gebied van evaluaties, indien nodig; dringt er in dit verband voorts op aan dat de Unie in al haar belangrijke interne en externe beleidsmaatregelen een consistente aanpak hanteert ten aanzien van de rechten van kinderen;

    18.

    roept de Commissie op een doeltreffend Europees netwerk van rechters en autoriteiten die gespecialiseerd zijn in adoptie in het leven te roepen, om zo de uitwisseling van informatie en goede praktijken te vergemakkelijken, hetgeen met name nuttig is wanneer bij adopties sprake is van grensoverschrijdende aspecten; acht het uiterst belangrijk om de coördinatie en uitwisseling van goede praktijken met het bestaande netwerk voor justitiële opleiding te vergemakkelijken, om te zorgen voor een zo groot mogelijke samenhang met de reeds door de Unie gefinancierde regelingen; verzoekt de Commissie in dit verband middelen beschikbaar te stellen voor gespecialiseerde opleidingen voor rechters die zaken behandelen die betrekking hebben op grensoverschrijdende adopties;

    19.

    is van oordeel dat het door middel van scholing en mogelijkheden voor rechters om in contact te komen met andere rechters die zaken behandelen op het gebied van grensoverschrijdende adopties gemakkelijker kan worden verwachte problemen op het gebied van de erkenning van nationale adopties in kaart te brengen en de daarvoor noodzakelijke juridische oplossingen te vinden; dringt er daarom bij de Commissie op aan om bij het opstellen van het voorstel voor de verordening te voorzien in de beschikbaarstelling van middelen voor deze scholing en contactmogelijkheden;

    20.

    dringt er bij de Commissie op aan om op het Europees e-justitieportaal relevante juridische en procedurele informatie te plaatsen over het adoptierecht en de adoptiepraktijken in alle lidstaten;

    21.

    neemt nota van de activiteiten van het Europees Netwerk van ombudsmannen voor kinderen en is van mening dat deze samenwerking verder moet worden ontwikkeld en versterkt;

    22.

    benadrukt het belang van nauwere samenwerking, onder meer via Europese autoriteiten zoals Europol, om grensoverschrijdende ontvoering, verkoop en smokkel van kinderen met het oog op adoptie te voorkomen; merkt op dat smokkel van kinderen met het oog op adoptie wellicht kan worden voorkomen als de landen beschikken over betrouwbare nationale systemen voor geboorteregistratie; dring in dit kader aan op intensivering van de coördinatie op het gevoelige gebied van adoptie van kinderen uit derde landen;

    Grensoverschrijdende erkenning van nationale adoptiebeschikkingen

    23.

    verklaart dat er een duidelijke behoefte is aan Europese wetgeving waarin wordt voorzien in de automatische grensoverschrijdende erkenning van nationale adoptiebeschikkingen;

    24.

    verzoekt de Commissie om uiterlijk op 31 juli 2017, op basis van artikel 67 en artikel 81 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie, een voorstel voor een handeling betreffende de grensoverschrijdende erkenning van adoptiebeschikkingen voor te leggen, rekening houdend met de aanbevelingen in bijgevoegde bijlage en in overeenstemming met het bestaande internationale recht op dit gebied;

    25.

    bevestigt dat in de bij deze ontwerpresolutie gevoegde aanbevelingen de grondrechten en het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd;

    26.

    is van mening dat het gevraagde voorstel geen negatieve financiële gevolgen heeft, aangezien het uiteindelijke doel om adoptiebeschikkingen automatisch te erkennen een kostenbesparing met zich zal brengen;

    o

    o o

    27.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten.

    (1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).


    BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

    GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD BETREFFENDE DE GRENSOVERSCHRIJDENDE ERKENNING VAN ADOPTIEBESCHIKKINGEN

    A.   BEGINSELEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

    1.

    Ieder jaar nemen meer Unieburgers het besluit om gebruik te maken van hun recht op vrij verkeer en naar een andere lidstaat van de Unie te verhuizen. Hierdoor ontstaan er diverse problemen op het gebied van de erkenning en wettelijke procedures ten aanzien van de persoonlijke en familierechtelijke situatie van mobiele personen. De Unie heeft een aanvang gemaakt met de aanpak van deze problemen, onder meer door het vaststellen van Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) inzake erfopvolging en door nauwere samenwerking tot stand te brengen op het gebied van de erkenning van bepaalde aspecten van huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

    2.

    Het Verdrag van Den Haag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (het Verdrag van Den Haag) is van kracht in alle lidstaten. Dit verdrag heeft betrekking op de procedure voor grensoverschrijdende adopties en verplicht tot automatische erkenning van dergelijke adopties. Het Verdrag van Den Haag heeft echter geen betrekking op de situatie van een gezin met een kind dat is geadopteerd overeenkomstig een zuiver nationale procedure en dat vervolgens verhuist naar een andere lidstaat. In een dergelijke geval kunnen er, als de wettelijke relatie tussen de ouder(s) en het geadopteerde kind niet automatisch wordt erkend, aanzienlijke juridische problemen ontstaan. In sommige gevallen moeten aanvullende administratieve of juridische procedures worden doorlopen en in uitzonderlijke gevallen wordt erkenning volledig geweigerd.

    3.

    Het is ter bescherming van de grondrechten en de vrijheden van deze burgers van de Unie derhalve noodzakelijk om een verordening vast te stellen waarin wordt voorzien in de automatische grensoverschrijdende erkenning van adoptiebeschikkingen. De juiste rechtsgrondslag voor een dergelijk voorstel is artikel 67, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat betrekking heeft op de wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen, en artikel 81, lid 3, van het Verdrag, dat betrekking heeft op maatregelen betreffende het familierecht. De verordening dient te worden vastgesteld door de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement.

    4.

    De voorgestelde verordening voorziet in de automatische erkenning van adoptiebeschikkingen genomen in een lidstaat overeenkomstig een andere procedure dan op grond van het Verdrag van Den Haag. Aangezien Europese gezinnen ook banden kunnen hebben met een derde land of er in het verleden kunnen hebben gewoond, voorziet de verordening er ook in dat wanneer één lidstaat een in een derde land genomen adoptiebeschikking heeft erkend op grond van zijn toepasselijke nationale procedurele regels, deze adoptiebeschikking wordt erkend in alle andere lidstaten.

    5.

    Om „forum shopping” of de toepassing van onwenselijke nationale wetgeving echter te voorkomen, is die automatische erkenning ten eerste onderworpen aan de voorwaarde dat de erkenning niet kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd, waarbij benadrukt wordt dat een dergelijke weigering de facto niet mag leiden tot discriminatie die op grond van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verboden is, en ten tweede, dat de lidstaat die de adoptiebeschikking heeft genomen daartoe op grond van artikel 4 van het verlangde voorstel in Deel B (het voorstel) de bevoegdheid had. Uitsluitend de lidstaat die de gewone verblijfplaats is van de ouder, de ouders of het kind, beschikt over die bevoegdheid. Indien de adoptiebeschikking echter is genomen in een derde land, kan de bevoegdheid voor de eerste erkenning binnen de Unie van die adoptie ook berusten bij de lidstaat waarvan de ouders of het kind de nationaliteit bezitten. Dit om toegang tot de rechter te garanderen voor Europese gezinnen die buiten de Unie wonen.

    6.

    Er zijn specifieke procedures nodig om te beslissen op bezwaren tegen erkenning in specifieke gevallen. Deze bepalingen zijn identiek aan bepalingen in andere handelingen van de Unie op het gebied van het burgerlijk recht.

    7.

    Er moet een Europees adoptiecertificaat in het leven worden geroepen om eventuele administratieve vragen met betrekking tot automatische erkenning snel af te handelen. Het model voor dit certificaat moet door de Commissie worden vastgesteld door middel van een gedelegeerde handeling.

    8.

    Het voorstel heeft uitsluitend betrekking op de relatie tussen ouders en kinderen. Het verplicht de lidstaten niet om bepaalde juridische relaties tussen ouders van een geadopteerd kind te erkennen, aangezien er op het gebied van de wetgeving inzake paren tussen de nationale rechtsstelsels grote verschillen bestaan;

    9.

    Tot slot bevat het voorstel de gebruikelijke eind- en overgangsbepalingen van burgerrechtelijke instrumenten. De automatische erkenning van adopties is slechts van toepassing op adoptiebeschikkingen die zijn genomen vanaf de datum waarop de verordening van toepassing wordt en op eerdere adoptiebeschikkingen als het kind op die datum nog minderjarig is.

    10.

    Het voorstel voldoet aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, aangezien de lidstaten niet in staat zijn om zelf een juridisch kader in het leven te roepen voor de grensoverschrijdende erkenning van adoptiebeschikkingen en het voorstel niet verder gaat dan strikt noodzakelijk om de stabiliteit van de rechtspositie van geadopteerde kinderen te waarborgen. Het voorstel laat het familierecht van de lidstaten onverlet.

    B.   TEKST VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

    Verordening van de Raad betreffende de grensoverschrijdende erkenning van adoptiebeschikkingen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 67, lid 4, en artikel 81, lid 3,

    Gezien het verzoek van het Europees Parlement aan de Europese Commissie,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Parlement,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

    Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1)

    De Unie heeft zich tot doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van deze ruimte dient de Unie maatregelen vast te stellen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, waaronder op het gebied van het familierecht.

    2)

    Overeenkomstig de artikelen 67 en 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) omvatten deze maatregelen ook maatregelen bedoeld om de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken te waarborgen.

    3)

    Om het recht op vrij verkeer van gezinnen die een kind hebben geadopteerd te waarborgen, is het noodzakelijk en passend de regels inzake de bevoegdheid en de erkenning van adoptiebeschikkingen in een bindend en rechtstreeks toepasselijk rechtsinstrument van de Unie neer te leggen.

    4)

    Deze verordening moet een duidelijk en omvattend rechtskader bieden op het gebied van de grensoverschrijdende erkenning van adoptiebeschikkingen, gezinnen meer rechtszekerheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit bieden en voorkomen dat de situatie ontstaat dat een op rechtmatige wijze in een lidstaat genomen adoptiebeschikking in een andere lidstaat niet wordt erkend.

    5)

    Deze verordening dient van toepassing te zijn op de erkenning van adoptiebeschikkingen die in een lidstaat zijn genomen of erkend. De verordening is echter niet van toepassing op de erkenning van interlandelijke adopties die hebben plaatsgevonden in overeenstemming met het Verdrag van Den Haag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie, aangezien dat verdrag reeds voorziet in de automatische erkenning van dergelijke adopties. Deze verordening dient derhalve uitsluitend van toepassing te zijn op de erkenning van nationale adopties en internationale adopties die niet hebben plaatsgevonden overeenkomstig dat verdrag.

    6)

    Er moet een verband bestaan tussen een adoptie en het grondgebied van de lidstaat die de adoptiebeschikking heeft genomen of heeft erkend. Dienovereenkomstig moet de erkenning voldoen aan de gemeenschappelijke regels inzake bevoegdheid.

    7)

    De voorschriften inzake bevoegdheid moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel dient te gelden dat de bevoegdheid in het algemeen wordt gegrond op de gewone verblijfplaats van de adoptieouders, of de gewone verblijfplaats van één van hen of van het kind. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in situaties waarin een derde land een rol speelt en de lidstaat van nationaliteit een aanknopingspunt kan vormen.

    8)

    Aangezien adoptie over het algemeen betrekking heeft op minderjarigen, is het niet passend om de ouders of het kind enige flexibiliteit te bieden bij het kiezen van de autoriteiten die een besluit zullen nemen over de adoptie.

    9)

    Het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie rechtvaardigt het beginsel dat in een lidstaat genomen of door een lidstaat erkende adoptiebeschikkingen in alle andere lidstaten moeten worden erkend, zonder dat daarvoor een speciale procedure hoeft te worden gevolgd. Bijgevolg moet een in een lidstaat genomen adoptiebeschikking behandeld worden alsof deze in de aangezochte lidstaat is genomen.

    10)

    De automatische erkenning in de aangezochte lidstaat van een adoptiebeschikking die is genomen in een andere lidstaat mag de eerbiediging van de rechten van de verdediging niet in gevaar brengen. Daarom moet een belanghebbende partij om weigering van de erkenning van een adoptiebeschikking kunnen verzoeken als hij of zij van mening is dat één van de gronden voor weigering van de erkenning van toepassing is.

    11)

    De erkenning van nationale adoptiebeschikkingen moet automatisch plaatsvinden, tenzij de lidstaat waar de adoptie heeft plaatsgevonden niet bevoegd was of de erkenning kennelijk strijdig is met het openbaar belang van de erkennende lidstaat, zoals uitgelegd overeenkomstig artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    12)

    Deze verordening mag niet van invloed zijn op het materiële familierecht, waaronder het adoptierecht, van de lidstaten. Voorts mag de erkenning van een adoptiebeschikking uit hoofde van deze verordening niet de automatische erkenning inhouden van een rechtsbetrekking tussen de adoptieouders als voortvloeisel uit de erkenning van de adoptiebeschikking. Daarnaast mag echter de rechtsbetrekking tussen de adoptieouders niet van invloed zijn op het besluit tot erkenning van een adoptiebeschikking.

    13)

    Procedurekwesties die niet in deze verordening aan de orde komen, moeten worden geregeld overeenkomstig het nationale recht.

    14)

    Indien een adoptiebeschikking een rechtsbetrekking impliceert die in het recht van de aangezochte lidstaat onbekend is, moet die rechtsbetrekking, met inbegrip van daaruit voortvloeiende rechten of verplichtingen, zoveel als mogelijk worden aangepast aan een rechtsbetrekking die overeenkomstig het recht van die lidstaat dezelfde rechtsgevolgen heeft en dezelfde doelstellingen beoogt. Hoe en door wie de aanpassing dient te worden uitgevoerd, moet door elke lidstaat zelf worden bepaald.

    15)

    Om de automatische erkenning waarin deze verordening voorziet eenvoudiger te maken, moet een model worden opgesteld voor de overdracht van adoptiebeschikkingen, het Europees adoptiecertificaat. Te dien einde moet overeenkomstig artikel 290 VWEU aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen handelingen vast te stellen inzake de opstelling en wijziging van dat modelcertificaat. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de relevante documenten tijdig en op passende wijze worden doorgestuurd naar het Europees Parlement en de Raad.

    16)

    Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

    17)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, [hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland laten weten dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening]/[nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland, onverminderd artikel 4 van dat protocol, niet deel aan de aanneming van deze verordening; deze is dan ook niet bindend voor noch van toepassing in deze landen].

    18)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening; deze is dan ook niet bindend voor noch van toepassing in Denemarken,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    1.   Deze verordening is van toepassing op de erkenning van adoptiebeschikkingen.

    2.   Deze verordening is niet van toepassing op en doet geen afbreuk aan:

    a)

    het recht van de lidstaten betreffende het recht om te adopteren of betreffende andere familierechtelijke aangelegenheden;

    b)

    interlandelijke adopties overeenkomstig het Verdrag van Den Haag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (het Verdrag van Den Haag).

    3.   Niets in deze verordening verplicht een lidstaat om:

    a)

    een bepaalde rechtsbetrekking tussen de ouders van een geadopteerd kind te erkennen als voortvloeisel uit de erkenning van een adoptiebeschikking;

    b)

    adoptiebeschikkingen te nemen in omstandigheden waarin de nationale wetgeving op dit gebied dat niet toestaat.

    Artikel 2

    Definitie

    Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „adoptiebeschikking” verstaan: een rechterlijke uitspraak of beslissing waarbij een permanente, juridische ouder-kindrelatie wordt gevormd of erkend tussen een minderjarig kind en een nieuwe ouder of nieuwe ouders die niet de biologische ouders van dat kind zijn, ongeacht hoe die rechtsbetrekking in het nationale recht wordt genoemd.

    Artikel 3

    Automatische erkenning van adoptiebeschikkingen

    1.   Een adoptiebeschikking die in een lidstaat is genomen wordt in de andere lidstaten erkend zonder dat daarvoor een speciale procedure hoeft te worden doorlopen, mits de lidstaat die de beschikking heeft genomen bevoegd is overeenkomstig artikel 4.

    2.   Iedere belanghebbende partij kan overeenkomstig de procedure als voorzien in artikel 7 om een beslissing verzoeken dat er geen gronden voor weigering van de erkenning als bedoeld in artikel 6 zijn.

    3.   Wordt voor een gerecht van een lidstaat de weigering van erkenning bij wege van tussenvordering gevraagd, dan is dit gerecht bevoegd om van de vordering kennis te nemen.

    Artikel 4

    Bevoegdheid inzake adoptiebeschikkingen

    1.   De autoriteiten van een lidstaat kunnen uitsluitend een adoptiebeschikking nemen als de adoptieouder of -ouders of het geadopteerde kind hun gewone verblijfplaats in die lidstaat hebben.

    2.   De autoriteiten van een lidstaat kunnen, als met betrekking tot een kind een adoptiebeschikking is genomen door de autoriteiten van een derde land, ook een dergelijke beschikking nemen of, overeenkomstig het nationale recht, een besluit nemen over de erkenning van de door het derde land genomen beschikking als de adoptieouder of adoptieouders niet hun gewone verblijfplaats hebben in die lidstaat, maar daar wel staatsburger van zijn.

    Artikel 5

    Voor de erkenning vereiste documentatie

    Een partij die zich in een lidstaat op een in een andere lidstaat genomen adoptiebeschikking wenst te beroepen, legt de volgende stukken over:

    a)

    een afschrift van de adoptiebeschikking aan de hand waarvan de echtheid van de beschikking kan worden vastgesteld; en

    b)

    het overeenkomstig artikel 11 verstrekte Europees adoptiecertificaat.

    Artikel 6

    Weigering van erkenning

    Op verzoek van een belanghebbende partij mag de erkenning van een adoptiebeschikking die is genomen in een lidstaat uitsluitend worden geweigerd:

    a)

    als die erkenning kennelijk in strijd is met de openbare orde (ordre public) van de aangezochte lidstaat;

    b)

    als de lidstaat die de beschikking heeft genomen niet bevoegd was overeenkomstig artikel 4.

    Artikel 7

    Verzoek om weigering van erkenning

    1.   Op verzoek van een belanghebbende partij in de zin van het nationale recht wordt de erkenning van een adoptiebeschikking geweigerd wanneer wordt vastgesteld dat één van de in artikel 6 bedoelde gronden van toepassing is.

    2.   Het verzoek tot weigering van de erkenning wordt ingediend bij het gerecht dat de desbetreffende lidstaat overeenkomstig artikel 13, onder a), tegenover de Commissie heeft aangewezen als het gerecht waarbij het verzoek dient te worden ingediend.

    3.   De procedure inzake de weigering van erkenning wordt, voor zover deze niet onder de onderhavige verordening valt, beheerst door het recht van de aangezochte lidstaat.

    4.   De verzoeker legt aan het gerecht een afschrift van het besluit en, indien nodig, een vertaling of transliteratie ervan over.

    5.   Het gerecht kan vrijstelling van de overlegging van de in lid 4 bedoelde documenten verlenen, indien het reeds over deze documenten beschikt of het onredelijk acht van de verzoeker overlegging van deze documenten te verlangen. In laatstgenoemd geval kan het gerecht de andere partij gelasten de documenten over te leggen.

    6.   De partij die om de weigering van erkenning van een in een andere lidstaat genomen adoptiebeschikking verzoekt, hoeft in de aangezochte lidstaat niet over een postadres te beschikken. Evenmin hoeft zij over een gemachtigde vertegenwoordiger in de aangezochte lidstaat te beschikken, tenzij een dergelijke vertegenwoordiger ongeacht de nationaliteit of de woonplaats van partijen verplicht is.

    7.   Het gerecht neemt onverwijld een besluit over het verzoek tot weigering van de erkenning.

    Artikel 8

    Rechtsmiddelen tegen de beslissing op het verzoek om weigering van erkenning

    1.   Elk van de partijen kan beroep instellen tegen de beslissing op het verzoek om weigering van erkenning.

    2.   Het beroep wordt ingesteld bij het gerecht dat de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 13, onder b), tegenover de Commissie heeft aangewezen als het gerecht waarbij een dergelijk beroep dient te worden ingesteld.

    3.   Tegen de in beroep gegeven beslissing kan slechts hoger beroep worden ingesteld bij de gerechten die de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 13, onder c) tegenover de Commissie heeft aangewezen als de gerechten waarbij hoger beroep kan worden ingesteld.

    Artikel 9

    Rechtsmiddelen in de lidstaat die de adoptiebeschikking heeft genomen

    Het gerecht waarbij een verzoek om weigering van erkenning is ingediend of het gerecht waarbij een rechtsmiddel in de zin van artikel 8, lid 2 of lid 3, is ingesteld, kan de uitspraak aanhouden indien in de lidstaat die de adoptiebeschikking heeft genomen een gewoon rechtsmiddel tegen de adoptiebeschikking is ingesteld of de termijn daarvoor nog niet is verstreken. In laatstgenoemd geval kan het gerecht een termijn vaststellen waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld.

    Artikel 10

    Verbod van inhoudelijke toetsing

    In geen geval wordt in de aangezochte lidstaat overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van een in een lidstaat genomen adoptiebeschikking of gegeven beslissing.

    Artikel 11

    Europees adoptiecertificaat

    De autoriteiten van de lidstaat die de adoptiebeschikking heeft genomen, verstrekken op verzoek van een belanghebbende een meertalig Europees adoptiecertificaat dat overeenstemt met het overeenkomstig artikel 15 vastgestelde model.

    Artikel 12

    Aanpassing van de adoptiebeschikking

    1.   Indien een beslissing of uitspraak een maatregelen of bevelen bevat die in het recht van de aangezochte lidstaat onbekend zijn, wordt de maatregel of het bevel zoveel als mogelijk in overeenstemming gebracht met een maatregel die of een bevel dat in het rechtsstelsel van die lidstaat bestaat, gelijkwaardige gevolgen heeft en dezelfde doelstellingen en belangen beoogt. Deze aanpassing heeft geen rechtsgevolgen die verder gaan dan die waarin het recht van de lidstaat van oorsprong voorziet.

    2.   Elke belanghebbende partij kan de aanpassing van de maatregel of het bevel voor het gerecht aanvechten.

    Artikel 13

    Door de lidstaten te verstrekken gegevens

    1)   Uiterlijk op 1 juli 2018 stellen de lidstaten in voorkomend geval de Commissie in kennis van hun nationale bepalingen inzake:

    a)

    de gerechten waarbij overeenkomstig artikel 7, lid 2, het verzoek om weigering van erkenning moet worden ingediend;

    b)

    de gerechten waarbij overeenkomstig artikel 8, lid 2, een rechtsmiddel tegen de beslissing op het verzoek om een weigering van erkenning moet worden ingesteld, en

    c)

    de gerechten waarbij een eventuele hogere voorziening overeenkomstig artikel 8, lid 3, moet worden ingesteld.

    2.   De Commissie maakt de in lid 1 bedoelde informatie, alsook alle andere relevante informatie over adoptieprocedures en de erkenning daarvan in de lidstaten, openbaar toegankelijk via passende middelen, in het bijzonder via het Europees e-justitieportaal.

    Artikel 14

    Legalisatie of soortgelijke formaliteit

    Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist met betrekking tot documenten die op grond van deze verordening in een lidstaat zijn afgegeven.

    Artikel 15

    Bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen

    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling en wijziging van het model voor het in artikel 11 bedoelde Europees adoptiecertificaat.

    Artikel 16

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 juli 2018.

    3.   De Raad kan de in artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van de Raad met twee maanden verlengd.

    5.   De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde handelingen, de mogelijke bezwaren die daartegen worden gemaakt en de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

    Artikel 17

    Overgangsbepalingen

    Deze verordening is uitsluitend van toepassing op adoptiebeschikkingen die zijn genomen op of na 1 januari 2019.

    Adoptiebeschikkingen die zijn genomen voor 1 januari 2019 worden echter ook vanaf die datum erkend als het desbetreffende kind op die datum nog niet meerderjarig is.

    Artikel 18

    Verhouding tot bestaande internationale verdragen

    1.   Deze verordening is niet van toepassing op adoptiebeschikkingen die zijn genomen in overeenstemming met het Verdrag van Den Haag.

    2.   De toepassing van internationale verdragen waarbij één of meer lidstaten op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening partij zijn en waarin voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de erkenning van adopties, wordt door deze verordening onverlet gelaten, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van artikel 351 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    3.   Deze verordening heeft echter tussen de lidstaten voorrang op uitsluitend tussen twee of meer lidstaten gesloten verdragen, voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

    Artikel 19

    Herzieningsclausule

    1.   Uiterlijk op 31 december 2024 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot aanpassing van deze verordening.

    2.   Te dien einde delen de lidstaten aan de Commissie de nodige informatie mee betreffende de toepassing van deze verordening door hun rechtbanken.

    Artikel 20

    Inwerkingtreding en toepassingsdatum

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2019, met uitzondering van de artikelen 13, 15 en 16, die van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2018.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Brussel, …

    Voor de Raad

    De voorzitter


    (1)  Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107).


    Top