Elija las funciones experimentales que desea probar

Este documento es un extracto de la web EUR-Lex

Documento 52017IE2368

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over lessen trekken uit het verleden: vermijden van strikte bezuinigingsmaatregelen in de EU (initiatiefadvies)

    EESC 2017/02368

    PB C 227 van 28.6.2018, p. 1/10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    28.6.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 227/1


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over lessen trekken uit het verleden: vermijden van strikte bezuinigingsmaatregelen in de EU

    (initiatiefadvies)

    (2018/C 227/01)

    Rapporteur:

    José LEIRIÃO

    Besluit van de voltallige vergadering

    21.1.2016

    Rechtsgrondslag

    Artikel 29, lid 2, rvo

     

    Initiatiefadvies

    Bevoegde afdeling

    Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

    Goedkeuring door de afdeling

    29.1.2018

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    14.2.2018

    Zitting nr.

    532

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    177/26/18

    Inleiding

    Aan dit advies is meegewerkt door vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en sociale partners uit de sociaaleconomische raden van de drie lidstaten (Griekenland, Ierland en Portugal) waaraan het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) een studiebezoek heeft gebracht. Bedoeling van deze bezoeken was getuigenissen te verzamelen over de negatieve gevolgen van het bezuinigingsbeleid van de trojka op sociaal vlak, in het bedrijfsleven en op het niveau van de sociale en burgerdialoog.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    De eerste les die uit de crisis kan worden getrokken is dat de eurozone niet was toegerust om de financiële crisis het hoofd te bieden. Het Comité is dan ook ingenomen met het voornemen van de Commissie om fundamentele hervormingen uit te voeren waarbij wordt teruggekomen van het bezuinigingsbeleid, en de Economische en Monetaire Unie wordt verdiept. Dit zijn in de ogen van het Comité de uitgangspunten voor een groot Europees verbond dat weer een „gemeenschappelijke Europese lotsbestemming” wil nastreven en het vertrouwen van alle Europeanen wil terugwinnen.

    1.2.

    De opzet van de aanpassingsprogramma’s bevat diverse tegenstrijdigheden op verschillende niveaus. Het gaat onder meer om de coördinatie en samenhang tussen de trojka-partners (IMF, Commissie, ECB) op het gebied van planning, het inschatten van de ernst van mogelijke risico’s van de crisis en de anticipatie daarop, het feit dat niet altijd lessen werden getrokken uit vorige crises of dat een en ander niet kon worden uitgevoerd in de nieuwe muntunie, en een zeker gebrek aan evenwicht tussen de IMF-mechanismen en de instrumenten van het macro-economische beleid in de eurozone. Het EESC erkent de deskundigheid van het IMF maar zou graag zien dat bij toekomstige crisissituaties in een EU-lidstaat enkel de EU-instellingen verantwoordelijk zijn voor de uitwerking en uitvoering van aanpassingsprogramma’s. Mocht het nodig zijn partnerschappen met externe instellingen aan te gaan, dan moeten de Europese Unie en de eurozone een voortrekkersrol spelen en hun optreden afstemmen op de „Europese waarden”; zo moeten de sociale en de civiele dialoog en de sociale rechten van de EU worden versterkt. Bij de aanpak van toekomstige crises moeten de doelstellingen op budgettair en sociaal vlak en inzake verbetering van de kwaliteit van het bedrijfsleven meer met elkaar in evenwicht worden gebracht.

    1.3.

    De crisis en de aanpassingsprogramma’s voor de drie lidstaten in kwestie waren er de oorzaak van dat deze landen op economisch, financieel en sociaal gebied in bepaalde gevallen wel 20 jaar terug in de tijd werden gekatapulteerd, wat de productiefactoren en de werking van de arbeidsmarkt onherstelbare of enkel op zeer lange termijn te herstellen schade heeft toegebracht. Het Comité verzoekt de Commissie om „aanvullende programma’s voor economisch en sociaal herstel” in het leven te roepen, die samen met of na de aanpassingsprogramma’s zouden worden uitgevoerd, om het concurrentievermogen weer op het hoogste niveau te krijgen en zo de convergentie nieuw leven in te blazen.

    1.4.

    De Commissie moet zich weer gaan richten op de Europese waarden van solidariteit en onmiddellijk buitengewone maatregelen treffen om de meest hulpbehoevenden die in extreme armoede leven en geen toegang hebben tot voedsel, huisvesting, medische hulp en geneesmiddelen te helpen. Er moet een specifiek programma voor het herstel van de sociale dimensie worden opgezet voor de landen waar de aanpassingsprogramma’s werden of worden uitgevoerd. Daarbij moet de hand worden gehouden aan de beginselen van de onlangs door de EU aangenomen Pijler van sociale rechten die in de drie lidstaten in kwestie van kracht is.

    1.5.

    Door het bezuinigingsbeleid is het aantal armen (of het nu gaat om werknemers, werklozen, mensen die inactief zijn of daklozen) dramatisch gestegen. De Commissie zou zo snel mogelijk een „Europese strategie voor de uitbanning van armoede in de EU en de integratie van daklozen” moeten opstellen en de nodige middelen moeten vrijmaken, niet alleen voor de opvang van deze mensen maar ook voor specifieke opleidingsprogramma’s waarbij vaardigheden worden aangeleerd die zijn afgestemd op banen in zowel de openbare (gemeenten) als de particuliere sector. Daarnaast is het van kapitaal belang dat samen met de lidstaten een plan wordt uitgewerkt om bedrijven en burgers met een schuldenlast, die hun leningen niet kunnen afbetalen, er weer bovenop te helpen en zo te voorkomen dat zij failliet gaan en er beslag wordt gelegd op hun woning.

    1.6.

    De regels van het stabiliteits- en groeipact, de buitensporigtekortprocedure en het begrotingspact en de daaruit voortvloeiende bezuinigingsmaatregelen in de eurozone zijn nefast voor de landen die nog de gevolgen ondervinden van de crisis. Zij vormen immers een belemmering voor openbare investeringen en steun voor het creëren van nieuwe banen in de privésector, aangezien de landen die de regels niet naleven strenge sancties en straffen wachten. Deze situatie heeft de ongelijkheid in Europa nog verdiept: de arme landen worden steeds armer en komen door deze beperkingen in een vicieuze cirkel terecht. Het Comité is voorstander van een hervorming van het Verdrag van Lissabon om duidelijk te maken dat solidariteit en het beleid inzake samenwerking en economische groei steeds voorrang moeten krijgen en reële alternatieven zijn voor het bezuinigingsbeleid. Het Comité stelt voor na te gaan of de „gulden regel voor overheidsinvesteringen” een geschikt instrument is om overheidsinvesteringen in de eurozone een nieuwe impuls te geven en niet alleen te zorgen voor groei, werkgelegenheid en het bevorderen van ondernemerschap en nieuwe vaardigheden voor de toekomstige arbeidsmarkt, maar ook voor een gelijke lastenverdeling tussen de generaties, zodat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn verzekerd is en de belastingdruk eerlijk wordt verdeeld tussen de verschillende generaties en de verschillende maatschappelijke en economische geledingen, om te voorkomen dat bepaalde groepen buitensporig worden belast en andere daar de vruchten van plukken.

    1.7.

    De laatste twee jaar is de werkloosheid in de EU afgenomen, met name in de lidstaten waar „aanpassingsprogramma’s” worden uitgevoerd. Er zij echter op gewezen dat dit niet louter te danken is aan de economische groei, maar ook aan de emigratie van honderdduizenden werknemers en het feit dat mensen steeds vaker worden gedwongen een deeltijdbaan te aanvaarden. Toch blijven de armoedecijfers en materiële ontberingen op verschillende niveaus stijgen, wat te maken heeft met de lagere lonen en de nieuwe banen die geen zekerheid bieden: er zijn banen gecreëerd in het toerisme en andere sectoren waar laaggeschoolden terecht kunnen. Er is met andere woorden meer werkgelegenheid, die evenwel niet het concurrentievermogen ten goede komt of toegevoegde waarde biedt. Het Comité zou graag zien dat specifieke financiële middelen worden vrijgemaakt voor werkgelegenheid in de gezondheidssector en andere sectoren die getroffen worden door de emigratie (wetenschap, programmeren, nieuwe technologieën, ingenieurswetenschappen en geneeskunde), om zo emigranten ertoe aan te zetten terug te keren naar hun land van herkomst.

    1.8.

    Digitalisering, robotisering en kunstmatige intelligentie leiden tot verregaande veranderingen van de economie, de arbeidsmarkt — er ontstaan nieuwe vormen van werk — en vaardigheden, en zetten de structuren van de samenleving op losse schroeven, met inbegrip van de automatische stabilisatoren. Hoezeer het aantal mensen dat buiten de boot valt hierdoor nog zal toenemen valt moeilijk te voorspellen. De ideeën die op tafel liggen voor de uitwerking van een „universele basiswerkloosheidsverzekering op Europees niveau” moeten nader worden onderzocht. Voorts moet ook worden nagegaan of voor de hele EU minimumnormen voor nationale werkloosheidsregelingen kunnen worden vastgesteld, om zo deze uitdagingen met succes te kunnen aanpakken en alle burgers fatsoenlijke sociale bescherming te kunnen bieden tijdens hun hele beroepsleven (15-65 jaar). In het licht van het uitbannen van armoede zou de Commissie daarnaast ook een „leefbaar minimuminkomen” moeten invoeren, terwijl Europa zich ertoe zou moeten verbinden om niemand aan zijn lot over te laten.

    1.9.

    In de toekomstige aanpassingsprogramma’s moet rekening worden gehouden met alle aspecten en belangen die ter sprake zijn gekomen tijdens de sociale en burgerdialogen met de vertegenwoordigers van de maatschappelijke organisaties. Voorts moet de Commissie „econometrische modellen met een menselijk gezicht” uitwerken, waarin parameters worden opgenomen met betrekking tot bescherming van de sociale dimensie en de versterking van ondernemingen, zodat een tweeledig doel wordt bereikt: het scheppen van maatschappelijk welzijn en een duurzame verbetering van de kwaliteit van het bedrijfsleven. De sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld moeten deel uitmaken van de groep voor monitoring en evaluatie van het programma, op gelijke voet met de vertegenwoordigers van de EU, de ECB en anderen, zodat het maatschappelijk middenveld zijn constructieve rol beter kan vervullen en het economische en sociale model niet wordt ondermijnd, zoals in de hierboven bedoelde gevallen gebeurde. De instellingen die de aanpassingsprogramma’s opstellen, controleren en beoordelen moeten zich onderwerpen aan democratische controle (van bijvoorbeeld het nationale parlement). Dergelijke controles en beoordelingen moeten om de zes maanden of volgens een ander passend geacht tijdschema plaatsvinden, zodat onherstelbare schade wordt voorkomen en een en ander tijdig kan worden rechtgetrokken. De indicatoren voor de macro-economische evaluatie moeten worden aangevuld met het sociaal scorebord waarbij verder wordt gekeken dan het bbp, en dat moet worden herzien in het licht van de Europese Pijler van sociale rechten.

    1.10.

    De overheidsschuld van de drie lidstaten is tot duizelingwekkende hoogte gestegen en de verschuldigde rentes zetten een rem op de openbare investeringen in de economische ontwikkeling en maken dat minder wordt geïnvesteerd in sociale bescherming, volksgezondheid, onderwijs, pensioenen, werkloosheidsuitkeringen en steun aan de meest achtergestelde bevolkingsgroepen die overal buiten de boot vallen. Deze lidstaten, met uitzondering van Ierland, blijven kreunen onder een zware schuldenlast kreunen, een situatie die nog wordt verergerd door de speculatie op de financiële markten. Het Comité zou graag zien dat de Commissie dit thema bovenaan de Europese agenda zet en gevolg geeft aan de conclusies van de deskundigengroep inzake een schuldaflossingsfonds en eurobills, die in juli 2013 door de Commissie werd benoemd. Het Comité is ingenomen met het programma van de ECB voor kwantitatieve versoepeling, de aankoop van staatsschuld van de lidstaten, waarmee een beslissende stap werd gezet op weg naar economisch herstel en beheer van de staatsschuld in de lidstaten waar aanpassingsprogramma’s werden uitgevoerd.

    1.11.

    Net nu het Europese project 60 jaar bestaat wordt het zwaar op de proef gesteld en rijzen er twijfels over het voortbestaan ervan, die onder meer samenhangen met de brexit. De kloof tussen het maatschappelijk middenveld en de bestuursstructuren van de Commissie is onder meer te wijten aan het feit dat de EU de verwachtingen van de burgers ten aanzien van economische convergentie en inclusieve groei niet heeft waargemaakt. Hoewel het ernaar uitziet dat de groei onlangs weer in gang is gezet, is de eurozone als geheel een decennium teruggegaan in de tijd, met een bbp dat pas in 2015 weer het niveau van vóór de crisis, nl. van 2008, heeft bereikt. Er is behoefte aan een pragmatisch en ambitieus initiatief voor een nieuwe, veerkrachtiger en burgervriendelijke economische en monetaire unie. Een dergelijke hervorming vereist een betere coördinatie van het economisch beleid en moet het beste uit twee werelden verenigen: het model van Noord- en Midden-Europa, dat grotendeels gebaseerd is op concurrentie en de marktregels, en het Zuid-Europese model, dat stoelt op solidariteit, het delen van risico’s en integratie. Het Comité wil daar nog aan toevoegen dat de Unie geen afstand mag doen van het beginsel van gedeelde solidariteit, in het bijzonder wanneer zij te maken krijgt met extreme situaties zoals de toenemende armoede, de inkomenskloof en het beheer van de migratiestromen, en dat de lidstaten niet mogen vasthouden aan de overtuiging dat het nu elk voor zich is.

    1.12.

    Toen de staatsschuldencrisis in alle hevigheid losbarstte, speelden de kredietbeoordelaars daarbij een beslissende rol. Het feit dat Lehman Brothers op het moment van zijn faillissement in 2008 — de aanvang van de financiële crisis in de VS — nog steeds kon bogen op de hoogste rating, heeft de geloofwaardigheid van de kredietbeoordelaars geen goed gedaan. De Commissie zou kunnen voorstellen een onafhankelijke internationale instelling in het leven te roepen die zich bezighoudt met de evaluatie van de geloofwaardigheid en onpartijdigheid van de beoordelingen. Ook zou zij moeten ijveren voor de oprichting van een Europees ratingbureau.

    1.13.

    Bij de aanpak van toekomstige crises in de EU moeten de doelstellingen op budgettair en sociaal vlak meer met elkaar in evenwicht worden gebracht en moet verder worden gekeken dan de louter macro-economische kant van de zaak; er dient rekening te worden gehouden met andere aspecten, zoals de kloof op het vlak van inkomens en rijkdom, armoedebestrijding, een sterk en concurrerend bedrijfsleven, inclusieve groei en werkgelegenheid, klimaatverandering, deelname van vrouwen aan het arbeidsproces, en corruptie. We moeten „verder kijken dan de schuld en oog hebben voor de burgers en het leven”.

    2.   Algemene inleiding

    2.1.

    De oorsprong van de financiële crisis in Griekenland, Ierland en Portugal moet worden gezocht in de gevolgen van de financiële crisis in de VS en de toetreding van deze landen tot de euro. De verslapping van het toezicht op de overheidsuitgaven en de banken had een explosieve en ongecontroleerde economische groei tot gevolg; daarnaast bleven overheidsbedrijven leningen met staatsgarantie aangaan, waardoor de overheidsuitgaven de pan uit rezen. Resultaat was dat het begrotingstekort al snel uit de hand liep en dat ook de handels- en betalingsbalansen negatief uitvielen.

    2.2.

    De financiële liberalisering en de ongebreidelde stijging van het aantal bankleningen door de agressieve verkooppraktijken van banken hebben de schuldenlast van huishoudens en kleine en middelgrote ondernemingen doen toenemen, met als gevolg dat zij niet meer aan hun afbetalingsverplichtingen konden voldoen; ook de banken kregen te maken met een buitensporige schuldenlast, waardoor het aantal niet-renderende leningen ten gevolge van speculatie toenam en het normale functioneren van het bankwezen op de helling kwam te staan. Het feit dat de overheid vasthield aan een procyclisch begrotingsbeleid leidde tot een gevaarlijke stijging van het begrotingstekort en de staatsschuld en maakte de drie lidstaten in kwestie bijzonder kwetsbaar voor speculatie met leningen van internationale investeerders. Deze kwalijke praktijken waren er de oorzaak van dat belastinggeld van de burgers werd gebruikt om te voorkomen dat grote banken failliet gingen, en hebben de staatsschulden aldus nog verder doen toenemen.

    2.3.

    De wereldwijde crisis die in 2007-2008 begon legde de zwakke punten van de nog jonge munt bloot en bracht de eurozone zware slagen toe (tussen het derde kwartaal van 2011 en het eerste kwartaal van 2013). Hoewel de lidstaten die als eerste getroffen werden geen deel uitmaakten van de eurozone kwam vervolgens ook de kwetsbaarheid van bepaalde eurolanden aan het licht en bleken de gevolgen rampzalig. De getroffen landen zagen zich verplicht een aantal moeilijke beslissingen te nemen en belastinggeld te gebruiken om de banken financieel te steunen en overeind te houden. De banksector was in de problemen gekomen na het uiteenspatten van de financiële en vastgoedbubbels, die in de voorgaande jaren waren blijven uitdijen. Samen met de lagere inkomsten en hoge uitgaven ten gevolge van de „grote recessie” heeft dit alles ertoe geleid dat de overheidsschuld in Europa dramatisch toenam en van gemiddeld 70 % van het bbp tegen midden 2014 gestegen was tot 92 % (1).

    2.4.

    Griekenland, Ierland en Portugal kregen in die tijd de allerlaagste score van de kredietbeoordelaars, met als gevolg dat de internationale investeerders de rentetarieven zo sterk verhoogden dat het voor deze lidstaten ondoenlijk werd om hun begrotingstekorten op de financiële markten te financieren. Om een „bankroet” te vermijden gingen deze landen de Europese Commissie om leningen vragen, om zo hun activiteiten te financieren tegen meer betaalbare rentetarieven en ten minste de ambtenarensalarissen en de sociale uitkeringen te kunnen uitbetalen. De Commissie klopte aan bij het IMF, dat immers beschikte over uitgebreide ervaring op dit gebied, met het oog op de oprichting door de Commissie, de Europese Centrale Bank (ECB) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) van een consortium (trojka), dat de lidstaten in kwestie de nodige bedragen leende om te voorkomen dat zij in gebrek zouden blijven; als tegenprestatie echter moesten deze landen zich ertoe verbinden economische, financiële en fiscale aanpassingsprogramma’s uit te voeren, die gericht waren op de volgende algemene doelstellingen:

    structurele hervormingen om de groei en de werkgelegenheid een nieuwe impuls te geven, het concurrentievermogen te verbeteren en het structurele tekort aan te pakken (opgemerkt zij dat in deze periode en als gevolg hiervan de werkloosheid exponentieel steeg en duizenden ondernemingen failliet gingen; bovendien werd de sociale dialoog opgeschort en de arbeidswetgeving herzien, iets waarvan de werknemers het slachtoffer waren); begrotingsconsolidatie door middel van structurele maatregelen en een betere en meer doeltreffende begrotingscontrole;

    schuldafbouw in de financiële sector en herkapitalisatie van banken;

    de herkapitalisatie van banken hield in dat de overheid van de betrokken lidstaten zich garant stelde en de verantwoordelijkheid droeg, en heeft zo bijgedragen aan de exponentiële groei van de overheidsschuld.

    2.5.

    Deze zogenoemde bezuinigingsmaatregelen waren funest voor de mensen die toch al te maken kregen met toenemende werkloosheid en hoge schuldenlasten, alsook voor de bedrijven, met name de kleine en middelgrote ondernemingen die de negatieve gevolgen ondervonden van de kredietschaarste en de sterke daling van de economische activiteit. De trojka sloot echter de ogen voor de dramatische gevolgen van haar beleid op sociaal gebied en voor het bedrijfsleven, met name voor de kleine en middelgrote ondernemers.

    2.6.

    Het EESC erkent dat de omvang van de crisis de economische, sociale én politieke veerkracht van de Europese Unie in het algemeen en de Economische en Monetaire Unie (EMU) in het bijzonder zwaar op de proef heeft gesteld. Het moge nu duidelijk zijn dat crisispreventie niet alleen inhoudt dat rekening wordt gehouden met de cijfers die de economische groei van een lidstaat uitdrukken, maar dat ook moet worden gekeken naar de kwaliteit van die groei en dat de macro-economische factoren die doorslaggevend zijn voor de duurzaamheid van deze dynamiek, in kaart moeten worden gebracht (2). Als serieus werk was gemaakt van dit soort toezicht, dan zou de crisis in bedoelde lidstaten minder catastrofaal zijn uitgevallen dan nu het geval is.

    3.   Korte beschrijving van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het ingrijpen van de trojka in Portugal

    3.1.

    Zelfs toen er nog sprake was van hoge tarieven en douanerechten en het land nog een eigen munt had en dus kon devalueren, bedroeg het tekort op de handelsbalans tussen 1974 en 1995 gemiddeld 9,1 % van het bbp, terwijl dat in de periode van 1996 tot 2010, waarin de euro werd ingevoerd, 8,5 % van het bbp was. Volgens deze cijfers is het verlies aan concurrentievermogen niet te wijten aan de euro.

    3.2.

    De Portugese overheidsschuldencrisis hangt met andere woorden niet in de eerste plaats samen met het verlies aan concurrentievermogen van de exportsector, maar met het feit dat door de invoering van de euro de automatische stabilisatoren verdwenen die hielpen de netto buitenlandse schuld op een aanvaardbaar niveau te houden en het begrotingstekort in de hand te houden. In het licht van deze verklaring werd gekozen voor een nieuwe aanpak van de Portugese crisis, waarbij een hele andere koers wordt gevolgd dan die van de trojka (3).

    3.3.

    Het financiële pakket van 78 miljard euro (nagenoeg 45 % van het bbp) voor de periode 2011-2014 moest de financiële stabiliteit van Portugal, de eurozone en de Europese Unie veiligstellen. Het programma telde 222 maatregelen voor diverse sectoren, die tijdens de looptijd herhaaldelijk werden herzien, waarbij de bezuinigingsmaatregelen nog werden aangescherpt. Deze maatregelen werden gezien als een overkoepelend plan om het land volledig te hervormen (4).

    4.   Korte beschrijving van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het ingrijpen van de trojka in Ierland

    4.1.

    Bij de toetreding van Ierland tot de EU bedroeg het gemiddelde inkomen 63 % van het EU-gemiddelde; een paar jaar later echter was dat al 125 %, hoger dus dan het Europese gemiddelde, wat ondanks de diepe crisis nog steeds het geval is. De economische groei bereikte een hoogtepunt in de periode 1994-2000, met een bbp dat gemiddeld met 9,1 % per jaar steeg. In de periode van 2008 tot en met 2010 kelderde het bbp evenwel met circa 13 % per jaar. De binnenlandse vraag is sinds begin 2008 in vrije val. Het bezuinigingsbeleid dat werd gevoerd naar aanleiding van het financiële aanpassingsprogramma had tot gevolg dat een heel decennium verloren is gegaan (5).

    4.2.

    De eerste jaren na de invoering van de euro, tot 2007/2008, kende Ierland een hausse op de woningmarkt en schoten de vastgoedprijzen de hoogte in. De kredietexpansie was met name een zaak van speculatieve hypothecaire kredieten. Toen de financiële crisis uitbrak en de vastgoedprijzen niet langer stegen, doken de belastinginkomsten, die nauw verband hielden met de hausse op de woningmarkt, omlaag. Resultaat was een scherpe stijging van het tekort, wat funeste gevolgen had voor het financiële stelsel en de koersen van de grootste Ierse banken deed inzakken (6).

    4.3.

    Op 21 november 2010 vroeg Ierland als tweede land van de eurozone om financiële steun. Het programma bestond uit een lening van 85 miljard euro, waarvan 35 miljard bestemd was voor het financiële stelsel (7). Op 14 november 2013 verklaarde de Eurogroep dat het economische aanpassingsprogramma vruchten had afgeworpen en dat Ierland tegen het eind van het jaar uit het programma zou kunnen stappen.

    5.   Korte beschrijving van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het ingrijpen van de trojka in Griekenland

    5.1.

    In de periode 2001-2007 was Griekenland na Ierland het land met de grootste economische groei in de eurozone, met een gemiddelde stijging van het bbp van 3,6 % tussen 1994 en 2008. Het endemische macro-economische onevenwicht en de structurele tekortkomingen werden tijdens deze periode van aanhoudende groei echter nog geaccentueerd door de zwakte van het nationale en Europese politieke bestel.

    5.2.

    De nationale spaarquote daalde tussen 1974 en 2009 met 32 procentpunten, wat het tekort op de lopende rekening en de chronische externe schuld deed toenemen. De ongebreidelde overheidsuitgaven in combinatie met het onvermogen om voldoende belastingopbrengsten te genereren hebben de overheidsschuld doen oplopen (8).

    5.3.

    In augustus 2015 werd besloten een derde stabiliteitsprogramma op te starten, waarvan de beleidsvoorwaarden tot in detail werden uiteengezet in het bijvoegsel bij het memorandum van overeenstemming; zo werd onder meer bepaald dat een beoordeling van de sociale effecten moest worden opgesteld. Een en ander was bedoeld als bijdrage van de Commissie aan de onderhandelingen en als leidraad voor het toezicht op de uitvoering. Hiermee werd gevolg gegeven aan de oproep van voorzitter Jean-Claude Juncker uit 2014, die erop aandrong dat toekomstige steun- en hervormingsprogramma’s niet alleen gepaard zouden gaan met een beoordeling van de budgettaire houdbaarheid, maar ook van de sociale effecten, en erop wees dat een openbaar debat over de sociale impact van de structurele hervormingen op gang moest worden gebracht. De Commissie is zich ten volle bewust van de sociale situatie in Griekenland en is van mening dat verbetering cruciaal is voor duurzame en inclusieve groei (9).

    5.4.

    Op 15 juni 2017 heeft de Europese Raad besloten Griekenland een bijkomende lening te verstrekken om het economische, financiële en sociale herstel te bespoedigen.

    6.   De macro-economische, sociale en financiële resultaten van het aanpassingsprogramma

    6.1.

    Algemeen gesproken was het enige positieve punt van de aanpassingsprogramma’s dat zij Ierland en Portugal hebben geholpen om uit de buitensporigtekortprocedure te stappen en opnieuw toegang te krijgen tot de financiële markten tegen aanvaardbare financieringsvoorwaarden. Sinds 2014 is het begrotingstekort gedaald, de uitvoer toegenomen, met een verbetering van het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans tot gevolg (goederen, diensten en kapitaal), en zijn de economische groei en de werkgelegenheid verbeterd. Op alle andere vlakken, met name wat maatschappelijk welzijn en waardevermindering van de macro-economische factoren aangaat, was en is de situatie ronduit rampzalig, iets waarvan de gevolgen zich nog lang zullen doen gevoelen. Op sommige vlakken is de schade onomkeerbaar. We denken dan aan de emigratie van hooggeschoolden, die negatieve gevolgen heeft voor de groeimogelijkheden en de innovatie en ontwikkeling in de landen van herkomst, de enorme toename van de armoede, de verdieping van de inkomenskloof en de ongelijke toegang tot elementaire gezondheidszorg en het algemene welzijn van de bevolking (10).

    7.   Lessen uit het verleden die tot nieuw en innovatief Europees beleid moeten leiden

    7.1.

    Het moge duidelijk zijn dat de Europese Unie — net als de eurozone — volstrekt onvoorbereid was op een financiële crisis in haar lidstaten, zodat zij de voorstellen van het IMF klakkeloos heeft overgenomen, in plaats van deze af te stemmen op de gemeenschappelijke Europese normen en waarden van solidariteit. In het geval van Griekenland heeft de EU kostbare tijd verloren door niet meteen op te treden, en haar eerste aarzelende pogingen tot ingrijpen waren al te vrijblijvend — zo slaagde de Commissie er maar niet in een beslissing te nemen over de totale waarde die de lening zou moeten bedragen, wat tot speculatie op de markten leidde en de toch al niet rooskleurige situatie nog verslechterde.

    7.2.

    Bij de uitwerking van de economische, financiële en fiscale aanpassingsprogramma’s voor Griekenland, Ierland en Portugal heeft het IMF voor een deel dezelfde koers gevolgd als ten tijde van de crisisperiodes in Afrika in 1980 en in een aantal Aziatische landen in de jaren 90, toen de macro-economische stabiliteit — met name consolidatie van de begroting en stabilisering van de inflatie — kon worden verzekerd en de export een boost kreeg dankzij devaluatie van de nationale munteenheid via het wisselkoersmechanisme, waarmee een bijdrage werd geleverd aan het behoud van de groei en de verlichting van de betalingsbalansproblemen (1). Nieuw in het geval van Griekenland, Ierland en Portugal was echter dat de programma’s voor het eerst werden uitgevoerd in een muntunie (waar dus geen muntdevaluatie mogelijk is) en in lidstaten van de EU en de eurozone. Het IMF wees erop dat het de bedoeling was in deze landen het budgettaire en externe onevenwicht alsook het vertrouwen te herstellen, en dat een ingrijpende economische koerswijziging dan ook noodzakelijk was, aangezien de groei van het bbp naar verwachting laag zou zijn (2). De aanpassingsprogramma’s waren dus gericht op consolidatie van de begroting via bezuinigingsmaatregelen; zo moest fors worden gesnoeid in de overheidsuitgaven en werden structurele maatregelen voor de lange termijn opgelegd, zoals hervormingen op het vlak van belastingen en arbeids- en loonwetgeving, om het tekort aan te vullen en de inkomsten van de staat te verhogen. Het bezuinigingsbeleid ging gepaard met een uitholling van het economische en sociale model van binnenuit.

    7.3.

    Uit de algemene evaluatie van de programma’s van het IMF door zijn „Independent Evaluation Office” (juli 2016) blijkt dat de problemen van de drie landen tijdens het toezicht vóór de crisis wel correct in kaart zijn gebracht, maar dat de ernst en de negatieve impact van de risico’s zwaar werden onderschat, wat tot gevolg had dat de aanpassingsprogramma’s niet altijd even effectief bleken. Voorts werd gewag gemaakt van gebrekkige coördinatie tussen de partners van de trojka waar het ging om een juist gebruik van de instrumenten van de eurozone (Economische en Monetaire Unie, stabiliteits- en groeipact, buitensporigtekortprocedure en Europees Semester), en werd erop gewezen dat er onduidelijkheid bestaat over de samenstelling van de onderhandelingsteams en de verantwoordelijkheden van de leden, en dat niet altijd lessen worden getrokken uit eerdere crisissen.

    7.3.1.

    Zo is een vicieuze cirkel ontstaan: de bezuinigingen werkten recessie in de hand, waarop nog meer bezuinigingen volgden, wat uiteindelijk heeft geleid tot een rampenscenario waarin het bbp zakte tot het niveau van 10 à 20 jaar eerder, de openbare en particuliere investeringen daalden, het bankenstelsel ineenstortte, wat nefast was voor het productiesysteem (kleine en middelgrote ondernemingen, familiebedrijven en zelfstandigen), en strenge maatregelen werden genomen die catastrofaal uitpakten voor de sociale bescherming op alle niveaus.

    7.4.

    De bijstandsprogramma’s kampten over het algemeen met de volgende fouten en tekortkomingen:

    er was geen oog voor de structurele dimensie van de crisis;

    de omvang van de schuldenlast van bedrijven en huishoudens werd onderschat;

    de impact van de binnenlandse vraag op groei en werkgelegenheid werd onderschat;

    fundamentele structurele aspecten bleven bij de hervorming van de staat buiten beschouwing;

    de structurele hervorming van de economie werd gereduceerd tot een „devaluatie van de factoren die een rol spelen in het interne concurrentievermogen” (lonen, langere arbeidstijden, restrictieve hervorming van de arbeidsmarkt, drastische verhoging van de belastingen enz.);

    het tijdschema voor de uitvoering van de programma’s was te kort;

    het is uiterst moeilijk om zowel intern als extern een evenwicht te bereiken, wanneer beide zijden zeer hoge tekorten vertonen;

    maatregelen met het oog op begrotingsconsolidatie, die bij een diepe recessie voornamelijk op de uitgaven zijn toegespitst, in een context waarin het betrokken land niet over een mechanisme voor muntdevaluatie beschikt en zijn partners precies hetzelfde doen, hebben nog nooit, in geen enkel land ter wereld, vruchten afgeworpen. Vandaag is men het erover eens dat dergelijke maatregelen op de korte termijn een recessie in de hand kunnen werken, en de economie vaak blijvende schade toebrengen;

    de ontoereikende begrotingsmultiplicatoren leidden tot grove vergissingen.

    7.5.

    Niet alleen moet in de aanpassingsprogramma’s rekening worden gehouden met alle aspecten en politieke dialogen die van belang zijn voor het welslagen ervan, er moeten ook indicatoren inzake het verdelingseffect van de aanpassingsmaatregelen worden opgenomen; belangrijk daarbij is dat de gevolgen voor de sociale dimensie en het bedrijfsleven op de meest uiteenlopende niveaus in kaart worden gebracht. Daarnaast moet worden nagegaan welke compenserende maatregelen noodzakelijk zijn om de negatieve effecten (bv. failliete bedrijven, hogere werkloosheid, lagere lonen, meer armoede en emigratie) via herstelprogramma’s te kunnen opvangen en te voorkomen dat de situatie op sociaal vlak — we denken dan ook aan emigratie — ontspoort. Het is de bedoeling dat alle sectoren als overwinnaar uit de bus komen en er geen verliezers zijn, zoals het geval was met de programma’s die werden uitgevoerd in Ierland, Griekenland en Portugal.

    Brussel, 14 februari 2018.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Georges DASSIS


    (1)  Easterly 2002; IMF (2010) Greece Request for Stand By Arrangement; Landenverslag nr 10/110, mei; Reflection paper on the deepening of the economic and monetary union, Europese Commissie, 31 mei 2017.

    (2)  Zie het EESC-advies over macro-economische onevenwichtigheden, (PB C 218 van 23.7.2011, blz. 53).

    (3)  ZBW — Leibniz Information Centre for Economics (Intereconomics 2013).

    (4)  ZBW — Leibniz Information Centre for Economics (Intereconomics 2013).

    (5)  ZBW — Leibniz Information Centre for Economics (Intereconomics 2013).

    (6)  EESC-studie „The impact of anti-crisis measures and the social and employment situation: Ireland” (2013).

    (7)  ZBW — Leibniz Information Centre for Economics (Intereconomics 2013).

    (8)  EESC-studie „The impact of anti-crisis measures and the social and employment situation: Greece” (2013).

    (9)  Studie van de afdeling Ondersteuning economische governance van het EP over The Troika and financial assistance in the euro area: successes and failures (februari 2014).

    (10)  Zie bijlage I voor de belangrijkste statistische indicatoren.


    BIJLAGE I

    Ter referentie wordt verwezen naar de volgende basisindicatoren:

    Basisindicatoren

    Griekenland

    Ierland

    Portugal

     

    2008

    2013

    2016

    2008

    2013

    2016

    2008

    2013

    2016

    Totale werkloosheid

    8 %

    27,5  %

    23,4  %

    6,4  %

    13,1  %

    6,9  %

    7,8  %

    16,2  %

    10,5  %

    Jeugdwerkloosheid (15-24)

    22 %

    58,3  %

    48 %

    12,8  %

    27,5  %

    16 %

    16,5  %

    38,1  %

    28 %

    Armoedecijfers

    28,7  %

    35,7  %

    36,4  %

    22,3  %

    30,5  %

    26 %

    19,7  %

    24 %

    23,1  %

    Groei bbp

    -0,3  %

    -3,2  %

    2,1  %

    -4,4  %

    1,1  %

    5,2  %

    0,2  %

    -1,1  %

    1,4  %

    Begrotingstekort in % van het bbp

    -7,7  %

    -6,1  %

    -1,2  %

    - 7 %

    -7,2  %

    0,5  %

    -2,6  %

    -2,9  %

    -2,1  %

    Overheidsschuld in % van het bbp

    100 %

    177,9  %

    178,8  %

    42,4  %

    119,5  %

    75,4  %

    71,7  %

    129 %

    130,4  %

    Bron: Eurostat.

    De sociale gevolgen en de gevolgen voor het bedrijfsleven van het bezuinigingsprogramma in Portugal

    De inkomsten uit arbeid zijn tussen 2009 en 2014 met 12 % gedaald.

    De daling van de inkomens was zeer ongelijk verdeeld en grotendeels regressief; met name de middenklasse, de allerarmsten en kleine familiebedrijfjes werden getroffen.

    Het feit dat de inkomens in Portugal met 5 procent zijn gekrompen staat haaks op de tendensen in Europa, waar het gezinsinkomen met 6,5 procent is gestegen (tussen 2009 en 2013).

    De ongelijkheid nam aanzienlijk toe als gevolg van de daling van de laagste lonen en de sterke stijging van „onzeker werk”, wat neerkwam op een stijging van het aantal armen met werk.

    Met de toename van de inkomensarmoede steeg het armoedecijfer met 1,8 %, van 17,7 % tot 19,5 %, en het aantal armen bereikte 2,02 miljoen in 2014.

    De inkrimping van de middelen van de armsten onder de bevolking trof de meest kwetsbaren (ouderen en kinderen).

    Tijdens de uitvoering van het aanpassingsprogramma zijn meer dan 400 000 Portugezen geëmigreerd, met name hoogopgeleide wetenschappers en technici (1), en hebben duizenden bedrijven (vooral kleine en middelgrote ondernemen en familiebedrijfjes) het faillissement aangevraagd.

    De sociale gevolgen en de gevolgen voor het bedrijfsleven van het bezuinigingsprogramma in Ierland

    Het gegarandeerde minimuminkomen werd in 2009 met 15 % verlaagd, maar in 2011 teruggebracht tot het oorspronkelijke niveau.

    De aanpassing van de binnenlandse markt, de detailhandel en de bouwsector leidde tot een enorm banenverlies in deze sectoren (2), aangezien duizenden bedrijven failliet gingen.

    Het werkloosheidscijfer is gestegen van 6,4 % in 2008 tot 15 % in 2012; het ging dan voornamelijk om de langdurige werkloosheid en de jeugdwerkloosheid, wat in lijn was met de percentages in Zuid-Europese landen (ongeveer 30 %).

    Vanaf 2008 nam de emigratie snel toe (82 000 emigranten alleen al in 2012).

    De sociale uitkeringen werden met ongeveer 15 % gekort.

    Bovenop de besparingen in de publieke sector en de sociale uitkeringen bestond de strategie erin dat het personeel in de publieke sector (gezondheidszorg, onderwijs, veiligheid en ambtenaren) werd ingekrompen via vrijwillige afvloeiingen.

    Het netto-inkomen in het laagste deciel kromp met 25 %.

    Het aantal mensen dat door armoede dreigt te worden getroffen steeg tot 15,8 % (nagenoeg 700 000 mensen, waaronder 220 000 kinderen) (3).

    Het feit dat bouwprogramma’s volledig kwamen stil te liggen zorgde voor een tekort aan beschikbare woningen, dat nog tien jaar na de ineenstorting aanhield. Aan deze sector gerelateerde bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, werden zwaar getroffen, met catastrofale gevolgen voor werkgevers en werknemers.

    De sociale gevolgen en de gevolgen voor het bedrijfsleven van het bezuinigingsprogramma in Griekenland

    De crisis en het anti-crisisbeleid in Griekenland hebben het bedrijfsleven (faillissementen), de werkgelegenheid en de sociale situatie zowel rechtstreeks als onrechtstreeks negatief beïnvloed. De impact was niet dezelfde voor werknemers, gepensioneerden, belastingbetalers en hun gezinnen:

    de werkloosheid steeg van 13,5 % in oktober 2010 tot 27,5 % in 2013;

    de jeugdwerkloosheid schommelt nog steeds rond de 45,5 %;

    de zware inkomensverliezen houden verband met de hoge werkloosheidscijfers;

    de forse salaris- en pensioenverlagingen hebben samen met deeltijdbanen, een buitensporige schuldenlast en hoge belastingen het inkomen van huishoudens drastisch doen afnemen, de koopkracht uitgehold en een aanzienlijk gedeelte van de bevolking naar de zelfkant van de samenleving gedreven;

    de maatschappelijke organisaties kampen met ernstige financiële problemen, die het onmogelijk hebben gemaakt om consequent deel te nemen aan de sociale en civiele dialoog of om de problemen adequaat aan te pakken. Dit kan leiden tot een ondervertegenwoordiging van de verschillende economische en sociale belangen en daardoor de kwaliteit van de democratie afzwakken;

    de mechanismen voor markttoezicht die het maatschappelijk middenveld biedt, verslechteren als gevolg van het gebrek aan personele en financiële middelen, hetgeen leidt tot lacunes in de bescherming van een groot aantal uiteenlopende belangengroepen, waaronder consumenten;

    het niveau van de sociale bescherming, het onderwijs en de gezondheidszorg is aanzienlijk gedaald als gevolg van de bezuinigingen (4);

    ook wat betreft de toegang tot gezondheidszorg, geneesmiddelen en sociale bescherming is de situatie ronduit dramatisch;

    de armoede nam hierdoor nog toe en treft nu meer dan 20 % van de bevolking, waardoor ook de ongelijkheid nog groter is geworden.


    (1)  Desigualdade de rendimento e Pobreza em Portugal („Inkomensongelijkheid en armoede in Portugal”) (FFMS, september 2016).

    (2)  EESC-studie „The impact of anti-crisis measures and the social and employment situation: Ireland” (2013).

    (3)  ZBW — Leibniz Information Centre for Economics (Intereconomics 2013).

    (4)  EESC-studie „The impact of anti-crisis measures and the social and employment situation: Greece” (2013).


    BIJLAGE II

    Het onderstaande wijzigingsvoorstel, waarvoor ten minste een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werd tijdens de beraadslaging verworpen:

    Paragraaf 1.7.

    Wijzigen:

     

    Digitalisering, robotisering en kunstmatige intelligentie leiden tot verregaande veranderingen van de economie, de arbeidsmarkt — er ontstaan nieuwe vormen van werk — en vaardigheden, en zetten de structuren van de samenleving op losse schroeven, met inbegrip van de automatische stabilisatoren. Hoezeer het aantal mensen dat buiten de boot valt hierdoor nog zal toenemen valt moeilijk te voorspellen. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan een „universele basiswerkloosheidsverzekering op Europees niveau” uit te werken, om zo deze uitdagingen met succes te kunnen aanpakken en alle burgers fatsoenlijke sociale bescherming te kunnen bieden tijdens hun hele beroepsleven (15-65 jaar). In het licht van het uitbannen van armoede zou de Commissie daarnaast ook een „leefbaar minimuminkomen” moeten invoeren, terwijl Europa zich ertoe zou moeten verbinden om niemand aan zijn lot over te laten.

    Motivering

    Het voorstel is in deze vorm niet haalbaar; de kwestie behoort bovendien niet tot de bevoegdheden van de Commissie.

    Dit wijzigingsvoorstel werd met 74 stemmen vóór en 129 tegen, bij 13 onthoudingen, verworpen.


    Arriba