EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AR3412

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De-institutionalisering van de zorg op lokaal en regionaal niveau

PB C 164 van 8.5.2018, p. 39–44 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/39


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De-institutionalisering van de zorg op lokaal en regionaal niveau

(2018/C 164/07)

Rapporteur:

Xamuel GONZALEZ WESTLING (SE/PSE), lid van de gemeenteraad van Hofors

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Rechten van personen met een handicap

1.

is ingenomen met het verzoek van de regering van Estland om een advies op te stellen over het thema „de-institutionalisering van de zorg op lokaal en regionaal niveau”. Naar schatting één op de zes mensen in de EU — ongeveer 80 miljoen — heeft in lichtere of zwaardere mate te kampen met een of andere handicap. Meer dan een derde van alle 75-plussers heeft een beperking waarvan hij in zijn dagelijks leven last heeft. Dit cijfer zal naar verwachting nog toenemen naarmate het aantal ouderen in de EU de komende jaren stijgt (1). Hoewel de levensomstandigheden van personen met een handicap de afgelopen twintig jaar aanzienlijk zijn verbeterd, vertoont de zorg in een groot aantal EU-lidstaten nog altijd grotere of kleinere tekortkomingen voor mensen met een beperking en wordt er steeds negatiever naar hen gekeken. Het komt helaas steeds vaker voor dat mensen met bijvoorbeeld een ontwikkelingsstoornis en/of een psychische aandoening niet volledig over hun eigen leven kunnen beslissen.

2.

Mensen met een handicap moeten in onze samenleving alle mogelijke kansen krijgen op integratie en autonomie en hun keuzevrijheid moet worden gerespecteerd. In dit verband dient erop te worden gewezen dat de zorgstelsels van land tot land uiteenlopen, hetgeen betekent dat bij de overgang naar gemeenschapszorg rekening moet worden gehouden met de lokale situatie en dat zowel de betreffende gemeenschappen als de cliënten en hun familie hierbij moeten worden betrokken. Dit advies is nadrukkelijk niet bedoeld om alle institutionele zorg in alle omstandigheden van de hand te wijzen of te veroordelen. instellingen zijn niet dé oplossing, maar kunnen wel tot de mogelijkheden blijven behoren. In sommige landen hebben instellingen zich meer opengesteld voor nieuwe vormen van begeleiding, om zich zo aan te passen aan uiteenlopende situaties en iedereen, ongeacht de ernst van zijn of haar handicap, een maximale kans op ontplooiing te bieden. De rol van gezinnen in het functioneren van deze instellingen moet in het bijzonder worden benadrukt.

3.

Het optreden van de Europese Unie op het gebied van de volksgezondheid vormt, overeenkomstig artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voornamelijk een aanvulling op het nationale, regionale of lokale gezondheidsbeleid. Met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel is het optreden van de EU gericht op:

het bevorderen van coördinatie die gericht is op verbetering van de volksgezondheid, preventie van lichamelijke en geestelijke ziekten en aandoeningen, en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Dit optreden omvat de bestrijding van grote bedreigingen van de gezondheid, door het bevorderen van onderzoek naar de oorzaken, de overdracht en de preventie daarvan, alsmede door het bevorderen van gezondheidsvoorlichting en gezondheidsonderwijs, en de controle van, de alarmering bij en de bestrijding van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid;

het nemen van maatregelen waarbij bepaalde kwaliteits- en veiligheidseisen worden gesteld aan organen en stoffen van menselijke oorsprong, evenals maatregelen op veterinair en fytosanitair gebied en met betrekking tot geneesmiddelen.

4.

Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap uit 2006 was een keerpunt: de nadruk kwam te liggen op hoe de samenleving of naaste omgeving zich kan aanpassen, zodat iemand met een handicap zo min mogelijk hinder ondervindt en een zo zelfstandig mogelijk leven kan leiden als volwaardig lid van de samenleving. In november 2017 hadden 27 van de 28 EU-lidstaten dit verdrag — en 22 landen ook het aanvullend protocol — geratificeerd (2). Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) zou graag zien dat alle lidstaten zowel het verdrag als het aanvullend protocol ratificeren.

5.

Het CvdR hanteert de VN-definitie van „handicap”; hiermee wordt verwezen naar het resultaat van de wisselwerking tussen personen met een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke handicap en sociale en fysieke drempels die hen belet ten volle, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving. Een handicap kan ontstaan als gevolg van ziekte of een andere aandoening, of als gevolg van een aangeboren afwijking of later opgelopen gezondheidsschade. Dergelijke ziekten, aandoeningen of letselgevallen kunnen van voorbijgaande of blijvende aard zijn.

De overgang van institutionele naar gemeenschapszorg

6.

Het CvdR is ingenomen met het initiatief van voormalig eurocommissaris Vladimir Špidla, die met behulp van een groep deskundigen Europese richtsnoeren heeft opgesteld voor de overgang van institutionele naar gemeenschapszorg („Common European Guidelines on the Transition from Institutional to Community-based Care”) (3). Het CvdR raadt aan om een „instelling” op basis van deze richtsnoeren te definiëren als een centrum voor residentiële zorg waar bewoners buiten de samenleving worden geplaatst en/of worden gedwongen om samen te leven, waar bewoners onvoldoende controle hebben over hun leven en over besluiten die hen aangaan, en waar de verlangens en behoeften van de organisatie zelf voorrang lijken te hebben op de afzonderlijke behoeften van de bewoners. De richtsnoeren zijn bedoeld als ruggensteun voor lidstaten die overstappen van institutionele naar zorg in de eigen omgeving. Op grond van de ervaringen en de lessen die zijn geleerd door de landen die zijn afgestapt van institutionele zorg kan worden gesteld dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke strategie en visie, betrokkenheid van cliënten en hun familieleden, gedeelde verantwoordelijkheid van alle betrokkenen op alle niveaus, alsook leiding en sturing en procesbegeleiding. Het CvdR constateert dat de richtsnoeren goede ondersteuning kunnen bieden bij de overgang van institutionele naar gemeenschapszorg en raadt alle lidstaten aan om hiervan gebruik te maken.

7.

Institutionele zorg wordt steeds meer in twijfel getrokken en uit verschillende wetenschappelijke studies blijkt dat langdurige institutionele zorg verstrekkende negatieve gevolgen heeft voor het betreffende individu, zoals het verlies van vrijheid, stigmatisering, verlies van autonomie en depersonalisatie. Er zijn ook negatieve gevolgen voor het personeel dat in een institutionele omgeving werkt. Op basis daarvan is iedereen het erover eens dat meer transparante vormen van gemeenschapszorg de voorkeur hebben boven institutionele zorg en de richting van de toekomstige zorgpraktijk bepalen. Dat wordt ook in het „European Mental Health Action Plan” (4) bepleit. Dit plan is ontworpen door het Regionaal Comité voor Europa van de Wereldgezondheidsorganisatie, in nauwe samenwerking en overleg met de lidstaten, die het plan ook onderschrijven. Het CvdR herhaalt ook dat het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap vaststelt dat mensen met een handicap het recht hebben om „in een normale omgeving te wonen, met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen” (5).

8.

Veel EU-lidstaten hebben de afgelopen twintig jaar een zelfde soort ontwikkeling doorgemaakt, waarbij grote instellingen en speciale ziekenhuizen worden gesloten en worden vervangen door een meer transparante en door de gemeenschap gedragen vorm van zorgverlening. Desondanks verblijven in Europa momenteel nog steeds meer dan een miljoen personen met een handicap in een instelling (6). De overstap van institutionele zorg naar een meer transparante en door de gemeenschap gedragen zorg kan niet van de ene dag op de andere worden gemaakt. Dit is een verandering die jaren in beslag neemt en inspanningen en maatregelen op alle niveaus van de samenleving vergt, evenals een mentaliteitswijziging en aanpassing van de wetgeving. Het CvdR vindt dat de overgang naar gemeenschapszorg hoog op het prioriteitenlijstje van alle EU-lidstaten moet staan en dat de-institutionalisering van de zorg met respect voor de rechten van de doelgroep moet gebeuren en voor de betrokkenen zo positief mogelijk moet uitpakken.

9.

Het risico bestaat dat de lidstaten in de overgang naar meer door de gemeenschap gedragen zorg en open zorgvormen nieuwe instellingen oprichten ter vervanging van de instellingen die zijn gesloten, bijvoorbeeld in het geval van personen met bijzonder ernstige en complexe zorgbehoeften waarin de samenleving maar moeilijk kan voorzien; bij gebrek aan individuele oplossingen ligt het dan voor de hand dat er nieuwe para-institutionele woonzorgcentra en verzorgingshuizen in het leven worden geroepen. Dit kan ook het geval zijn in een noodsituatie, zoals de stroom vluchtelingen die in het najaar van 2015 in verschillende EU-lidstaten aankwam. Toen werden er opvangcentra voor vluchtelingen ingericht om mensen snel een dak boven het hoofd te kunnen bieden. Dergelijke oplossingen zijn bedoeld als tijdelijke maatregel, maar dreigen blijvend te worden, met alle negatieve gevolgen van dien voor het individu.

Stigmatisering tegengaan

10.

De EU-lidstaten beschikken in meerdere of mindere mate over allerlei wetten en beleidsdocumenten waarin is vastgelegd dat personen met een handicap in staat moeten worden gesteld om deel uit te maken van de maatschappij en een normaal leven moeten kunnen leiden als ieder ander. Toch stuiten mensen met een handicap in de maatschappij op verborgen en soms openlijke weerstand. Gestigmatiseerde groepen worden vaak vijandig en met angst bejegend, beschouwd als minderwaardig en met de nek aangekeken. Uit verschillende studies is gebleken dat mensen met een psychische aandoening gestigmatiseerd worden (7) en vervolgens ook worden gediscrimineerd. Dit kan tot uitdrukking komen in de vorm van bijvoorbeeld mankerende gezondheidszorg of sociale uitsluiting, waardoor de psychische gezondheid van de betrokken persoon nog verder verslechtert. Zo ontstaat een vicieuze cirkel die steeds moeilijker en misschien wel nooit meer wordt doorbroken. De-institutionalisering van de zorg gaat verder dan het sluiten van grote instellingen en het invoeren van alternatieve vormen van zorg. Het gaat ook om het wegnemen van vooroordelen, het bestrijden van stereotypen en het bewerkstelligen van mentaliteitsveranderingen. Personen met een handicap mogen niet langer hoofdzakelijk worden gezien als een object en als passieve afnemers van zorg en behandeling, maar moeten worden erkend als gelijkwaardige leden van de samenleving met volledige mensenrechten. Het CvdR is van oordeel dat de lidstaten gelijktijdig met de de-institutionalisering van de zorg ook stigmatisering moeten tegengaan en discriminatie moeten voorkomen. Dit betekent dat landen, overeenkomstig het VN-Verdrag (CRPD, artikelen 4 tot en met 6), positieve en preventieve maatregelen moeten nemen om alle vormen van discriminatie tegen te gaan en de mensenrechten van iedereen te beschermen. Het CvdR stelt vast dat er in nationale campagnes ter bestrijding van stigmatisering verschillende goede voorbeelden worden genoemd waaruit inspiratie kan worden gehaald, zowel binnen de lidstaten als daarbuiten.

11.

Het Comité vestigt de aandacht op het feit dat de behoeften van patiënten die na hun ontslag zijn aangewezen op meer open, gemeenschapsgerichte zorg goed in kaart moeten worden gebracht. Lokale en regionale overheden moeten ervoor zorgen dat in deze behoeften wordt voorzien, zodat mensen controle hebben over hun eigen leven, zelf hun keuzes kunnen maken en beslissingen kunnen nemen over waar zij willen wonen, met wie zij willen samenwonen en hoe zij willen leven. Diensten (waaronder persoonlijke assistentie) moeten voor iedereen beschikbaar en toegankelijk worden gemaakt om te garanderen dat mensen in een dergelijke situatie deel uitmaken van de gemeenschap en een zo zelfstandig mogelijk leven kunnen leiden.

Vaardigheden en kennis

12.

Overstappen van institutionele zorg op gemeenschapszorg vereist een paradigmaverschuiving, ook op het vlak van personeel en vaardigheden. Waar eerst de nadruk lag op medische kennis en beroepen, is nu, door de overgang naar een meer door de gemeenschap gedragen zorg, de behoefte aan sociale en pedagogische kennis ontstaan. Het CvdR vindt het belangrijk dat het personeel dat de betrokkenen begeleidt, over de voor zijn taak noodzakelijke kennis beschikt (artikel 4 VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap). Met personeel dat over de juiste vaardigheden beschikt, wordt niet alleen het overgangsproces bespoedigd maar ook voorkomen dat er nieuwe instellingen worden opgericht. Maar in tal van landen is geen personeel met passende academische vaardigheden voorhanden. Door internationale samenwerking en uitwisseling zou de beschikbaarheid van personeel met de juiste vaardigheden kunnen worden vergroot. Om het overgangsproces te versoepelen, pleit het CvdR voor het opdoen van beroepservaring in combinatie met nieuwe opleidingen op universitair en hoger beroepsniveau. Om de beschikbaarheid van goed opgeleid personeel te waarborgen, zijn planning en coördinatie nodig. Het CvdR wijst erop dat tijdens de opleiding en omscholing van personeel aandacht moet worden besteed aan mensenrechten, aan de vraag hoe het is om met een handicap te leven of in een instelling te wonen, en aan de vaardigheid om mensen te betrekken bij de manier waarop steun wordt verleend. Wie gewend is aan het leven in een instelling, went daarna niet gemakkelijk aan een situatie van zelfstandig wonen en zelfstandig besluiten nemen. De kans op isolement en/of uitsluiting ligt op de loer wanneer mensen hun weg in de maatschappij moeten vinden. Het is van groot belang dat mensen worden opgevangen of steun krijgen van bekwaam personeel dat hen kent en weet wat ze nodig hebben. Onderzoek en kennisontwikkeling op dit gebied hebben positieve resultaten opgeleverd, met name in het geval van psychische en neuropsychiatrische handicaps. Er wordt vaker en gemakkelijker gebruikgemaakt van op kennis en op feiten gebaseerde methoden, zowel op het gebied van medische en psychologische behandelingsmethoden als in het geval van psychosociale ondersteuning en cognitieve hulpmiddelen. In Zweden bestaan er bijvoorbeeld al jarenlang nationale, door de Zweedse raad voor gezondheid en welzijn opgestelde richtsnoeren op allerlei gebieden, waaronder schizofrenie en schizofreniegerelateerde ziekten (8). De richtsnoeren omvatten centrale aanbevelingen voor het gebruik van empirisch onderbouwde methoden voor de gezondheids- en sociale diensten. De nationale raad voor gezondheid en welzijn in Zweden heeft ook richtsnoeren gepubliceerd voor het werken met personen met diverse handicaps en de kennis en vaardigheden waarover het personeel en de werkgevers in deze sector moeten beschikken (9)  (10).

Kinderen en jongeren

13.

Het CvdR juicht het toe dat de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU de herziene richtsnoeren voor de bevordering en bescherming van de rechten van het kind hebben aangenomen. Overeenkomstig de geldende VN-Verdragen vindt het CvdR dat alle EU-landen het beginsel dat kinderen bij hun familie moeten opgroeien, moeten onderschrijven. Onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen die opgroeien in een tehuis, zich niet op dezelfde manier ontwikkelen als kinderen die opgroeien bij hun familie en niet over dezelfde rechten en mogelijkheden om naar school te gaan beschikken als andere kinderen. Gebleken is ook dat die kinderen op latere leeftijd gedragsproblemen en problemen met sociale contacten kunnen krijgen die zijn toe te schrijven aan hun verblijf in een tehuis. Kinderen in tehuizen worden vaak onvoldoende gestimuleerd en ontwikkelen daardoor, bij wijze van compensatie, zelfbeschadigend of problematisch gedrag. Alle kinderen hebben behoefte aan continuïteit en aandacht om zich positief te kunnen ontwikkelen. Het CvdR raadt alle landen in de EU aan om kinderen met een handicap en hun ouders thuis of vlak bij huis de hulp en de steun te bieden die zij nodig hebben. Ouders moeten steun krijgen en informatie ontvangen over de handicap van hun kind en moeten een beroep kunnen doen op de samenleving/gemeenschap bij het vervullen van hun rol als ouders. Indien ouders zich genoodzaakt zien om minder te gaan werken om hun gehandicapte kind thuis te ondersteunen, zouden ze aanspraak moeten kunnen maken op financiële bijstand.

14.

Kinderen en jongeren met een handicap hebben dezelfde rechten en plichten op het gebied van school en studie als anderen. Scholen moeten aan de behoeften van kinderen kunnen voldoen, anders is de kans op isolement aanwezig, ook buiten de instellingen. Lokale en regionale overheden zouden meer moeten investeren in het schoolbudget om het gebrek aan geschikte voorzieningen aan te pakken en prioriteit te geven aan toegankelijkheid en universele vormgeving. Er moeten programma’s worden opgezet om het schoolpersoneel en andere kinderen bewust te maken van wat een handicap met zich meebrengt en leerkrachten adequaat te trainen op het gebied van inclusieve methoden en hen te stimuleren om met gehandicapte kinderen te werken. Houdingen en vooroordelen moeten worden aangepakt, wil volledige inclusie mogelijk worden.

Curatele en onderbewindstelling

15.

Een groot aantal EU-burgers met een ontwikkelingsstoornis en/of een psychische aandoening wordt onder curatele (plenary guardianship) of onder bewind (partial guardianship) gesteld. Het CvdR erkent dat onderbewindstelling de belangen van het betrokken individu kan beschermen en dit individu kan behoeden voor misbruik dat anders zou kunnen plaatsvinden. Het spreekt echter zijn bezorgdheid uit over ondercuratelestelling, hetgeen betekent dat men zo goed als al zijn wettelijke rechten kwijt is en dat besluiten over de meeste dingen in het leven door een wettelijk vertegenwoordiger worden genomen. Er zijn veel volwassenen die tegen hun wil in een instelling zijn geplaatst door een wettelijk vertegenwoordiger. Het CvdR zou graag zien dat de lidstaten zich inzetten voor een vermindering van het aantal ondercuratelestellingen en voor meer betrokkenheid van cliënten, hun familie, hun belangenorganisaties en specialisten bij de besluitvorming. Bij een herziening van de wetgeving inzake wettelijke bevoegdheid zou meer moeten worden ingezet op „besluitvorming in overleg” en zouden de rechten van betrokkenen moeten worden versterkt.

Raadpleging en betrokkenheid van cliënten

16.

De wet zou erin moeten voorzien dat personen met een handicap — met steun van anderen — besluiten kunnen nemen die henzelf, hun dagelijks leven en de invulling van de lokale dienstverlening aangaan. Daarbij moet de informatie worden afgestemd op de behoeften van de doelgroep. Door te luisteren naar en samen te werken met organisaties van cliënten en familieleden wordt zowel de invloed als betrokkenheid van cliënten bevorderd. De kennis en ervaring waarover cliënten beschikken zijn een groot goed waarmee zorgvuldig moet worden omgegaan. Het CvdR raadt de lidstaten aan om de oprichting van en samenwerking met cliëntenorganisaties te steunen.

Wetgeving en richtsnoeren

17.

Het is belangrijk dat geldende wetgeving en staand beleid in overeenstemming zijn met artikel 4, lid 1, van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en dat vooral rekening wordt gehouden met de rechten van het kind. Voorts moet de wetgeving een zelfstandig leven ondersteunen en moet de steun zijn afgestemd op de wensen en behoeften van elk individu.

18.

In de periode na de dood van ouders en gezinsleden zijn maatregelen geboden ter assistentie en bescherming van personen met een ernstige handicap. Het gaat dan in de eerste plaats om een garantie aan gehandicapten die niet de volledige verantwoordelijkheid aankunnen voor hun eigen steun, welzijn, inclusie en, in de mate van het mogelijke, autonomie. Automatische opname in een instelling moet daarbij vermeden worden.

Gegevens en statistieken voor follow-up

19.

Door een gebrek aan gegevens is het moeilijk om het verloop van de de-institutionalisering van de zorg te volgen en de verschillende lidstaten met elkaar te vergelijken. Het CvdR pleit er daarom voor om vaart te zetten achter het vaststellen van indicatoren en het opstellen van een strategie en planning voor de overgang naar door de gemeenschap gedragen zorg- en dienstverlening. De paradigmaverschuiving naar een meer individuele en persoonsgerichte zorg moet ook zijn terug te vinden in de normen en indicatoren die worden gehanteerd. Deze moeten zijn gericht op de levenskwaliteit en rechten van de cliënt in plaats van op de follow-up van gegevens van meer technische aard. Het is aanbevelenswaardig dat de lidstaten zich samen inzetten voor de ontwikkeling en vaststelling van normen en indicatoren.

Werk en werkgelegenheid

20.

Het recht op werk is een grondrecht, dat is vastgelegd in artikel 27 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het is van belang dat dit recht niet wordt geschonden door bijvoorbeeld vooroordelen of ontoegankelijkheid. Het Comité pleit voor maatregelen die ervoor zorgen dat mensen met een beperking werk kunnen verrichten dat is afgestemd op hun persoonlijke situatie. Een goede revalidatie en aanpassing van arbeidsplaatsen en arbeidstaken is dan ook van groot belang. Door allerlei activiteitenvormen in het leven te roepen voor mensen die geen betaald werk aankunnen op een reguliere arbeidsmarkt wordt een belangrijke, gezondheidsbevorderende maatregel genomen die de stigmatisering en het isolement van personen met een beperking kan helpen tegengaan; vandaar het belang van instellingen en diensten voor arbeidstherapie en sociale werkplaatsen. Met het oog hierop is samenwerking tussen de sociale diensten en de arbeidsmarkt geboden, via een structuur die voorziet in een dienst voor arbeidsintegratie die gediversifieerde, op de persoon afgestemde programma’s kan samenstellen voor oriëntatie, opleiding, bemiddeling bij plaatsing, behoud van arbeidsplaatsen en sociale integratie op de werkvloer. Het is belangrijk dat initiatieven op het gebied van gezondheid en werk als een investering worden gezien en niet als een kostenpost. Toegang tot werk tegen betaling of een andere vorm van vergoeding zorgt niet alleen voor een betere integratie, maar bestrijdt ook armoede. Het is voor iedereen van groot belang om zich onderdeel van een groter geheel te voelen, een bijdrage te leveren en iets nuttigs te doen. Zo worden anderen zich ook meer bewust van de mogelijkheden en problemen van personen met een handicap.

Economische gevolgen

21.

Om de houdbaarheid van gemeenschapszorg op lange termijn te waarborgen, moet er een radicale verschuiving plaatsvinden in de publieke uitgaven en moet vooral in preventie en vroegtijdig ingrijpen worden geïnvesteerd. Bij de beoordeling en analyse van de economische gevolgen van de overgang naar gemeenschapszorg moet dus niet alleen naar de kosten worden gekeken, maar ook naar de betere resultaten en de effecten op lange termijn voor zowel het individu als de samenleving. Uit economisch onderzoek is gebleken dat psychiatrische gemeenschapszorg in het algemeen net zoveel kost als ziekenhuiszorg. Maar omdat er vaak betere individuele resultaten worden geboekt, is deze zorg in dergelijke gevallen vanuit maatschappelijk perspectief meer kostenefficiënt. Door de positieve gezondheidseffecten kunnen meer mensen aan de slag op de arbeidsmarkt; dit leidt tot een hoger productieniveau, meer sociale integratie en minder risico op criminaliteit, waardoor minder druk wordt uitgeoefend op het gerechtelijk apparaat (11). Door te investeren in preventie en vroegtijdige interventie en steun te verlenen aan kinderen en jongeren en hun ouders, kunnen problemen op school worden opgelost. Hierdoor kunnen zij hun opleiding afmaken en een plaats verwerven op de arbeidsmarkt. De stap van grote instellingen en speciale ziekenhuizen naar alternatieve en gemeenschapszorg kan pas worden gezet als deze zorg eenmaal vorm heeft gekregen en georganiseerd is. Het kan gebeuren dat de kosten in het eerste stadium van het overgangsproces oplopen.

Samenwerking en coördinatie

22.

Voor de de-institutionalisering van de zorg zijn inspanningen van verschillende maatschappelijke instanties nodig en daarvoor is meer samenwerking vereist. Het is van groot belang dat de taakverdeling helder en transparant is en dat het ook duidelijk is waar en hoe zal worden samengewerkt. Afhankelijk van de wijze waarop dit in de grondwet van het desbetreffende land is geregeld, varieert het per land in hoeverre de staat bepaalt en controleert hoe de gezondheidszorg en de sociale dienstverlening worden georganiseerd en uitgevoerd op lokaal en regionaal niveau. In landen als Zweden bijvoorbeeld, waar lokale autoriteiten en regio’s in hoge mate autonoom zijn, ligt de verantwoordelijkheid voor hoe de overgang naar een meer door de gemeenschap gedragen zorg plaatsvindt bij de decentrale overheid. Het hangt eveneens af van de grondwet van de desbetreffende lidstaat tot welk niveau de aanbevelingen van het CvdR zijn gericht. Maar los van hoe de verantwoordelijkheid wordt verdeeld tussen het nationale, lokale en regionale niveau is steun van de nationale overheid volgens het CvdR buitengewoon belangrijk; ook moeten de activiteiten en inspanningen op de verschillende niveaus worden gecoördineerd (12).

Gelijke opvangfaciliteiten

23.

Het CvdR wijst op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (artikel 25), waarin staat dat zorgverleners aan personen met een handicap dezelfde zorg moeten verlenen als aan anderen. Wanneer mensen vanuit een instelling, waar alle medische kennis is geconcentreerd, thuis gaan wonen, moet ervoor worden gezorgd dat ook de primaire zorgverleners meer kennis over handicaps verwerven, zodat zij ook aan de behoeften van deze doelgroep kunnen voldoen. Het voorkomt uitsluiting en bevordert gelijke zorg voor iedereen als personen met aan handicap op verschillende niveaus een plaats in de samenleving krijgen en gewoon worden beschouwd als een onderdeel van de menselijke diversiteit.

24.

Het staat vast dat de vooruitgang van de gezondheidswetenschappen tot een hogere levensverwachting leidt. Gehandicapten worden dus ook ouder, terwijl zij voorheen vaak niet zo oud werden omdat adequate behandeling ontbrak. De sociale diensten die moeten zorgen voor de sociale en professionele integratie van gehandicapten hebben met gehandicapten van gevorderde leeftijd te maken. Het personeel in deze diensten is niet toegerust om te voldoen aan de behoeften in verband met de ouderdom en handicap van de cliënt. Daarom moeten de opleidingsvereisten aangepast worden van sociaal-medisch personeel dat volgens de voorschriften van de EU voor de sociale integratie van deze doelgroep moet blijven zorgen.

Brussel, 30 november 2017.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  http://europa.eu/rapid/press-release_IP-10-1505_nl.htm?locale=NL

(2)  http://indicators.ohchr.org/

(3)  http://www.deinstitutionalisationguide.eu/

(4)  http://www.euro.who.int/en/publications/abstracts/european-mental-health-action-plan-20132020-the

(5)  Artikel 19 van dit Verdrag.

(6)  http://www.deinstitutionalisationguide.eu/

(7)  http://www.nsph.se/projekt/projektet-din-ratt/

http://bringchange2mind.org/

(8)  http://www.socialstyrelsen.se/publikationer2017/2017-10-34/

(9)  http://www.socialstyrelsen.se/publikationer2014/2014-3-19

(10)  http://www.socialstyrelsen.se/Lists/Artikelkatalog/Attachments/18607/2012-2-17.pdf

(11)  http://www.deinstitutionalisationguide.eu/

(12)  http://www.deinstitutionalisationguide.eu/


Top