EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 18.2.2016
COM(2016) 82 final
2016/0050(COD)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van Richtlijn 96/50/EG van de Raad en Richtlijn 91/672/EEG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
{SWD(2016) 35 final}
{SWD(2016) 36 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
1.1.Motivering en doel van het voorstel
Het doel van het initiatief is de arbeidsmobiliteit in de binnenvaartsector te vergemakkelijken door ervoor te zorgen dat de kwalificaties van geschoolde werknemers in de hele Unie worden erkend. Het initiatief bouwt voort op meer dan negentien jaar ervaring met de uitvoering van de Richtlijnen 96/50/EG en 91/672/EEG, die evenwel beperkt blijven tot de wederzijdse erkenning van certificaten van schippers van vaartuigen die gebruikmaken van de Europese binnenwateren, met uitzondering van de Rijn.
De binnenvaart is een kostenbesparende en energie-efficiënte vervoerswijze die efficiënter kan worden gebruikt ter ondersteuning van de energie-efficiëntie, de groei en de doelstellingen voor industriële ontwikkeling van de Europese Unie. De bijdrage ervan wordt echter belemmerd door moeilijkheden op het gebied van arbeidsmobiliteit, moeilijk in te vullen vacatures en discrepanties tussen het aanbod van en de vraag naar vaardigheden, die ondanks de pogingen van de sector om de problemen op bilateraal en multilateraal niveau aan te pakken, voortduren. De uiteenlopende minimumeisen voor de beroepskwalificaties in de diverse lidstaten bieden onvoldoende zekerheid voor de afzonderlijke landen wat betreft de erkenning van beroepskwalificaties van scheepsbemanning uit andere lidstaten, met name omdat die eisen ook een impact hebben op de veiligheid van de scheepvaart.
In het kader van dit initiatief wordt derhalve voorgesteld om bij de erkenning van beroepskwalificaties verder te gaan dan het niveau van schippers en het toepassingsgebied uit te breiden tot alle bemanningsleden die betrokken zijn bij het gebruik van vaartuigen, met inbegrip van vaartuigen op de Rijn. Om het nodigde vertrouwen te scheppen dat onmisbaar is voor dergelijke erkenning, wordt in dit initiatief voorgesteld om de erkenning van de beroepskwalificaties te baseren op de competenties die nodig zijn voor het gebruik van vaartuigen en om de erkenning van kwalificaties te koppelen aan normen voor de beoordeling van competenties, de goedkeuring van opleidingsprogramma’s en het toezicht op en de evaluatie van certificering en opleiding.
Met het initiatief wordt gehoor gegeven aan de al lang bestaande oproepen van de sector en de lidstaten om het verouderde wettelijke kader te herzien en te vervangen door een modern, op competenties gebaseerd kader overeenkomstig de aanpak van de erkenning van kwalificaties voor andere vervoerswijzen.
1.2.Samenhang met bestaand beleid op dit gebied
Richtlijn 91/672/EEG en Richtlijn 96/50/EG voorzien in de wederzijdse erkenning en bevatten minimumeisen voor de afgifte van vaarbewijzen. In dit initiatief wordt voortgebouwd op deze instrumenten en worden de eisen uitgebreid tot alle bemanningsleden in de binnenvaart in de EU, met inbegrip van de Rijn.
Aangezien er geen sectorale wetgeving op EU-niveau bestaat voor de erkenning van beroepskwalificaties voor werknemers onder het niveau van schipper, geldt de algemene Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. In de praktijk biedt deze richtlijn echter geen effectieve oplossing voor werknemers die vaak en regelmatig grensoverschrijdende activiteiten in de binnenvaart uitvoeren en daarom worden de door dit algemene kader geboden mogelijkheden nauwelijks gebruikt door de werknemers in de sector.
Het voorstel is opgesteld in het kader van het beleidskader van de Commissie voor de bevordering van de binnenvaart, NAIADES II, en behelst de herziening van het kader voor de harmonisatie en modernisering van beroepskwalificaties in de sector. Als onderdeel van de nieuwe aanpak van de governance in de binnenvaart heeft de Commissie haar samenwerking met verschillende riviercommissies versterkt, met name met de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Deze samenwerking heeft onder andere geleid tot de oprichting van een nieuw orgaan dat openstaat voor deskundigen uit alle EU-lidstaten, bekend onder het Franse acroniem CESNI, dat tot taak heeft technische normen voor de binnenvaartsector te ontwikkelen. De expertise van het CESNI kan door de EU ook worden gebruikt op het gebied van beroepskwalificaties in deze sector. De ontwikkeling van op competenties gebaseerde minimumnormen die de EU, de CCR en andere internationale organen en derde landen binnen hun wettelijke kaders kunnen gebruiken is een belangrijke stap op weg naar wederzijdse erkenning van kwalificaties in de binnenvaart in de EU.
1.3.Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie
Dit initiatief is in overeenstemming met en draagt bij tot de interne markt, aangezien het helpt om belemmeringen weg te nemen die de verwezenlijking van het volledige potentieel ervan beletten. Het kan helpen ondernemingen toegang te geven tot het aanbod aan binnenvaartdiensten met de beste beschikbare kwaliteit, prijs of dienstverlening, en professionals uit de sector helpen om snel en eenvoudig hun diensten aan te bieden in de hele EU. Het initiatief levert een bijdrage aan de strategische doelstellingen 2014-2019 van de Commissie ter bevordering van "een diepere en eerlijkere interne markt met een sterkere industriële basis", "een nieuwe stimulans voor banen, groei en investeringen", "energie-unie" en de EU als "sterkere mondiale speler ".
Meer in het bijzonder is het initiatief in overeenstemming met het werkprogramma 2016 van de Commissie, waarin wordt onderstreept dat het van belang is om de arbeidsmobiliteit te ondersteunen en tegelijkertijd misbruiken aan te pakken, en om de ontwikkeling van vaardigheden te stimuleren, inclusief de wederzijdse erkenning van kwalificaties. Met dit initiatief streeft de Commissie naar een evenwichtige aanpak van arbeidsmobiliteit voor een eerlijkere en diepere interne markt en wil zij een antwoord bieden op het probleem van de openstaande vacatures in de binnenvaartsector en de weg effenen voor maatregelen ter bestrijding van misbruik en frauduleuze claims. Tegelijkertijd wil zij met dit initiatief het aantal arbeidsplaatsen en carrièremogelijkheden vergroten door van de competenties de hoeksteen voor de wederzijdse erkenning van kwalificaties te maken.
Deze verdieping van de Europese interne markt voor de binnenvaart is noodzakelijk om de energie-efficiëntie van het vervoer te verbeteren en draagt, met de aanstaande vaststelling van gemeenschappelijke normen in de EU, bij tot de positie van de Unie als een "sterkere speler op wereldvlak".
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
2.1.Rechtsgrondslag
Het voorstel is gebaseerd op artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat de rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van maatregelen van de Unie op het gebied van de binnenvaart.
2.2.Subsidiariteit
Dit initiatief is gerechtvaardigd, omdat de doelstellingen van de voorgestelde maatregel niet voldoende door de afzonderlijk lidstaten kunnen worden verwezenlijkt. Alle aspecten van het vervoer van goederen over de binnenwateren hebben in het algemeen een transnationaal karakter. De werking van de interne markt voor goederen en arbeidskrachten wordt ondermijnd door verschillen in de nationale wetgeving van de lidstaten. Zonder Europese maatregelen zouden de voltooiing en het efficiënte gebruik van het trans-Europees vervoersnetwerk in gevaar worden gebracht en de investeringen van EU-middelen in het binnenvaartnetwerk geen optimale resultaten opleveren. Verschillen tussen wettelijke regelingen voor beroepskwalificaties in de binnenvaart in de EU kunnen niet geheel worden opgelost door de individuele lidstaten of in het kader van internationale overeenkomsten, noch door de sector zelf. Deze redenering gaat op voor maatregelen die gelden voor schippers en voor andere categorieën bemanningsleden. De uitbreiding van het toepassingsgebied tot de Rijn levert een meerwaarde op ten opzichte van het bestaande wettelijke kader, aangezien hierdoor op EU-niveau gemeenschappelijke normen worden gecreëerd die een noodzakelijk onderdeel van de interne markt voor geschoolde werknemers in de binnenvaart vormen.
2.3.Evenredigheid
In overeenstemming met de voor andere vervoerswijzen genomen maatregelen worden EU-brede op competenties gebaseerde minimumeisen, geverifieerd aan de hand van examens, uitsluitend overwogen voor geschoolde scheepsbemanning — matrozen en schippers. Voor ongeschoolde scheepsbemanning, zoals deksmannen, worden alleen minimumeisen met betrekking tot leeftijd en medische geschiktheid voorgesteld.
De maatregel voor het certificeren van opleidingsprogramma’s staat in verhouding tot de nagestreefde doelstellingen, aangezien deze niets afdoet aan de nationale leerplannen voor onderwijs in algemene onderwerpen, maar verband houdt met de competenties en vaardigheden die noodzakelijk zijn om de veiligheid van de scheepvaart en de bescherming van mensenlevens te garanderen, en niet vereist dat iemand die reeds met succes een goedgekeurd opleidingsprogramma in de EU heeft afgerond, moet slagen voor aanvullende administratieve examens over dezelfde onderwerpen die reeds in zijn of haar opleidingsprogramma zijn behandeld.
Het is noodzakelijk om gemeenschappelijke competentiecriteria voor specifieke risico’s in te voeren, omdat dergelijke eisen om veiligheidsredenen moeten worden gerechtvaardigd en de vereiste kennis evenredig met het betreffende risico dient te zijn.
Om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te stroomlijnen en te zorgen voor een efficiënte uitvoering van het initiatief is het noodzakelijk om informatie over gecertificeerde kwalificaties op te nemen in een gegevensbank die wordt beheerd door de Commissie of een aangewezen instantie.
Om in de lidstaten te het nodige vertrouwen te scheppen in het mechanisme voor wederzijdse erkenning, worden de eisen in termen van kwaliteitsnormen met betrekking tot de beoordeling van competenties en vaardigheden, erkenning van opleidingsprogramma’s en toezicht op het hele certificeringssysteem ook als evenredig beschouwd.
Een aantal maatregelen, zoals de uitbreiding van de eisen tot bemanningsleden die werkzaam zijn op binnenwateren die niet in verbinding staan met het bevaarbare waterwegennet van een andere lidstaat, is afgewezen om redenen van evenredigheid. Lidstaten waarvan de binnenwateren niet met het waterwegennet van andere lidstaten zijn verbonden, moeten desondanks de gecertificeerde kwalificaties van bemanningsleden van andere lidstaten erkennen.
Als zodanig staan de voorgestelde maatregelen in verhouding tot het nagestreefde doel.
2.4.
Keuze van het instrument
Om een geharmoniseerd en efficiënt systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart tot stand te brengen en aan het evenredigheidsbeginsel te voldoen, is een richtlijn het meest geschikte instrument. In het onderhavige voorstel wordt het soort instrument dat voorheen werd gebruikt, niet veranderd. Een richtlijn stelt de lidstaten in staat om de maatregelen te nemen die nodig zijn om te voldoen aan de in deze richtlijn bepaalde verplichtingen, rekening houdend met specifieke nationale kenmerken. Op voorwaarde dat een lidstaat door een andere lidstaat gecertificeerde kwalificaties erkent, mag deze op zijn eigen grondgebied ook strengere eisen voor de certificering van kwalificaties toepassen.
3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
3.1.Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving
Er is een externe evaluatie van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG uitgevoerd. Uit de studie bleek dat het bestaande kader tot op zekere hoogte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van wederzijdse erkenning van vaarbewijzen en harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van deze certificaten, maar er blijven nog verschillende belemmeringen bestaan. Met alle aanbevelingen is in het kader van de effectbeoordeling rekening gehouden.
3.2.Raadpleging van belanghebbenden
Belanghebbenden zijn meerdere keren en op verschillende manieren geraadpleegd over de diverse elementen die thans het onderwerp van het voorstel vormen.
(1)In 2012 heeft de Commissie een gemeenschappelijke deskundigengroep op het gebied van beroepskwalificaties en opleidingsnormen in de binnenvaart opgericht. Aan de raadpleging binnen de gemeenschappelijke deskundigengroep, elf deskundigenvergaderingen tussen september 2012 en november 2014, werd deelgenomen door internationale riviercommissies, nationale overheidsdiensten, beroepsorganisaties, vakbonden, opleidingsinstellingen en andere verenigingen. Deze vergaderingen boden de gelegenheid voor nuttige gedachtewisselingen over de beoogde maatregelen voor een Commissievoorstel. Er bleek brede steun te bestaan voor een initiatief op EU-niveau.
(2)Het comité voor sectorale sociale dialoog voor het vervoer over de binnenwateren op Europees niveau was ook betrokken bij de raadplegingen. De sociale partners hebben op 16 september 2013 een "Standpunt van de sociale partners ten aanzien van beroepskwalificaties en opleidingsnormen voor bemanningsleden op binnenvaartschepen" ingediend. Zij wezen erop dat de huidige "patchworkregeling" duidelijk niet langer geschikt is voor het doel. De regeling staat de aantrekkelijkheid van het beroep in de weg en maakt de sector kwetsbaar voor illegale praktijken die de concurrentie kunnen verstoren. Zij bevestigden dat er een modern en flexibel reguleringsinstrument betreffende opleiding en certificering nodig is. De sociale partners benadrukten tevens dat het voorstel inzake beroepskwalificaties slecht één stukje van de puzzel vormt. Het elektronische dienstboekje, logboek en de tachograaf zijn de ontbrekende stukjes die zonder al te grote vertraging moeten worden aangepakt om een gelijk speelveld te creëren.
(3)Van 26 maart tot 21 juni 2013 heeft een online openbare raadpleging over de essentiële elementen van de effectbeoordeling plaatsgevonden. De Commissie ontving in totaal 94 reacties van onderwijs- en opleidingsorganisaties, ondernemers/scheepseigenaren, scheepvaartmaatschappijen, overheden, havens, werknemersorganisaties en riviercommissies. De reacties waren afkomstig uit in totaal zestien landen. Uit de online openbare raadpleging kwam naar voren dat de in het voorstel van de Commissie aan de orde gestelde problemen van groot belang zijn. Uit de antwoorden bleek dat er veel steun is voor regulerende maatregelen die gericht zijn op de harmonisatie van de beroepsvereisten, kwalificaties en examens in de binnenvaart.
3.3.Effectbeoordeling
Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordelingsverslag dat is getoetst door de Raad voor regelgevingstoetsing, die op 31 juli 2015 een positief advies heeft uitgebracht. Alle aanbevelingen van de Raad voor regelgevingstoetsing zijn in het definitieve effectbeoordelingsverslag in aanmerking genomen. Meer informatie over de wijze waarop deze zijn behandeld is opgenomen in punt 2.2. van het effectbeoordelingsverslag.
Om de belangrijkste geconstateerde problemen aan te pakken, namelijk dat de werknemers worden geconfronteerd met problemen wat betreft de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en dat door lokale kennisvereisten onnodige problemen kunnen ontstaan voor schippers van vaartuigen die gebruikmaken van bepaalde riviertrajecten, is gekozen voor de beleidsoptie om minimale competentievereisten voor matrozen en schippers in te voeren, inclusief examennormen voor opleidingsinstellingen.
Deze optie verdient de voorkeur omdat ze de arbeidsmobiliteit sterker stimuleert dan de opties "niets doen" en "vrijwillige maatregelen".
In de voorkeursoptie worden tevens de moeilijkheden voor de arbeidsmobiliteit aangepakt die voortvloeien uit voorschriften inzake de vereiste kennis van de plaatselijke situatie en krijgen de lidstaten de mogelijkheid om beoordelingen uit te voeren van de vereiste competenties voor specifieke risico’s en voor binnenwateren in andere lidstaten, waardoor de doeltreffendheid van deze optie nog verder wordt verbeterd.
In de effectbeoordeling werden twee varianten van de voorkeursoptie voorgelegd. In de ene variant werden de regelgevingsvoorschriften voor de beoordeling van competenties beperkt tot verplichte administratieve examinering en in de andere werd deze aangevuld met de wederzijdse erkenning van goedgekeurde opleidingsprogramma’s. In de eerste variant moeten alle matrozen en schippers slagen voor een door een bevoegde autoriteit georganiseerd administratief examen om hun kwalificaties erkend te krijgen in de EU, zelfs als ze reeds een diploma of certificaat van een onderwijs- of opleidingsinstelling voor de binnenvaart bezitten. De tweede variant verdient de voorkeur, omdat deze de administratieve lasten voor de aanvragers die de benodigde vaardigheden reeds hebben verworven en hun competenties in de loop van hun opleiding hebben aangetoond, tot een minimum beperkt door hen de aanvullende examens te besparen. Bijgevolg heeft deze variant ook een positieve invloed op de aantrekkelijkheid van het beroep, de arbeidsmobiliteit, de toegang tot het beroep en administratieve besparingen. Door het laatstgenoemde effect wordt de tweede variant tevens efficiënter in vergelijking met de eerste variant. Ten slotte vertoont deze variant ook meer samenhang, aangezien er op EU-niveau voor het spoor en de luchtvaart al soortgelijke wettelijke vereisten voor onderwijs- en opleidingsinstellingen bestaan. In deze sectoren gaan de vereisten zelfs nog verder, aangezien er ook permanente opleiding in is opgenomen. In het algemeen is de tweede variant samenhangender, doeltreffender en efficiënter en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel zoals vermeld in punt 2.3.
3.4.Gezonde regelgeving en vereenvoudiging
De particuliere binnenvaartsector bestaat vrijwel uitsluitend uit mkb-bedrijven en micro-ondernemingen. Deze worden derhalve niet van dit initiatief uitgesloten, want daardoor zou het effect ervan volledig worden geneutraliseerd. Bij het opstellen van dit voorstel is rekening gehouden met het mkb. De gevolgen van dit voorstel voor mkb-bedrijven en micro-ondernemingen zijn positief, omdat zij slechts een klein deel van de kosten hoeven te dragen, die meer dan gecompenseerd zullen worden door de voordelen van meer arbeidsmobiliteit.
Door in de Unie gemeenschappelijke normen vast te stellen, die noodzakelijk zijn om een interne markt voor werknemers in de binnenvaart tot stand te brengen, wordt het wetgevingskader inzake beroepskwalificaties in de Europese binnenvaartsector, dat momenteel versnipperd is, gestroomlijnd. Het voorstel vervangt een ingewikkelde reeks regionale voorschriften met multilaterale en bilaterale overeenkomsten door een eenvoudiger en, belangrijker nog, EU-breed kader voor certificering en wederzijdse erkenning.
In het voorstel worden de administratieve lasten voor de aanvragers die een goedgekeurd opleidingsprogramma hebben afgerond tot een minimum beperkt, doordat zij geen onnodige aanvullende administratieve examens hoeven af te leggen.
Bovendien faciliteert het voorstel de elektronische uitwisseling van informatie en maakt het de weg vrij voor de invoering van elektronische instrumenten, met het oog op beperking van de administratieve lasten. Tegelijk wordt fraude met documenten tegengegaan.
Het voorstel behelst de intrekking van Richtlijn 91/672/EEG en Richtlijn 96/50/EG en voorziet in de geleidelijke invoering door middel van overgangsmaatregelen.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.
5.AANVULLENDE INFORMATIE
5.1.Regelingen betreffende toezicht, evaluatie en rapportage
Verwacht wordt dat de Commissie, uiterlijk zeven jaar na afloop van de omzettingsperiode, een verslag indient bij het Europees Parlement en de Raad waarin de doeltreffendheid van de maatregelen uit dit voorstel wordt geëvalueerd.
5.2.Toelichtende stukken
De voorgestelde richtlijn omvat een groot aantal uitgebreidere juridische verplichtingen in vergelijking met de bestaande Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG. Daarom, en omdat het voorstel bepalingen bevat inzake een aantal kwalificaties die nog niet op verbindende wijze door het huidige wetgevingskader worden bestreken, d.w.z. andere dekbemanningsleden dan schippers, deskundigen aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof en deskundigen voor de passagiersvaart, moet de kennisgeving van omzettingsmaatregelen vergezeld gaan van toelichtende stukken zodat duidelijk is welke maatregelen de lidstaten hebben genomen.
2016/0050 (COD)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van Richtlijn 96/50/EG van de Raad en Richtlijn 91/672/EEG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Richtlijn 91/672/EEG van de Raad en Richtlijn 96/50/EG van de Raad vormen de eerste stappen op weg naar de harmonisatie en erkenning van beroepskwalificaties voor bemanningsleden in de binnenvaart.
(2)De eisen voor bemanningsleden die de Rijn bevaren, die buiten het toepassingsgebied van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG vallen, worden vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR), overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn in het kader van de herziene Rijnvaartakte.
(3)Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad geldt voor andere binnenvaartberoepen dan schippers, die onder die richtlijn vallen. Met de wederzijdse erkenning van diploma’s en certificaten krachtens Richtlijn 2005/36/EG wordt echter niet optimaal ingespeeld op de regelmatige en frequente grensoverschrijdende activiteiten van binnenvaartberoepen.
(4)Uit een evaluatieonderzoek van de Commissie in 2014 bleek dat de beperking van het toepassingsgebied van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG tot schippers, evenals het gebrek aan automatische erkenning van vaarbewijzen die overeenkomstig deze richtlijnen op de Rijn zijn afgegeven, een enorme belemmering vormt voor de mobiliteit van bemanningsleden in de binnenvaart.
(5)Om de mobiliteit te bevorderen en om de veiligheid van de scheepvaart en de bescherming van mensenlevens te waarborgen, is het essentieel dat dekbemanningsleden, personen die bij noodsituaties aan boord van passagiersvaartuigen de leiding hebben en personen die betrokken zijn bij het bunkeren van vaartuigen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken, over kwalificatiecertificaten beschikken om hun kwalificaties te staven. Met het oog op een doeltreffende handhaving dienen zij deze certificaten bij zich te hebben tijdens de uitoefening van hun beroep.
(6)Schippers die in omstandigheden varen waarvan een bepaald veiligheidsrisico uitgaat, dienen een specifieke vergunning te bezitten, met name voor het varen met grote konvooien, het varen met vaartuigen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken, het varen bij verminderde zichtbaarheid, het bevaren van waterwegen van maritieme aard of het bevaren van waterwegen met specifieke risico’s voor de scheepvaart. Teneinde een dergelijke vergunning te verkrijgen, moeten schippers verplicht worden aan te tonen dat zij over aanvullende competenties beschikken.
(7)Met het oog op het garanderen van de veiligheid van de scheepvaart moeten de lidstaten vaststellen welke waterwegen van maritieme aard zijn, overeenkomstig geharmoniseerde criteria. De competentievereisten voor het bevaren van deze waterwegen moeten op EU-niveau worden bepaald. Zonder de mobiliteit van schippers onnodig te beperken moeten de lidstaten, indien dit nodig is om de veiligheid van de scheepvaart te garanderen, op grond van deze richtlijn tevens kunnen vaststellen welke waterwegen specifieke risico’s voor de scheepvaart inhouden overeenkomstig geharmoniseerde criteria en procedures. In dergelijke gevallen moeten de hiermee verband houdende competentievereisten op het niveau van de lidstaat worden vastgesteld.
(8)Om redenen van kosteneffectiviteit moet het bezitten van EU-kwalificatiecertificaten niet verplicht worden gesteld op nationale binnenwateren die niet in verbinding staan met het bevaarbare waterwegennet van een andere lidstaat.
(9)Om een bijdrage te leveren aan de mobiliteit van personen die betrokken zijn bij het gebruik van vaartuigen in de Unie en overwegende dat alle overeenkomstig deze richtlijn afgegeven kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken aan minimumnormen moeten voldoen, dienen de lidstaten de overeenkomstig deze richtlijn gecertificeerde beroepskwalificaties te erkennen. Bijgevolg moeten de houders van een dergelijke kwalificatie hun beroep op alle binnenwateren van de Unie kunnen uitoefenen.
(10)Gezien de sinds 2003 bestaande samenwerking tussen de Unie en de CCR die tot de instelling van een Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart (CESNI), een onder auspiciën van de CCR ingesteld internationaal orgaan, heeft geleid, en teneinde het wetgevingskader voor beroepskwalificaties in Europa te stroomlijnen, moeten kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn in het kader van de herziene Rijnvaartakte waarin eisen zijn opgenomen die identiek zijn aan die in deze richtlijn, geldig zijn op alle binnenwateren in de Unie. Door derde landen afgegeven documenten moeten in de Unie worden erkend, onder voorbehoud van wederkerigheid. Om nog meer belemmeringen voor de arbeidsmobiliteit weg te nemen en de wetgevingskaders voor de beroepskwalificaties in Europa verder te stroomlijnen, kunnen kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die door een derde land zijn afgegeven op basis van vereisten die identiek zijn aan die in deze richtlijn, ook op alle waterwegen van de Unie worden erkend na beoordeling door de Commissie en de erkenning door dat derde land van de overeenkomstig de onderhavige richtlijn afgegeven documenten.
(11)Richtlijn 2005/36/EG blijft van toepassing voor dekbemanningsleden die zijn vrijgesteld van de verplichting om over een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven EU-kwalificatiecertificaat te beschikken, alsook voor kwalificaties voor de binnenvaart die niet onder deze richtlijn vallen.
(12)De lidstaten mogen alleen kwalificatiecertificaten afgeven aan personen die het minimale competentieniveau, de minimumleeftijd, de minimale medische geschiktheid en de vereiste vaaruren hebben voor het verkrijgen van een specifieke kwalificatie.
(13)Om de wederzijdse erkenning van kwalificaties te waarborgen, moeten de kwalificatiecertificaten gebaseerd zijn op de voor het gebruik van vaartuigen vereiste competenties. De lidstaten dienen te waarborgen dat personen die een kwalificatiecertificaat ontvangen, beschikken over het overeenkomstige minimale competentieniveau, gecontroleerd middels een passende beoordeling. Dergelijke beoordelingen kunnen de vorm aannemen van een administratief examen of deel uitmaken van een goedgekeurd opleidingsprogramma dat wordt uitgevoerd overeenkomstig gemeenschappelijke normen teneinde voor verschillende kwalificaties in alle lidstaten een vergelijkbaar minimaal competentieniveau te waarborgen.
(14)Vanwege de verantwoordelijkheid met betrekking tot de veiligheid bij de uitoefening van het beroep van schipper, het varen met behulp van radar en het bunkeren van of varen met vaartuigen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken, moet via praktijkexamens worden gecontroleerd of de kandidaat daadwerkelijk over het vereiste competentieniveau beschikt. Dergelijke praktijkexamens kunnen worden uitgevoerd met behulp van goedgekeurde simulatoren, om de competentiebeoordeling verder te vergemakkelijken.
(15)Opleidingsprogramma’s moeten worden goedgekeurd om er zeker van te zijn dat de programma’s voldoen aan de gemeenschappelijke minimumvereisten inzake inhoud en organisatie. Hierdoor kunnen onnodige belemmeringen voor de toegang tot het beroep worden opgeheven, door te voorkomen dat degenen die de benodigde vaardigheden reeds tijdens hun beroepsopleiding hebben verworven, onnodige aanvullende examens moeten afleggen. Goedgekeurde opleidingsprogramma's kunnen bovendien de toegang van werknemers met eerdere ervaring uit andere sectoren tot een beroep in de binnenvaart vergemakkelijken, omdat zij in aanmerking kunnen komen voor speciale opleidingsprogramma's waarin rekening wordt gehouden met de competenties waarover zij reeds beschikken.
(16)Teneinde de mobiliteit van schippers verder te vergemakkelijken, moeten alle lidstaten waar mogelijk een beoordeling kunnen uitvoeren van de competenties die nodig zijn om specifieke scheepvaartrisico’s aan te pakken op alle waterwegen in de Unie waar dergelijke risico’s zijn geconstateerd.
(17)De vaartijd moet worden gecontroleerd aan de hand van de aantekeningen in dienstboekjes die door een lidstaat zijn gevalideerd. Om deze controle mogelijk te maken, dienen de lidstaten dienstboekjes en logboeken af te geven en ervoor te zorgen dat de reizen van vaartuigen in de logboeken worden geregistreerd. De medische geschiktheid van een kandidaat moet worden vastgesteld door een erkende arts.
(18)Wanneer de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet de verwerking van persoonsgegevens met zich meebrengen, worden deze uitgevoerd volgens de regelgeving van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens.
(19)Om bij te dragen tot een efficiënte administratie voor de afgifte, verlenging en intrekking van kwalificatiecertificaten, dienen de lidstaten de bevoegde autoriteiten aan te wijzen die belast worden met de uitvoering van deze richtlijn en registers aan te leggen voor de registratie van gegevens over EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken. Om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en met de Commissie te faciliteren met het oog op de uitvoering, handhaving en evaluatie van de richtlijn, alsook voor statistische doeleinden, de instandhouding van de veiligheid en het navigatiecomfort, dienen de lidstaten dergelijke informatie, met inbegrip van gegevens over de kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken, te rapporteren in een door de Commissie beheerde gegevensbank.
(20)De autoriteiten, ook in derde landen, die kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken afgeven volgens regels die identiek zijn aan die in deze richtlijn, verwerken persoonsgegevens. Die autoriteiten en, in voorkomend geval, de internationale organisaties die deze identieke regels hebben opgesteld, moeten ook toegang krijgen tot de door de Commissie beheerde gegevensbank met het oog op de evaluatie van de richtlijn, voor statistische doeleinden, voor de instandhouding van de veiligheid, de vlotte scheepvaart en om de uitwisseling van informatie tussen de bij de uitvoering en handhaving van deze richtlijn betrokken autoriteiten te faciliteren. Aan deze toegang moet echter een passend niveau van gegevensbescherming worden verbonden, onder meer van persoonsgegevens.
(21)Met het oog op enerzijds de verdere beperking van de administratieve lasten en anderzijds het beperken van fraude met documenten, dient de Commissie als tweede stap, na de aanneming van deze richtlijn, te onderzoeken of het mogelijk is een elektronische versie van dienstboekjes en logboeken in te voeren, alsook elektronische beroepskaarten waarin EU-kwalificatiecertificaten worden geïntegreerd. Hierbij dient zij rekening te houden met bestaande technologieën bij andere vervoerswijzen, met name het wegvervoer. De Commissie dient in voorkomend geval, na het uitvoeren van een effectbeoordeling, inclusief een kosten-batenanalyse en een beoordeling van de effecten op de grondrechten, met name met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens, een voorstel in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad.
(22)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om besluiten te nemen tot goedkeuring van door de lidstaten voorgestelde maatregelen met betrekking tot competentievereisten voor specifieke risico’s op bepaalde binnenwatertrajecten.
(23)De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de invoering van modellen voor de afgifte van EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken en het nemen van besluiten voor de vaststelling of opschorting van de erkenning van dergelijke documenten die zijn afgegeven door een derde land of uit hoofde van een internationale overeenkomst waarin de scheepvaart op een waterweg in de Unie wordt geregeld, moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(24)Om geharmoniseerde minimumnormen voor de certificering van kwalificaties vast te stellen en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van deze richtlijn door de Commissie te vergemakkelijken, moet de Commissie worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van competentienormen, normen voor medische geschiktheid, normen voor praktijkexamens, normen voor de goedkeuring van simulatoren en normen waarin de kenmerken en voorwaarden zijn gedefinieerd voor het gebruik van een door de Commissie beheerde gegevensbank waarin een kopie van de belangrijkste gegevens in verband met EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes, logboeken en erkende documenten wordt opgenomen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden voorgelegd.
(25)Overgangsmaatregelen moeten een oplossing bieden voor het probleem van de nationale certificaten die in gebruik zijn, met inbegrip van die welke door de CCR zijn afgegeven, voor schippers, maar ook voor andere categorieën dekbemanningsleden die onder de richtlijn vallen. Ze moeten eerder verleende bevoegdheden zoveel mogelijk beschermen en ervoor zorgen dat geschoolde bemanningsleden over een redelijke termijn beschikken om een EU-kwalificatiecertificaat aan te vragen. Ze dienen derhalve te voorzien in een termijn van maximaal tien jaar waarin deze certificaten op de Europese waterwegen mogen worden gebruikt wanneer deze vóór het einde van de omzettingsperiode geldig waren en voor al deze certificaten te voorzien in een systeem voor de overgang naar de nieuwe regels op basis van één enkele Europese reeks criteria.
(26)Het CESNI, dat openstaat voor deskundigen uit alle lidstaten, stelt normen vast op het gebied van de binnenvaart, onder meer voor beroepskwalificaties. De Commissie kan met deze normen rekening houden wanneer zij over de bevoegdheid beschikt om handelingen vast te stellen overeenkomstig deze richtlijn.
(27)Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het tot stand brengen van een gemeenschappelijk kader voor de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(28)Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden in verantwoorde gevallen de kennisgeving van omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.
(29)De Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG moeten derhalve worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Hoofdstuk 1
Onderwerp, definities en toepassingsgebied
Artikel 1
Onderwerp
In deze richtlijn worden de voorwaarden en procedures vastgesteld voor de certificering van de kwalificaties van personen die betrokken zijn bij de exploitatie van binnenvaartuigen voor het vervoer van goederen en personen over de binnenwateren in de Unie, alsook voor de erkenning van die kwalificaties in de lidstaten.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1.Deze richtlijn is van toepassing op dekbemanningsleden, personen die betrokken zijn bij de exploitatie van bunkerschepen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken en deskundigen voor de passagiersvaart van de volgende vaartuigen op de binnenwateren in de Unie:
(a)vaartuigen met een lengte (L) van 20 m of meer;
(b)vaartuigen waarvan het product van de lengte (L), breedte (B) en diepgang (T) gelijk is aan een volume van 100 m3 of meer;
(c)sleep- en duwboten die zijn bestemd voor:
i) het slepen of duwen van de onder a) en b) bedoelde vaartuigen,
ii) het slepen of duwen van drijvende werktuigen,
iii) het langszij gekoppeld meevoeren van de onder a) en b) bedoelde vaartuigen of drijvende werktuigen;
(d)passagiersvaartuigen;
(e)drijvende werktuigen met eigen aandrijving.
2.Deze richtlijn is niet van toepassing op personen die betrokken zijn bij de exploitatie van:
(a)pleziervaartuigen;
(b)veerboten die niet zelfstandig varen.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
(1)"binnenwater": een niet van de zee deel uitmakend wateroppervlak dat geschikt is voor bevaring;
(2)"vaartuig": een binnenschip of een zeeschip;
(3)"passagiersvaartuig": een vaartuig voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;
(4)"pleziervaartuig": een vaartuig dan geen passagiersvaartuig is en dat uitsluitend bestemd is voor sportieve en recreatieve doeleinden;
(5)"EU-kwalificatiecertificaat": een door een bevoegde autoriteit afgegeven certificaat waarin wordt verklaard dat een persoon aan de eisen van deze richtlijn voldoet;
(6)"dekbemanningsleden": personen die betrokken zijn bij de exploitatie van een binnenvaartuig in de Unie en taken uitvoeren in verband met het besturen van een vaartuig, ladingsbehandeling, stuwing, onderhoud of reparatie, met uitzondering van personen die uitsluitend worden ingezet voor de bediening van de motoren, elektrische en elektronische uitrusting;
(1)"deskundige voor de passagiersvaart": een persoon die bevoegd is om maatregelen te nemen in noodsituaties aan boord van passagiersvaartuigen;
(2)"schipper": een lid van de dekbemanning dat gekwalificeerd is om een vaartuig op de waterwegen van de lidstaten te besturen en aan boord het gezag voert;
(3)"specifiek risico": een veiligheidsrisico als gevolg van bijzondere navigatieomstandigheden waarvoor schippers competenties moeten hebben die verder gaan dan wat in het kader van de algemene normen voor managementcompetenties wordt verwacht;
(4)"competentie": het bewezen vermogen om gebruik te maken van door de vastgestelde normen voorgeschreven kennis en vaardigheden om de taken die nodig zijn voor de exploitatie van binnenvaartuigen naar behoren uit te voeren;
(5)"managementniveau": de mate van verantwoordelijkheid die samenhangt met
het werk als schipper en het waarborgen dat alle taken bij de exploitatie van een vaartuig naar behoren worden uitgevoerd;
(6)"groot konvooi": een duwkonvooi dat bestaat uit de duwboot en zeven of meer aken;
(7)"dienstboekje": een persoonlijk register waarin de gegevens van het arbeidsverleden van een bemanningslid staan genoteerd, met name de vaartijden en de gemaakte reizen;
(8)"logboek": een officiële registratie van de reizen die een vaartuig heeft gemaakt;
(9)"vaartijd": de tijd die dekbemanningsleden aan boord hebben doorgebracht tijdens een door de bevoegde autoriteit gevalideerde reis met een vaartuig op binnenwateren;
(10)"actief dienstboekje of actief logboek": een dienstboekje of logboek waarin gegevens kunnen worden geregistreerd;
(11)"bevoegde autoriteit": elke door een lidstaat aangewezen autoriteit of instantie die verantwoordelijk is voor het afgeven van EU-kwalificatiecertificaten, het afnemen van examens, het afgeven van andere documenten of informatie en het nemen van de noodzakelijke besluiten;
(12)"operationeel niveau": de mate van verantwoordelijkheid die samenhangt met het werk als matroos, als volmatroos of als stuurman en het houden van de controle over de uitvoering van alle taken binnen het kader van diens verantwoordelijkheid overeenkomstig passende procedures en onder leiding van een persoon die op managementniveau werkzaam is.
Hoofdstuk 2
EU-kwalificatiecertificaten
Artikel 4
Verplichting voor dekbemanningsleden om een EU-kwalificatiecertificaat bij zich te hebben
1.De lidstaten zien erop toe dat de dekbemanningsleden die Europese binnenwateren bevaren een overeenkomstig artikel 10 afgegeven EU-kwalificatiecertificaat voor dekbemanningsleden bij zich hebben, dan wel een overeenkomstig artikel 9, lid 2 of 3, erkend certificaat.
2.Lidstaten mogen alle dekbemanningsleden of groepen bemanningsleden die over een specifieke kwalificatie beschikken en uitsluitend actief zijn op nationale binnenwateren die niet in verbinding staan met het bevaarbare waterwegennet van een andere lidstaat, uitsluiten van de in lid 1 vastgelegde verplichting. In die gevallen mogen die lidstaten nationale kwalificatiecertificaten voor dekbemanningsleden afgeven onder voorwaarden die afwijken van de in deze richtlijn uiteengezette algemene voorwaarden. De geldigheid van deze nationale kwalificatiecertificaten is echter beperkt tot de nationale waterwegen die niet in verbinding staan met het bevaarbare waterwegennet van een andere lidstaat.
3.In afwijking van lid 1 zijn de overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad afgegeven kwalificatiecertificaten voor dekbemanningsleden die geen schipper zijn, geldig op zeeschepen die gebruikmaken van binnenwateren.
Artikel 5
Verplichting om een EU-kwalificatiecertificaat bij zich te hebben voor specifieke activiteiten
1.De lidstaten zorgen ervoor dat deskundigen voor de passagiersvaart en personen die betrokken zijn bij de exploitatie van bunkerschepen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken, een overeenkomstig artikel 10 afgegeven EU-kwalificatiecertificaat bij zich hebben, dan wel een overeenkomstig artikel 9, lid 2 of 3, erkend certificaat.
2.Lidstaten mogen alle in lid 1 bedoelde personen of groepen van dergelijke personen die over een specifieke kwalificatie beschikken en uitsluitend actief zijn op nationale binnenwateren die niet in verbinding staan met het bevaarbare waterwegennet van een andere lidstaat, uitsluiten van de in lid 1 vastgelegde verplichting. In dat geval mogen die lidstaten nationale kwalificatiecertificaten afgeven onder voorwaarden die afwijken van de in deze richtlijn uiteengezette algemene voorwaarden. De geldigheid van deze nationale kwalificatiecertificaten is echter beperkt tot de nationale waterwegen die niet in verbinding staan met het bevaarbare waterwegennet van een andere lidstaat.
3.In afwijking van lid 1 zijn de overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG afgegeven kwalificatiecertificaten voor de in dat lid bedoelde personen geldig op zeeschepen die gebruikmaken van binnenwateren.
Artikel 6
Verplichting voor schippers om specifieke vergunningen te bezitten
De lidstaten verlenen overeenkomstig artikel 11 een specifieke vergunning aan schippers die varen:
(a)op binnenwateren van maritieme aard overeenkomstig artikel 7;
(b)op binnenwateren met specifieke risico’s overeenkomstig artikel 8;
(c)met behulp van een radar;
(d)met vaartuigen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken;
(e)met grote konvooien.
Artikel 7
Indeling van binnenwateren van maritieme aard
1.De lidstaten classificeren een binnenwatertraject op hun grondgebied als binnenwater van maritieme aard wanneer aan één van de volgende criteria is voldaan:
(a)de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee zijn van toepassing;
(b)de boeien en borden komen overeen met het maritieme systeem;
(c)terrestrische navigatie is noodzakelijk; of
(d)voor de navigatie is maritieme uitrusting nodig die voor de bediening ervan speciale kennis vergt.
2.De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de classificatie van een specifiek binnenwatertraject op hun grondgebied als binnenwater van maritieme aard. De kennisgeving aan de Commissie gaat vergezeld van een rechtvaardiging die gebaseerd is op deze criteria. De Commissie maakt de lijst van aangemelde binnenwateren van maritieme aard bekend.
Artikel 8
Binnenwateren met specifieke risico’s
1.Wanneer dit nodig is om de veiligheid van de scheepvaart te waarborgen, kunnen de lidstaten binnenwatertrajecten, met uitzondering van in artikel 7 bedoelde binnenwateren van maritieme aard, classificeren als binnenwateren met specifieke risico's wanneer deze risico’s het gevolg zijn van:
(a)vaak veranderende stroompatronen en -snelheid;
(b)het ontbreken van passende vaarweginformatiediensten over binnenwateren of geschikte kaarten in combinatie met de hydromorfologische kenmerken van de waterweg;
(c)de aanwezigheid van een specifieke lokale verkeersregeling die geen deel uitmaakt van de Europese code voor de binnenvaart en die wordt gerechtvaardigd door specifieke hydromorfologische kenmerken.
2.De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen die zij voornemens zijn vast te stellen op grond van lid 1 van dit artikel en artikel 18, samen met de redenering waarop de maatregel is gebaseerd.
De lidstaat stelt de maatregel niet vast binnen zes maanden na de kennisgeving.
3.Binnen zes maanden na de kennisgeving stelt de Commissie een uitvoeringsbesluit vast tot goedkeuring van de voorgestelde maatregelen indien deze in overeenstemming zijn met dit artikel en met artikel 18, of, indien dit niet het geval is, waarin de lidstaat wordt verplicht de voorgestelde maatregelen aan te passen of in te trekken.
4.De door de lidstaten overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregelen worden meegedeeld aan de Commissie.
De Commissie maakt de door de lidstaten vastgestelde maatregelen bekend, samen met de in lid 2 bedoelde redenering.
5.Wanneer in lid 1 bedoelde binnenwatertrajecten langs de grens tussen twee of meer lidstaten liggen, raadplegen de betrokken lidstaten elkaar en stellen zij de Commissie gezamenlijk in kennis.
Artikel 9
Erkenning
1.Alle in de artikelen 4 en 5 bedoelde EU-kwalificatiecertificaten, alsook in artikel 16 bedoelde dienstboekjes en logboeken die overeenkomstig deze richtlijn door de bevoegde autoriteiten zijn afgegeven, zijn geldig op alle binnenwateren in de Unie.
2.Kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn in het kader van de herziene Rijnvaartakte waarin eisen zijn opgenomen die identiek zijn aan die in deze richtlijn, zijn geldig op alle binnenwateren in de Unie.
Door een derde land afgegeven certificaten, dienstboekjes en logboeken zijn uitsluitend op alle binnenwateren van de Unie geldig indien dat derde land binnen het eigen rechtsgebied de op grond van de onderhavige richtlijn afgegeven EU-documenten erkent.
3.Onverminderd lid 2 zijn alle kwalificatiecertificaten, dienstboekjes of logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig de nationale regelgeving van een derde land waarin eisen worden gesteld die identiek zijn aan die welke krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld, geldig op alle binnenwateren in de Unie, met inachtneming van de procedure en de voorwaarden zoals uiteengezet in de leden 4 en 5 van dit artikel.
4.Elke derde land kan bij de Commissie een verzoek tot erkenning van door zijn autoriteiten afgegeven certificaten, dienstboekjes of logboeken indienen. Het verzoek gaat vergezeld van alle informatie die nodig is om te bepalen of de afgifte van deze documenten onderworpen is aan eisen die identiek zijn aan de krachtens deze richtlijn vastgestelde eisen.
5.Na ontvangst van het in lid 4 bedoelde verzoek beoordeelt de Commissie de certificeringssystemen in het derde land waarvoor het verzoek tot erkenning werd ingediend, teneinde vast te stellen of de afgifte van deze documenten onderworpen is aan dezelfde eisen als die welke in deze richtlijn vastgesteld.
Indien aan deze voorwaarde is voldaan, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast inzake de erkenning in de Unie van de door dat derde land afgegeven certificaten, dienstboekjes of logboeken, op voorwaarde dat dat derde land binnen het eigen rechtsgebied ingevolge de onderhavige richtlijn afgegeven EU-documenten erkent.
De Commissie specificeert bij de vaststelling van deze uitvoeringshandeling voor welke van de in lid 4 van dit artikel genoemde documenten, de erkenning geldt.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
6.Indien de Commissie vaststelt dat niet langer aan de in lid 2 of 4 bedoelde eisen wordt voldaan, stelt zij een uitvoeringshandeling vast tot schorsing van de geldigheid van de overeenkomstig deze eisen afgegeven kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken op alle binnenwateren van de Unie.
De Commissie kan de schorsing te allen tijde beëindigen als de vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van de toegepaste normen zijn verholpen.
7.De Commissie maakt de in lid 3 bedoelde lijst van derde landen bekend, samen met de documenten die als geldig op alle binnenwateren van de Unie zijn erkend.
Hoofdstuk 3
Certificering van beroepskwalificaties
Deel I
Procedure voor het afgeven van EU-kwalificatiecertificaten en specifieke vergunningen
Artikel 10
Afgifte en geldigheid van EU-kwalificatiecertificaten
1.De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers van EU-kwalificatiecertificaten voor dekbemanningsleden en voor specifieke activiteiten toereikende bewijsstukken verstrekken:
(a)van hun identiteit;
(b)dat zij voldoen aan de minimumeisen van bijlage I wat betreft de voor de aangevraagde kwalificatie vereiste leeftijd, competentie, naleving van de administratieve voorschriften en vaartijd;
(c)dat zij voldoen aan de normen voor medische geschiktheid overeenkomstig artikel 21, indien van toepassing.
2.De lidstaten controleren de echtheid en de geldigheid van de verstrekte documenten.
3.De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van modellen voor EU-kwalificatiecertificaten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Bij de vaststelling van die handelingen kan de Commissie verwijzen naar door een internationale instantie vastgestelde normen.
4.De geldigheid van het EU-kwalificatiecertificaat voor dekbemanningsleden wordt beperkt tot de datum van de volgende op grond van artikel 21 vereiste medische keuring.
5.Onverminderd de in lid 4 bedoelde beperking zijn EU-kwalificatiecertificaten voor schippers maximaal tien jaar geldig.
6.EU-kwalificatiecertificaten voor specifieke activiteiten zijn maximaal vijf jaar geldig.
Artikel 11
Afgifte van specifieke vergunningen voor schippers
1.De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers van in artikel 6 bedoelde specifieke vergunningen, behoudens voor de binnenwateren als bedoeld in artikel 6, onder b), toereikende bewijsstukken verstrekken:
(a)van hun identiteit;
(b)dat zij voldoen aan de minimumeisen van bijlage I wat betreft de voor de aangevraagde kwalificatie vereiste leeftijd, competentie, naleving van de administratieve voorschriften en vaartijd.
2.Voor overeenkomstig artikel 6, onder b), vereiste specifieke vergunningen voor het varen op binnenwateren met specifieke risico’s verstrekken de aanvragers aan de in artikel 18, lid 2, bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten toereikende bewijsstukken:
(a)van hun identiteit;
(b)dat zij voldoen aan de competentievereisten voor specifieke risico’s voor het specifieke traject waarvoor de vergunning vereist is, vastgesteld overeenkomstig artikel 18;
(c)dat zij beschikken over een EU-kwalificatiecertificaat voor een schipper of een overeenkomstig artikel 9, leden 2 en 3, erkend certificaat, of dat zij voldoen aan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumeisen voor EU-kwalificatiecertificaten voor schippers.
3.De lidstaten controleren de echtheid en de geldigheid van de verstrekte documenten.
4.De bevoegde autoriteit die EU-kwalificatiecertificaten aan schippers afgeeft, specificeert in het certificaat alle op grond van artikel 6 afgegeven specifieke vergunningen, overeenkomstig het in artikel 10, lid 3, bedoelde model.
5.In afwijking van lid 4 wordt de in artikel 6, onder d), bedoelde specifieke vergunning afgegeven als een specifiek EU-kwalificatiecertificaat overeenkomstig het in artikel 10, lid 3, bedoelde model.
Artikel 12
Verlenging van EU-kwalificatiecertificaten
Na het verstrijken van de geldigheidsduur van een EU-kwalificatiecertificaat verlengen de lidstaten het certificaat op verzoek, op voorwaarde dat:
(a)voor EU-kwalificatiecertificaten voor bemanningsleden voldoende bewijsstukken als genoemd in artikel 10, lid 1, onder a), worden verstrekt;
(b)voor EU-kwalificatiecertificaten voor specifieke activiteiten voldoende bewijsstukken als genoemd in artikel 10, lid 1, onder a) en b), worden verstrekt.
Artikel 13
Intrekking van EU-kwalificatiecertificaten of specifieke vergunningen
Wanneer er aanwijzingen zijn dat niet langer aan de eisen voor kwalificatiecertificaten of specifieke vergunningen wordt voldaan, voeren de lidstaten alle noodzakelijke beoordelingen uit en trekken zij die certificaten desgevallend in.
Deel II
Competenties
Artikel 14
Competentievereisten
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde personen over de competenties beschikken die noodzakelijk zijn voor de veilige exploitatie van een vaartuig als vastgelegd in artikel 15.
2.In afwijking van lid 1 wordt de beoordeling van de competentie voor specifieke risico’s als bedoeld in artikel 6, onder b), uitgevoerd overeenkomstig artikel 18.
Artikel 15
Beoordeling van competenties
1.De Commissie krijgt de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van de normen voor competenties en bijbehorende kennis en vaardigheden overeenkomstig de essentiële eisen van bijlage II.
2.De personen die een aanvraag indienen voor de in de artikelen 4, 5 en 6 genoemde documenten tonen aan dat zij voldoen aan de in lid 1 bedoelde competentienormen door te slagen voor een examen dat wordt georganiseerd:
(a)onder verantwoordelijkheid van een administratieve autoriteit overeenkomstig artikel 16; of
(b)als onderdeel van een overeenkomstig artikel 17 goedgekeurd opleidingsprogramma.
3.Het bewijs dat wordt voldaan aan de competentienormen omvat een praktijkexamen voor het verkrijgen van:
(a)het EU-kwalificatiecertificaat voor schippers;
(a)de specifieke vergunning voor het varen met behulp van een radar als bedoeld in artikel 6, onder c);
(b)het EU-kwalificatiecertificaat voor deskundigen voor het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof.
Voor het verkrijgen van de onder a) en b) bedoelde documenten kunnen de praktijkexamens plaatsvinden aan boord van een vaartuig of op een simulator die aan artikel 19 voldoet. Voor de onder c) bedoelde documenten kunnen de praktijkexamens aan boord van een vaartuig of een passende walinstallatie plaatsvinden.
4.De Commissie krijgt de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van normen voor praktijkexamens als bedoeld in lid 3, met daarin een specificatie van de specifieke competenties en de voorwaarden die tijdens het praktijkexamen moeten worden getoetst, en de minimumeisen voor de vaartuigen waarop een praktijkexamen kan worden afgelegd.
Artikel 16
Examinering onder de verantwoordelijkheid van een administratieve autoriteit
De in artikel 15, lid 2, onder a), bedoelde examens worden georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Zij zorgen ervoor dat die examens worden afgenomen door examinatoren die gekwalificeerd zijn om de in artikel 15, lid 1, bedoelde competenties en de bijbehorende kennis en vaardigheden te beoordelen.
Artikel 17
Goedkeuring van opleidingsprogramma's
1.De opleidingsprogramma’s waarmee een diploma of certificaat kan worden behaald ten bewijze van de naleving van de in artikel 15, lid 1, bedoelde competentienormen, worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het grondgebied waarvan de relevante onderwijs- of opleidingsinstelling is gevestigd.
2.De lidstaten mogen de in lid 1 bedoelde opleidingsprogramma’s alleen goedkeuren indien:
(a)de opleidingsdoelstellingen, leerinhoud, methoden, mediavoorzieningen, procedures en het cursusmateriaal naar behoren zijn gedocumenteerd en aanvragers in staat stellen om de in artikel 15, lid 1, bedoelde normen te bereiken;
(b)de programma’s voor de beoordeling van de relevante competenties worden uitgevoerd door gekwalificeerde personen met diepgaande kennis van het opleidingsprogramma;
(c)er een examen om na te gaan of aan de in artikel 15, lid 1, bedoelde competentienormen is voldaan, wordt afgenomen door gekwalificeerde examinatoren.
3.De lidstaten delen de lijst van goedgekeurde opleidingsprogramma’s mee aan de Commissie, die deze informatie bekendmaakt. Op de lijst staan de naam van het opleidingsprogramma, de titels van de diploma’s of certificaten die worden uitgereikt, de instantie die de diploma's of certificaten uitreikt, het jaar van inwerkingtreding van de goedkeuring en de relevante kwalificatie en alle specifieke vergunningen waartoe de diploma's of certificaten toegang geven.
Artikel 18
Beoordeling van competentie voor specifieke risico’s
1.De lidstaten die overeenkomstig artikel 8, lid 1, binnenwateren met specifieke risico’s aanwijzen, definiëren de aanvullende competenties die van schippers van vaartuigen die gebruikmaken van deze trajecten worden verlangd en de middelen waarmee een schipper kan bewijzen dat hij aan die eisen voldoet.
Deze middelen kunnen bestaan uit een beperkt aantal op de betrokken waterweg uit te voeren reizen, een examen met een simulator, een meerkeuze-examen of een combinatie daarvan.
Bij de toepassing van dit lid passen de lidstaten objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele criteria toe.
2.De betrokken lidstaten stellen de procedures in voor de beoordeling van de competentie voor specifieke risico’s van de aanvragers en maken hulpmiddelen openbaar toegankelijk zodat schippers met een EU-kwalificatiecertificaat gemakkelijker de competentie voor specifieke risico’s kunnen verwerven.
3.Elke lidstaat mag de competentie voor specifieke risico’s van aanvragers beoordelen voor trajecten in een andere lidstaat op grond van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde eisen. Op verzoek en in geval van examinering via meerkeuze-examens of simulatoren stellen de in lid 1 bedoelde lidstaten aan andere lidstaten de nodige hulpmiddelen ter beschikking om die beoordeling uit te voeren.
Artikel 19
Het gebruik van simulatoren
1.De simulatoren die voor de competentiebeoordeling worden gebruikt, moeten worden goedgekeurd door de lidstaten. Deze goedkeuring wordt op verzoek afgegeven indien is aangetoond dat het apparaat voldoet aan de bij in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen vastgestelde normen voor simulatoren. In de goedkeuring wordt vermeld voor welke specifieke competentiebeoordeling de simulator mag worden gebruikt.
2.
De Commissie krijgt de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van normen voor de goedkeuring van simulatoren, met daarin een specificatie van de minimale functionele en technische vereisten en administratieve procedures ter zake, teneinde te waarborgen dat de voor een competentiebeoordeling gebruikte simulatoren zodanig zijn ontworpen dat de competenties als voorgeschreven op grond van de normen voor praktijkexamens kunnen worden geverifieerd overeenkomstig artikel 15, lid 3.
3.De lidstaten delen de lijst van goedgekeurde simulatoren mee aan de Commissie, die deze informatie bekendmaakt.
Deel III
Vaartijd en medische geschiktheid
Artikel 20
Dienstboekje en logboek
1.De vaartijd, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b), en de in artikel 18, lid 1, bedoelde gemaakte reizen worden geregistreerd in een in lid 5 bedoeld dienstboekje of een op grond van artikel 9, lid 2 of 3, erkend dienstboekje.
2.Op verzoek van een dekbemanningslid valideren de lidstaten de gegevens die de schipper heeft verstrekt na de verificatie van de echtheid en geldigheid van een benodigd bewijsstuk, inclusief het in lid 4 van dit artikel bedoelde logboek.
3.De gegevens met betrekking tot de vaartijd en gemaakte reizen zijn geldig gedurende een periode van vijftien maanden, in afwachting van de validatie door een lidstaat. Wanneer er elektronische hulpmiddelen worden gebruikt, waaronder elektronische dienstboekjes en elektronische logboeken in combinatie met passende procedures om de echtheid van de documenten te waarborgen, mogen de daarin vervatte gegevens zonder aanvullende procedures gevalideerd worden geacht.
De vaartijd mag op de binnenwateren van alle lidstaten zijn opgebouwd. In het geval van binnenwateren waarvan de loop niet helemaal binnen het grondgebied van de Unie ligt, wordt de op alle delen op en buiten deze waterlopen opgebouwde vaartijd in aanmerking genomen.
4.De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 2, lid 1, bedoelde reizen van vaartuigen worden geregistreerd in een in lid 5 bedoeld logboek of een op grond van artikel 9, lid 2 of 3, erkend logboek.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van modellen voor dienstboekjes en logboeken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de raadplegingsprocedure in artikel 30, lid 2, rekening houdend met de voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste informatie ten aanzien van de identificatie van de persoon, de bepaling van de door de betrokkene gecumuleerde vaartijd en de door hem of haar gemaakte reizen. Bij de vaststelling van deze modellen houdt de Commissie er rekening mee dat het logboek ook wordt gebruikt voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/112/EU van de Raad voor de verificatie van eisen inzake het bemannen van vaartuigen en het registreren van reizen van de vaartuigen, en kan zij verwijzen naar door een internationale instantie vastgestelde normen.
5.De lidstaten zorgen ervoor dat bemanningsleden één enkel actief dienstboekje bezitten en dat vaartuigen in het bezit zijn van één enkel actief logboek.
Artikel 21
Medische geschiktheid
1.De in artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, bedoelde personen bezitten een geldige medische verklaring die is afgegeven door een door de bevoegde autoriteit erkende arts en op basis van een met bevredigend resultaat uitgevoerde keuring van de medische geschiktheid.
De lidstaten bepalen welke artsen dergelijke medische verklaringen mogen afgeven.
2.Aan de bevoegde autoriteit worden medische verklaringen verstrekt:
(a)voor de afgifte van het eerste EU-kwalificatiecertificaat aan de aanvrager;
(b)voor de afgifte van EU-kwalificatiecertificaten aan schippers;
(c)voor de verlenging van een EU-kwalificatiecertificaat indien aan de in lid 3 van dit artikel beschreven voorwaarden is voldaan.
Voor het verkrijgen van een EU-kwalificatiecertificaat afgegeven medische verklaringen mogen niet eerder zijn afgegeven dan drie maanden vóór de datum van de aanvraag van het EU-kwalificatiecertificaat.
3.Als de houder van een EU-kwalificatiecertificaat zestig wordt, moet zijn medische geschiktheid binnen drie maanden met bevredigend resultaat worden gekeurd en dit dient daarna om de vijf jaar te worden herhaald. Nadat de houder zeventig is geworden, moet hij om de twee jaar met bevredigend resultaat worden gekeurd.
4.Werkgevers, schippers en autoriteiten van de lidstaten verplichten een dekbemanningslid zich te melden voor een medische keuring wanneer er objectieve aanwijzingen zijn dat de betrokkene mogelijk niet meer voldoet aan de in lid 6 van dit artikel bedoelde eisen inzake de medische geschiktheid.
5.Indien de medische geschiktheid niet volledig kan worden aangetoond, kunnen er aanvullende maatregelen worden genomen die een gelijkwaardige veiligheid van de navigatie garanderen of beperkingen worden opgelegd. In dat geval worden deze aanvullende maatregelen en beperkingen in verband met de medische geschiktheid vermeld in het EU-kwalificatiecertificaat overeenkomstig het model als bedoeld in artikel 10, lid 3.
6.De Commissie krijgt de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 29 en op grond van de essentiële vereisten voor medische geschiktheid in bijlage III gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van normen voor medische geschiktheid, met daarin de vereisten voor medische geschiktheid, met name met betrekking tot de tests die artsen moeten uitvoeren, de criteria die zij moeten toepassen om de geschiktheid voor het werk vast te stellen en de lijst van beperkingen en aanvullende maatregelen.
Hoofdstuk 4
Administratieve bepalingen
Artikel 22
Bescherming van persoonsgegevens
1.De verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten op grond van deze richtlijn gebeurt overeenkomstig de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Verordening (EU) nr. XXX/2016 (nummer in te voegen na formele aanneming) van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming).
2.De verwerking van persoonsgegevens door de Europese Commissie op grond van deze richtlijn gebeurt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
3.Persoonsgegevens mogen uitsluitend worden verwerkt ten behoeve van:
(a)de tenuitvoerlegging, handhaving en evaluatie van deze richtlijn;
(b)de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten die toegang hebben tot de in artikel 23 bedoelde gegevensbank en de Commissie;
(c)het produceren van statistieken.
Geanonimiseerde informatie uit dergelijke gegevens mag worden gebruikt ter ondersteuning van het beleid om het vervoer over de binnenwateren te bevorderen.
4.De lidstaten stellen de in de artikelen 4 en 5 bedoelde personen van wie de persoonsgegevens, en met name de gegevens over hun gezondheid, in de in artikel 23, lid 1, bedoelde registers en de in artikel 23, lid 2, bedoelde gegevensbank worden verwerkt, daar vooraf van in kennis. Zij krijgen toegang tot hun eigen persoonsgegevens en zij ontvangen te allen tijde op verzoek een afschrift van die gegevens.
Artikel 23
Registers
1.Om bij te dragen tot een efficiënte administratie voor de afgifte, verlenging en intrekking van kwalificatiecertificaten, houden de lidstaten registers bij voor alle onder hun gezag overeenkomstig deze richtlijn afgegeven EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken en, in voorkomend geval, voor op grond van artikel 9, lid 2, erkende documenten die zijn afgegeven, verlengd, verlopen, opgeschort, ingetrokken of als verloren, gestolen of vernietigd zijn opgegeven.
Voor EU-kwalificatiecertificaten worden in de registers de gegevens die op de EU-kwalificatiecertificaten staan en de autoriteit van afgifte vermeld.
Voor dienstboekjes worden in de registers het identificatienummer van de houder, het identificatienummer van het dienstboekje, de naam van de houder, de datum van afgifte en de autoriteit van afgifte vermeld.
Voor logboeken worden in de registers de naam van het vaartuig, het Europees identificatienummer of Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer), het identificatienummer van het logboek, de datum van afgifte en de autoriteit van afgifte vermeld.
Om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten verder te vergemakkelijken, krijgt de Commissie de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de informatie in de registers voor dienstboekjes en logboeken aan te vullen met de overige gegevens die voor de overeenkomstig artikel 20, lid 5, vastgestelde modellen van dienstboekjes en logboeken vereist zijn.
2.Met het oog op de tenuitvoerlegging, handhaving en evaluatie van deze richtlijn, voor de instandhouding van de veiligheid en het navigatiecomfort, voor statistische doeleinden en ter vergemakkelijking van de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten die deze richtlijn ten uitvoer leggen, registreren de lidstaten de gegevens in verband met de in lid 1 bedoelde kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken op accurate wijze en onverwijld in een door de Commissie beheerde gegevensbank.
De Commissie krijgt de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de normen waarin de kenmerken en voorwaarden voor het gebruik van deze gegevensbank worden vastgesteld, met name wat betreft:
(a)de instructies voor het gecodeerd invoeren van gegevens in de gegevensbank;
(b)de toegangsrechten van de gebruikers, waar nodig gedifferentieerd naar het soort gebruikers, het soort toegang en het doel waarvoor de gegevens worden gebruikt;
(c)de maximale bewaartermijn van gegevens overeenkomstig lid 3, waar nodig gedifferentieerd naar het soort document;
(d)de instructies wat betreft de werking van de gegevensbank en de interactie ervan met de in lid 1 bedoelde registers.
3.Alle in de in lid 1 bedoelde registers en de in lid 2 bedoelde gegevensbank opgenomen persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor de gegevens worden verzameld of waarvoor zij op grond van deze richtlijn verder worden verwerkt. Persoonsgegevens die niet meer nodig zijn voor deze doeleinden, worden vernietigd.
4.De Commissie kan een autoriteit van een derde land of een internationale organisatie toegang tot de gegevensbank verlenen, voor zover dit noodzakelijk is voor de in lid 2 bedoelde doeleinden, op voorwaarde dat aan de vereisten van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 45/2001 wordt voldaan en uitsluitend per individueel geval. De Commissie ziet erop toe dat het derde land of de internationale organisatie de gegevens uitsluitend aan een ander derde land of een andere internationale organisatie overdraagt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de Commissie en onder de door de Commissie gestelde voorwaarden.
Artikel 24
Bevoegde autoriteiten
1.De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die:
(a)de examens organiseren en daar toezicht op houden als bedoeld in artikel 16;
(b)de opleidingsprogramma's goedkeuren als bedoeld in artikel 17;
(c)de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde certificaten en specifieke vergunningen afgeven, alsook de in artikel 20 bedoelde dienstboekjes en logboeken;
(d)de in artikel 23 bedoelde registers bijhouden;
(e)fraude en andere onrechtmatige praktijken opsporen en bestrijden als bedoeld in artikel 27.
2.De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegde autoriteiten op hun grondgebied. De Commissie maakt die informatie bekend.
Artikel 25
Monitoring
De lidstaten zorgen ervoor dat:
(a)op alle activiteiten die verband houden met opleiding, competentiebeoordeling, de afgifte en het bijwerken van EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die onder hun gezag door gouvernementele en niet-gouvernementele instanties worden uitgevoerd, voortdurend toezicht wordt gehouden door middel van een stelsel van kwaliteitsnormen, om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn te waarborgen;
(b)de opleidingsdoelstellingen en de daarmee verband houdende te bereiken competentienormen duidelijk zijn omschreven met vermelding van de niveaus van kennis en vaardigheden die overeenkomstig deze richtlijn moeten worden beoordeeld en geëxamineerd;
(c)de toepassingsgebieden van de kwaliteitsnormen de afgifte, verlenging, vervanging en intrekking van EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken, alle opleidingscursussen en -programma’s, de door of onder het gezag van de lidstaat afgenomen examens en de beoordelingen, alsmede de van opleiders en examinatoren verlangde kwalificaties en ervaring omvatten, met inachtneming van de beleidslijnen, systemen, controles en interne kwaliteitsbeoordelingen die zijn ingesteld ter verwezenlijking van de omschreven doelstellingen.
Artikel 26
Evaluatie
1.De lidstaten laten de werkzaamheden met betrekking tot de verwerving en beoordeling van competenties, alsook het beheer van de EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken, met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar door een onafhankelijke instantie evalueren.
2.De resultaten van deze onafhankelijke evaluaties worden vergezeld van bewijsstukken en onder de aandacht van de bevoegde autoriteiten in kwestie gebracht. Indien nodig nemen de lidstaten passende maatregelen om eventuele bij de onafhankelijke evaluatie geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.
Artikel 27
Voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken
1.De lidstaten dragen zorg voor de vaststelling en uitvoering van passende maatregelen ter voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken met de EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes, logboeken, medische verklaringen en registers waarin deze richtlijn voorziet.
2.De lidstaten wisselen informatie uit met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten inzake de certificering van personen die bij de exploitatie van een vaartuig zijn betrokken.
Artikel 28
Sancties
De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. De voorziene sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [de omzettingsdatum van deze richtlijn] van die bepalingen in kennis en delen haar eventuele latere wijzigingen onverwijld mede.
Hoofdstuk 5
Slotbepalingen
Artikel 29
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
2.De delegatie van de in artikel 15, leden 1 en 4, de artikelen 19 en 21, en artikel 23, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid wordt aan de Commissie verleend voor onbepaalde tijd, met ingang van (*de datum van inwerkingtreding).
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in dit artikel bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis.
5.Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
6.Bij de uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 15, leden 1 en 4, de artikelen 19 en 21, en artikel 23, leden 1 en 2, kan de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen waarin wordt verwezen naar door een internationale instantie vastgestelde normen.
7.De Commissie kan een orgaan aanwijzen voor het ontvangen van kennisgevingen en voor het openbaar maken van informatie overeenkomstig deze richtlijn.
Artikel 30
Comité
1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Verwijzingen naar het comité dat is opgericht uit hoofde van artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG, die bij deze richtlijn wordt ingetrokken, worden gelezen als verwijzingen naar het bij deze richtlijn ingestelde comité.
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het advies van het comité via de schriftelijke procedure moet worden aangevraagd, kan de voorzitter van het comité binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies besluiten om de procedure zonder gevolg te beëindigen.
Artikel 31
Beoordeling
1.De Commissie evalueert deze richtlijn samen met de uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 8, 10, 20 en 29, en legt de resultaten van de evaluatie binnen zeven jaar na de in artikel 33, lid 1, bedoelde datum voor aan het Europees Parlement en de Raad.
2.Uiterlijk op [twee jaar voor de in lid 1 aangegeven datum] stelt elke lidstaat de voor het toezicht op de tenuitvoerlegging en evaluatie van de richtlijn benodigde informatie beschikbaar aan de Commissie, overeenkomstig de in overleg met de lidstaten door de Commissie verstrekte richtsnoeren inzake de verzameling, vorm en inhoud van de informatie.
Artikel 32
Geleidelijke invoering
1.Binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn stelt de Commissie stapsgewijs gedelegeerde handelingen vast tot vaststelling van:
(a)de normen voor de kenmerken en voorwaarden voor het gebruik van de gegevensbank als bedoeld in artikel 23;
(b)de in artikel 15, lid 1, bedoelde competentienormen;
(c)de normen voor medische geschiktheid als bedoeld in artikel 21;
(d)de modellen waarin de artikelen 10 en 20 voorzien;
(e)de normen voor de in artikel 15, lid 3, bedoelde praktijkexamens;
(f)de normen voor de in artikel 19 bedoelde goedkeuring voor simulatoren.
2.Uiterlijk twee jaar na de vaststelling van de parameters van de in lid 1, onder a), van dit artikel genoemde gegevensbank, wordt de in artikel 23 bedoelde gegevensbank opgericht.
Artikel 33
Intrekking
De Richtlijnen 96/50/EG en 91/672/EEG worden ingetrokken met ingang van [voeg hier de datum volgend op het einde van de omzettingsperiode in].
Artikel 34
Overgangsbepalingen
1.De overeenkomstig Richtlijn 96/50/EG afgegeven vaarbewijzen en de in artikel 1, lid 5, van die richtlijn bedoelde Rijnschipperspatenten die zijn afgegeven vóór de datum volgend op het einde van de omzettingsperiode als bedoeld in artikel 35 van deze richtlijn, blijven gedurende ten hoogste tien jaar na die datum geldig op de waterwegen van de Unie wanneer zij vóór die datum geldig waren. Vóór het verstrijken van de geldigheidsduur geeft de lidstaat die deze documenten heeft afgegeven een EU-kwalificatiecertificaat af aan de schippers die over dergelijke certificaten beschikken overeenkomstig het in deze richtlijn voorgeschreven model, of een certificaat op grond van artikel 9, lid 2, van deze richtlijn, op voorwaarde dat zij voldoende bewijsstukken verstrekken als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a) en c), van deze richtlijn, en:
(a)dat de wetgeving op grond waarvan hun certificaat werd afgegeven minimaal 720 dagen vaartijd voorschrijft als voorwaarde voor het verkrijgen van een vaarbewijs dat op alle waterwegen van de Unie geldig is; of
(b)dat, indien de wetgeving op grond waarvan hun certificaat werd afgegeven minder dan 720 dagen vaartijd vereist als voorwaarde voor het verkrijgen van een vaarbewijs dat op alle waterwegen van de Unie geldig is, de schipper bewijs levert, door middel van een dienstboekje, van een vaartijd die gelijk is aan het verschil tussen die 720 dagen en de ervaring die vereist is krachtens de wetgeving op grond waarvan het certificaat werd afgegeven.
2.Bij de afgifte van EU-kwalificatiecertificaten overeenkomstig lid 1 van dit artikel waarborgen de lidstaten, voor zover mogelijk, eerder verleende bevoegdheden, met name betreffende de specifieke vergunningen als bedoeld in artikel 6.
3.Andere bemanningsleden dan schippers die beschikken over een kwalificatiecertificaat dat door een lidstaat is afgegeven vóór de datum volgend op het einde van de omzettingsperiode als bedoeld in artikel 35 van deze richtlijn of die beschikken over een in een of meer lidstaten erkende kwalificatie, mogen zich nog voor een periode van maximaal tien jaar na die datum beroepen op dat certificaat of die kwalificatie. Tijdens deze periode kunnen andere bemanningsleden dan schippers zich blijven beroepen op Richtlijn 2005/36/EG voor de erkenning van hun kwalificaties door de autoriteiten van de andere lidstaten. Vóór het verstrijken van deze periode kunnen zij een EU-kwalificatiecertificaat aanvragen of een certificaat op grond van artikel 9, lid 2, bij een bevoegde autoriteit die dergelijke certificaten afgeeft, op voorwaarde dat zij voldoende bewijsstukken verstrekken als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a) en c), van deze richtlijn en bewijs leveren, door middel van een dienstboekje, van de volgende vaartijd:
(a)voor het EU-kwalificatiecertificaat voor een matroos: 540 dagen vaartijd inclusief ten minste 180 dagen in de binnenvaart;
(b)voor het EU-kwalificatiecertificaat voor een volmatroos: 900 dagen vaartijd inclusief ten minste 540 dagen in de binnenvaart;
(c)voor het EU-kwalificatiecertificaat voor een stuurman: 1 080 dagen vaartijd inclusief ten minste 720 dagen in de binnenvaart.
4.De dienstboekjes en logboeken die vóór de datum volgend op het einde van de omzettingsperiode als bedoeld in artikel 35 zijn afgegeven overeenkomstig andere regels dan die welke bij deze richtlijn zijn vastgesteld, mogen gedurende ten hoogste tien jaar na de datum volgend op het einde van de omzettingsperiode als bedoeld in artikel 35 actief blijven.
Artikel 35
Omzetting
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [drie jaar na inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 36
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 37
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter