Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IP0376

    Resolutie van het Europees Parlement van 5 oktober 2016 over het Europees Openbaar Ministerie en Eurojust (2016/2750(RSP))

    PB C 215 van 19.6.2018, p. 18–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.6.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 215/18


    P8_TA(2016)0376

    Europees Openbaar Ministerie en Eurojust

    Resolutie van het Europees Parlement van 5 oktober 2016 over het Europees Openbaar Ministerie en Eurojust (2016/2750(RSP))

    (2018/C 215/03)

    Het Europees Parlement,

    gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)0534),

    gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (1),

    gezien het werkdocument van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 14 maart 2014 over het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) (PE530.084),

    gezien zijn resolutie van 29 april 2015 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (2),

    gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363),

    gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) (COM(2013)0535),

    gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 85, 86, 218, 263, 265, 267, 268 en 340,

    gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over het Europees Openbaar Ministerie en Eurojust (O-000092/2016 — B8-0715/2016 en O-000093/2016 — B8-0716/2016),

    gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat in artikel 86 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is bepaald dat de Raad ter bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen een Europees openbaar ministerie kan instellen, na goedkeuring door het Europees Parlement;

    B.

    overwegende dat uit de recente publicatie „Study and Reports on the VAT Gap in the EU-28 Member States: 2016 Final Report” (TAXUD/2015/CC/131) blijkt dat in de EU in 2014 het enorme bedrag van 159,5 miljard EUR aan inkomsten uit btw verloren is gegaan;

    C.

    overwegende dat het belangrijk is dat de EU en al haar lidstaten fraude die de financiële belangen van de EU schaadt op een doeltreffende en afschrikkende wijze opsporen en vervolgen, om op die manier de belastingbetalers uit alle lidstaten die een bijdrage leveren aan de begroting van de Unie te beschermen;

    D.

    overwegende dat Eurojust gezorgd heeft voor een betere coördinatie en samenwerking tussen de nationale instanties die belast zijn met opsporing en vervolging bij de aanpak van zaken waarbij verschillende lidstaten betrokken zijn en dat Eurojust heeft bijgedragen tot meer wederzijds vertrouwen en heeft geholpen de grote verscheidenheid aan rechtssystemen en -tradities in de EU te overbruggen; overwegende dat Eurojust de tenuitvoerlegging van verzoeken om samenwerking en de toepassing van instrumenten voor wederzijdse erkenning mogelijk heeft gemaakt en daarmee de grensoverschrijdende strafvervolging heeft verbeterd;

    E.

    overwegende dat georganiseerde grensoverschrijdende criminaliteit het afgelopen decennium is toegenomen en dat deze strafbare feiten worden gepleegd door zeer mobiele en flexibele groepen die in meerdere lidstaten en op diverse criminele terreinen opereren;

    F.

    overwegende dat het Europees Hof van Justitie in zaak C-105/14 (Taricco e.a.) stelt dat het begrip „fraude” als gedefinieerd in artikel 1 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen ook btw-ontvangsten omvat;

    1.

    herhaalt dat het Parlement al sinds lange tijd voorstander is van de instelling van een doeltreffend en onafhankelijk Europees Openbaar Ministerie, om de huidige versnippering van de nationale rechtshandhaving ter bescherming van de EU-begroting te verminderen en op die manier fraude in de Europese Unie beter te kunnen bestrijden;

    2.

    dringt er bij de Raad op aan om op basis van de voorgestelde richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (de PIF-richtlijn) een ondubbelzinnige en duidelijke reeks competenties en procedures voor het Europees Openbaar Ministerie vast te stellen; dringt er bij de Raad om aan meer inspanningen te leveren om tot overeenstemming te komen over de opname van btw in het toepassingsbereik van de PIF-richtlijn en de onderhandelingen met het Parlement te heropenen, om de instelling van het Europees Openbaar Ministerie mogelijk te maken; benadrukt dat het Europees Openbaar Ministerie prioritaire bevoegdheid moet krijgen ter zake van de in de PIF-richtlijn bedoelde strafbare feiten; betreurt ten zeerste dat de Raad het Europees Openbaar Ministerie geen bevoegdheid wil geven in PIF-zaken waarbij de EU-middelen meer bedragen dan 10 000 EUR, maar minder dan 50 % van de cofinanciering uitmaken; verzoekt de Raad daarom om af te stappen van de regel die het Europees Openbaar Ministerie de mogelijkheid ontneemt om zijn bevoegdheid uit te oefenen ter zake van alle PIF-vergrijpen waarbij de schade voor de begroting van de Unie gelijk is aan of minder is dan de schade voor een ander slachtoffer; dringt er bij de Raad op aan te waarborgen dat het Europees Openbaar Ministerie door de nationale autoriteiten onverwijld geïnformeerd wordt over alle zaken die op welke manier dan ook verband houden met de PIF-richtlijn, zowel voor als tijdens het onderzoek;

    3.

    dringt er bij de Raad op aan het debat over de artikelen 17 t/m 20 van de geconsolideerde tekst (11350/1/16) van het voorstel inzake het Europees Openbaar Ministerie te heropenen, met het oog op de duidelijkheid en de efficiëntie van het Europees Openbaar Ministerie; dringt er bij de Raad op aan om meer duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties ter zake van vervolging van a) meervoudige strafbare feiten (één georganiseerde groep heeft meerdere strafbare feiten gepleegd, bijvoorbeeld het witwassen van geld en mensenhandel) en b) samenloop van strafbare feiten (één criminele handeling levert meerdere strafbare feiten op, bijvoorbeeld btw-fraude en witwassen); betreurt ten zeerste dat bij onenigheid tussen het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties over bevoegdheidskwesties de eindbeslissing niet genomen wordt door een onafhankelijke rechtbank, zoals het Europees Hof van Justitie; benadrukt dat het Europees Openbaar Ministerie alleen doeltreffend zal kunnen opereren als zijn bevoegdheden verduidelijkt worden en dat de EU-wetgevers, als dat niet gebeurt, de doeltreffendheid van het Europees Openbaar Ministerie niet zullen kunnen garanderen, hetgeen een voor het Parlement onaanvaardbare situatie zal opleveren;

    4.

    is van oordeel dat het Europees Openbaar Ministerie gebruik moet kunnen maken van voldoende onderzoeksmaatregelen om zijn onderzoeken te kunnen uitvoeren; herinnert er in dit kader aan dat de medewetgevers overeenstemming hebben bereikt over criteria voor de lidstaten om onderzoeksmaatregelen te vragen op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning in Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken;

    5.

    is van oordeel dat, om het recht op een doeltreffende voorziening in rechte te waarborgen, overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de Verdragen, elk door het Europees Openbaar Ministerie genomen operationeel besluit dat gevolgen heeft voor derden vatbaar moet zijn voor rechterlijke toetsing door een bevoegde nationale rechter; is van oordeel dat rechtstreekse rechterlijke toetsing door het Europees Hof van Justitie mogelijk moet zijn;

    6.

    merkt op dat het van het allergrootste belang is om nadelige effecten ten gevolge van de zogeheten „nationale band” te vermijden; verzoekt de Raad in dit kader om ervoor te zorgen dat er passende waarborgen zijn om de onafhankelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie te garanderen, zoals een bepaling op grond waarvan van de nationale band kan worden afgeweken om redenen die verband houden met de goede werking van het ministerie;

    7.

    is van oordeel dat de bescherming van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden gewaarborgd moet worden; is van oordeel dat de verordening met name moet voorzien in aanvullende rechten van verdediging voor verdachten voor het Europees Openbaar Ministerie, met name het recht op juridische bijstand, het recht op informatie en op toegang tot het dossier, en het recht om bewijs te overleggen en het Europees Openbaar Ministerie te verzoeken namens de verdachte bewijs te verzamelen;

    8.

    verzoekt de Commissie om in het kader van haar kosten-batenanalyse aangepaste ramingen over te leggen van de gevolgen voor de begroting van de collegiale structuur en het Parlement de resultaten van het onderzoek naar de praktische haalbaarheid te doen toekomen, en herinnert eraan dat het Parlement deze informatie zal laten meewegen bij het nemen van een uiteindelijk besluit;

    9.

    wijst op het belang van de rol van Eurojust voor de verbetering van de justitiële samenwerking en coördinatie tussen de bevoegde justitiële autoriteiten van de lidstaten en op het gebied van de ondersteuning van onderzoek dat verband houdt met niet-EU landen, en dringt er bij de Raad op aan helderheid te verschaffen omtrent de relatie tussen Eurojust en het Europees Openbaar ministerie (en in dit verband met name de gevolgen van de collegiale structuur) en de relatie tussen het Europees Openbaar Ministerie en OLAF, en hun taken op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de EU nauwkeuriger uit te splitsen;

    10.

    is van oordeel dat het Europees Openbaar Ministerie en Eurojust het beste op dezelfde locatie kunnen opereren om de samenwerking en onderlinge uitwisseling van informatie vlot te laten verlopen;

    11.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

    (1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0234.

    (2)  PB C 346 van 21.9.2016, blz. 27.


    Top