Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IP0106

    Resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 over het leren over de EU op school (2015/2138(INI))

    PB C 58 van 15.2.2018, p. 57–64 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.2.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 58/57


    P8_TA(2016)0106

    Leren over de EU op school

    Resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 over het leren over de EU op school (2015/2138(INI))

    (2018/C 058/06)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

    gezien artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

    gezien Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (1),

    gezien Besluit nr. 1093/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 over het Europees Jaar van de burger (2013) (2),

    gezien Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma „Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (3),

    gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (4),

    gezien de verklaring over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs (Verklaring van Parijs) van de informele bijeenkomst van 17 maart 2015 van de ministers van Onderwijs van de Europese Unie,

    gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (5),

    gezien de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2015 getiteld „Ontwerp van het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020)” (COM(2015)0408),

    gezien het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 14 september 2015 over de goedkeuring van het jaarlijkse werkprogramma van 2016 voor de uitvoering van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport (C(2015)6151),

    gezien de conclusies van de Raad van 28 en 29 november 2011 over een benchmark voor leermobiliteit (6),

    gezien de mededeling van de Commissie van 15 september 2015 getiteld „Ontwerp van het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het hernieuwde kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018)” (COM(2015)0429),

    gezien de mededeling van de Commissie van 27 april 2009 getiteld „Een EU-strategie voor jongeren — Investeringen en empowerment — Een vernieuwde open coördinatiemethode om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen” (COM(2009)0200),

    gezien de resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (7),

    gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (8),

    gezien zijn resolutie 15 mei 1992 over onderwijs- en opleidingsbeleid met het oog op 1993 (9),

    gezien zijn resolutie van 26 september 2006 over initiatieven om onderwijsprogramma's met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven (10),

    gezien zijn resolutie van 23 september 2008 over de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding (11),

    gezien artikel 52 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0021/2016),

    A.

    overwegende dat onderwijs een fundamenteel mensenrecht is en een publiek goed dat voor iedereen op dezelfde manier toegankelijk moet zijn;

    B.

    overwegende dat de voornaamste rol van onderwijs is om goed geïnformeerde burgers op te leiden en dus verder gaat dan de verwezenlijking van de economische doelstellingen van de EU en nationale strategieën;

    C.

    overwegende dat een van de onderwijsdoelstellingen is om mensen voor te bereiden op het leven en actief burgerschap in steeds complexere, veeleisende, multiculturele en geïntegreerde samenlevingen;

    D.

    overwegende dat volgens een in 2014 uitgevoerde Eurobarometerenquête 44 % van de burgers in de Europese Unie het gevoel heeft dat ze weinig weten over hoe de EU functioneert en dat 52 % van de Europeanen denkt dat hun stem niet meetelt in de EU (12);

    E.

    overwegende dat slechts 42,61 % van de EU-burgers en 27,8 % van de 18-24-jarigen heeft gestemd bij de vorige verkiezingen voor het Europees Parlement, de laagste opkomst sinds 1979 (13);

    F.

    overwegende dat een gebrek aan kennis over de EU en weinig benul van haar concrete toegevoegde waarde kan bijdragen aan het beeld van een democratisch tekort en kan leiden tot wijdverbreide euroscepsis in de lidstaten en kandidaat-lidstaten; overwegende dat democratische tekorten moeten worden aangepakt om de steeds groter wordende kloof tussen de Europese burgers en de EU-instellingen te dichten;

    G.

    overwegende dat volgens speciale Eurobarometer 437 uit 2015 een overgrote meerderheid van de Europeanen vindt dat er in schoolvakken en lesmateriaal aandacht moet worden besteed aan verscheidenheid op het vlak van godsdienst of overtuiging, etnische achtergrond, seksuele gerichtheid en genderidentiteit (14);

    H.

    overwegende dat een groter besef van de voordelen van het Europees beleid, zoals het vrije verkeer van personen en diensten binnen de Unie en EU-mobiliteitsprogramma's, ertoe kan bijdragen dat de burgers het gevoel krijgen deel uit te maken van de EU en dat er gemeenschapszin en acceptatie van een multiculturele en multinationale samenleving ontstaan;

    I.

    overwegende dat succesvolle onderwijsstelsels en lesprogramma's, in combinatie met meer invloed en een grotere participatie van Europeanen bij de besluitvormingsprocessen van het EU-beleid, meer interesse voor EU-aangelegenheden en een gevoel van begrip en verbondenheid kunnen kweken, en tevens kunnen bijdragen aan de aanpak van sociale verdeeldheid, culturele segregatie en gevoelens van gebrek;

    J.

    overwegende dat de meerderheid van de lidstaten lessen over de EU in hun onderwijsprogramma's en opleidingsprogramma's voor leerkrachten heeft geïntegreerd; overwegende dat er binnen de lidstaten en tussen de lidstaten onderling nog steeds verschillen bestaan;

    K.

    overwegende dat in sommige lidstaten EU-onderwerpen slechts een klein onderdeel vormen van het lesprogramma dat een leerkracht moet afwerken, terwijl deze onderwerpen meestal worden onderwezen op verschillende onderwijsniveaus en binnen allerlei vakken die deel uitmaken van het verplichte onderwijs;

    L.

    overwegende dat de kennis en vaardigheden van leerkrachten en ander onderwijzend personeel over EU-onderwerpen verder moet worden ontwikkeld en bijgehouden via een basistraining en voortdurende bijscholing, en overwegende dat onderwijsinstellingen en leerkrachten daartoe doeltreffende en op maat gemaakte assistentie nodig hebben die is afgestemd op hun speciale behoeften;

    M.

    overwegende dat volgens „Learning Europe at school” (Europa-lessen op school), een studie die is uitgevoerd door particulier adviesbureau ICF GHK voor DG Onderwijs en Cultuur (15), voornamelijk instellingen en verenigingen buiten het hoger onderwijs betrokken zijn bij het verzorgen van lessen voor leerkrachten over EU-aangelegenheden;

    N.

    overwegende dat uit de effectbeoordeling over Erasmus, die in 2014 door de Commissie werd gepresenteerd, blijkt welk positief effect er uitgaat van mobiliteit in het onderwijs en de internationalisering van studies, niet alleen op onderwijsprogramma's en inzetbaarheid voor werk, maar ook als het gaat om kennis over Europa, het ontwikkelen van een gevoel van Europees burgerschap en een positieve houding ten opzichte van Europa, en op het stemmen bij Europese verkiezingen;

    Een Europese dimensie in het onderwijs

    1.

    onderstreept het toenemende belang van een Europese dimensie in het onderwijs bij de verschillende onderwijsdisciplines, -niveaus en -vormen en benadrukt daarbij de noodzaak van een breed en verregaand begrip van dit concept, waarbij rekening wordt gehouden met de complexe, dynamische en multidimensionale aard ervan en waarvan EU-lessen op school een cruciaal onderdeel uitmaken;

    2.

    benadrukt dat een EU-dimensie in het onderwijs essentieel is om burgers te helpen de EU beter te begrijpen — en er opnieuw aansluiting bij te vinden, en dat deze dimensie de rol van de waarden die zijn vastgelegd in artikel 2 VEU kan verdiepen en de stem van de Unie in deze onderling afhankelijke wereld meer gewicht in de schaal kan laten leggen;

    3.

    benadrukt dat het inzicht in en de verbondenheid met de fundamentele waarden van de Europese Unie moeten worden bevorderd; wijst erop dat de kennis en het begrip van de gemeenschappelijke geschiedenis en waarden van de EU en haar lidstaten cruciaal is voor wederzijds begrip, vreedzaam samenleven, tolerantie en solidariteit, en ook voor het begrijpen van de kernbeginselen van de Europese Unie;

    4.

    wijst erop dat de EU zichtbaarder en beter geïntegreerd moet zijn in lesmateriaal en buitenschoolse activiteiten, gezien de impact die de EU heeft op het dagelijks leven van haar burgers; is van mening dat lesstof die expliciet verband houdt met de EU aanzienlijke meerwaarde kan bieden aan onderwijsprogramma's en aan de persoonlijke ontwikkeling en groei van leerlingen;

    5.

    benadrukt de noodzaak om actieve en participatieve onderwijsmethoden te hanteren die zijn afgestemd op de leeftijd, het niveau, de behoeften en belangen van leerlingen, en om de mogelijkheden die worden geboden door informatie- en communicatietechnologie en de media, waaronder de sociale media, volledig te benutten;

    6.

    onderstreept dat een EU-dimensie in het onderwijs er niet alleen toe moet leiden dat leerlingen kennis vergaren en een gevoel van verbondenheid en vaardigheden op het gebied van Europees burgerschap ontwikkelen, maar ook dat zij kritisch kunnen nadenken over de EU, onder andere door kennis op te doen over de fundamentele waarden van de EU, die zijn gebaseerd op de rechtsstaat en mensenrechten, de bestuurlijke en besluitvormingsprocessen van de EU, en over de manier waarop deze zaken hun eigen lidstaat en participatie aan de democratie beïnvloeden; moedigt het gebruik van door het Europees Jongerenparlement ontwikkelde rollenspelen aan om kinderen en studenten meer inzicht te geven in de Europese processen en ze bewuster te maken van Europese aangelegenheden;

    7.

    wijst erop dat de EU is gevormd door haar lidstaten, die ieder een unieke geschiedenis en cultuur hebben, en dat de ontwikkeling van de Unie onlosmakelijk verbonden blijft met haar lidstaten; onderstreept tegelijkertijd de bijdrage van verschillende culturen aan de Europese samenlevingen en het Europese erfgoed;

    8.

    stelt vast dat de EU een enorme impact heeft op de lidstaten, en dat er bij het leren over de EU op school aandacht moet worden besteed aan zowel de rol van de lidstaten bij de ontwikkeling van de EU als aan de invloed die de EU uitoefent op nationale ontwikkelingen;

    9.

    wijst erop dat de lidstaten en de EU het goede voorbeeld moeten geven aan alle partijen die betrokken zijn bij het doceren en leren over de EU op school, door Europese kernwaarden als sociale inclusie en Europese en internationale solidariteit in de praktijk te brengen;

    10.

    herinnert eraan dat de mogelijkheden voor initiële en voortdurende, beroepsmatige en levenslange ontwikkeling voor leerkrachten en opleiders moeten worden gewaarborgd, verbeterd en uitgebreid, dat zij de juiste ondersteuning en hulpmiddelen moeten krijgen om een EU-dimensie te kunnen integreren in hun lesmethoden, met name wat betreft onderwijs over geschiedenis en burgerschap, dat er op maat gemaakte leerstrategieën moeten worden uitgevoerd en dat hun lesmethoden moeten worden afgestemd op de behoeften van de leerlingen;

    11.

    benadrukt dat de meertalige en interculturele competenties van leerkrachten, mobiliteitsmogelijkheden, peer-to-peeronderwijs en de uitwisseling van optimale werkmethoden onder het onderwijzend personeel moeten worden bevorderd en aangemoedigd, bijvoorbeeld door het organiseren van seminars op Europees niveau;

    12.

    benadrukt de rol van universiteiten bij de voorbereiding en opleiding van zeer gekwalificeerde en gemotiveerde leerkrachten en opleiders; pleit voor aanmoediging en ondersteuning van de maatregelen van de lidstaten om mogelijkheden te bieden voor gespecialiseerde kwalificatievakken op universiteiten, die openstaan en toegankelijk zijn voor ingeschreven studenten en voor actieve leerkrachten en opleiders;

    13.

    benadrukt het belang en het potentieel van een Europese aanpak van het geschiedenisonderwijs, waarbij wel de bevoegdheden van de lidstaten op dit terrein in het achterhoofd moeten worden gehouden, aangezien bepaalde historische gebeurtenissen doorslaggevend waren voor het ontstaan van de Europese idealen en waarden; verzoekt de Commissie en de lidstaten ondersteuning te bieden aan historische verenigingen en centra voor historisch onderzoek, om hun waardevolle bijdrage aan de Europese geschiedenis en hun rol bij de bijscholing van leraren te benadrukken;

    14.

    verzoekt het Huis van de Europese geschiedenis met name voor leerlingen en leerkrachten op alle onderwijsniveaus specifieke programma's, instrumenten en activiteiten te ontwikkelen waarmee een overtuigend verhaal kan worden verteld over de Europese integratie en de fundamentele waarden waarop Europa gestoeld is;

    15.

    roept ertoe op om lessen over het EU-burgerschap en burgerzaken in zowel de huidige als toekomstige lidstaten op korte termijn in een nieuw jasje te steken en te verbeteren, met als doel om leerlingen relevante kennis, vaardigheden en competenties aan te leren met middelen die aansluiten bij hun leeftijd, waardoor zij in staat worden gesteld kritisch te denken en goed onderbouwde en evenwichtige meningen te vormen, hun democratische rechten en verantwoordelijkheden uit te oefenen, diversiteit te waarderen, de dialoog tussen culturen en religies aan te moedigen en actieve en verantwoordelijke burgers te worden;

    16.

    wijst erop dat een grotere participatie van leerlingen en ouders in het schoolbestuur kan bijdragen aan de bestrijding van discriminatie en de versterking van een duurzame participatiedemocratie en burgerschap, waarbij het vertrouwen en de samenwerking tussen de partijen wordt aangewakkerd; verzoekt onderwijsinstellingen democratisch bestuur in te voeren en de reikwijdte daarvan te vergroten, onder andere door beter te luisteren naar organisaties die studenten vertegenwoordigen, aangezien democratie moet worden aangeleerd en ondervonden;

    17.

    benadrukt dat de motivatie en de mogelijkheden van leerkrachten en leerlingen om meer over de EU te weten te komen via eigen ervaringen moeten worden vergroot, zoals met bezoeken aan scholen in andere landen, bezoeken aan de Europese instellingen, contacten met EU-ambtenaren, stagemogelijkheden voor studenten bij de EU-instellingen en mediaonderwijs, zoals de Europese Jongerensite, waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en open leermiddelen;

    18.

    roept ertoe op om volledig gebruik te maken van de mogelijkheden die worden geboden door de digitale technologie voor de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdend onderwijs, door middel van digitale lessen en videoconferenties, zodat studenten in aanraking kunnen komen met andere standpunten en benaderingen over hun studierichting;

    19.

    onderstreept dat het leren van vreemde talen een cruciale rol kan spelen bij het vergroten van het intercultureel bewustzijn en bij het verschaffen van vaardigheden die burgers nodig hebben om te leven en werken in een steeds complexere en meer geglobaliseerde wereld;

    20.

    benadrukt de cruciale rol van niet-formeel en informeel leren, met inbegrip van jongerenwerk, vrijwilligerswerk, intergenerationeel, gezins- en volwassenonderwijs, en sport als pedagogisch instrument, bij het ontwikkelen van sociale en burgerlijke vaardigheden, competenties en gedragingen en bij het opleiden van verantwoordelijke en actieve Europese burgers; onderstreept dat deze competenties moeten worden erkend en gevalideerd binnen het formele leren en dat er nauwere verbanden moeten worden gelegd tussen formeel, niet-formeel en informeel leren;

    21.

    pleit voor een interculturele aanpak van het onderwijsbeleid waarmee echte integratie van immigrantenleerlingen op scholen kan worden bewerkstelligd op basis van wederzijdse kennis van verschillende culturen en de totstandbrenging van gedeelde gemeenschappelijke waarden;

    De rol van de Unie

    22.

    spoort de Commissie aan haar steun te blijven verlenen aan inspanningen die gericht zijn op de ontwikkeling en bevordering van een EU-dimensie in het onderwijs en de mobiliteit van de partijen op onderwijsgebied, en om aan de voornaamste belanghebbenden en burgers actief informatie te verstrekken, waaronder informatie over relevante financieringsmogelijkheden en beschikbare onderzoeken en verslagen; moedigt in dit verband een beter gebruik van nieuwe communicatietechnologieën en media aan, waaronder sociale media;

    23.

    verzoekt de Commissie een gemeenschappelijk kader te bieden en richtsnoeren met concrete voorbeelden op te stellen voor EU-lessen om objectief en kritisch denken over de voordelen van de Europese Unie voor haar burgers te stimuleren, maar daarbij wel de bevoegdheid van de lidstaten op het vlak van onderwijs en opleiding te eerbiedigen;

    24.

    verzoekt de Commissie verder onderzoek aan te moedigen om zich ervan te vergewissen hoe de EU wordt behandeld in de lesstof op scholen in heel Europa, hoe de EU voorkomt in onderwijsprogramma's en examens, en a) of leerkrachten en opleiders voldoende toegang hebben tot relevante EU-programma's en maatregelen voor professionele ontwikkeling, een leven lang leren en platformen voor de uitwisseling van optimale werkmethoden, en b) dat gefinancierde maatregelen om efficiënte EU-lessen op school in het onderwijsprogramma op te nemen uiteindelijk impact hebben op scholen;

    25.

    verzoekt de Commissie netwerken aan te moedigen, te ondersteunen en te bevorderen die betrokken zijn bij en steun bieden aan EU-lessen op nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsmede het op het niveau van de Unie uitwisselen van optimale werkmethoden tussen deze netwerken, en terreinen aan te duiden waarop verbetering nodig is;

    26.

    verzoekt de Commissie de uitwisseling van optimale werkmethoden tussen de lidstaten en de kandidaat-lidstaten mogelijk te maken wat betreft de EU-dimensie van onderwijs en de bestrijding van discriminatie en vooroordelen in de onderwijssfeer, onder andere door de evaluatie van lesmateriaal en het beleid tegen pesten en discriminatie;

    27.

    onderstreept de belangrijke rol van Erasmus+, Europa voor de burger en Creatief Europa bij de bevordering van onderwijs en opleidingen, taalvaardigheden, actief burgerschap, cultureel bewustzijn, intercultureel begrip en andere waardevolle sleutel- en transversale competenties; beklemtoont het belang van deze programma's voor het versterken van het Europees burgerschap en de noodzaak voor meer en adequate financiële steun voor deze programma's, een grotere nadruk op de kwalitatieve resultaten daarvan en een bredere toegang tot mobiliteit, met speciale aandacht voor leerkrachten en andere opleiders, jongeren met uiteenlopende sociaal-economische achtergronden, kwetsbare en achtergestelde groepen en mensen met speciale behoeften;

    28.

    herinnert aan het grote scala aan acties dat wordt aangeboden in het Erasmus+-programma, en de populariteit en erkenning daarvan door het grote publiek, vooral met betrekking tot de mobiliteit van studenten als onderdeel van hun studie; verzoekt de Commissie en de lidstaten bewustzijn te kweken voor de elementen van het Erasmus+-programma die minder bekend zijn, zoals de Europese vrijwilligersdienst;

    29.

    is ingenomen met het werkprogramma van de Commissie voor 2016 ten aanzien van de uitvoering van het Erasmus+-programma, en haar toezegging om concrete stappen te ondernemen als opvolging van de Verklaring van Parijs, met name stappen die gericht zijn op een grotere impact van Erasmus+ op de bevordering van actief en democratisch burgerschap, interculturele dialoog, sociale inclusie en solidariteit, met inbegrip van meer steun voor organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de essentiële rol die ze spelen in het onderwijs over burgerschap;

    30.

    verzoekt de Commissie de pedagogische aspecten van projecten die worden gefinancierd door middel van de Jean Monnet-projecten te versterken, en beter in te spelen op de behoeften van scholen door ervoor te zorgen dat scholen zich rechtstreeks kunnen aanmelden en door financiering aan te bieden voor een langere periode, bijvoorbeeld drie jaar, in overeenstemming met de manier waarop de Jean Monnet-modules worden gefinancierd; verzoekt de Commissie de Jean Monnet-modules beschikbaar te stellen voor lerarenopleidingen en deze instellingen aan te sporen ze in hun programma's op te nemen;

    31.

    constateert dat de Unie momenteel een crisis doormaakt in haar democratische legitimiteit, niet alleen omdat Europeanen te weinig weten van de EU-mechanismen, maar ook omdat ze niets meer te zeggen hebben in de besluitvormingsprocessen; benadrukt dat de Unie voor het behoud van haar legitimiteit de teloorgang van haar democratische structuren een halt moet toeroepen en de banden met haar burgers weer moet aanhalen;

    32.

    verzoekt de Commissie het programma „Europa voor de burger” op een efficiënte manier ten uitvoer te leggen om de doelstellingen van een democratische en inclusievere samenleving te halen, met een grotere burgerparticipatie in het besluitvormingsproces;

    33.

    verzoekt de Commissie nauwlettend te controleren welke invloed de EU-programma's hebben op de ontwikkeling van het gevoel van burgerschap en burgerlijke participatie onder de deelnemers;

    34.

    verzoekt de Commissie de virtuele platformen eTwinning, EPALE en School Education Gateway verder te ontwikkelen en in zo breed mogelijke kring aan te prijzen, en andere digitale platformen zoals Teachers' Corner verder te blijven ondersteunen en ontwikkelen, teneinde de toegang te vergemakkelijken tot hoogwaardig, gebruiksvriendelijk en actueel onderwijsmateriaal dat nuttig is bij de EU-lessen en beschikbaar is in alle EU-talen;

    35.

    verzoekt de Commissie een kritische evaluatie uit te laten voeren van het materiaal dat momenteel beschikbaar is op het platform Teachers' Corner door opleiders die zelf lesgeven en door academici die gespecialiseerd zijn in Europese studies, om de kwaliteit en de toepasselijkheid ervan te waarborgen;

    36.

    benadrukt de rol die de informatiebureaus van de Europese instellingen spelen, en is ingenomen met hun toewijding voor betere betrekkingen met de lidstaten, met nationale, regionale en lokale onderwijsinstellingen en met jongerenorganisaties en de media, om ze nader tot elkaar te brengen en ervoor te zorgen dat jongeren begrijpen welke rol de instellingen spelen in hun dagelijks leven;

    37.

    pleit voor een open en gezamenlijk debat tussen de Commissie en steden, en lokale en regionale instanties, over het verband tussen schoolsystemen en stedelijke modellen, als een manier om te begrijpen welke gevolgen de verschillende benaderingen van interculturele betrekkingen in Europa vandaag de dag hebben;

    38.

    spoort de Commissie aan EU-lessen op school te stimuleren als aanbeveling die zo snel mogelijk aan de orde moet komen in de onderhandelingsprocessen met kandidaat-lidstaten van de EU;

    De rol van de lidstaten

    39.

    spoort de lidstaten aan hun onderwijsstelsels — en alle vormen van EU-gerelateerd lesmateriaal op ieder onderwijsniveau, waaronder beroepsonderwijs en -opleidingen — te ondersteunen, te herzien en bij te werken, met als doel om in nauwe samenwerking met alle relevante betrokkenen op EU- en nationaal niveau de EU-dimensie te versterken, waarbij zij regionale en lokale instanties stimuleren hetzelfde te doen, vooral als deze beschikken over rechtstreekse bevoegdheden op het vlak van onderwijs;

    40.

    spoort de lidstaten aan alle mogelijkheden om via formeel, niet-formeel en informeel leren meer informatie over de EU over te brengen op leerlingen en leerkrachten en andere opleiders te ondersteunen, en de financiële instrumenten, programma's en initiatieven van de EU op dit gebied volledig te benutten en aan te vullen;

    41.

    verzoekt de lidstaten verdere stappen te ondernemen ter bevordering van interculturele, non-discriminatoire en inclusieve onderwijsmethoden en burgerschapswaarden in de onderwijsprogramma's van scholen en universiteiten;

    42.

    verzoekt de lidstaten meer te investeren in kwalitatief hoogstaand onderwijs, onder andere door intensievere partnerschappen aan te gaan met de particuliere sector, gelijke kansen voor iedereen te bevorderen, en alle onderwijsinstellingen en opleidingsinstituten, evenals leerkrachten en andere opleiders, de nodige ondersteuning te bieden zodat ze een EU-dimensie kunnen aanbrengen en voortdurend ontwikkelen in het onderwijs vanaf jonge leeftijd, die verder gaat dan het klaslokaal;

    43.

    verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle leerlingen gelijke en inclusieve toegang hebben tot innovatieve en kwalitatief hoogwaardige formele en niet-formele vormen van onderwijs en tot de mogelijkheden voor levenslang leren; verzoekt de lidstaten in dit verband om het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid van 2008 goed te keuren, waarmee bescherming kan worden geboden tegen discriminatie in het onderwijs op deze gronden;

    44.

    verzoekt de lidstaten het inburgeringsproces van migranten, vluchtelingen en geloofsgemeenschappen op een respectvolle en emanciperende manier te laten verlopen en ervoor te zorgen dat ze kunnen deelnemen aan het maatschappelijk en cultureel leven;

    45.

    verzoekt de lidstaten hoogwaardige trainingen over EU-onderwerpen aan te moedigen en mogelijk te maken voor leerkrachten, ander onderwijzend personeel, jongerenleiders en trainers, onder andere door ze een deel van hun opleiding in een andere lidstaat te laten volgen, en door te zorgen voor de erkenning van hun bevoegdheid om les te geven over de EU, bijvoorbeeld door een label „eurodocent” te ontwerpen en te promoten;

    46.

    is van mening dat de lidstaten, in overleg en samenwerking met de betrokken partijen op onderwijsgebied, op zoek moeten gaan naar mogelijkheden om ideeën en voorbeelden van optimale werkmethoden uit te wisselen op het gebied van de opname van een EU-dimensie in hun eigen onderwijsprogramma, onder andere om de kennis en het begrip onder jongeren over het proces van de totstandkoming van het EU-burgerschap en de EU-instellingen aan te wakkeren, waarbij ze de Unie als een integraal onderdeel van hun leefomgeving kunnen beschouwen dat ze kunnen en eigenlijk moeten vormgeven;

    47.

    dringt er bij de lidstaten op aan de sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld, en dan met name jongerenorganisaties, te erkennen en te ondersteunen bij het op structurele en duurzame wijze verkleinen van de kloof tussen de EU-instellingen en de Europese burgers en bij de bevordering en versterking van hulpmiddelen op het vlak van participatie en directe democratie;

    o

    o o

    48.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


    (1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50.

    (2)  PB L 325 van 23.11.2012, blz. 1.

    (3)  PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3.

    (4)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

    (5)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

    (6)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 31.

    (7)  PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.

    (8)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

    (9)  PB C 150 van 15.6.1992, blz. 366.

    (10)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 100.

    (11)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 12.

    (12)  Standaard Eurobarometer 81, voorjaar 2014: „Publieke opinie in de Europese Unie” (http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/eb/eb81/eb81_publ_en.pdf), blz. 117 en 131.

    (13)  http://www.eprs.sso.ep.parl.union.eu/lis/lisrep/13-EPRS-publications/2015/COMM_STUD_558351_UpdateReview-EN.pdf, blz. 43-45.

    (14)  Speciale Eurobarometer 437, 2015: „Discriminatie in de EU in 2015” (http://ec.europa.eu/COMMFrontOffice/PublicOpinion/index.cfm/ResultDoc/download/DocumentKy/68004), blz. 100.

    (15)  http://www.eupika.mfdps.si/Files/Learning%20Europe%20at%20School%20final%20report.pdf.


    Top