EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AR6940

Advies van het Europees Comité van de Regio’s: voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — „Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”

PB C 207 van 30.6.2017, p. 39–44 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 207/39


Advies van het Europees Comité van de Regio’s: voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — „Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”

(2017/C 207/08)

Rapporteur:

Jesús Gamallo Aller (ES/EVP), verantwoordelijk voor externe betrekkingen en betrekkingen met de EU in de regionale regering van Galicië

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie over het Voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — „Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”

COM(2016) 740 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Inleiding

1.

beseft dat de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die door de Verenigde Naties in september 2015 werd goedgekeurd, een nieuwe en ambitieuze reeks verplichtingen omvat die alle landen aansporen tot het ondernemen van actie om te komen tot inclusieve en duurzame ontwikkelingsstrategieën, zowel op nationaal als op internationaal niveau.

2.

De Agenda 2030 heeft van meet af aan universele werking, d.w.z. dat alle landen, ook de EU en haar lidstaten, hun binnenlands beleid en hun internationale overeenkomsten moeten afstemmen op de doelstellingen en streefcijfers van de Agenda 2030. Dat geldt echter niet alleen voor het nationale niveau, maar ook voor het beleid en de bevoegdheden van de regionale en lokale overheden van de EU.

3.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) onderstreept dat de EU en haar lidstaten een cruciale rol moeten spelen in de ontwikkeling en uitvoering van de Agenda 2030, en is verheugd over de stappen die met het oog hierop zijn gezet aan de hand van de Mededeling „Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst” en de „Algemene strategie voor de Europese Unie op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid”.

4.

De duurzame ontwikkelingsagenda voor 2030 moet worden gezien als een agenda waarbij meerdere partijen op meerdere niveaus zijn betrokken: naast regeringen ook overheidsinstanties op verschillende niveaus (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal), evenals allerlei sociale partners. Het CvdR wil er ook op wijzen dat veel doelstellingen en streefcijfers van de Agenda 2030 rechtstreeks betrekking hebben op terreinen die onder de bevoegdheid van decentrale overheden vallen, en daarom is het noodzakelijk dat de regio’s en de lokale overheden volledig worden betrokken bij de uitvoering van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de uitwerking van het beleid dat nodig is om deze doelen te bereiken.

5.

Het CvdR vindt net als de Commissie dat er een nieuwe „consensus over ontwikkeling” moet komen waarin de afspraken van 2005 worden aangepast en geactualiseerd, zodat de uitdagingen van de Agenda 2030 kunnen worden aangegaan en kan worden ingespeeld op de veranderingen die zich internationaal en op het vlak van ontwikkelingssamenwerking hebben voorgedaan.

6.

De Commissie heeft gelijk wanneer zij stelt dat een betere coördinatie van het samenwerkingsbeleid op Europees en nationaal niveau de beste manier is om vooruitgang te boeken met de ontwikkelingsagenda voor 2030. Gezien de reikwijdte van Agenda 2030 en de onderlinge verwevenheid van haar doelen dient echter ook de beleidscoherentie van zowel het Europees als het nationaal beleid te worden verbeterd.

Mondiale vraagstukken en de Agenda 2030

7.

Door de toenemende globalisering is de wereld een meer geïntegreerd en complexer geheel geworden; de internationale machtsverhoudingen zijn veranderd, de verschillen tussen ontwikkelingslanden zijn groter geworden, de armoede in de wereld is anders verdeeld, de ongelijkheden binnen landen zijn toegenomen en mondiale collectieve goederen nemen een belangrijkere plaats in. De Agenda 2030 is een duidelijke poging om in te spelen op de eerder genoemde veranderingen en het hoofd te bieden aan de uitdagingen in verband met het bevorderen van ontwikkeling in de komende decennia.

8.

Het CvdR juicht het universele karakter van de Agenda 2030 toe, omdat alle landen en samenlevingen hierdoor verplicht zijn om samen hun beleid af te stemmen op de doelen van de Agenda. Het wil er echter op wijzen dat alle bestuursniveaus bij deze gezamenlijke inspanning moeten worden betrokken, ook het lokale en regionale bestuursniveau.

9.

Gezien de bedoelingen achter de SDG’s moet worden afgestapt van de gebruikelijke werkwijze van officiële ontwikkelingshulp (ODA, Official Development Assistance); hoewel ODA een cruciale financieringsbron blijft voor de armste landen en als aanjager van verandering fungeert in sommige andere landen, moet volgens de nieuwe agenda de blik worden verruimd, d.w.z. dat er ook naar andere stromen en instrumenten, die niet tot het terrein van de officiële ontwikkelingshulp behoren, moet worden gekeken.

10.

Doordat er met andere middelen en op een andere manier dan bij de gebruikelijke ontwikkelingshulp moet worden gewerkt, moet er strategischer worden omgegaan met de verschillende bestaande internationale samenwerkingsverbanden en -vormen; de Noord-Zuid-samenwerking blijft weliswaar een belangrijke rol spelen in de toekomst, maar moet beter worden afgestemd op de samenwerkingsverbanden van het type Zuid-Zuid of tussen drie partijen. Het CvdR vestigt ook de aandacht op de cruciale rol die gedecentraliseerde samenwerking kan spelen in de nieuwe agenda door de uitwisseling van ervaringen tussen decentrale actoren op het gebied van hun specifieke bevoegdheden te stimuleren. Tot slot vindt het CvdR dat er bij de samenwerking tussen de EU en de lidstaten meer gebruik moet worden gemaakt van de verschillende regionale en multilaterale samenwerkingsmechanismen, overeenkomstig de multilevel-gedachte die ten grondslag ligt aan de Agenda 2030.

11.

Gelet op het ambitieuze karakter en de reikwijdte van de Agenda 2030 moeten er zo veel mogelijk verschillende partijen bij worden betrokken, waaronder de lokale en regionale overheden, evenals de organisaties van het maatschappelijk middenveld, ondernemingen, stichtingen, universiteiten en onderwijsinstellingen, om de toegevoegde waarde van de door elk van hen ingebrachte ervaring en expertise te benutten.

De reactie van de EU

12.

Het CvdR staat achter het streven naar een grote en actieve betrokkenheid van de EU en haar lidstaten bij de uitvoering van de Agenda 2030. Daarvoor is het noodzakelijk dat de SDG’s consequent deel uitmaken van al het overheidsbeleid dat binnen de EU op diverse niveaus wordt gevoerd, zowel op Europees en nationaal als op regionaal en lokaal vlak. Tevens moeten alle maatregelen en acties die worden uitgevoerd, geleidelijk worden afgestemd op de doelstellingen van de Agenda.

13.

Het CvdR beaamt dat het buitenlands optreden van de EU een cruciale rol speelt bij de uitvoering van de SDG’s en juicht het dan ook toe dat er, overeenkomstig de prioriteiten die zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU, artikel 21, lid 2) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU, artikel 208), vooruitgang is geboekt met het vervullen van deze taak, en steunt het voorstel van de Commissie om ervoor te zorgen dat de nieuwe consensus over ontwikkeling bijdraagt tot de verwezenlijking van de prioriteiten van het externe optreden van de Europese Unie, zoals omschreven in de algemene strategie voor de Europese Unie op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid.

14.

Het CvdR staat ook achter het voorstel van de Commissie om het ontwikkelingsbeleid beter af te stemmen op andere Europese beleidsmaatregelen met internationale werking, zoals o.a. op het vlak van humanitaire hulp, handel, regionale integratie, gezondheidszorg, onderwijs, energie, visserij, landbouw, milieu, wetenschap en technologie, migratie en asiel, en het Europees nabuurschapsbeleid; het onderstreept echter dat een betere coördinatie van de beleidsmaatregelen alleen niet voldoende is, maar dat er ook meer samenhang moet komen tussen deze maatregelen en de internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelstellingen.

15.

Het CvdR deelt de mening van de Commissie dat de Unie eensgezind en op basis van gemeenschappelijke criteria te werk moet gaan, wil zij iets bereiken. Die eensgezindheid moet zich echter niet alleen tussen de EU en haar lidstaten voordoen, maar ook tussen de lidstaten en de lokale en regionale overheden, die over een deel van de noodzakelijke bevoegdheden beschikken om de SDG’s uit te voeren.

16.

Het CvdR onderschrijft het voorstel van de Commissie om bij de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie en de lidstaten uit te gaan van een op rechten gebaseerde aanpak, waarbij het draait om de mensen voor wie de hulp bedoeld is. Deze aanpak sluit bovendien aan bij de SDG’s en bij het uitgangspunt van de Agenda 2030 om „niemand uit te sluiten”, en zorgt ervoor dat ook de zwakste en meest kwetsbare sectoren van de maatschappij ontwikkelingsvooruitgang boeken.

17.

Het CvdR is het met de Commissie eens wanneer zij stelt dat gendergelijkheid centraal moet staan in deze op rechten gebaseerde aanpak, evenals in alle maatregelen van de EU en haar lidstaten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en gedecentraliseerde samenwerking. Dit houdt in dat niet alleen moet worden opgetreden tegen bestaande ongelijkheden, maar ook moet worden opgekomen voor de rechten van vrouwen en hun toegang tot onderwijs, en dat vrouwen op alle fronten meer te zeggen moeten krijgen.

Onze gezamenlijke prioriteiten

18.

Een van de centrale doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de EU en de lidstaten is landen steunen in hun strijd tegen armoede en ervoor zorgen dat de bevolking over betere sociale basisvoorzieningen beschikt. Dat staat ook in de Agenda 2030. Het CvdR wil er echter op wijzen dat een groot deel van deze voorzieningen wordt verstrekt door decentrale instanties en dat het daarom van cruciaal belang is dat de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de SDG’s de nodige steun krijgen.

19.

Het is een goede zaak dat de totstandbrenging van inclusieve samenlevingen, door de bestrijding van ongelijkheid en de bevordering van sociale cohesie, een van de doelstellingen van de Agenda 2030 is. Het decentrale bestuur kan een belangrijke rol spelen bij het in kaart brengen en verhelpen van de uitsluiting en sociale marginalisering die ten grondslag liggen aan deze ongelijkheid.

20.

Het is inderdaad belangrijk om vreedzame en goed bestuurde samenlevingen tot stand te brengen, zónder onzekerheid en geweld maar mét sterke en transparante instellingen. Maar het is net zo belangrijk om het niveau dat het dichtst bij de burger staat daarbij te betrekken en de lokale en regionale instanties te versterken, om aldus een betere verankering van de mechanismen voor participatie en democratische controle door de burgers die zich inzetten voor de verwezenlijking van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen van Agenda 2030 mogelijk te maken. Daarom moet wereldburgerschapseducatie een essentieel onderdeel worden van de beleidsmaatregelen en -strategieën van de verschillende — gouvernementele of niet-gouvernementele — belanghebbenden en actoren die deel uitmaken van het internationale systeem van ontwikkelingssamenwerking.

21.

Het is de bedoeling dat de Agenda 2030 bijdraagt tot milieuduurzame ontwikkeling via een beter beheer van de natuurlijke hulpbronnen en bescherming van de meest kwetsbare ecosystemen. Het CvdR vindt dat een lovenswaardig streven en wil er nogmaals op wijzen dat de lokale en regionale overheden hierbij van cruciaal belang zijn omdat zij duurzaamheid trachten te verenigen met de sociale en economische vooruitgang van de betrokken gemeenschappen. Dit is vooral belangrijk met het oog op duurzaam ontwikkelingsdoel nr. 11, dat „het creëren van steden en menselijke nederzettingen die inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam zijn” vooropstelt.

22.

Het CvdR vindt het essentieel dat landen op weg worden geholpen naar inclusieve en duurzame economische groei waaruit fatsoenlijk werk kan voortvloeien, zoals in de Agenda 2030 wordt bepleit. De lokale en regionale overheden kunnen hierbij een rol spelen door aan de hand van samenwerking tussen plaatselijke actoren, waaronder lokale kleine en middelgrote ondernemingen, een lokaal stevig verankerde productiestructuur op te zetten.

23.

Het decentrale bestuur is, kortom, van belang om de Agenda 2030 te helpen uitvoeren in de partnerlanden. Gedecentraliseerde samenwerking kan helpen bij de uitwisseling van ervaringen en knowhow tussen dergelijke actoren en het zou mooi zijn als de mogelijkheden die deze vorm van samenwerking biedt aandacht zouden krijgen in de nieuwe consensus over ontwikkeling.

Partnerschap — De EU Unie als motor voor de uitvoering van de Agenda 2030

24.

Hoewel elk land de verantwoordelijkheid moet dragen voor zijn eigen ontwikkeling, kunnen de SDG’s alleen een succes worden als er een wereldwijd partnerschap wordt opgezet dat alle landen, multilaterale instellingen en overige sociale partners omvat en via samenwerking tot inclusieve en duurzame ontwikkelingsstrategieën komt, zoals wordt bepleit in de Agenda 2030. Het CvdR wijst er nogmaals op dat de lokale en regionale overheden bij deze samenwerking moeten worden betrokken en hun knowhow en middelen hiervoor ter beschikking moeten stellen.

25.

Gedecentraliseerde samenwerking kan een cruciale rol spelen bij de vorming van partnerschappen met meerdere belanghebbenden die gericht zijn op het doorvoeren van veranderingen in ontwikkelingslanden, in de richting die in de Agenda 2030 wordt aangegeven. De bijdrage die deze vorm van samenwerking levert en de complementariteit ervan met andere samenwerkingsvormen moeten worden erkend in de nieuwe consensus over ontwikkeling.

26.

De Europese Unie en haar lidstaten zouden voor de coördinatie, taakverdeling en afstemming tussen de partijen bij dit wereldwijde partnerschap moeten zorgen. Dit doel zal volgens het CvdR gemakkelijker worden bereikt als de Europese Unie en haar lidstaten hun ontwikkelingssamenwerking vaker gezamenlijk programmeren, op basis van een gemeenschappelijke visie en in overleg met de partnerlanden. Het is echter belangrijk dat de lokale en regionale overheden bij dit overleg worden betrokken.

27.

Het is ook belangrijk dat dit coördinatiestreven in de praktijk wordt gebracht door in de partnerlanden gezamenlijke indicatieve programma’s op te zetten en dat er, waar mogelijk, door middel van gezamenlijke acties op nationaal, regionaal en internationaal niveau, wordt getracht het optreden van de Europese Unie en haar lidstaten een optimaal effect te laten sorteren. De actoren van de gedecentraliseerde samenwerking moeten bij de vaststelling en uitvoering van deze programma’s, alsook bij het toezicht erop en de evaluatie ervan, worden betrokken.

28.

Indien mogelijk moet er in de partnerlanden een beroep worden gedaan op dergelijke samenwerkingsvormen, onder meer via directe begrotingssteun of via de trustfondsen van de EU, waardoor de coördinatie tussen actoren vlotter verloopt en de middelen in de partnerlanden consequenter en flexibeler kunnen worden ingezet.

29.

Het CvdR vindt net als de Commissie dat het belangrijk is om op grote schaal, zowel in binnen- als buitenland, publieke en private middelen te mobiliseren om de doelstellingen van Agenda 2030 te halen, zoals in de actieagenda van Accra wordt bepleit. Met het oog hierop moeten publieke middelen worden ingezet als stimulans en hefboom voor private middelen ten behoeve van ontwikkeling; daarbij moet gebruik worden gemaakt van innovatieve financieringsinstrumenten en verschillende vormen van blending (combinatie van subsidies en leningen). Wel moet erop worden gelet dat de bijeengebrachte middelen: a) specifiek worden ingezet voor ontwikkelingsdoeleinden; b) beantwoorden aan de prioriteiten van het partnerland; c) duidelijk additioneel zijn ten opzichte van de publieke middelen; d) worden onderworpen aan doeltreffende controlemechanismen aangaande hun gebruik/bestemming en een voortdurende follow-up van de verkondigde ontwikkelingsdoelstellingen.

30.

Het is belangrijk dat de ontwikkelingssamenwerking van de EU en de lidstaten zo veel mogelijk partners op de been brengt om de ontwikkelingsdoelen te helpen uitvoeren; daarbij valt te denken aan de lokale en regionale overheden, de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld en academici, elk met zijn eigen capaciteiten, ervaringen en middelen. Gedecentraliseerde samenwerking is een samenwerkingsvorm die bij uitstek geschikt is om dit soort partnerschappen met meerdere (lokale) partijen te stimuleren en inspireren. Het Comité verzoekt de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat de lokale en regionale overheden de ontwikkelingsdoelen in hun beleid kunnen opnemen, en onderstreept dat gedecentraliseerde samenwerking een bijzonder vruchtbare bodem is om ruimte voor wereldburgerschap te creëren en te stimuleren dat burgers nadenken over de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, deelnemen aan het overheidsbeleid voor de verwezenlijking daarvan en betrokken zijn bij het toezicht op en de uitvoering van de Agenda 2030.

31.

Het CvdR wijst op het belang van versterking van de technische en institutionele capaciteit van de partnerlanden, zodat zij de overstap naar inclusieve en duurzame ontwikkelingsstrategieën kunnen bevorderen, zoals in de Agenda 2030 wordt bepleit. Het is belangrijk dat ook de decentrale overheden van de partnerlanden bij dit proces worden betrokken.

32.

Bij de verdeling van de middelen die de EU en haar lidstaten voor ontwikkelingssamenwerking uittrekken moet volgens duidelijke en transparante regels te werk worden gegaan en moet rekening worden gehouden met de behoeften, structurele tekorten en eventuele alternatieve middelen van de partnerlanden. Daarnaast moet bij de besteding van de middelen en uitvoering van de maatregelen worden uitgegaan van het beginsel dat „niemand mag worden uitgesloten”.

33.

Naar aanleiding van het voorgaande merkt het CvdR op dat de internationale hulpverlening van de EU en haar lidstaten bij voorkeur moet zijn gericht op de landen met de laagste inkomens en met name de minst ontwikkelde landen, evenals de landen met een zwakke staatsstructuur of de landen die net een conflict achter de rug hebben.

34.

Feit is echter dat grote groepen middeninkomenslanden te kampen hebben met ernstige structurele tekortkomingen en zeer grote interne verschillen, zwakke instituties en verscheurde samenlevingen. Ontwikkelingssamenwerking, waaronder ook samenwerking op financieel vlak, kan deze landen helpen hun problemen te overwinnen en een duurzaam ontwikkelingsproces te bevorderen, waardoor zij bovendien beter in staat zijn om actiever deel te nemen aan de uitvoering van de Agenda 2030.

35.

Het CvdR is van mening dat ordelijke migratie de vooruitgang in zowel het land van herkomst als het gastland ten goede kan komen en ook gunstig kan zijn voor de migranten zelf. Ordelijk migratiebeheer moet een ontwikkelingsdoel worden. Er moet adequate regelgeving en ondersteuning komen om ervoor te zorgen dat de mensenrechten van migranten tijdens het migratieproces en in het land van bestemming worden gerespecteerd en dat zij kansen krijgen in hun land van herkomst, zodat de druk van ongecontroleerde migratiestromen wordt verminderd.

36.

Het CvdR stelt vast dat ontwikkelingssamenwerking over een groter instrumentarium beschikt dan gewone internationale hulp en instrumenten omvat die weliswaar niet tot de officiële ontwikkelingshulp kunnen worden gerekend, maar wel ontwikkelingskansen kunnen helpen creëren. In de ontwikkelingssamenwerking van de EU en haar lidstaten zou actief gebruik moet worden gemaakt van dit instrumentarium en zouden de gebruikte middelen en instrumenten moeten worden aangepast aan de specifieke omstandigheden van elk partnerland, ook de middeninkomenslanden.

37.

Het CvdR staat achter het voorstel van de Commissie om een ambitieus Europees extern investeringsplan op te zetten om particuliere investeringen aan te trekken, meer technische ondersteuning te bieden bij het uitwerken van projecten van lokale overheden en bedrijven, en een goed ondernemingsklimaat te scheppen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de prioriteiten van de lokale en regionale overheden op het gebied van territoriale ontwikkeling. Dit plan moet aansluiten bij de doelstellingen van de Agenda 2030 en moet de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij de adequate tenuitvoerlegging hiervan bevorderen.

38.

Het Comité is net als de Commissie overtuigd van het belang van steun voor regionale integratieregelingen om de ontwikkelingsprocessen in de betrokken landen te versterken en de verstrekking van regionale collectieve goederen te verbeteren, teneinde de Agenda 2030 beter uit te voeren. Herziening van het nabuurschapsbeleid in functie van de nieuwe prioriteiten die voortvloeien uit de Agenda 2030 zou raadzaam zijn. Ook zou, in het kader van dit beleid, de samenwerking tussen de regio’s moeten worden versterkt door middel van adequate steunmaatregelen.

Meer impact voor EU-maatregelen

39.

Het CvdR onderstreept dat de inspanningen om de ontwikkelingssamenwerking efficiënter te maken moeten worden voortgezet, zoals afgesproken op de top van Rome, Parijs, Accra en Busan. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de institutionele capaciteitsopbouw in de partnerlanden wordt gesteund en dat partnerlanden er onder meer toe worden aangespoord om in hun nationale planningsdocumenten ook rekening te houden met de belangrijkste prioriteiten van de lokale en regionale overheden, zodat de samenwerking haar vruchten afwerpt en de behoeften van het betrokken gebied en zijn inwoners in aanmerking worden genomen.

40.

Met ontwikkelingssamenwerking alleen kunnen de door Agenda 2030 beoogde veranderingen niet worden gefinancierd. Het is daarom noodzakelijk dat de EU en de lidstaten deze samenwerking gebruiken als instrument om extra middelen uit andere bron te verkrijgen en als aanzet tot het ombuigen van prikkels en het bevorderen van positieve veranderingen in ontwikkelingslanden.

41.

Het CvdR herhaalt dat als de landen van de EU een geloofwaardige speler willen zijn op het internationale toneel, zij hun verplichtingen moeten nakomen. Dit betekent dat zij zich moeten inspannen om de doelen die de EU zich heeft gesteld in het kader van de financiering van de internationale ontwikkelingsagenda te halen. Voorts moeten landen de afspraken in het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering nakomen, alsook de afspraken over financiering van het milieubeleid.

42.

Het CvdR vindt ook dat het belangrijk is de samenwerking aan te passen aan de actieradius van de instrumenten en maatregelen die, naast de ODA, internationaal worden gebruikt om ontwikkelingsprocessen te ondersteunen. Daarnaast moet ook gevolg worden gegeven aan de inspanningen van de OESO om een nieuwe statistische maatstaf voor de financiering van ontwikkeling uit te werken en het concept „totale officiële steun voor duurzame ontwikkeling” (Total Official Support for Sustainable Development) te introduceren.

43.

Voor veel van de problemen die in de Agenda 2030 aan de orde komen, worden geen afdoende technische oplossingen aangereikt. Daarom moet er naar alternatieven worden gezocht die gebaseerd zijn op creativiteit, kennisbevordering en sociale en technologische innovatie. Gedecentraliseerde samenwerking kan hierbij een belangrijke rol spelen door ervaringen die op lokaal en regionaal vlak zijn opgedaan te delen.

44.

Het CvdR constateert dat de Agenda 2030 niet uitvoerbaar zal zijn als er niet meer samenhang in de beleidsmaatregelen komt; alle onderdelen van het overheidsbeleid zijn namelijk van invloed op de ontwikkelingsdoelen. Die samenhang moet zowel over de gehele breedte van het overheidsoptreden (horizontaal) als tussen de bestuursniveaus (lokaal, regionaal, nationaal en Europees) worden verbeterd door de hele overheid („whole of government”) te betrekken bij de beleidsmaatregelen en -programma’s op korte, middellange en lange termijn.

45.

Transparantie moet bij alle betrokkenen bij de ontwikkelingssamenwerking van de EU vooropstaan en dat moet ook gelden voor de middelen die door elk van hen worden gemobiliseerd. Overheidsinstanties (op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau) moeten hierbij een belangrijke rol spelen en de verantwoordingsprocedures en kwaliteit van de hulpverlening helpen verbeteren.

46.

Het CvdR is van mening dat veranderingsprocessen die lokaal verankerd zijn, en waarbij partijen zijn betrokken die deze processen omarmen en zich gesteund weten door decentrale samenwerkingsverbanden, de beste garantie kunnen bieden op een soepele overgang naar inclusieve en duurzame ontwikkelingsmodellen.

47.

Het CvdR herhaalt dat het graag wil bijdragen aan de uitvoering van de Agenda 2030 en de uitwisseling van kennis en ervaring met de overige openbare instanties en met de overeenkomstige autoriteiten in de ontwikkelingslanden via het informatie- en discussieplatform (portaal) van de lokale en regionale overheden op het gebied van ontwikkeling, de tweejaarlijkse dialoog over gedecentraliseerde samenwerking (het „congres”) en de internationale fora van de Euro-mediterrane vergadering van lokale en regionale overheden (Arlem) en de Conferentie van regionale en lokale overheden voor het Oostelijk Partnerschap (Corleap). Het Comité van de Regio’s wil de gedecentraliseerde samenwerking tussen de lokale en regionale overheden van de Europese Unie en de lokale en regionale instanties van de buurlanden in het kader van specifieke initiatieven, zoals het Nicosia-initiatief voor Libië, stimuleren en coördineren.

48.

Het CvdR vindt het belangrijk dat er een gedegen communicatiebeleid voor duurzame ontwikkeling wordt gevoerd dat een helderder beeld schetst van de uitdagingen en de maatregelen om hieraan het hoofd te bieden en tot bewustwording en actieve steun van de burgers leidt, zodat ontwikkelingssamenwerking en de afspraken in de VN-Agenda 2030 als investering in de toekomst worden gezien. Ook moet de Europese burger worden gewezen op het belang van de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking door de wederzijdse voordelen van dit beleid onder de aandacht te brengen, zoals het instellen van gebieden van regionale stabiliteit. Tevens moet zichtbaarheid worden gegeven aan het optreden van de verschillende actoren die bij het proces betrokken zijn, waaronder de lokale en regionale overheden en de ultraperifere regio’s, die al jaren een succesvol beleid van samenwerking met hun buurlanden voeren.

Het vervolg van onze verbintenissen

49.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat alle partijen die bij de samenwerking zijn betrokken, hun verslagleggingssystemen en hun indicatoren voor toezicht geleidelijk aanpassen aan de inhoud van Agenda 2030, en dat er gezamenlijke syntheseverslagen worden opgesteld voor het politieke forum op hoog niveau van de Verenigde Naties waarin de vorderingen op het gebied van de Agenda 2030 worden opgetekend. Het CvdR dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden actief deelnemen aan het opstellen van deze verslagen en rekenschap afleggen over de acties die zijn ondernomen op hun bevoegdheidsterrein en via gedecentraliseerde samenwerking.

50.

Het CvdR vindt ook dat er een verbetering van de statistieken nodig is zodat gevolg kan worden gegeven aan de Agenda 2030, en wijst erop dat deze verbetering ook de lokale en regionale informatie moet gelden om ervoor te zorgen dat de vooruitgang alle sectoren en regio’s bereikt.

Brussel, 8 februari 2017.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


Top