Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IR0642

Advies van het Europees Comité van de Regio's — De toekomst van de zuivelsector

PB C 195 van 12.6.2015, p. 15–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/15


Advies van het Europees Comité van de Regio's — De toekomst van de zuivelsector

(2015/C 195/03)

Rapporteur

:

René Souchon, voorzitter van de regioraad van Auvergne (FR/PSE)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S,

I.   ANALYSE VAN DE CONTEXT

Ontwikkeling van de situatie op de zuivelmarkt

1.

stelt vast dat de Commissie in haar verslag COM(2014) 354 final van 13 juni 2014, dat zij op basis van de midden maart 2014 beschikbare gegevens heeft opgesteld, van mening is dat de marktsituatie voor zuivelproducten gunstig is, zowel op korte als middellange termijn, en dat de afschaffing van de quota geen problemen zou moeten opleveren. De Commissie geeft toe dat er nog onopgeloste problemen zijn, maar is van mening dat het in dit stadium nog te vroeg is om de impact van de afschaffing van de quota te meten. Zij wil dan ook pas eind 2018 met nieuwe wetgevingsvoorstellen komen.

2.

Het Comité wijst erop dat de zeer gunstige marktontwikkeling in maart 2014 is gekeerd, onder invloed van drie factoren: de hoge wereldwijde productie, een afzwakkende vraag op de wereldmarkt en het Russische embargo. In een context van forse stijging van de Europese productie dragen deze drie elementen al bij tot een sterke daling van de melkprijzen.

3.

De prognoses voor de eerste helft van 2015 laten een daling van de prijzen en de voorraden van zuivelproducten zien die nog sterker zou kunnen zijn dan in 2009, waarbij er aanzienlijke verschillen kunnen zijn tussen en soms zelfs binnen de lidstaten.

Uitvoering van het „zuivelpakket”

4.

Het Comité maakt uit het verslag van de Commissie op dat er nauwelijks contracten zijn gesloten, wat het lastig maakt de balans weer te doen uitslaan in het voordeel van de producenten. Coöperaties, die meer dan 60 % van de melk in Europa leveren, zijn vrijgesteld van de contractverplichting en de beperking van de melkproductie, en zeggen op voorhand toe alle melk van de bij hen aangesloten producenten in te zamelen. Dit alles perkt de impact van de maatregelen van het zuivelpakket aanzienlijk in.

5.

De zeer sterke toename van de melkproductie en -inzameling in de hele Europese Unie in 2014 laat duidelijk zien dat de contractverplichting geen effect heeft gehad en ook niet zal hebben op de beperking van het totale aanbod in de EU, en dat de zuivelbedrijven inmiddels openlijk met elkaar concurreren.

6.

De laatste schakel in de voedselketen voor melk — de marketingsector — gebruikt melk en zuivelproducten vaak als lokmiddel voor de consument, door ze tegen lage prijzen aan te bieden en de daling in inkomsten door te berekenen aan de producenten, die uiteindelijk de gevolgen van het agressieve commerciële beleid dragen: in veel gevallen ontvangt de producent een bedrag dat niet eens zijn productiekosten dekt.

7.

De specifieke maatregelen die buiten het zuivelpakket vallen en die zijn bedoeld om een antwoord te geven op het Russische embargo, schieten duidelijk tekort — de sinds augustus 2014 geleden verliezen zijn hiervan het bewijs.

8.

Er lijkt nog maar weinig gebruik te worden gemaakt van de in het zuivelpakket voorziene mogelijkheid om het aanbod van producten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) te reguleren (dit is slechts voor drie Franse kazen en twee Italiaanse kazen gebeurd). Het Comité zou van de Commissie graag meer informatie over lopende aanvragen krijgen en dringt erop aan dat er in de lidstaten meer bekendheid wordt gegeven aan deze mogelijkheid en dat de Commissie de regelingen inzake de BOB en de beschermde geografische aanduiding (BGA) eenvoudiger toegankelijk maakt.

Vooruitzichten na het verdwijnen van de quota

Op korte termijn:

De gevolgen voor de zuivelproductie op EU-niveau

9.

Een analyse die is uitgevoerd in het kader van de op 24 september 2013 gehouden conferentie „The EU dairy sector: developing beyond 2015” en het Commissieverslag 2014-2024 laten zien dat de groei van de zuivelproductie in de EU in de eerste plaats afhangt van de wereldhandel in zuivelproducten, die niet meer dan 7 % van de totale wereldproductie vertegenwoordigt maar zeer concurrentieel is. Twee derde van de hoeveelheid die wordt geleverd door de drie belangrijkste exporteurs — de EU, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten — bestaat uit melkpoeder. De OESO en de FAO voorspellen dat de mondiale vraag naar zuivel tot 2023 met gemiddeld 2 % per jaar zal stijgen. Het blijft noodzakelijk nieuwe markten in kaart te brengen en te ontwikkelen, het aandeel van de EU op de wereldmarkt te vergroten, de EU-exporteurs billijke toegang te waarborgen en de exportgroei te stimuleren. Een betere kennisoverdracht, onderzoek en innovatie en maatregelen ter verbetering van de kwaliteit en de etikettering zullen Europese zuivelproducten meer toegevoegde waarde geven en het concurrentievermogen ervan vergroten op de interne markt en de wereldmarkt.

10.

Volgens deze analyse uit september 2013 zal in de toekomst een groeiende hoeveelheid in de EU geproduceerde melk worden verwerkt tot producten met een grotere toegevoegde waarde, ten koste van de bulkproductie onverwerkte melk.

11.

In de analyse wordt erkend dat de verdeling van de toegevoegde waarde in de zuiveltoeleveringsketen steeds onevenwichtiger wordt, in het voordeel van de verwerkende bedrijven.

12.

Er wordt veelal aangenomen dat de afschaffing van de quota zal leiden tot een verdere concentratie van de melkproductie in de grotere zuivelbedrijven en in bepaalde Europese regio's.

13.

De EU beschikt niet over operationele instrumenten om de volatiliteit van de melkprijs af boerderij te beperken.

14.

Een groot deel van de recente investeringen in de Europese zuivelsector had meer betrekking op sproeitorens voor melkpoeder dan op de verwerking van melk tot producten met een hoge toegevoegde waarde, zoals kaas (respectievelijk 50 % en 20 % van de investeringen (1)).

15.

De concentratie van de productie in grotere zuivelbedrijven is op zich geen garantie voor een grotere efficiëntie of meer inkomsten, zoals uit ervaringen in Denemarken blijkt.

De verwachte territoriale impact en de neveneffecten

16.

Verscheidene studies (2) bevestigen dat na het verdwijnen van de quota de melkproductie zich zal concentreren in de meest productieve gebieden met de hoogste melkproductie en de laagste ophaalkosten, en dat de melkproductie in achterstands- of probleemgebieden sterk zal inkrimpen of compleet zal verdwijnen. De melkproductie in deze gebieden — veelal afgelegen, bergachtige of ultraperifere gebieden — is een moeilijk te vervangen economische activiteit en speelt ook een belangrijke sociale en milieurol.

17.

Het Comité betreurt dat er niet of nauwelijks onderzoek is gedaan naar de toekomst van achterstandsgebieden ingeval er geleidelijk van de melkproductie wordt afgestapt. De Commissie komt in haar verslag uit 2014 slechts tot de conclusie dat „het nog te vroeg [is] om significante gevolgen van het Zuivelpakket te zien voor de melksector in achterstandsgebieden”.

18.

Het Comité betreurt vooral dat er geen specifiek onderzoek is gedaan naar gebieden waar de melkproductie niet alleen van groot belang is voor het scheppen en behouden van arbeidsplaatsen, maar ook een strategisch belangrijke rol speelt in andere economische sectoren, zoals het toerisme. De weinige studies die er zijn bevatten zelden exacte cijfers over het aantal boerderijen en de lokale werkgelegenheid, en nooit over de bijdrage aan collectieve goederen (kwaliteit van het water en het landschap, biodiversiteit, productkwaliteit, groen toerisme en streekmarkten, enz.) of de bijdrage aan andere economische sectoren.

19.

De laatste studies van de Commissie en de deskundigen voorspellen een versnelde verdwijning van de melkproductie in alle Oost-Europese landen (met uitzondering van Polen), terwijl de melkveehouderij daar vaak de belangrijkste landbouwactiviteit is. Dit is schadelijk voor het vermogen van landelijke gebieden om hun bevolking vast te houden.

20.

Ook moet dringend worden becijferd hoeveel banen in de „intermediaire” gebieden met gemengde teeltvormen verloren zouden gaan als wordt afgestapt van de melkproductie ten gunste van de graanteelt.

21.

Het Comité benadrukt dat de bestaande „vangnetmaatregelen”, zoals openbare interventie en particuliere-opslagsteun, geen geschikte instrumenten zijn om aanhoudende volatiliteit of een crisis in de melksector op te vangen. De situatie wordt nog verergerd door het Russische embargo, dat met name de Baltische staten en Finland heeft getroffen.

Op middellange termijn:

22.

De jongste prognoses van de Europese Commissie wijzen op een beperkte toename van de Europese productie, dit ondanks het verdwijnen van de quota, met name vanwege de steeds strengere milieuvereisten in sommige lidstaten. De toename van de productie in 2014 laat zien dat de combinatie van een goede melkprijs en een gunstig veevoederjaar een aanzienlijk en totaal onverwacht melkoverschot in de hand heeft gewerkt.

23.

Volgens de Commissie zou de gemiddelde melkprijs in de periode 2016-2024 rond de 350 euro per ton moeten liggen, met prijsschommelingen tussen de 300 en 400 euro per ton gedurende acht van de tien jaar, en nog sterkere schommelingen gedurende twee van de tien jaar.

24.

Volgens het Comité zijn een dergelijke prijsvolatiliteit, de grondige verstoring van de Europese melk- en zuivelsector en de onzekerheid waarmee deze sector heeft te kampen onverenigbaar met belangrijke investeringen in veehouderijen en met de komst van nieuwe producenten, en wordt dit vooral gevoeld in berggebieden of ultraperifere gebieden, die worden gekenmerkt door grotere beperkingen en minder mogelijkheden tot schaalvoordelen.

25.

Bovendien moeten de bedrijven in de EU concurreren met een beperkt aantal andere internationale exporteurs die een zeer sterke concurrentiepositie hebben (Nieuw-Zeeland, de VS, Australië). Deze hebben van oudsher toegang tot de Aziatische markten en zijn van doorslaggevende invloed op de wereldmarktprijzen voor zuivelproducten.

26.

De groei van de wereldmarkt mag niet worden verward met de toename van de wereldwijde vraag, die op middellange en lange termijn tamelijk regelmatig is, terwijl de wereldmarkt grilliger is en slechts 7 % van de productie en de overschotten van sommige landen beïnvloedt.

27.

Het is onaanvaardbaar dat de melkprijs af boerderij in Europa zo sterk afhangt van de wereldmarktprijzen, terwijl 90 % van de productie in de EU op de Europese markt wordt verhandeld.

Risico's en kansen voor de Europese zuivelsector in verband met de handelsovereenkomsten waarover momenteel wordt gediscussieerd

28.

Het Comité is van mening dat de vraag naar zuivelproducten en de exportmogelijkheden de gevolgen zullen ondervinden van de diverse vrijhandelsovereenkomsten en regionale handelsovereenkomsten waarover momenteel wordt onderhandeld.

29.

Het voornaamste risico in verband met deze overeenkomsten voor de Europese melkveehouderij, en voor de consument, is de verlaging van de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor de Europeanen, maar ook de niet-erkenning van de beschermde oorsprongsbenamingen, zoals gevraagd door de zuivelindustrie.

30.

Mogelijkheden maar ook risico's voor de zuivelsector herbergt met name de overeenkomst met de Verenigde Staten over harmonisatie en drastische verlaging van de douanerechten, die momenteel op de onderhandelingstafel ligt en waarnaar wordt verwezen in het onderhandelingsmandaat van de EU, omdat de douanerechten voor zuivelproducten op Europees niveau over het algemeen veel hoger liggen, terwijl de Amerikaanse zuivelproducenten dankzij de Farm Bill 2014-2018 meer steun krijgen.

31.

De Europese Unie staat op het punt een economische partnerschapsovereenkomst te ondertekenen met de West-Afrikaanse regio, met het oog op de afschaffing van de douanerechten met deze groep landen voor ten minste 75 % van de export, bijvoorbeeld voor melkpoeder. Een grotere uitvoer van de Europese Unie zal de ontwikkeling van de melkveehouderij en kleinere zuivelfabrieken in deze landen echter ondermijnen en de trek van de plattelandsbevolking naar de steden en naar Europa in de hand werken.

II.   VOORSTELLEN EN BELEIDSAANBEVELINGEN

Optimale benutting van de op Europees niveau beschikbare instrumenten

Versterking van het vangnet

32.

In het kader van het nieuwe GLB (2014-2020) profiteert de zuivelsector van een vangnet plus regelgevingskader waarmee de Commissie kan reageren op uitzonderlijke omstandigheden.

33.

Het Comité is van mening dat het bestaande vangnet (217 EUR/t) niet sterk genoeg is om bescherming te bieden in geval van een daling van de melkprijs.

34.

Het Comité verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de interventieprijs de productiekosten beter weerspiegelt en meer wordt afgestemd op de schommelingen van de markt. De huidige interventieprijs is ongewijzigd gebleven sinds 2008 en moet worden aangepast om rekening te houden met de stijging van de productiekosten en -factoren en dient in het vervolg regelmatig te worden herzien.

Verbetering van de instrumenten van het zuivelpakket

35.

Kijkend naar de landen waar zuivelcontracten verplicht zijn stelt het Comité vast dat de oprichting van producentenorganisaties niet heeft geleid tot de verwezenlijking van het doel waarvoor zij zijn opgericht, aangezien de verwerkende bedrijven rechtstreeks contracten bleven sluiten met producenten die lid waren van deze organisaties, waarbij deze producenten contracten van zeer korte duur en zonder gegarandeerde melkprijs opgelegd kregen. Het Comité stelt dan ook voor om, in plaats van rechtstreekse contracten tussen producenten en zuivelbedrijven, te voorzien in de oprichting van regionale en lokale producentenorganisaties die niet afhankelijk zijn van één zuivelbedrijf, naar het voorbeeld van wat al bestaat in Quebec, en die over een veel grotere onderhandelingsmacht beschikken.

36.

Het Comité acht het van essentieel belang dat de rol van de producentenorganisaties wordt versterkt, zodat zij een duidelijke economische rol gaan spelen in het beheer van de prijzen en van het aanbod.

37.

Het Comité stelt voor de contractverplichting doeltreffender te maken door deze uit te breiden tot de hele sector, met name ook de grote distributieketens.

38.

Producenten moeten worden aangemoedigd zich aan te sluiten bij en deel te nemen aan organisaties die in staat zijn de melk te verwerken, om het aantal schakels in de zuivelsector te verminderen.

39.

De consumptie van melkproducten in de EU moet worden gestimuleerd. Daartoe zouden er voorschriften moeten worden vastgesteld inzake de etikettering, die volledige informatie moet verschaffen over de oorsprong, de productiemethode, de gevolgde industriële processen, enz.

40.

Het Comité stelt voor de marketingsector te verbieden om praktijken te gebruiken die leiden tot een banalisering van melk en zuivelproducten; deze laatste mogen niet worden gebruikt als reclamestunt in marketingstrategieën.

41.

Het Comité stelt voor de werking van de Europese waarnemingspost voor de melkmarkt (European Milk Market Observatory) te verbeteren en te voorzien in de nodige middelen om deze waarnemingspost te laten uitgroeien tot een echt sturend instrument, dus niet alleen voor waarneming achteraf. Met het oog hierop zou er bij de waarnemingspost voor de melkmarkt een efficiënt systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor dreigende marktcrises moeten worden opgezet. Daartoe is het essentieel dat de waarnemingspost maandelijks gegevens kan produceren en op kleinere schaal dan de lidstaten, om rekening te houden met de verschillen tussen de Europese regio’s. De Commissie moet de lidstaten en belanghebbenden op de hoogte brengen van de vroegtijdige waarschuwingen, en onmiddellijk alle nodige maatregelen treffen.

Uitvoering van de maatregelen van de eerste pijler

42.

De lidstaten kunnen beslissen om zuivelproducenten vrijwillige gekoppelde steun te verlenen ter hoogte van een bepaald percentage van hun nationale totaalbedrag in het kader van de eerste pijler, en om gebieden met natuurlijke beperkingen een betaling toe te kennen ter hoogte van 5 % van hun nationale totaalbedrag. Voor de ultraperifere gebieden van de Europese Unie werden de POSEI-regelingen (Programma van speciaal op een afgelegen en insulair karakter afgestemde maatregelen) opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de geografische en economische beperkingen van deze gebieden, maar die geen oplossing bieden voor de crises die zijn veroorzaakt door de deregulering van de zuivelmarkt.

43.

Gezien de extra productie- en verwerkingskosten in de ultraperifere regio's acht het Comité een extra steunmaatregel in het kader van het POSEI-programma noodzakelijk om de melkproducenten compensatie te kunnen bieden voor de impact die de deregulering van de markten heeft en om ervoor te zorgen dat zij kunnen blijven concurreren met de producenten in de rest van Europa.

44.

Aangezien ieder land zijn eigen keuzes kan maken vreest het Comité echter dat er tussen veehouders in de EU een grote diversiteit aan soorten en niveaus van steun zal ontstaan en dat de herverdeling vaak te gering blijft in verhouding tot de verschillen in productiekosten.

Uitvoering van de maatregelen van de tweede pijler

45.

De lidstaten kunnen aan de specifieke behoeften van de zuivelsector met een strategische benadering tegemoetkomen door aangepaste thematische subprogramma’s uit te werken, bijvoorbeeld om de herstructurering van de zuivelsector te beperken.

46.

De steun voor gebieden die kampen met natuurlijke en andere specifieke beperkingen voorziet in betalingen ter compensatie van gederfde inkomsten en extra kosten.

47.

Dit moet ook van toepassing zijn op melkproducenten die in gebieden met natuurlijke beperkingen gevestigd zijn. Deze betalingen zijn vooral belangrijk om te voorkomen dat landbouwgrond wordt opgegeven en om een leegloop van het platteland tegen te gaan.

48.

Het Comité stelt echter vast dat de voor het plattelandsontwikkelingsbeleid beschikbare begrotingsmiddelen op het niveau van de EU drastisch worden verlaagd. Dit kan tot gevolg hebben dat de modernisering van kleine zuivelbedrijven vertraging oploopt, zodat zij niet meer aan de milieubeschermingsvereisten kunnen voldoen.

49.

Met het oog op een leefbare toekomst pleit het Comité voor duurzame investeringen op de boerderij en voor agrarische bedrijfsadvisering teneinde de melkopbrengst en de efficiency te verhogen, bijv. via betere melkinstallaties, rasveredeling, ICT-systemen en verbetering van de veiligheid op de werkplek. Het Comité is dan ook voorstander van aanvullende maatregelen van de Europese Commissie en de EIB om investeringsmiddelen beschikbaar te stellen en de liquiditeit van de sector te verbeteren.

50.

Het Comité is bezorgd dat de verplichte cofinanciering voor maatregelen van de tweede pijler tot grote verschillen tussen producenten leidt, gezien de verschillen in budgettaire middelen tussen lidstaten.

51.

Er is behoefte aan een consequent EU-beleid om de klimaatverandering en voedselzekerheidskwesties aan te pakken. Het Comité beveelt aan om steun te verlenen aan de koolstofefficiëntste en ecologisch duurzaamste zuivelproductiesystemen.

52.

Het Comité beveelt aan om de steun voor de melkproductie in achterstandsgebieden op basis van een strategische langetermijnaanpak te ontwikkelen, waarbij het rechtskader versterkt wordt.

Overige maatregelen

53.

Het Comité stelt voor dat de „steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk aan kinderen in onderwijsinstellingen” wordt uitgebreid en betreurt het besluit van de Europese Commissie in haar werkprogramma voor 2015 om het aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegde wetgevingsvoorstel over dit punt op te schorten, in afwachting van de resultaten van de evaluatie van de schoolfruit- en schoolmelkprogramma's.

54.

Het Comité is namelijk van mening dat het schoolmelkprogramma een reële impact kan hebben op regionaal niveau, door te zorgen voor een doelgerichte bevoorrading van lokale en regionale overheidsinstellingen met plaatselijke producten van een zeer hoge milieukwaliteit, in het kader van korte toeleveringsketens. Ook kan het helpen om de band van scholieren met de landbouw te herstellen.

55.

Er moet ten volle gebruik worden gemaakt van onderzoeksmaatregelen om innovatieve, zuivelproducten met een hoge toegevoegde waarde op snel groeiende markten te ontwikkelen, zoals geneeskundige voedingsproducten en voedingsproducten voor zuigelingen en sporters.

56.

Zaak is onderzoek, ontwikkeling en innovatie in de sector toe te spitsen op de verbetering van het vermogen van de verwerkende industrie in de EU om de mondiale concurrentie het hoofd te bieden.

Voorbeelden van instrumenten die buiten de EU worden gebruikt

57.

Het Comité wijst erop dat de Amerikaanse landbouwwet van 2014 de wijze van steunverlening aan de melksector in de VS heeft gewijzigd. Het nieuwe programma ter bescherming van de winstmarges van de melkveehouders voorziet in een vergoeding wanneer het verschil tussen de prijzen van melk en de kosten van diervoeders beneden een bepaald niveau daalt. Er wordt een minimummarge bovenop de kosten van veevoer gegarandeerd, gefinancierd met overheidssteun; er kan een hogere marge worden gekozen, voor rekening van de producenten. Deze nieuwe bepalingen — ongelimiteerd voor grote veestapels — zullen leiden tot een stijging van de productie en export van de VS.

58.

In Canada zijn de aanpassing van de productie aan de binnenlandse markt en de indexering van de melkprijs gebaseerd op de werkelijke productiekosten in plaats van op de wereldprijzen. Dit mechanisme zorgt voor een melkprijs die veel stabieler en hoger is dan in Europa. Ten grondslag aan dit systeem voor de beheersing van het aanbod ligt een organisatievorm waarbij zuivelproducenten telkens in één afzetorganisatie per provincie zijn gegroepeerd.

59.

De Europese Commissie zou er goed aan doen zich op deze modellen te baseren om de steunverlening te herzien en de zuivelproducenten te organiseren in grote productiegebieden.

Voorstellen op Europees niveau

60.

De landbouwcommissie van het Europees Parlement had op 23 en 24 januari 2013 een compromisamendement goedgekeurd op het verslag-Dantin (over de integrale GMO-verordening), met betrekking tot een regeling waarbij in geval van een ernstige crisis steun wordt verleend aan producenten die hun productie vrijwillig verminderen.

61.

Het Comité pleit voor de oprichting van een Europese waarnemingspost die de vestiging van nieuwe bedrijven in de zuivelsector gaat analyseren.

62.

Het door de European Milk Board voorgestelde programma om de markten zelf verantwoordelijk te maken, bestemd om te worden toegepast wanneer de zuivelmarkt dreigt te worden verstoord, is een flexibel en niet te duur voorstel, dat moet worden bestudeerd en geëvalueerd op het stuk van de haalbaarheid en doeltreffendheid, waarbij het jaar 2014 als testjaar wordt gehanteerd.

63.

Vrijwillige gedragscodes blijken niet te werken. Daarom zou de Europese Commissie met voorstellen moeten komen om ervoor te zorgen dat alle betrokken partijen in de voedselvoorzieningsketen, m.i.v. de producenten van vloeibare melk en zuivelproducten, eerlijk worden behandeld en dat er paal en perk wordt gesteld aan concurrentieverstorende praktijken die onverenigbaar zijn met het streven naar duurzame voorzieningsketens.

64.

Het Comité vraagt zich in het bijzonder af wat de mogelijkheden zijn van de integrale GMO-verordening, met name in de artikelen 219, 221 en 222, voor de uitvoering van een dergelijk voorstel.

Conclusie

65.

De melksector is in veel lidstaten en regio's een belangrijke pijler van de regionale economie en de landbouwproductie. De verwerking van melk tot vele soorten kazen, waarbij iedere Europese regio en natie er eeuwenoude en specifieke tradities op na houdt, draagt in sterkte mate bij tot de identiteit van regio's en tot het positieve imago van de Europese landbouw- en voedingsmiddelenindustrie in de wereld. De kaassector zorgt bovendien voor de instandhouding van de werkgelegenheid in plattelandsgebieden, draagt bij aan de bescherming van landschappen en beperkt het verlies van landbouwgronden ten gevolge van verstedelijking.

66.

Het Comité beveelt aan dat de Europese instellingen dringend aanvullende flexibele en doeltreffende instrumenten ontwikkelen om de zuivelmarkt en daarmee de inkomens van de melkproducenten in tijden van crisis te stabiliseren. Hierbij kan worden gedacht aan een verbetering van de doeltreffendheid van de maatregelen voor risicobeheer, in het bijzonder de maatregelen om de inkomens te stabiliseren, de volatiliteit van de marktprijzen te bestrijden en/of een gegarandeerde melkprijs te bieden. Willen we de voedselzekerheid garanderen, dan moeten we de zaken vereenvoudigen, de bureaucratie verminderen en een einde maken aan de rompslomp.

67.

Het Comité beveelt aan dat de Europese instellingen — om de export van Europese zuivelproducten met officiële kwaliteitskeurmerken (BGA, BOB enz.) naar derde landen te bevorderen — investeringen in logistieke exportplatforms stimuleren, de opleiding van beroepsbeoefenaren steunen en doelgerichte promotieactiviteiten voor opkomende markten aanmoedigen.

68.

Het Comité beveelt de Europese instellingen aan om de bescherming van BOB- en BGA-producten in de nog vast te stellen internationale overeenkomsten te versterken, mede met het oog op de bestrijding van namaak en imitatie van Europese producten.

69.

Voor melkproducerende berggebieden en gebieden boven de 62e breedtegraad dringt het Comité aan op een convergentie van de vergoedingen ter compensatie van natuurlijke handicaps, een herstel van de steun voor de inzameling van melk (gecofinancierd uit de begroting van het gemeenschappelijk landbouwbeleid), en financiële steun voor de bevordering en ontwikkeling van de aanduiding „product uit de bergen” op de etiketten van zuivelproducten, op voorwaarde dat de gebieden in kwestie voldoende zelfvoorzienend zijn op voedselgebied.

70.

pleit voor een groots opgezet plattelandsontwikkelingsplan voor de Baltische staten, Bulgarije, Roemenië, Slovenië en een groot deel van Polen en Griekenland. Deze landen beschikken over kleine veestapels, en er wordt op de meeste boerderijen nog gemolken. Hun toekomst lijkt dan ook op het spel te staan met de afschaffing van de quota, aangezien melkveehouderijen er nu nog de basis van het plattelandsweefsel vormen.

Brussel, 16 april 2015.

De voorzittervan het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Verslag van de Europese Commissie „Prospects for EU Agricultural Markets 2014-2024”.

(2)  Smooth Phasing out of the milk quotas in the European Union. Studie van Progress Consulting and Living Prospects voor het Comité van de Regio's, november 2014.


Top