Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IP0345

    Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2015 over de zaak van de heer Ali Mohammad al-Nimr (2015/2883(RSP))

    PB C 349 van 17.10.2017, p. 34–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    17.10.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 349/34


    P8_TA(2015)0345

    Het geval van Ali Mohammed al-Nimr

    Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2015 over de zaak van de heer Ali Mohammad al-Nimr (2015/2883(RSP))

    (2017/C 349/06)

    Het Europees Parlement,

    gezien zijn vorige resoluties, met name de resolutie van 12 februari 2015 over Saudi-Arabië, de zaak van de heer Raif Badawi (1) en van 11 maart 2014 over Saudi-Arabië, zijn betrekkingen met de EU en zijn rol in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (2),

    gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf van juni 1998 en de herziene en bijgewerkte versie van april 2013,

    gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, met name die van 18 december 2014 over het moratorium op de toepassing van de doodstraf (A/RES/69/186),

    gezien de verklaringen van 22 september 2015 van de VN-deskundigen inzake mensenrechten over de zaak van de heer Ali Mohammad al-Nimr,

    gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

    gezien artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarin wordt gesteld dat eenieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting en artikel 4 over het verbod op folteringen,

    gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, aangenomen in juni 2004 en geactualiseerd in 2008,

    gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, waarbij Saudi-Arabië partij is,

    gezien artikel 18 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948 en artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

    gezien het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens, waarbij Saudi-Arabië partij is, en meer bepaald artikel 32, lid 1, waarin het recht op informatie en op vrijheid van mening en meningsuiting wordt gegarandeerd, en artikel 8, dat fysieke en psychologische foltering of wrede, onmenselijke, vernederende of onterende behandeling verbiedt,

    gezien de recente, bijkomende zaak van de veroordeling van een tweede minderjarige tot onthoofding, Dawoud al-Marhoon, die op 17-jarige leeftijd na zijn arrestatie tijdens protesten in de oostelijke provincie van Saudi-Arabië in mei 2012 naar verluidt werd gefolterd en gedwongen een bekentenis te ondertekenen, die ambtenaren hebben gebruikt om hem te veroordelen;

    gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat de heer Ali Mohammad al-Nimr, 21 jaar oud en een neef van een prominent tegenstander van de regering, in mei 2015 door het Hooggerechtshof van Saudi-Arabië tot de doodstraf werd veroordeeld, naar verluidt door steniging gevolgd door kruisiging, voor criminele aanklachten, waaronder opruiing, oproer, protest, roof en lidmaatschap van een terroristische cel, en overwegende dat Ali al-Nimr op het moment van zijn arrestatie tijdens een demonstratie voor democratie en gelijke rechten in Saudi-Arabië nog geen 18 jaar en dus nog minderjarig was; overwegende dat de heer Nimr ter dood werd veroordeeld wegens protesten in de grotendeels sjiitische oostelijke provincie van Saudi-Arabië; overwegende dat betrouwbare bronnen beweren dat Ali al-Nimr werd gefolterd en gedwongen zijn bekentenis te ondertekenen; overwegende dat hij geen garanties op een veilig proces en gepaste juridische procedure in overeenstemming met internationaal recht heeft gekregen;

    B.

    overwegende dat het niet strookt met de internationale verplichtingen van Saudi-Arabië de doodstraf op te leggen aan iemand die minderjarig was op het moment van het misdrijf en na beschuldigingen van foltering;

    C.

    overwegende dat het verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing deel uitmaakt van alle internationale en regionale mensenrechteninstrumenten, een regel van internationaal gewoonterecht vormt en derhalve bindend is voor alle staten, ongeacht of zij de relevante internationale overeenkomsten hebben geratificeerd;

    D.

    overwegende dat de toename van doodstraffen nauw verbonden is met de uitspraken van de bijzondere correctionele rechtbank van Saudi-Arabië in processen in verband met terroristische misdaden; overwegende dat volgens internationale mensenrechtenorganisaties tussen augustus 2014 en juni 2015 in Saudi-Arabië minstens 175 executies zijn uitgevoerd;

    E.

    overwegende dat deze zaak een van de zovele zaken is waarin strenge straffen werden opgelegd en intimidatie werd gebruikt tegen Saudische activisten die worden vervolgd voor het uiten van hun mening en van wie verschillenden veroordeeld werden in omstandigheden die niet voldoen aan de internationale normen voor een eerlijk proces, zoals bevestigd door de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten in juli 2014;

    F.

    overwegende dat volgens artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens eenieder recht heeft op vrijheid van mening en van meningsuiting, online en offline; overwegende dat dit recht de vrijheid omvat om zonder inmenging een mening te koesteren en om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven;

    G.

    overwegende dat de ambassadeur van Saudi-Arabië bij de Verenigde Naties in Genève, de heer Faisal bin Hassan Trad, werd benoemd tot voorzitter van een panel van onafhankelijke deskundigen bij de VN-Mensenrechtenraad;

    H.

    overwegende dat het openen van de mensenrechtendialoog tussen het Koninkrijk Saudi-Arabië en de EU een constructieve stap zou kunnen zijn om het wederzijds begrip te verhogen en hervormingen in het land te bevorderen, met inbegrip van de hervorming van het rechtsstelsel;

    I.

    overwegende dat Saudi-Arabië een invloedrijke en belangrijke politieke en economische actor in het Midden-Oosten en Noord-Afrika is;

    1.

    veroordeelt met klem de terdoodveroordeling van de heer Ali Mohammad al-Nimr; veroordeelt andermaal de toepassing van de doodstraf en is groot voorstander van de invoering van een moratorium op de doodstraf, als stap in de richting van de afschaffing ervan;

    2.

    vraagt de Saudi-Arabische autoriteiten en in het bijzonder de koning van Saudi-Arabië, de heer Salman bin Abdulaziz Al Saud, de terechtstelling van Ali Mohammad al-Nimr tegen te houden en hem amnestie te verlenen of zijn straf om te zetten; vraagt de Europese Dienst voor extern optreden en de EU-lidstaten om al hun diplomatieke middelen en inspanningen te benutten om deze executie onmiddellijk een halt toe te roepen;

    3.

    herinnert het Koninkrijk Saudi-Arabië eraan dat het partij is bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat strikt verbiedt de doodstraf te gebruiken voor misdaden begaan door iemand die nog geen 18 jaar is;

    4.

    roept de Saudische autoriteiten ertoe op de bijzondere correctionele rechtbank op te heffen die in 2008 is opgericht voor de berechting van terroristische daden, maar waar steeds vaker vreedzame dissidenten worden vervolgd om, zo lijkt het, politieke redenen, en in processen die strijdig zijn met het grondrecht op een eerlijk proces;

    5.

    vraagt de regering van Saudi-Arabië ervoor te zorgen dat er onmiddellijk een onpartijdig onderzoek komt naar de vermeende foltering en ervoor te zorgen dat Ali Mohammad al-Nimr alle noodzakelijke medische zorgen krijgt en regelmatig toegang heeft tot zijn familie en advocaten;

    6.

    herinnert Saudi-Arabië aan zijn engagement als lid van de VN-Mensenrechtenraad; stelt vast dat Saudi-Arabië onlangs werd benoemd tot voorzitter van een panel van onafhankelijke deskundigen bij de VN-Mensenrechtenraad; dringt er bij de Saudische autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de normen voor de naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in hun land stroken met dergelijke internationale rol;

    7.

    verzoekt om een versterkt mechanisme voor een dialoog tussen de EU en Saudi-Arabië over mensenrechtenkwesties en voor de uitwisseling van kennis over justitie en legale kwesties teneinde de bescherming van individuele rechten in het koninkrijk te verhogen in lijn met het proces van juridische hervormingen dat het Koninkrijk Saudi-Arabië heeft aangevat; roept de Saudische autoriteiten op de noodzakelijke mensenrechtenhervormingen voort te zetten, in het bijzonder in verband met de inperking van de doodstraf;

    8.

    spoort Saudi-Arabië aan tot de ondertekening en ratificering van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), dat in 1976 in werking is getreden en waarvan artikel 6 stelt dat eenieder over het inherente recht op leven beschikt;

    9.

    uit zijn ernstige bezorgdheid over de gemelde toename van het aantal doodstraffen in het Koninkrijk Saudi-Arabië in 2014 en het alarmerende tempo waaraan rechtbanken in 2015 de doodstraf hebben uitgesproken;

    10.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, koning Salman bin Abdulaziz Al Saud van Saudi-Arabië, de regering van het Koninkrijk Saudi-Arabië, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de VN-Mensenrechtenraad.


    (1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0037.

    (2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0207.


    Top