EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IP0321

Resolutie van het Europees Parlement van 10 september 2015 over de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU voor de 21ste eeuw: het afstemmen van vaardigheden en kwalificaties op vraag en werkgelegenheid, als een manier om de crisis te boven te komen (2014/2235(INI))

PB C 316 van 22.9.2017, p. 233–245 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 316/233


P8_TA(2015)0321

Totstandbrenging van een concurrerende EU-arbeidsmarkt voor de 21e eeuw: afstemming van vaardigheden en kwalificaties op de vraag en kansen voor werk, als manier om de crisis te overwinnen

Resolutie van het Europees Parlement van 10 september 2015 over de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU voor de 21ste eeuw: het afstemmen van vaardigheden en kwalificaties op vraag en werkgelegenheid, als een manier om de crisis te boven te komen (2014/2235(INI))

(2017/C 316/27)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn resolutie van 22 oktober 2014 inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014 (1),

gezien zijn resolutie van 15 april 2014 getiteld „Hoe kan de Europese Unie bijdragen tot de totstandkoming van een stimulerend klimaat voor het scheppen van banen door ondernemingen, bedrijven en starters?” (2),

gezien zijn standpunt van 29 april 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, inzake een verhoging van het bedrag van de initiële voorfinanciering dat wordt uitgekeerd aan door het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gesteunde operationele programma's (3),

gezien zijn resolutie van 17 juli 2014 over werkgelegenheid voor jongeren (4),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2014 over de eerbiediging van het fundamentele recht van vrij verkeer in de EU (5),

gezien een van de prioriteiten van de conclusies van de Europese Raad van 26-27 juni 2014: helpen bij de ontwikkeling van vaardigheden, talent aanboren en het leven van iedereen veranderen door de bevordering van de juiste vaardigheden voor de hedendaagse economie en een leven lang leren,

gezien het voorstel van de Commissie van 17 januari 2014 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening, de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten (COM(2014)0006),

gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (6),

gezien zijn aanbeveling en de aanbeveling 2006/962/EC van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (7),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0222/2015),

A.

overwegende dat het bestaan van beroepen waarvan vacatures niet kunnen worden ingevuld door een gebrek aan gekwalificeerde werknemers aanzienlijk verschilt van lidstaat tot lidstaat;

B.

overwegende dat, volgens de Commissie (8), tot wel 12,4 miljoen mensen langer dan een jaar werkloos zijn, waarvan 6 miljoen langer dan twee jaar; overwegende dat de langdurige werkloosheid een negatief effect heeft op de economische groei en de duurzaamheid van de sociale zekerheidsstelsels, en een structureel probleem kan worden;

C.

overwegende dat starheid op de arbeidsmarkt, de achterblijvende interne vraag en het gebrek aan investeringen een negatief effect hebben op de werkgelegenheid en dat een concurrerende arbeidsmarkt in de EU die rekening houdt met deze drie factoren kan bijdragen aan de verwezenlijking van de werkgelegenheidsdoelstellingen en de doelstellingen inzake de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting van Europa 2020;

D.

overwegende dat de vraag naar laagopgeleide werknemers afneemt, terwijl de vraag naar hoogopgeleide werknemers aanzienlijk toeneemt; overwegende dat door deze ontwikkeling van de Europese arbeidsmarkt moet worden gewerkt aan de vaardigheden van werknemers en de basis- en beroepsopleiding;

E.

overwegende dat in 2012 een op de drie Europese werknemers over- of ondergekwalificeerd was voor zijn of haar baan (9); overwegende dat jongere werknemers over het algemeen vaker formeel overgekwalificeerd zijn, terwijl zij ook vaker dan oudere werknemers werkzaam zijn in banen die minder goed aansluiten bij hun vaardigheden;

F.

overwegende dat volgens sommige studies een relevant deel van de bestaande banen zal verdwijnen of het aantal arbeidsplaatsen sterk zal dalen als gevolg van de automatisering;

G.

overwegende dat het streven naar een hoger gekwalificeerde economie betekent dat gedurende de komende vijf jaar veel meer bedrijven een groei verwachten van het aantal banen waarvoor leiderschap, management en hogere kwalificaties vereist zijn;

H.

overwegende dat de mobiliteit van Europese werknemers hun inzetbaarheid vergroot en zorgt voor een beter concurrerende Europese arbeidsmarkt;

De economische crisis en de nasleep ervan

1.

neemt ter kennis dat in de nasleep van de Europese economische en financiële crisis en de daaropvolgende economische recessie een aantal lidstaten te kampen hebben met hoge werkloosheid (EU-28: 9,8 %) en overheidsschuld, lage groei en ontoereikende investeringen; neemt kennis van de bezuinigingen op de overheidsuitgaven; is voorts bezorgd over het feit dat de jeugdwerkloosheidscijfers in een groot aantal lidstaten veel hoger zijn (EU-28: 20,9 %) en dat er slechts sporadisch sprake is van verbetering en lagere cijfers;

2.

is van mening dat er ambitieuze economische en sociale beleidsmaatregelen en hervormingen van de arbeidsmarkt nodig zijn om slimme, duurzame en inclusieve groei te stimuleren en meer banen te scheppen, wat leidt tot hoogwaardige en duurzame werkgelegenheid; benadrukt voorts de noodzaak van duurzame socialezekerheidsstelsels voor het verbeteren van de vaardigheden van werklozen en het bevorderen van de inzetbaarheid van mensen die helemaal geen opleiding hebben genoten of zeer laag geschoold zijn, alsook van prikkels en kansen om aan het werk te gaan;

De situatie op de arbeidsmarkt in de EU

3.

merkt op dat er, zelfs als het arbeidsaanbod toereikend is om te voldoen aan de arbeidsvraag, mogelijk nog steeds kwalitatieve tekorten zijn, aangezien de werkzoekenden wellicht niet geschikt zijn voor een bepaalde vacature als gevolg van een discrepantie tussen de sector, het beroep of de vereiste vaardigheden;

4.

is bezorgd over het feit dat de werkloosheidscijfers in de EU relatief hoog blijven (maart 2015, EU-28: 9,8 %), en dat de situatie in slechts weinig landen merkbaar is verbeterd, en vestigt de aandacht op de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten, waarbij Duitsland en Oostenrijk de laagste (ongeveer 5 %) en Griekenland en Spanje de hoogste (respectievelijk 26 % en 23 % (10)) werkloosheidspercentages hebben; overwegende dat deze enorme verschillen het risico op versnippering van de arbeidsmarkt binnen en tussen de lidstaten vergroten en de economische stabiliteit en de sociale cohesie in de EU kunnen ondermijnen;

5.

vestigt de aandacht op het feit dat de gemiddelde arbeidsparticipatie van vrouwen in de EU meer dan tien procentpunten lager is dan die van mannen en wijst erop dat de verwezenlijking van het in de Europa 2020-strategie aangegeven werkgelegenheidsstreefcijfer van 75 % afhankelijk is van de verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen via beleid dat er met name op gericht is de combinatie van werk en huishoudelijke taken te vergemakkelijken;

6.

merkt op dat de jeugdwerkloosheidscijfers van de EU-lidstaten sterk uiteenlopen, met in sommige lidstaten een werkloosheidspercentage van meer dan 50 % onder jongeren in de leeftijd van 16 tot 25 jaar; benadrukt dat de hoge jeugdwerkloosheid niet alleen een hele generatie treft, maar tevens het evenwicht tussen de generaties in gevaar brengt;

7.

benadrukt dat er nog steeds sprake is van een verschil van 26 % in de arbeidsparticipatie van mensen met een handicap in vergelijking met de gemiddelde arbeidsparticipatie in de EU, waarbij de arbeidsparticipatie van mensen met een handicap minder dan 50 % bedraagt;

8.

is zeer bezorgd over de jeugdwerkloosheid in Europa; onderstreept in dit verband het belang van duaal onderwijs zoals beroepsopleidingen en het leerlingwezen voor het laten aansluiten van de vaardigheden van jongeren op de vraag van de arbeidsmarkt;

9.

wijst erop dat aspecten zoals gekwalificeerd personeel, innoverend vermogen, groeiende koopkracht en een stabiel sociaal-economisch en politiek klimaat essentieel zijn om een goed investeringsklimaat tot stand te brengen;

10.

wijst op het hoge aantal langdurig werklozen, dat dringend moet worden aangepakt om nadelige gevolgen voor de veerkracht te vermijden;

11.

merkt op dat diverse belangrijke uitdagingen van invloed zijn op de arbeidsmarkt in Europa, zoals mondialisering, een vergrijzende samenleving, snelle technologische veranderingen zoals digitalisering en robotisering, discrepanties tussen het aanbod van vaardigheden en de arbeidsmarkt en een toenemende vraag naar hooggekwalificeerde arbeidskrachten, met een overaanbod van laaggeschoolde arbeidskrachten met polarisatie van lonen tot gevolg;

12.

wijst echter op de door Cedefop benadrukte risico's met betrekking tot het voortduren van de discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden en het verouderen van vaardigheden door de lage vraag die een hoge werkloosheid teweegbrengt;

13.

benadrukt de aanzienlijke verschillen in vacatures tussen de lidstaten; onderstreept in dit verband dat vacatures een cruciaal aspect vormen van een dynamische arbeidsmarkt waarop vaardigheden en banen op elkaar worden afgestemd en die kansen en mogelijkheden voor het bedrijfsleven en werknemers creëert; is zeer bezorgd over de statische situatie op de arbeidsmarkten van sommige lidstaten; roept derhalve op tot een Europese benchmark inzake vacatures in de lidstaten; de gegevens voor een dergelijke benchmark kunnen jaarlijks via de arbeidskrachtenenquête worden verzameld en hiermee dient minimaal te worden gemeten: het aantal vacatures in een lidstaat en de gemiddelde duur van de werkloosheid;

14.

wijst erop dat er in Europa enerzijds 24 miljoen werklozen zijn, onder wie 7,5 miljoen NEET's, en anderzijds twee miljoen vacatures, en dat Europese bedrijven te maken hebben met een enorm gebrek aan opgeleide mensen en arbeidskrachten met overdraagbare vaardigheden;

15.

wijst erop dat, ondanks het feit dat sommige lidstaten te kampen hebben met hoge werkloosheidscijfers en andere lidstaten met niet-ingevulde vacatures, de arbeidsmobiliteit binnen de EU internationaal gezien laag blijft (EU-27: 0,29 %) en bijna tien keer zo laag is als in de Verenigde Staten en vijf keer zo laag als in Australië, onder meer als gevolg van bestaande belemmeringen; vestigt de aandacht op de zeven miljoen EU-burgers die, per 2013, in een andere lidstaat dan hun land van staatsburgerschap wonen; herinnert er tevens aan dat er momenteel sprake is van twee miljoen niet-ingevulde vacatures in de EU; benadrukt derhalve de noodzaak van eerlijke arbeidsmobiliteit in de Unie om deze leemte te kunnen opvullen;

16.

wijst erop dat de arbeidsmarkt van de EU de grote concentraties werklozen in verschillende Europese regio's kan helpen absorberen;

17.

is van mening dat de arbeidsmarkt van de EU zich moet aanpassen aan de cultuur, het productiemodel en het bedrijfsleven van de verschillende Europese regio's, en dat deze verschillen in aanmerking moeten worden genomen bij het nemen van maatregelen die de arbeidsmarkt flexibeler maken;

18.

herinnert eraan dat mensen tijdens een economische recessie moeilijker een baan vinden en soms werk moeten aanvaarden waarvoor minder onderwijs vereist is dan zij gevolgd hebben; onderstreept dat groei door het scheppen van geschoolde banen en het stimuleren van nieuwe werkgelegenheid door investeringen in nieuwe sectoren te ondersteunen, goede middelen zijn om de omvang van het verschijnsel overkwalificatie in de EU-economieën terug te dringen;

Stimulering van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU

19.

meent dat er, met het oog op een concurrerende arbeidsmarkt in de EU, behoefte is aan ambitieuze hervormingen om de inclusiviteit, slimme flexibiliteit, innovatie en mobiliteit te vergroten, de rol van de sociale dialoog te versterken, het scheppen van meer banen -wat leidt tot hoogwaardige en duurzame werkgelegenheid- te stimuleren, de productiviteit te bevorderen en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het menselijk potentieel, in het licht van de voortdurend veranderende arbeidsmarkten en productiepatronen;

20.

benadrukt dat er verdere inspanningen moeten worden geleverd om onderwijs, opleiding en de arbeidsmarkt dichter bij elkaar te brengen, en herhaalt dat slimme, duurzame en inclusieve groei, concurrentievermogen en nieuwe banen in Europa tot stand moeten worden gebracht via een holistische benadering die aansluit bij de behoeften op de arbeidsmarkt en ondersteuning biedt aan kwetsbare groepen door de arbeidsvoorwaarden te verbeteren en te voorzien in stimulansen;

21.

wijst erop dat openbare diensten voor arbeidsvoorziening een belangrijke rol spelen bij het waarborgen dat de terugkeer naar groei van de werkgelegenheid niet ten koste gaat van een mindere kwaliteit van de aansluiting van vraag en aanbod van vaardigheden;

22.

wijst erop dat de arbeidswetgeving begrijpelijker moet worden gemaakt voor werknemers en werkgevers, dat de belemmeringen voor de werkgelegenheid moeten worden weggenomen en de rechtszekerheid voor ondernemingen en werknemers moet worden bevorderd;

23.

benadrukt dat jongeren vaak steeds meer moeilijkheden ondervinden bij de overgang van onderwijs naar werk en daardoor gewoonlijk meer kans lopen om werkloos te worden of in een onzekere baan van lage kwaliteit terecht te komen;

24.

wijst op het belang van het ESCO-initiatief (Europese vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen) om in 25 Europese talen de voor de EU-arbeidsmarkt relevante vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen alsmede de bijbehorende onderwijs- en opleidingsvereisten per categorie te publiceren;

25.

wijst op het belang van menselijke ontwikkeling, loopbaanflexibiliteit en persoonlijke betrokkenheid; herinnert er in dit verband aan dat beroepsmobiliteit een fundamentele factor is en dat substantiële investeringen nodig zijn om inzetbaarheid en aanpassingsvermogen actief te ondersteunen en uitputting van vaardigheden onder werklozen te voorkomen;

26.

onderstreept het belang van sociale investeringen die tot doel hebben een activerende toestand te creëren waarin werknemers worden voorzien van instrumenten waarmee zij zich gemakkelijk kunnen aanpassen aan veranderende sociale en economische omstandigheden en aan de vereisten op de arbeidsmarkten;

27.

meent dat de lidstaten door een internationaal concurrerend opleidingsniveau hoogwaardige segmenten van de wereldmarkt kunnen veroveren;

28.

wijst erop dat de circulaire economie het potentieel heeft om miljoenen banen in de EU te scheppen en kan leiden tot duurzame en inclusieve groei;

29.

herinnert aan het belang van de mobiliteit van werknemers, geografisch en tussen sectoren, als optie voor een competitieve arbeidsmarkt, en benadrukt dat de administratieve en taalbarrières die dit tegenhouden, moeten worden verlaagd en dat er behoefte is aan verdere ontwikkeling van hulpmiddelen ter bevordering van mobiliteit, zoals een snelle erkenning van formele, niet-formele of informele kwalificaties tussen de lidstaten, het Europees kwalificatiekader, het Europees cv en het Europese vaardighedenpaspoort, alsook het verzorgen van sectorspecifieke taalcursussen en training op het gebied van interculturele communicatie; stimuleert de bewustmaking en een verdere verbetering van het EU-brede Eures-portaal voor beroepsmobiliteit, met name door te zorgen voor de opleiding en terbeschikkingstelling van een toereikend aantal Eures-adviseurs, die gelijk over het grondgebied worden verdeeld, om van Eures een onmisbaar instrument voor de arbeidsmarkt van de EU te maken; benadrukt het belang van nauwere samenwerking tussen de nationale openbare diensten voor arbeidsvoorziening en de toekomstige opneming van particuliere diensten voor arbeidsvoorziening en andere belanghebbenden in het Eures-netwerk; benadrukt het belang van EU-initiatieven die gericht zijn op het bevorderen van de mobiliteit en het creëren van kansen, zoals Erasmus+, het Europees kwalificatiekader, het Europass-cv, het Europees vaardighedenpaspoort, het Europees portaal voor beroepsmobiliteit (Eures), de kennisallianties en de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen; wenst dat aan deze initiatieven meer bekendheid wordt gegeven om de situatie op de Europese arbeidsmarkt te verbeteren;

30.

herhaalt dat in Europa een groot economisch potentieel van vrouwen moet worden ontsloten en dat er passende omstandigheden voor vrouwen moeten worden gecreëerd om carrière te maken en hogere functies in bedrijven na te streven of een eigen bedrijf te beginnen; benadrukt de noodzaak van het dichten van de kloof tussen het opleidingsniveau van vrouwen en hun participatie en positie op de arbeidsmarkt; herinnert aan het belang van gendergelijkheid, inclusief het dichten van de genderkloof op het gebied van beloning en het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen, alsook het versterken van het beleid inzake het combineren van werk en privéleven, als onderdeel van de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen voor werkgelegenheid;

31.

is ingenomen met de positieve resultaten van de proef van de arbeidsmobiliteitsregeling „je eerste Eures-baan”, waarmee jongeren doeltreffend kunnen worden bereikt en gerichte diensten voor werkzoekenden en werkgevers kunnen worden ontwikkeld; benadrukt de positieve overloopeffecten tussen de regeling „je eerste Eures-baan” en Eures;

32.

benadrukt in dit verband het belang van een actief arbeidsmarktbeleid, een leven lang leren en verbetering van het aanpassingsvermogen aan technologische veranderingen; dringt er bij de lidstaten op aan hun actieve arbeidsmarktbeleid uit te breiden en effectiever te maken;

33.

is van mening dat een samenhangende en brede strategie voor efficiëntere en wederzijds voordelige vormen van werkorganisatie zal helpen om de arbeidsmarkt veerkrachtiger te maken door optimaal gebruik te maken van het kennispotentieel van de werknemers en de kwaliteit van hun banen te verbeteren; is van mening dat er meer participerende en krachtigere vormen van werkorganisatie kunnen worden ontwikkeld om de betrokkenheid van werknemers bij innovatie te vergroten en de betrokkenheid, de aanwending van vaardigheden en de ontwikkeling van werknemers, en derhalve de prestaties van ondernemingen, te ondersteunen;

34.

wijst erop dat, gezien de aangekondigde snelle veranderingen op de arbeidsmarkt, geïnvesteerd moet worden in onderwijs en opleiding voor de jeugd van vandaag; wijst erop dat vaardigheidsbeleid niet alleen gericht moet zijn op het vervullen van de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook op het toerusten van mensen met de noodzakelijke transversale competenties om zich als actieve en verantwoordelijke burgers te ontwikkelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te respecteren dat onderwijs en opleidingen niet louter een arbeidsmarktinstrument zijn noch zijn bedoeld voor de scholing van toekomstige werknemers, maar in de eerste plaats een fundamenteel recht vormen en op zich al waarde hebben;

Anticipatie op toekomstige vaardigheden

35.

meent dat belanghebbenden op de arbeidsmarkt, met inbegrip van werkgevers- en werknemersorganisaties, en onderwijs- en opleidingsinstellingen, op alle niveaus zeer nauw moeten worden betrokken bij, met name, het ontwerp, de tenuitvoerlegging en de evaluatie van programma's voor beroepsopleiding, die voorzien in een doeltreffende overgang van formeel onderwijs naar beroepspraktijkvorming, teneinde te kunnen anticiperen op toekomstige behoeften aan vaardigheden;

36.

wenst een beter inzicht in de vaardigheden waar nu en in de toekomst behoefte aan is, en uitbreiding van het bestaande EU-vaardighedenpanorama om vaardighedentekorten in specifieke sectoren, beroepen en regio's beter in kaart te brengen en ervoor te zorgen dat de informatie over verschuivingen in de benodigde vaardigheden wordt verzameld, verwerkt en doorgespeeld aan besluitvormers en overheden, onderwijs- en opleidingsinstellingen en werkgevers, zodat op effectievere wijze op toekomstige trends kan worden geanticipeerd;

37.

is van mening dat onderwijs cruciaal is om meer onderzoeks- en innovatieresultaten te bereiken, zodat meer werkgelegenheid voor hooggeschoolden kan worden gecreëerd en daardoor weer het concurrentievermogen van de Europese economie wordt vergroot;

38.

benadrukt het belang van beter geïntegreerde partnerschappen en vertrouwen tussen scholen, instellingen voor hoger onderwijs, ondernemingen en andere relevante autoriteiten, teneinde de vraag op de arbeidsmarkt voor de toekomst te kunnen inschatten, de programma's voor het verwerven van vaardigheden te herzien en nieuwe programma's in te voeren en de samenwerking en uitwisseling van goede werkwijzen tussen de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten te bevorderen, onder meer door monitoring van de onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt op regionaal en lokaal niveau; herinnert eraan dat er tegelijkertijd sociale verantwoordelijkheid van alle belanghebbenden nodig is, alsook hun betrokkenheid bij de verdere ontwikkeling van monitoring- en prognose-instrumenten;

39.

meent dat de lidstaten een belangrijke rol hebben bij het op peil houden van een potentieel aan leerkrachten voor exacte vakken en wiskunde, teneinde jongeren uit te rusten met kennis en enthousiasme voor exacte vakken;

40.

onderstreept dat het van belang is om al op zeer jonge leeftijd in te gaan op de behoeften van kinderen op school; beveelt de lidstaten aan innovatieve maatregelen vast te stellen en op te nemen in de leerprocessen op school en daarbuiten, en de schoolomgeving, de lesmethoden en de vaardigheden van de leerkrachten aan te passen of te actualiseren; stelt voor de schoolcurricula zodanig aan te passen dat klassen tijdens het schooljaar een bezoek aan andere landen brengen, zodat het onderwijs al zeer vroeg ook buiten het klaslokaal plaatsvindt;

Het belang van permanente scholing en opleiding voor alle arbeidsmarktactoren

41.

wijst er nogmaals op dat het recht op onderwijs een fundamenteel recht is en wijst erop dat gestreefd moet worden naar een flexibelere en individuele aanpak van loopbaanontwikkeling en een leven lang leren gedurende de persoonlijke loopbaantrajecten; erkent de rol die zowel publieke als private partijen hierbij kunnen spelen, en erkent dat begeleiding en advisering met aandacht voor de individuele behoeften en gericht op de ontwikkeling en uitbreiding van de individuele vaardigheden al vanaf een vroeg stadium een kernelement van het onderwijs- en vaardigheidsbeleid moet vormen;

42.

erkent het belang van de bevordering van leren op het werk en stages als alternatief traject naar een betaalde baan;

43.

merkt op dat het Europees beleid inzake levenslange begeleiding een aanzienlijke invloed heeft gehad op nationaal beleid inzake begeleiding en dat doeltreffende levenslange begeleiding op alle niveaus programma's met een horizontaal perspectief vereist;

44.

merkt op dat jongeren diverse wegen moeten kunnen bewandelen en dat die wegen in Europa van land tot land verschillend gedefinieerd zijn (practica, stages);

45.

meent dat er opleidingen en bij- en omscholingsprogramma's voor werklozen, met name voor langdurig werklozen, en programma's voor de beoordeling van vaardigheden aan mensen moeten worden aangeboden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en moeten worden ontworpen en uitgevoerd in nauwe samenwerking met werkgeversorganisaties en vakbonden, organisaties die de werklozen vertegenwoordigen, en particuliere en openbare diensten voor arbeidsvoorziening, teneinde de nieuwe vaardigheden van werknemers beter af te stemmen op de toekomstige behoeften van werkgevers; benadrukt dat er speciale programma's moeten worden ontworpen en uitgevoerd om de terugkeer op de arbeidsmarkt van langdurig werklozen te helpen verwezenlijken;

46.

benadrukt dat de Commissie het toezicht op de nationale uitvoeringsplannen voor de jongerengarantie en de doeltreffende uitvoering ervan in de praktijk moet verbeteren; verzoekt de Commissie met het oog hierop duidelijke en ondubbelzinnige landenspecifieke aanbevelingen voor de lidstaten te formuleren ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie en de kwaliteit van de werkgelegenheid;

47.

benadrukt de zorgpunten van de Europese Rekenkamer zoals aangegeven in het verslag „Jongeren en werklozen in Europa: uitdagingen voor de EU-jongerengarantie”, met name wat betreft de toereikendheid van de totale financiering voor de regeling, de definitie van een „deugdelijk aanbod” en de wijze waarop de Commissie de resultaten monitort en erover rapporteert;

48.

herinnert eraan dat het van het grootste belang is werkzoekenden op maat te begeleiden en adviseren op het gebied van het zoeken naar werk of bijscholings- en opleidingsmogelijkheden, om ervoor te zorgen dat hun vaardigheden en competenties overdraagbaar zijn en worden erkend en gevalideerd door middel van „vaardighedenpaspoorten”, zoals de Europass, waarin de vaardigheden en competenties worden weergegeven die zij via formeel, niet-formeel als informeel leren hebben verworven, en dat de begeleiding van de werkzoekende in het bijzonder tot doel moet hebben zijn/haar tewerkstellingskansen te optimaliseren;

49.

onderstreept dat het aanpassingsvermogen van de beroepsbevolking moet worden vergroot om toekomstige tekorten het hoofd te kunnen bieden; verzoekt de lidstaten voor dit doel gebruik te maken van de structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds;

50.

wijst erop dat het recht op onderwijs en opleiding met name belangrijk is voor de langdurig werklozen; herinnert eraan dat de langdurig werklozen het meest baat hebben bij een aanpak die gericht is op hun specifieke behoeften en niet bij standaardmaatregelen; wijst erop dat de langdurig werklozen op de hoogte moeten zijn van hun recht op opleiding, dat op hen gerichte maatregelen de opties wat betreft gebruikmaking moeten eerbiedigen en dat opleidingen betaalbaar en degelijk en op hun werkelijke behoeften gericht moeten zijn; herinnert eraan dat als aan deze voorwaarden wordt voldaan, de langdurig werklozen bijscholing kunnen aanwenden als een mogelijkheid om hun werk- en leefomstandigheden te verbeteren;

51.

wijst op het belang van de jongerengarantie als een instrument om jongeren te helpen bij de overgang van school naar werk en om het onderwijs, de vaardigheden en ervaring te verwerven die nodig zijn om een baan van goede kwaliteit te vinden via een stage, leerwerkplek of voortgezet onderwijs;

52.

benadrukt dat het van belang is voor gelijke kansen en een toegankelijk onderwijs- en opleidingsstelsel te zorgen, met name voor benadeelde groepen, en doeltreffende steun te verlenen bij het tegengaan van sociale uitsluiting en bij het toegankelijker maken van werk;

Versterking van de verbindingen tussen onderwijs en werkgelegenheid

53.

onderstreept dat de maatregelen ter vermindering van het percentage vroegtijdige schoolverlaters tot onder de 10 % in 2020, zoals overeengekomen in de Europa 2020-strategie, moeten worden versterkt en gerichter ingezet, in het besef dat schooluitval een hardnekkig probleem in de EU is dat nadelige gevolgen heeft voor de inzetbaarheid en de maatschappelijke integratie van de betrokken jongeren;

54.

meent dat duaal beroepsonderwijs in het leerlingwezen en soortgelijke beroepsgerichte onderwijsstelsels meer aandacht moeten krijgen en moeten uitblinken in kwaliteit, zonder afbreuk te doen aan de academische stelsels, aangezien dit vaak gunstig is voor de integratie op de arbeidsmarkt en een soepelere overgang van onderwijs naar werk, en nuttig blijkt te zijn voor de bevordering van de jeugdwerkgelegenheid;

55.

meent dat de bestaande beroepsopleidingsstelsels het resultaat zijn van bepaalde historische en culturele krachten en zijn gevormd door de heersende rechtsnormen, tradities, pedagogische beginselen en institutionele structuren;

56.

benadrukt de zeer zorgwekkende gegevens over het percentage jongeren dat geen onderwijs geniet, niet aan het werk is en geen opleiding krijgt (NEET's), dat in de meeste lidstaten hoger is dan 10 %; wijst op het rechtstreekse verband tussen hoge jeugdwerkloosheid en vroegtijdig schoolverlaten; benadrukt dat zonder dringend en vastberaden optreden op Europees en nationaal niveau een hele generatie het risico loopt geen toegang tot een voldoende hoog niveau van onderwijs en opleiding te krijgen en derhalve te worden uitgesloten van de arbeidsmarkt, met dramatische gevolgen voor de sociale structuur, de sociale en territoriale samenhang en de houdbaarheid van het Europese economische model als geheel;

57.

onderstreept dat elk nationaal beroepsopleidingsstelsel een instrument is voor de verwezenlijking van bepaalde doelstellingen die per land kunnen verschillen en dat elk stelsel derhalve uitsluitend kan worden beoordeeld op basis van in hoeverre deze doelstellingen erdoor worden verwezenlijkt; wijst erop dat een beroepsopleidingsstelsel alleen van het ene naar het andere land kan worden geëxporteerd als de randvoorwaarden in de betrokken landen vergelijkbaar zijn of kunnen worden aangepast;

58.

wijst nogmaals op het belang van beroepsonderwijs en -opleiding (BOO) om de kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren en de weg naar beroepskwalificaties voor jongeren te openen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de relevantie van BOO voor de arbeidsmarkt te vergroten door hiervan een integraal onderdeel van het onderwijsstelsel te maken en in deze context hoge kwalificatienormen en kwaliteitsborging te garanderen;

59.

wijst erop dat er naast de twee miljoen niet-ingevulde vacatures in de EU veel overgekwalificeerde jonge werklozen zijn wier vaardigheden niet aansluiten bij de vraag van de arbeidsmarkt; onderstreept daarom het belang van betere synergieën tussen onderwijssystemen en de arbeidsmarkt, met inbegrip van blootstelling aan de arbeidsmarkt, stages en samenwerking met het bedrijfsleven, teneinde het werkgelegenheidsniveau te bevorderen en aanzienlijk te vergroten en innovatieve clusters te creëren; wijst op de belangrijke rol die het bedrijfsleven kan spelen door zich met de onderwijsstelsels in de eigen lidstaat bezig te houden; benadrukt dat er behoefte is aan een globale langetermijnstrategie, in combinatie met onmiddellijke maatregelen, om de onderwijsstelsels op alle niveaus, ook de beroepsopleidingen, aan te passen aan de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt;

60.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie betreffende de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen dat ten doel heeft overheden, het bedrijfsleven, sociale partners, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, vertegenwoordigers van jongeren en andere belangrijke actoren bij elkaar te brengen om het leerlingwezen en initiatieven in heel Europa te bevorderen;

61.

wijst op het belang van duale onderwijs- en opleidingsprogramma's, waarin theorie en praktijk worden gecombineerd en die een centrale rol spelen bij de ontwikkeling van vaardigheden en competenties die aansluiten bij de vraag vanuit de arbeidsmarkt, en moedigt de lidstaten aan om dergelijke programma's in hun curricula op te nemen, teneinde de praktische ervaring te bieden die nodig is om soepel vanuit onderwijs en opleiding door te kunnen stromen naar de arbeidsmarkt;

62.

wijst op het belang van beroepsoriëntatie en werkervaring door middel van beoordeling en loopbaanadvies gericht op individuele vaardigheden en behoeften die wordt verstrekt door hooggekwalificeerde arbeidsconsulenten en collegiale consulenten, teneinde ervoor te zorgen dat jongeren goed worden geïnformeerd, begeleid en geadviseerd om een juiste beroepskeuze te kunnen maken;

63.

wijst op de belangrijke rol van onderwijs- en opleidingsinstellingen bij de ontwikkeling van de vaardigheden en competenties van studenten; verzoekt de Commissie en de lidstaten een kwalitatief goede, gerichte beroepskeuzeadvisering gedurende de gehele schooltijd te ontwikkelen, om jongeren te helpen de juiste keuzes te maken met betrekking tot onderwijs en carrière;

64.

merkt op dat het voor een geslaagde overgang naar werk van groot belang is om met kennis van zaken beslissingen te nemen, zin voor initiatief te ontwikkelen en motivatie en zelfbewustzijn te vergroten, terwijl in dit verband tevens passende steun beschikbaar moet worden gesteld; wijst op het belang van goede overgangen, waaronder de overgang van onderwijs naar werk, tussen banen en tussen een baan en een loopbaanonderbreking;

65.

herinnert eraan dat investeren in onderwijs en het ontwikkelen van vaardigheden die aansluiten bij de wensen van de arbeidsmarkt en de samenleving essentieel is voor groei en concurrentiekracht, alsmede voor het Europese bewustzijn, de persoonlijke ontwikkeling en het zelfvertrouwen; wijst erop dat ondernemerschap de ontwikkeling vereist van transversale vaardigheden, zoals creativiteit, kritisch denkvermogen, teamwerk en zin voor initiatief, die bijdragen tot de persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren en het mogelijk maken dat zij de arbeidsmarkt eerder betreden; benadrukt dat dergelijke investeringen ondersteund moeten worden door een sterkere synergie tussen Europese en nationale initiatieven, met een inbreng voor de diverse onderwijs- en opleidingssectoren alsmede andere relevante sectoren, zoals het werkgelegenheidsbeleid, het sociaal beleid, het jongerenbeleid en de cultuur, naast nauwere samenwerking met alle belanghebbende partijen, zoals de sociale partners en de bedrijven, om te bereiken dat de curricula afgestemd blijven op de behoeften op de arbeidsmarkt;

66.

wijst er nogmaals op dat de lidstaten zich verplicht hebben tot investeringen in het hoger onderwijs en dringt in het licht daarvan aan op een geleidelijke verbetering van de onderwijs- en opleidingsnormen in de Europese onderwijsstelsels; verzoekt de lidstaten investeringen in het onderwijs als essentieel aan te merken, zich ertoe te verplichten om ten minste 2 % van hun bbp in deze sector te investeren en het onderwijs van bezuinigingen te vrijwaren; verzoekt de Commissie de rol van het onderwijs in de Europa 2020-strategie verder te vergroten, door de globale doelstellingen van het strategische kader Onderwijs en Opleiding 2020 te koppelen aan de herziening van Europa 2020;

67.

onderstreept dat permanent investeren in menselijk kapitaal en vaardigheden, en met name in de bijscholing van de huidige beroepsbevolking en ongeschoolde krachten, van essentieel belang is om langdurige werkloosheid tegen te gaan en meer mensen toegang tot kwaliteitsvolle banen te kunnen geven; verzoekt de EU duidelijke eindtermen vast te stellen voor permanente educatie in ontbrekende vaardigheden en het opleidings- en onderwijsaanbod in communicatie, talen en digitale vaardigheden uit te breiden voor oudere werknemers en met name voor laaggeschoolden van boven de 30 en vroegtijdige schoolverlaters;

68.

wijst op de behoefte aan toereikende financiering en gebruikmaking van hoogwaardige stage- en leerlingstelsels en leren op school door de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten en individuele werkgevers; herinnert eraan dat deze programma's moeten voldoen aan minimumnormen inzake sociale bescherming;

69.

meent dat er op lokaal, regionaal en nationaal niveau nauwe en systematische partnerschappen moeten worden gesloten tussen overheden en werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers, waaronder openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, en onderwijs- en opleidingsinstellingen, teneinde langetermijnstrategieën te ontwikkelen voor de betreffende nationale arbeidsmarkten en om de beste manieren te vinden om het probleem van discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden in al zijn dimensies aan te pakken, en verzoekt de lidstaten dergelijke samenwerking te bevorderen;

70.

meent dat de jongerengarantie een eerste stap is in de richting van een op rechten gebaseerde benadering van de behoeften van jongeren met betrekking tot werk; herinnert aan de verplichting van werkgevers om mee te werken aan het bieden van toegankelijke beroepsopleidingsprogramma's en hoogwaardige stages aan jongeren; wijst erop dat het kwalitatieve aspect van fatsoenlijk werk voor jongeren niet in het gedrang mag komen en dat de fundamentele arbeidsnormen en andere aan de kwaliteit van werk gerelateerde normen, zoals arbeidstijd, minimumloon, sociale zekerheid en veiligheid en gezondheid op de werkplek, centraal staan in de geleverde inspanningen;

Bevordering van de arbeidsmobiliteit

71.

herinnert eraan dat er momenteel sprake is van twee miljoen niet-ingevulde vacatures in de EU; onderstreept de noodzaak van arbeidsmobiliteit in de Unie om deze leemte te kunnen opvullen, en herhaalt het belang van Erasmus+ en Eures in dit verband;

72.

wijst erop dat de mobiliteit van grensarbeiders moet worden bevorderd, door meer te informeren over het bestaan van grensoverschrijdende Eures-partnerschappen die als taak hebben de mobiliteit van grensarbeiders te bevorderen en de bijbehorende belemmeringen terug te dringen, door grensarbeiders informatie en advies te verstrekken over de arbeidskansen en leef- en arbeidsomstandigheden aan beide zijden van de grens; merkt op dat het grensoverschrijdend Eures-netwerk in dit opzicht een belangrijk instrument vormt om grensoverschrijdende werkgelegenheid beter te controleren en te streven naar een beter geïntegreerde Europese arbeidsmarkt;

73.

wijst nogmaals op de mobiliteit van geschoolde werknemers uit derde landen als een van de antwoorden op de demografische uitdagingen, de tekorten op de arbeidsmarkt en de slechte afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, alsook op de noodzaak om de effecten van braindrain te minimaliseren;

74.

merkt op dat de EU berust op het beginsel van vrij verkeer van werknemers; vraagt om het leren van en de omgang met vreemde talen aan te moedigen met het oog op ontwikkeling van de mobiliteit; wijst erop dat het belangrijk is dat het leren van talen, en met name Europese talen, een onderdeel van het permanente leerproces wordt dat moet worden aangemoedigd, omdat het de mobiliteit van werknemers ten goede komt en het spectrum van arbeidsmogelijkheden verbreedt;

Uitwisseling en validatie van optimale werkwijzen in de EU

75.

wijst erop dat de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten optimale werkwijzen moeten uitwisselen en valideren en de doeltreffendheid ervan moeten vergelijken en meten, met name op het gebied van duaal en beroepsonderwijs en stage- en leerlingstelsels en curricula, leerresultaten van niet-formeel en informeel leren, en strategieën voor een leven lang leren, met inachtneming van de specifieke kenmerken van elke arbeidsmarkt en elk onderwijssysteem; wijst op het platform EuroApprenticeship als een van de belangrijkste instrumenten voor het ontwikkelen van Europese partnerschappen en het uitwisselen van optimale werkwijzen ten aanzien van het leerlingwezen;

76.

wijst op de belangrijke rol van niet-formeel en informeel leren, vrijwilligerswerk en een leven lang leren bij de ontwikkeling van vaardigheden en kwalificaties, met name horizontale vaardigheden, bijvoorbeeld op het gebied van ondernemerschap, ICT, persoonlijke vaardigheden en talenkennis, die in veel situaties van pas komen; verzoekt de EU de toegang tot de volwasseneneducatie en het tweedekansonderwijs te verbeteren; dringt aan op de validering en erkenning van niet-formeel en informeel leren door werkgevers en onderwijsinstellingen;

77.

wijst erop hoe belangrijk het is om het Bolognaproces nieuw leven in te blazen en de kans te benutten die de ministersconferentie in Erevan in mei 2015 bood om een begin te maken met nieuwe, geavanceerdere samenwerkingsvormen, die onverwijld in de praktijk moeten worden gebracht;

78.

is van mening dat de Commissie erop moet toezien dat het Erasmus+-programma — met al zijn verschillende acties, waaronder de sportcomponent — naar behoren wordt uitgevoerd; acht het van belang dat de deelnamevoorwaarden worden vereenvoudigd, zodat het programma zoveel mogelijk personen en organisaties kan bereiken;

Stimulering van de ondernemingsgeest bij burgers: kmo's en micro-ondernemingen

79.

meent dat er behoefte is aan beter leiderschap, financieel beheer en het bevorderen van ondernemerschapsonderwijs vanaf een jonge leeftijd, en ondersteunende, wijdverbreide en kwalitatief hoogwaardige kinderopvang voor achtergestelde gezinnen, teneinde het potentieel van jongeren te benutten zodat zij zijn toegerust om werkgevers te worden, niet alleen werknemers, en in staat zijn nieuwe bedrijven te starten en van nieuwe markten te profiteren;

80.

is verheugd over regelingen zoals Erasmus voor jonge ondernemers, die bedoeld zijn om nieuwe ondernemers te helpen bij het verwerven van de nodige vaardigheden voor het runnen van een bedrijf, en meent dat dergelijke programma's verder bevorderd dienen te worden om meer jonge ondernemers te helpen zich te vestigen en te slagen; meent dat er speciale maatregelen ter ondersteuning van jonge ondernemers moeten worden genomen om de toegang tot informatie, financiering en subsidies voor hen te vergemakkelijken, inclusief één-loketdiensten die informatie en steun bieden en gericht zijn op jongeren in bestaande organisaties ter ondersteuning van ondernemerschap;

81.

meent dat niet-formeel onderwijs, met name zoals ontwikkeld in jeugdorganisaties, creativiteit, zin voor initiatief en eigen verantwoordelijkheid bevordert en de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt kan vergroten;

82.

onderstreept dat in het onderwijs en de beroepsopleiding op alle niveaus ondernemerschapslessen moeten worden opgenomen, want het in een vroeg stadium stimuleren van de ondernemingsgeest bij jongeren is een doeltreffende manier om de werkloosheid en met name de jeugdwerkloosheid tegen te gaan; dringt in dit verband aan op een actieve dialoog en samenwerking tussen de academische wereld en het bedrijfsleven met het oog op de ontwikkeling van onderwijsprogramma's die jongeren de nodige vaardigheden en competenties bijbrengen;

83.

dringt aan op een toekomst- en resultaatgerichte Europese vaardighedenstrategie als leidraad voor de nationale strategieën op dit gebied, en wenst dat deze in de nationale banenplannen worden geïntegreerd en tevens een globaal kader bieden voor de sectorale actieplannen die in het werkgelegenheidspakket worden voorgesteld;

84.

onderstreept het belang van ondersteuning en stimulerende maatregelen voor start-ups, kmo's, micro-ondernemingen en actoren uit de sociale economie, teneinde de oprichting en exploitatie ervan te bevorderen, alsook de noodzaak om het beginsel van betere regelgeving te verankeren en naar dit beginsel te handelen, en de aanwerving van gekwalificeerde arbeidskrachten en de opleiding van werknemers te vergemakkelijken; wijst er in dit verband op dat de belastingdruk moet worden verlegd van arbeid naar andere vormen van belasting die minder schadelijk zijn voor de werkgelegenheid en de groei, terwijl voldoende sociale bescherming wordt gewaarborgd;

85.

verzoekt de lidstaten de belastingdruk op arbeid te verminderen;

86.

herinnert eraan dat bijna 99 % van de Europese ondernemingen kmo's zijn en dat zij een stuwende kracht zijn achter de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU; wijst er in dit opzicht op dat de Europese wetgeving op het „Think Small First”-beginsel moet worden gestoeld, teneinde de bureaucratische belemmeringen voor kmo's terug te dringen en hen in staat te stellen hun volledige potentieel voor het scheppen van banen te benutten;

87.

meent dat ondernemers in opleiding en stages voor werknemers moeten investeren en dat er hiertoe stimulansen moeten worden ingevoerd en waar nodig verder ontwikkeld, omdat dit hen in staat stelt uit te breiden en nieuwe banen te scheppen; meent dat de ontwikkeling van werkgeversnetwerken kmo's en micro-ondernemingen kan helpen toegang te krijgen tot het opleidingsaanbod en de ondersteuning die zij nodig hebben;

Innovatie en digitalisering: nieuwe vaardigheden en banen

88.

wijst op het belang van innovatie en digitalisering voor groei, productiviteit en een eerlijkere, duurzamere en inclusievere samenleving en, in dit verband, op de noodzaak om te voorzien in kennis, creativiteit en vaardigheden, alsook motivatie en vastbeslotenheid van werknemers en toekomstige werknemers en werkgevers, met het oog op de totstandbrenging van innovatieve, creatieve en digitale producten en diensten; benadrukt dat de „digitale kloof” moet worden overbrugd en dat het van belang is in het kader van een leven lang leren digitale vaardigheden te ontwikkelen en nieuwe media en nieuwe technologie in de curricula op te nemen; benadrukt voorts dat er innovatieve leermethoden moeten worden ontwikkeld en dat de beschikbaarheid van onderwijs online of op afstand moet worden uitgebreid met behulp van open leermiddelen (OER) waarmee iedereen dezelfde toegang tot onderwijs en opleiding heeft;

89.

wijst op de noodzaak om een breed scala aan opkomende industrieën en belangrijke groeisectoren vast te stellen waarop de lidstaten zich moeten richten bij de ontwikkeling van hun basis van vaardigheden;

90.

benadrukt het werkgelegenheidspotentieel dat wordt geboden door het voltooien van de digitale interne markt, het uitbouwen van de energie-unie, het scheppen van banen door te investeren in onderzoek en ontwikkeling en innovatie, het bevorderen van sociaal ondernemerschap en de sociale economie en het bijscholen van werknemers in de sectoren gezondheidszorg en sociale zorg en het bevorderen van verbeterde vervoersnetwerken;

91.

benadrukt de recente ontwikkeling bij bedrijven om hun productie en diensten naar de EU terug te brengen en de mogelijkheden die hierdoor ontstaan voor de werkgelegenheid, met name voor jongeren; meent dat de economieën van de EU een unieke kans hebben om deze ontwikkeling van het terugbrengen van banen te versnellen door ervoor te zorgen dat de vaardigheden van onze beroepsbevolking aansluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven;

92.

onderstreept het belang van STEM-studies (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde) en benadrukt de rol ervan waardoor Europa mondiaal een belangrijke positie in kan nemen met betrekking tot geavanceerde technologische ontwikkelingen;

93.

steunt het initiatief van de Commissie in samenwerking met het drievoorzitterschapsteam om in Europa de ondernemersgeest te bevorderen en overdraagbare vaardigheden voor het leven te ontwikkelen;

94.

wijst erop dat de EU te maken heeft met een tekort aan mensen die een STEM-opleiding (natuurwetenschappen, technologie, ingenieurswetenschappen en wiskunde) hebben gevolgd, terwijl er een overaanbod is van afgestudeerden in de sociale wetenschappen; is van mening dat er op Europees en nationaal niveau extra initiatieven nodig zijn om de knelpunten in de STEM-studierichtingen en het overeenkomstige banenaanbod aan te pakken; beveelt de Commissie en de lidstaten aan maatregelen te nemen om de attractiviteit en waarde van de STEM-vakken te vergroten en jongeren, en met name vrouwen, aan te moedigen om aan een STEM-studie te beginnen;

95.

wijst erop dat er ook in de 21e eeuw nog plaats is voor traditionele knowhow die stabiele banen oplevert die niet kunnen worden uitbesteed, en die de basis vormt voor een aantal gebieden waarop Europa uitblinkt; vraagt om steun, zodat deze traditionele vaardigheden in stand worden gehouden en via opleidingen kunnen worden doorgegeven aan toekomstige generaties, waarbij zij, waar mogelijk, moeten worden gecombineerd met nieuwe inzichten, o.a. digitale vaardigheden, om maximaal van hun potentieel te profiteren;

Maatregelen ten aanzien van jongere en oudere werknemers en werknemers met een handicap

96.

wijst op de noodzaak en het belang van bijzondere maatregelen en steun voor werkgevers, met name kmo's, om hen te helpen meer hoogwaardige en duurzame werkgelegenheid te scheppen en beroepsgerichte opleidingen en loopbaanvooruitzichten te bieden aan groepen die op de arbeidsmarkt achtergesteld worden, zoals jongeren, oudere werknemers, vrouwen, migranten, mensen met een handicap en de langdurig werklozen; erkent en steunt de rol van zowel openbare als particuliere diensten voor arbeidsvoorziening bij de bevordering van concurrerende arbeidsmarkten; herinnert aan het belang van de sociale en economische verantwoordelijkheid van werkgevers en onderwijsinstellingen jegens alle werknemers en de maatschappij; is van mening dat dergelijke sociale verantwoordelijkheid ook moet worden verlangd van de instellingen die verantwoordelijk zijn voor onderwijs en opleiding;

97.

erkent de uitdagingen waarmee jongeren worden geconfronteerd wanneer zij de arbeidsmarkt betreden; herinnert eraan dat het belangrijk is dat zij eerst werkervaring opdoen tijdens hun studie om hun inzetbaarheid te bevorderen en de overgang van school naar werk efficiënter en doeltreffender te maken; wijst op het potentieel dat ondernemerschap onder jongeren biedt, en doet derhalve een beroep op de verantwoordelijkheidszin van de werkgevers en de lidstaten om jongeren de kans te bieden dergelijke ervaring op te doen en jongeren te steunen bij het verwerven van de juiste vaardigheden; benadrukt voorts het belang van samenwerking tussen scholen en werkgevers in dit verband, en verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten ondernemersvriendelijker te worden en jongeren te steunen bij het omzetten van hun ideeën in succesvolle ondernemingsplannen;

Beleidsvoorstellen en aanbevelingen

98.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten te investeren in innovatieve en veelbelovende nieuwe economische sectoren om investeringen in de EU aan te moedigen ter bevordering van groei en nieuwe, hoogwaardige, duurzame werkgelegenheid, wat zal leiden tot een eerlijkere, duurzame en inclusieve samenleving; benadrukt voorts dat het van belang is dat de lidstaten economische en financiële maatregelen nemen en arbeidsmarkthervormingen doorvoeren die gebaseerd zijn op duidelijke, op gegevens gebaseerde en meetbare indicatoren waarvan de doeltreffendheid kan worden aangetoond;

99.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat hun hervormingen van de arbeidsmarkt gericht zijn op het stimuleren van hoogwaardige werkgelegenheid, het terugdringen van segmentering, het bevorderen van de integratie van kwetsbare groepen in de arbeidsmarkt, het bevorderen van gendergelijkheid, het verminderen van armoede onder werkenden en het garanderen van gepaste sociale bescherming aan alle werkenden, ook zelfstandigen;

100.

verzoekt de lidstaten om te investeren in voorschools onderwijs en taalonderwijs en lessen informatie- en communicatietechnologie op basisscholen;

101.

verzoekt de lidstaten ten volle rekening te houden met het belang van automatisering als een ontwikkeling die ertoe kan leiden dat veel banen overbodig worden, en hun opleidingsprogramma's voor werklozen te richten op het aanleren van vaardigheden die bruikbaar zijn in niet-routinematige banen;

102.

verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten zich te laten inspireren door optimale werkmethoden en vanuit daar een stap te maken naar beleidsmaatregelen die de werkgelegenheidspercentages optrekken en armoede en ongelijkheid verminderen, en meer ambitieuze hervormingen door te voeren die gebaseerd zijn op die werkwijzen; verzoekt de lidstaten voorts om de doeltreffendheid van dergelijke werkwijzen te vergelijken en te meten, om te zorgen voor het juiste evenwicht tussen aanpassingsvermogen en zekerheid voor werknemers en bedrijven, en om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de arbeidsmarkten en onderwijsstelsels in de lidstaten;

103.

verzoekt steden en regio's zich te concentreren op kwaliteitsonderwijs en -opleidingen, de bestrijding van voortijdig schoolverlaten en de strijd tegen de jeugdwerkloosheid, omdat jongeren dringend behoefte hebben aan nieuwe perspectieven en al het mogelijke moet worden gedaan om hen daarbij te helpen;

104.

verzoekt de lidstaten collectieve benaderingen zoals werkgeversnetwerken te ontwikkelen om te helpen bij het overwinnen van de obstakels voor werkgevers om ambitieuzere plannen voor personeelsontwikkeling na te streven;

105.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om sociale ondernemingen die rekening houden met hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het milieu, consumenten en werknemers, te bevorderen en steunen;

106.

verzoekt de lidstaten minimumlonen in te voeren in het kader van de vermindering van de loonverschillen, met een marge voor elke lidstaat die een fatsoenlijk loon garandeert, langs wettelijke of conventionele weg en met inachtneming van de nationale praktijken;

107.

verzoekt de lidstaten om leiderschap, management, ondernemerschaps- en financieel onderwijs, adviezen over het opstarten van een bedrijf en communicatietechnologieën op te nemen in hun onderwijsprogramma's, met inbegrip van strategieën voor een leven lang leren, en om prioriteit te verlenen aan de verdere ontwikkeling van programma's voor beroepsonderwijs en -opleiding, met inbegrip van het versterken van het Europees vakmanschap, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de lidstaten wat betreft arbeidsmarkt en onderwijsstelsels en een standaardaanpak moet worden vermeden;

108.

vraagt de Commissie om een Europees platform voor de erkenning en validatie van gemeenschappelijke vaardigheden op te zetten voor specifieke activiteiten en beroepen, waarin ook vaardigheden verworven via vrijwilligerswerk worden erkend;

109.

verzoekt de lidstaten uitvoering te geven aan de aanbeveling van de Raad van 2012 inzake de validering van niet-formeel en informeel leren als een manier om de competenties te erkennen die zijn verworven door niet-formeel onderwijs, met name in vrijwilligers- en jeugdwerk, en de uitvoering van beleidsmaatregelen voor een leven lang leren te ondersteunen;

110.

verzoekt de lidstaten steun te verlenen aan de nauwe en systematische betrokkenheid van belanghebbenden op de arbeidsmarkt, met inbegrip van werkgevers- en werknemersorganisaties, opleidingsinstituten en openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, op lokaal, regionaal en nationaal niveau, waaronder het vergemakkelijken van de onderlinge communicatie en uitwisseling van informatie, teneinde nauwere banden tussen onderwijs en opleiding en de arbeidsmarkt te bevorderen, een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te realiseren en vooruit te lopen op en plannen te maken voor toekomstige behoeften aan vaardigheden en kwalificaties;

111.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden te voorzien in financiële en economische stimulansen ter ondersteuning van deelname aan permanente scholing en opleiding, teneinde voor de toekomst een gekwalificeerde beroepsbevolking te kunnen garanderen; raadt aan dergelijke stimulansen te baseren op meetbare en op gegevens gebaseerde indicatoren waarvan de doeltreffendheid kan worden aangetoond;

112.

verzoekt de lidstaten passende opleiding te bieden en te zorgen voor permanente professionele ontwikkeling van leerkrachten en leidinggevenden uit het onderwijs, teneinde hen te helpen de meest geschikte onderwijsmethoden te gebruiken en de ontwikkeling van vaardigheden en competenties voor de 21ste eeuw bij de Europese jongeren mogelijk te maken; wijst er voorts op dat het belangrijk is dat leerkrachten worden voorzien van op ervaring gebaseerde kennis waarin praktijk en theorie worden gecombineerd, met name met betrekking tot nieuwe technologieën en digitalisering, zodat zij deze kennis op studenten kunnen overbrengen;

113.

verzoekt de lidstaten en de EU snel concrete stappen te ondernemen om het beleid en de huidige wetgeving inzake de wederzijdse erkenning van kwalificaties en academische titels in de EU ten uitvoer te leggen en aldus de eerlijke arbeidsmobiliteit binnen de EU te bevorderen en het probleem van niet-ingevulde vacatures aan te pakken;

114.

verzoekt de Commissie en de lidstaten prognoses inzake de veranderende arbeidsmarkten te verstrekken, met name in verband met de uitdagingen als gevolg van de mondialisering, alsook prognoses van de verwachte banen en vaardigheden per lidstaat en in alle sectoren;

o

o o

115.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0038.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0394.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0110.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0010.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0037.

(6)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(7)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(8)  Verslag van de Europese Commissie getiteld „Employment and Social Situation: Quarterly Review” van maart 2015.

(9)  Europese Commissie (2013),„Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa”.

(10)  Verslag van de Europese Commissie van 13 april 2015 getiteld „Employment and Social Situation: Quarterly Review”.


Top