EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IP0308

Resolutie van het Europees Parlement van 9 september 2015 over investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie (2014/2245(INI))

PB C 316 van 22.9.2017, p. 132–144 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 316/132


P8_TA(2015)0308

Investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie

Resolutie van het Europees Parlement van 9 september 2015 over investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie (2014/2245(INI))

(2017/C 316/14)

Het Europees Parlement,

gezien het zesde verslag van de Commissie inzake economische, sociale en territoriale cohesie getiteld „Investeren in groei en werkgelegenheid: bevorderen van ontwikkeling en goed bestuur in regio's en steden van de EU” van 23 juli 2014 (hierna: „het zesde cohesieverslag”),

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name de artikelen 4, 162, 174 tot en met 178 en 349,

gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (hierna: „de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen”) (1),

gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (2),

gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (3),

gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft (5),

gezien Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (6),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (7),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (8),

gezien de „Territoriale Agenda van de Europese Unie 2020: voor een geïntegreerd, intelligent en duurzaam Europa van diverse regio's”, zoals overeengekomen tijdens de informele bijeenkomst van de voor ruimtelijke ordening en territoriale ontwikkeling bevoegde ministers te Gödöllő, Hongarije, op 19 mei 2011,

gezien het achtste voortgangsverslag van de Commissie over economische, sociale en territoriale cohesie getiteld „De regionale en stedelijke dimensie van de crisis” van 26 juni 2013,

gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over slimme specialisatie: netwerken van kenniscentra voor een doeltreffend cohesiebeleid (9),

gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over de gereedheid van de EU-lidstaten voor een doeltreffende en tijdige aanvang van de nieuwe programmeringsperiode van het cohesiebeleid (10),

gezien zijn resolutie van 26 februari 2014 over het zevende en achtste voortgangsverslag van de Europese Commissie over het cohesiebeleid van de EU en het strategisch verslag 2013 over de uitvoering van de programma's 2007-2013 (11),

gezien zijn resolutie van 26 februari 2014 over de optimalisering van het potentieel van ultraperifere gebieden door middel van het scheppen van synergieën tussen de EU-structuurfondsen en andere EU-programma's (12),

gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over vertraging bij de start van het cohesiebeleid 2014-2020 (13),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2011 getiteld „Een kader voor de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten — de EU-platforms voor eigen en vreemd vermogen” (COM(2011)0662),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld „Een investeringsplan voor Europa” (COM(2014)0903),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 getiteld „Optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact” (COM(2015)0012),

gezien het speciale verslag van de Europese Rekenkamer getiteld „Door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling gecofinancierde financiële instrumenten voor het midden- en kleinbedrijf” (speciaal verslag nr. 2/2012),

gezien de conclusies van de Raad over het zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid, goedgekeurd door de Raad Algemene Zaken (Cohesie) op 19 november 2014,

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 3 december 2014 over het zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie (14),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 januari 2015 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid (15),

gezien de mededeling van de Commissie van 9 maart 2015 over het EU-scorebord voor Justitie 2015 (COM(2015)0116),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 januari 2015 getiteld „Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2 op de algemene begroting 2015” (COM(2015)0016),

gezien het jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — Fraudebestrijding,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0173/2015),

A.

overwegende dat de doorslaggevende rol van het EU-cohesiebeleid bij het verkleinen van regionale verschillen, het bevorderen van economische, sociale en territoriale cohesie van de regio's van de lidstaten en het ondersteunen van het scheppen van banen onbetwistbaar is; overwegende dat het cohesiebeleid, met een begroting van meer dan 350 miljard EUR tot 2020, het belangrijkste EU-brede beleidsterrein op het gebied van investeringen in de reële economie is, alsook een belangrijk instrument voor groei en werkgelegenheid in de EU; overwegende dat tijdens de economische crisis het cohesiebeleid het instrument bij uitstek is om het investeringsniveau in de diverse lidstaten te behouden; overwegende dat financiering in het kader van het cohesiebeleid voor een aantal lidstaten de belangrijkste bron van overheidsinvesteringen vormt; overwegende dat de concrete, zichtbare aard van de resultaten van het cohesiebeleid is bevestigd door vele verschillende evaluatiemethodes;

B.

overwegende dat uit de meest recente cijfers over 2013 blijkt dat de langdurige werkloosheid in de Unie zich met 5,1 % van de beroepsbevolking op een historisch hoog peil bevindt; overwegende dat langdurige werkloosheid cruciale gevolgen heeft voor iemands levensloop en een structureel karakter kan krijgen, vooral in perifere regio's;

C.

overwegende dat de overheidsinvesteringen in de Unie recentelijk in reële termen zijn afgenomen met 15 %, en overwegende dat vele regio's, met name de regio's die kampen met een demografische problematiek, geen passende bijdrage hebben kunnen leveren aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, met name de kerndoelstelling van een werkgelegenheidspercentage van 75 % tegen 2020, de doelstelling om het aantal mensen in armoede met 20 miljoen te verminderen, en de doelstelling om voortijdig schoolverlaten terug te dringen;

D.

overwegende dat het te rechtvaardigen is dat de doelstellingen van het cohesiebeleid in de loop der tijd veranderd zijn als reactie op de nieuwe uitdagingen en problemen waarmee de Unie wordt geconfronteerd en dat het beleid zelf nauwer verweven is geraakt met de algemene beleidsagenda van de EU; overwegende dat de oorspronkelijke rol van het cohesiebeleid — het versterken van de economische, sociale en territoriale cohesie in alle EU-regio's, en in het bijzonder van minder ontwikkelde en de minst begunstigde regio's — evenwel moet worden bevorderd; overwegende dat het cohesiebeleid niet louter mag worden gezien als een instrument voor het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en andere EU-ontwikkelingsstrategieën, maar ook als investeringsbeleid in de gebieden;

E.

overwegende dat de economische crisis volgens het zesde cohesieverslag negatieve gevolgen heeft gehad voor de langetermijntrend in de richting van een verkleining van regionale verschillen en dat, ondanks enkele positieve ontwikkelingen, aan het begin van de nieuwe programmeringsperiode de uiteenlopende regionale verschillen nog steeds groot zijn;

F.

overwegende dat de middelen voor het cohesiebeleid middels een thematische concentratie worden toegespitst op een beperkt aantal strategische doelstellingen met groeipotentieel en met mogelijkheden op het gebied van het scheppen van banen, sociale inclusie, het milieu en de klimaatverandering;

G.

overwegende dat hoge groeicijfers en een sterke regionale economische convergentie niet mogelijk zijn zonder goed bestuur, daar er overeenkomstig het beginsel van meerlagig bestuur gezorgd moet worden voor een doeltreffendere betrokkenheid van alle partners op nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsmede van de sociale partners en maatschappelijke organisaties;

H.

overwegende dat de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's strategische instrumenten zijn die de investeringen in de lidstaten en de regio's sturen, zoals bedoeld in de artikelen 14, 16 en 29 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen met een tijdschema voor de indiening en vaststelling ervan, op grond waarvan de partnerschapsovereenkomsten eind augustus 2014 moeten zijn vastgesteld en de operationele programma's uiterlijk eind januari 2015;

I.

overwegende dat de opeenvolgende Raadsvoorzitters van 2015 en 2016 tijdens de informele Raadsvergadering in Gödöllő, Hongarije, in 2011 gevraagd zijn om te evalueren en te overwegen of de Territoriale Agenda van de EU 2020 moet worden herzien, waarbij rekening wordt gehouden met hoe deze in de praktijk werkt, en vervolgens eventueel een dergelijke herziening uit te voeren;

J.

overwegende dat de lidstaten, overeenkomstig artikel 175 VWEU, hun economische beleid voeren en coördineren met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van harmonische ontwikkeling en versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie, en overwegende dat het nieuwe investeringsplan daarom ook tot deze doelstellingen bijdraagt;

Resultaten en uitdagingen van het cohesiebeleid in de context van de economische en financiële crisis (programmeringsperiode 2007-2013)

1.

onderstreept dat het cohesiebeleid het belangrijkste instrument van de Europese Unie is dat is gericht op het verminderen van de economische, sociale en territoriale verschillen in de Europese regio's, in het kader waarvan hun concurrentievermogen wordt bevorderd en de klimaatverandering en energieafhankelijkheid worden aangepakt, terwijl tegelijkertijd een bijdrage wordt geleverd aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; onderstreept dat de investeringen in het kader van het cohesiebeleid, ondanks de problemen van een aantal lidstaten en regio's om deze investeringen te cofinancieren, de negatieve gevolgen van de economische en financiële crisis voor een belangrijk deel hebben opgevangen en stabiliteit aan de regio's hebben gebracht door de fondsenstroom te waarborgen toen de nationale en regionale publieke en private investeringen sterk terugliepen; onderstreept dat de financiering uit hoofde van het cohesiebeleid gelijk was aan 21 % van de overheidsinvesteringen in de EU als geheel en aan 57 % in de cohesielanden tezamen;

2.

benadrukt dat bewezen is dat het cohesiebeleid snel kan reageren met flexibele maatregelen om de investeringskloof voor de lidstaten en de regio's aan te pakken, zoals het beperken van de nationale cofinanciering en het verstrekken van aanvullende vooruitbetalingen, alsook het opnieuw toewijzen van 13 % van de totale fondsen (45 miljard EUR) ter ondersteuning van de economische activiteit en de werkgelegenheid met directe gevolgen; is derhalve van mening dat een substantiële, grondige tussentijdse herziening van de doelstellingen en financieringsniveaus van fundamenteel belang is, indien mocht blijken dat de sociaaleconomische omstandigheden in de lidstaten of in een aantal van hun regio's zijn veranderd;

3.

onderstreept dat in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie het doel om de economische, sociale en territoriale cohesie en de solidariteit tussen de lidstaten te bevorderen, is vastgelegd;

4.

is ingenomen met de recente hervorming van het cohesiebeleid gericht op de aanpak van deze uitdagingen, op basis van een samenhangend strategisch kader voor 2014-2020 met duidelijke doelstellingen en stimulansen voor alle operationele programma's; verzoekt alle betrokkenen, en met name de belangrijkste betrokken autoriteiten, de effectiviteit en efficiëntie van de tenuitvoerlegging van het nieuwe wetgevingskader voor het cohesiebeleid te waarborgen door sterk de nadruk te leggen op het behalen van betere prestaties en resultaten; verzoekt alle betrokkenen goed functionerende mechanismen voor multilevel governance en coördinatie in te stellen om te zorgen voor samenhang tussen de programma's en ondersteuning bij de Europa 2020-strategie en landenspecifieke aanbevelingen;

5.

benadrukt dat een stabiel fiscaal en economisch — en regelgevings-, administratief en institutioneel — klimaat van essentieel belang is voor de effectiviteit van het cohesiebeleid, maar geen afbreuk mag doen aan het streven naar de doelstellingen en de verwezenlijking ervan; benadrukt in dit verband nogmaals dat een opschorting van betalingen, zoals bedoeld in artikel 23 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, het de nationale, regionale en lokale autoriteiten moeilijker kan maken om te zorgen voor een doeltreffende planning en tenuitvoerlegging van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) voor de periode 2014-2020; benadrukt dat het beleid nauw moet worden afgestemd op de sectorale beleidsmaatregelen en dat er synergieën tot stand moeten worden gebracht met andere EU-investeringsregelingen, teneinde zowel de cohesie- als de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken; herinnert er echter aan dat overeenkomstig artikel 175 VWEU alle economische beleidsmaatregelen gericht moeten zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake economische, sociale en territoriale cohesie;

6.

onderstreept dat het vergroten van de administratieve capaciteit voor programmering, uitvoering en evaluatie in de lidstaten van essentieel belang is voor een tijdige en succesvolle tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid;

7.

wijst erop dat er, hoewel het cohesiebeleid de gevolgen van de crisis heeft verzacht, nog steeds grote regionale verschillen bestaan, en dat de doelstelling van het cohesiebeleid om economische, sociale en territoriale verschillen te verkleinen, waarbij specifieke steun aan minder ontwikkelde regio's wordt verstrekt, nog niet overal is bereikt;

8.

wijst erop dat de lokale en regionale autoriteiten, ondanks de crisis en het feit dat de lokale financiën ernstig onder druk kwamen te staan, moesten blijven voldoen aan de vraag van burgers naar beter toegankelijke overheidsdiensten van hogere kwaliteit;

9.

onderstreept dat de herindustrialisering van de EU van groot belang is om te kunnen waarborgen dat de industriële productie tegen 2020 goed is voor een aandeel van ten minste 20 % van het bbp van de lidstaten; wijst er derhalve op dat het van groot belang is dat de beginselen inzake concurrentievermogen, duurzaamheid en betrouwbaarheid van de regelgeving proactief worden gesteund en versterkt om de werkgelegenheid en groei in Europa te stimuleren;

Tenuitvoerlegging en betalingsproblemen

10.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de aanzienlijke structurele vertraging bij de start van de programmeringsperiodes van het cohesiebeleid, als gevolg van vertraging bij de goedkeuring van de operationele programma's, onder meer via de overdrachtsprocedure; merkt op dat de druk op de betalingen kan oplopen door deze vertraging, met name in 2017 en 2018, die bovenop de bezorgdheden komt over de betreurenswaardige betalingsachterstand van circa 25 miljard EUR voor de programmeringsperiode 2007-2013; merkt op dat er, hoewel de situatie op het gebied van het cohesiebeleid -in een ruimere context bezien- beter is dan die op het gebied van plattelandsontwikkeling en visserij, bezorgdheid blijft bestaan over het feit dat een aanzienlijk aantal programma's van diverse lidstaten nog moet worden aangenomen; benadrukt dat deze vertragingen de geloofwaardigheid van de EU-begroting en de geloofwaardigheid, effectiviteit en duurzaamheid van het cohesiebeleid kunnen ondermijnen, waardoor het voor de nationale, regionale en lokale autoriteiten moeilijker wordt om de uitvoering van de periode 2007-2013 af te sluiten en om te zorgen voor een doeltreffende planning en tenuitvoerlegging van de ESIF voor de periode 2014-2020; is ingenomen met de recente inspanningen van de lidstaten en de Commissie op dit gebied, maar roept de Commissie op alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat alle resterende operationele programma's zonder verdere vertraging worden goedgekeurd, aangezien de voor het gebruik van niet-toegewezen middelen in 2014 vereiste herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) en het bijbehorende ontwerp van gewijzigde begroting reeds door het Parlement zijn goedgekeurd;

11.

wijst er nogmaals op dat het probleem van aanhoudende betalingsachterstanden vaker voorkomt bij het cohesiebeleid dan op enig ander beleidsterrein van de EU, waarbij eind 2014 24,8 miljard EUR aan facturen openstond voor het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF) voor de periode 2007-2013, wat neerkomt op een stijging van 5,6 % ten opzichte van 2013; spoort de Commissie aan alle beschikbare middelen aan te wenden om deze openstaande facturen te betalen; onderstreept dat hierdoor eerst en vooral de kleinste en kwetsbaarste begunstigden van het cohesiebeleid, zoals kmo's, ngo's en verenigingen, worden getroffen omdat hun mogelijkheden om uitgaven voor te financieren beperkt zijn;

12.

is verheugd over het feit dat de Raad, de Commissie en het Parlement zijn overeengekomen het aantal openstaande facturen, met name in verband met het cohesiebeleid, terug te brengen tot het structurele niveau in de loop van het huidige MFK, zoals is vastgesteld in de gezamenlijke verklaring bij het begrotingsakkoord van 2015, en neemt kennis van het op 23 maart 2015 ontvangen „Elementen voor een betalingsplan om de EU-begroting op een houdbaar niveau te brengen” van de Commissie; herinnert de Commissie aan haar toezegging om zo snel mogelijk met een betalingsplan te komen, en in elk geval vóór de indiening van de ontwerpbegroting voor 2016; herinnert alle instellingen voorts aan hun toezegging om in te stemmen met een dergelijk plan en om dit met ingang van 2015 en vóór de tussentijdse herziening van het MFK uit te voeren;

13.

onderstreept het feit dat de voorgestelde herziening van de MFK-maxima (16) waarbij 11,2 miljard EUR aan vastleggingen voor het subtotaal in rubriek 1b wordt overgedragen uit hoofde van artikel 19, lid 2, van de MFK-verordening, en de overdracht (17) van 8,5 miljard EUR aan vastleggingen uit hoofde van artikel 13, lid 2, onder a), van het Financieel Reglement van 2014 naar 2015, weliswaar voorkomen dat deze betalingskredieten in rubriek 1b worden geannuleerd, maar het onderliggende probleem van de vertragingen in verband met de programmering niet werkelijk oplossen en evenmin afdoen aan het feit dat de chronisch vertraagde tenuitvoerlegging en de stelselmatige achterstallige betalingen ernstige problemen kunnen opleveren voor de uiteindelijke begunstigden;

14.

onderstreept dat bovengenoemde achterstand binnen rubriek 1b van de EU-begroting in feite de belangrijkste onmiddellijke factor is die de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid in gevaar brengt, zowel in de vorige als naar verwachting in de huidige programmeringsperiode 2014-2020; wijst er nogmaals op dat de gevolgen van deze achterstand sterk voelbaar zijn voor de actoren van het cohesiebeleid in het veld, soms zelfs in extreme mate; verzoekt de Commissie derhalve een routekaart op te stellen met daarin een specifiek tijdschema voor concrete, stapsgewijze beleidsmaatregelen, ondersteund door geselecteerde begrotingsmiddelen, teneinde de achterstand te beperken en uiteindelijk weg te werken; hoopt dat de Raad de ernst en onhoudbaarheid van de situatie eindelijk zal inzien en bereid zal zijn een actieve bijdrage te leveren aan een duurzame oplossing voor het probleem; is ervan overtuigd dat met deze maatregelen allereerst moet worden beoogd om van 2015 het jaar te maken waarin de beperking van deze achterstand duidelijk voelbaar wordt;

15.

benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is om de operationele programma's zo snel mogelijk na de vaststelling ervan ten uitvoer te leggen, teneinde de resultaten van de investeringen te maximaliseren, banengroei te stimuleren, de groei van de productiviteit verder te vergroten en bij te dragen tot de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie, en dat de Commissie en de lidstaten alles in het werk moeten stellen om de vaststelling ervan te versnellen, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit ervan; vraagt de Commissie onderzoek te doen naar alle mogelijkheden om haar interne procedures te stroomlijnen, en daarbij oog te blijven houden voor de noodzaak fraude te blijven bestrijden, teneinde de procedures op basis van de twee scenario's die worden overwogen voor de vaststelling van de operationele programma's te versnellen om verdere vertragingen van de start van de uitvoering te voorkomen;

16.

verzoekt de Commissie, met het oog op het bovengenoemde: het Parlement zo snel mogelijk de geplande maatregelen ter bevordering van de tenuitvoerlegging van de operationele programma's voor te leggen, met name teneinde de decommittering van middelen in 2017 te vermijden, samen met een voorstel voor een tijdschema; toe te lichten welke gevolgen de betalingsachterstand zal hebben voor de start van de tenuitvoerlegging van de nieuwe operationele programma's; oplossingen voor te stellen om de schade zoveel mogelijk te beperken; verzoekt de Commissie voorts om in het kader van het verslag over de uitkomst van de onderhandelingen als bedoeld in artikel 16, lid 3, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van de vertraging bij de aanvang van het cohesiebeleid 2014-2020 voor de groei en werkgelegenheid en tevens aanbevelingen te doen op basis van de hieruit getrokken lessen;

17.

is van mening dat het financieel profiel van het MFK 2014-2020 zoals dit naar voren komt in het door de Commissie ingediende voorstel tot wijziging van de MFK-verordening, waarmee alle niet toegewezen middelen uit 2014 worden overgeheveld naar één enkel jaar, 2015, gepaard gaat met het grote risico dat middelen voor programma's die niet in 2014 werden goedgekeurd, in 2018 worden geannuleerd en dat daarmee dus geen stimulans wordt geboden voor een volledig gebruik van de EU-middelen en een daadwerkelijke ondersteuning van investeringen in de EU ten gunste van groei en werkgelegenheid; verzoekt de Commissie om in het kader van de opstelling van het strategisch verslag 2017 overeenkomstig artikel 53 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen tijdig geschikte maatregelen, waaronder wetgevende maatregelen, voor te stellen om een dergelijk annuleringsrisico te vermijden;

18.

is bezorgd over de lage absorptie van financiële middelen in de programmeringsperiode 2007-2013 in bepaalde lidstaten en waarschuwt ervoor dat de onderliggende redenen moeten worden aangepakt om te voorkomen dat dezelfde problemen zich in de volgende periode weer voordoen; benadrukt dat administratieve capaciteit essentieel is voor de doeltreffende en efficiënte tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid; benadrukt dat instabiliteit in het overheidsapparaat, in combinatie met een zwakke beleidscoördinatie, de succesvolle tenuitvoerlegging van de ESIF kan ondermijnen en een bedreiging kan vormen voor een doeltreffend beheer van het beleid in het algemeen;

19.

stelt voor om, voor de voorbereiding van de volgende programmeringsperiode, regelgeving met betrekking tot de programmering gescheiden van en voorafgaande aan begrotingsvoorstellen in te voeren, om op die manier afzonderlijke debatten te kunnen voeren over inhoud en geld en voldoende tijd over te houden voor een grondige voorbereiding van de programma's; herinnert eraan dat, hoewel de regelgeving zeer uitgebreid is, deze de lidstaten en regio's geen volledige zekerheid zou bieden en een bron van uiteenlopende interpretaties kan zijn; wijst erop dat er nog steeds ruimte is om de regelgeving te vereenvoudigen;

20.

verzoekt de Commissie om de gevallen waarin sprake is van financiële bijstellingen of opschorting van betalingen, aandachtig te onderzoeken, waarbij rekening wordt gehouden met de eventuele gevolgen voor werkgelegenheid en groei;

Cohesiebeleid als kernelement van slimme, duurzame en inclusieve investeringen 2014-2020

21.

wijst opnieuw op de oorspronkelijke rol van het cohesiebeleid om economische, sociale en territoriale cohesie te bevorderen en regionale verschillen te beperken door met name steun te verlenen aan minder ontwikkelde regio's; onderstreept dat het beleid, gezien de aard en oorspronkelijke opzet ervan zoals uiteengezet in het Verdrag, vanzelfsprekend een bijdrage levert aan de doelstellingen van de Unie, met name aan de Europa 2020-doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei, alsook aan de fundamentele doelstelling van het Verdrag om de territoriale cohesie te versterken;

22.

is ingenomen met het nieuwe Europese Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en het mogelijke hefboomeffect ervan; benadrukt dat de hoofddoelstelling van het EFSI het waarborgen van de economische, sociale en territoriale cohesie moet zijn en dat alle regio's van de EU er derhalve van moeten kunnen profiteren; wijst erop dat de middelen van het EFSI een additioneel karakter moeten hebben en dat er derhalve sprake moet zijn van complementariteit en synergie tussen dit fonds en de ESIF, waarbij ze wel financieel volledig gescheiden van elkaar blijven, en raadt de betrokken partijen aan om, in het verlengde hiervan, voort te bouwen op de ervaring die is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van het Europese economische herstelplan in 2008, met name wat slimme investeringen betreft;

23.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor een nauwere coördinatie en samenhang tussen alle EU-maatregelen op het gebied van investerings- en ontwikkelingsbeleid, met name het cohesiebeleid, alsook tussen de ESIF, andere EU-fondsen en de nationale en regionale financieringsinstrumenten, om te zorgen voor complementariteit en een grotere synergie en om overlap en verdubbeling van steun te voorkomen, alsook om een hoge Europese meerwaarde van de EU-financiering te waarborgen; nodigt de Commissie uit om verslag uit te brengen over synergieën in de komende cohesieverslagen; stelt voor om bij de tenuitvoerlegging van dit nieuwe EU-investeringsplan voort te bouwen op de ervaring die is opgedaan bij de drie gezamenlijke initiatieven JEREMIE, JESSICA en JASMINE, in het kader waarvan meer Structuurfondsen ter beschikking konden worden gesteld (van 1,2 miljard EUR in 2000-2006 naar 8,4 miljard EUR in 2007-2012); dringt aan op een brede, gedetailleerde analyse, met betrokkenheid van de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF);

24.

onderstreept dat de wetgeving inzake cohesiebeleid voorziet in een ruimer gebruik van de financiële instrumenten, teneinde hun bijdrage te verdubbelen tot circa 25-30 miljard EUR in 2014-2020, door hun toepassingsgebied uit te breiden en de lidstaten en de regio's meer flexibiliteit te bieden; benadrukt de rol van financiële instrumenten bij het mobiliseren van publieke of particuliere co-investeringen om marktfalen aan te pakken overeenkomstig de Europa 2020-strategie en de prioriteiten van het cohesiebeleid; ondersteunt met name het risicodelende „kmo-initiatief”, en verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om de financiële instrumenten gemakkelijk bruikbaar en aantrekkelijk te maken voor de lidstaten en de regio's, zodat de verdubbeling van de bijdragen aan de financiële instrumenten op eigen kracht wordt bereikt en de belanghebbenden instaan voor dit doel; onderstreept de noodzaak te zorgen voor transparantie, verantwoording en toezicht voor financiële instrumenten waarbij EU-middelen betrokken zijn;

25.

waarschuwt er echter voor dat het EFSI de strategische samenhang en het langetermijnperspectief van de programmeringsperiode van het cohesiebeleid niet mag ondermijnen; benadrukt dat een herschikking van de Structuurfondsen een averechts effect zou hebben en daarom niet kan worden aanvaard, aangezien het de doeltreffendheid ervan -en de ontwikkeling van de regio's- in gevaar zou brengen; benadrukt dat de financiële toewijzingen aan de lidstaten zoals overeengekomen in het kader van rubriek 1b van het MFK voor 2014-2020 niet kunnen worden gewijzigd ten behoeve van het EFSI; benadrukt dat de vervanging van subsidies door leningen, kapitaalinbreng of garanties, hetgeen weliswaar bepaalde voordelen biedt, met voorzichtigheid en met inachtneming van regionale verschillen en de diversiteit van praktijken en ervaringen tussen regio's betreffende het gebruik van financiële instrumenten ten uitvoer moet worden gelegd; wijst erop dat de regio's met de dringendste behoefte aan stimulansen voor investeringen vaak over weinig administratieve capaciteit en absorptievermogen beschikken;

26.

waarschuwt ervoor dat de flexibiliteit die wordt toegestaan bij de selectie van projecten voor EFSI-financiering het risico met zich meebrengt dat investeringen naar meer ontwikkelde lidstaten worden gekanaliseerd, zodat de economische, sociale en territoriale cohesie wordt ondermijnd; vraagt de Commissie om de relatie tussen het EFSI en de ESIF nauwlettend in de gaten te houden;

Doeltreffendheid, efficiëntie en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020

27.

benadrukt het belang van alle maatregelen gericht op het vergroten van de doeltreffendheid, vereenvoudiging, efficiëntie en resultaat- en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid die moeten zorgen voor een verschuiving van absorptiecriteria van fondsen naar kwaliteit van uitgaven en hoge toegevoegde waarde van de medegefinancierde verrichtingen; suggereert in dit verband om technische aanpassingen van de betreffende ESIF-verordeningen voor te stellen;

28.

is ingenomen met de thematische concentratie ter ondersteuning van investeringen in slimme, duurzame en inclusieve groei, gericht op het creëren van groei en banen, het aanpakken van klimaatverandering en energieafhankelijkheid en het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, alsook met de verscherpte aandacht voor resultaten en meetbaarheid in de programma's voor de periode 2014-2020, die moeten bijdragen aan een verdere vergroting van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het cohesiebeleid; wijst tegelijkertijd op de noodzaak van meer flexibiliteit voor de regio's, afhankelijk van de lokale en regionale specifieke kenmerken, met name in de context van de ernstige crisis, teneinde de kloof tussen de ontwikkelingsniveaus van de diverse regio's van de Unie te verkleinen; verzoekt om een werkelijk geïntegreerde en territoriale aanpak van doelprogramma's en -projecten die gericht zijn op de behoeften in het veld;

29.

dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan te zorgen voor coherentie tussen de nationale hervormingsprogramma's en de operationele programma's, teneinde de landenspecifieke aanbevelingen adequaat ten uitvoer te kunnen leggen en overeenstemming te garanderen met de procedures inzake economisch bestuur en zodoende het risico op vroege herprogrammering te beperken;

30.

wijst in dit verband nogmaals op het initiële verzet van het Parlement, en benadrukt zijn verantwoordelijkheid om volledig betrokken te zijn en om toezicht te houden en nauwkeurig onderzoek te doen; vraagt de Commissie en de Raad om tijdig volledige, transparante informatie te verstrekken over de criteria voor en de volledige procedure die kan leiden tot een herbestemming of een opschorting van de vastleggingen of betalingen van de ESIF in overeenstemming met artikel 23, lid 15, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen; wijst erop dat de beslissing over de opschorting van vastleggingen of betalingen als laatste redmiddel moet worden gebruikt, als alle andere opties uitgeput zijn en na beoordeling van mogelijke gevolgen voor groei en banen, omdat het opschorten van vastleggingen of betalingen ernstige gevolgen kan hebben voor nationale, regionale en lokale autoriteiten, alsook voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid als geheel; is van mening dat het duurzamer en efficiënter maken van het cohesiebeleid het doel van macro-economische conditionaliteit moet zijn, en verwerpt het idee dat regio's, gemeenten of burgers moeten worden benadeeld vanwege door nationale regeringen genomen macro-economische besluiten; vestigt de aandacht op de aanzienlijke administratieve lasten die een herbestemming van middelen met zich mee kan brengen; herinnert eraan dat voor een voorstel voor herprogrammering ingediend overeenkomstig artikel 23, lid 4, van die verordening de voorafgaande raadpleging van het betrokken toezichtcomité als bedoeld in artikel 49, lid 3, van diezelfde verordening is vereist;

31.

wijst erop dat een groot deel van de onregelmatigheden te wijten is aan complexe eisen en regelgeving; benadrukt dat het aantal onregelmatigheden bij de tenuitvoerlegging van cohesieprogramma's kan worden teruggebracht door het beheer en de procedures te vereenvoudigen, door de onlangs aangenomen betreffende richtlijnen snel om te zetten, en door de administratieve capaciteit, met name in de minder ontwikkelde regio's, te versterken; benadrukt derhalve dat de administratieve lasten voor begunstigden, bij het waarborgen van de noodzakelijke controles op de rechtmatigheid van de besteding van ESIF-middelen, zo beperkt mogelijk moeten worden gehouden, alsook dat gestreefd moet worden naar optimalisering en verbetering van de flexibiliteit van de beheers- en controlesystemen en dat er behoefte is aan een sterkere focus op risicobeoordeling en correcte toekenning van verantwoordelijkheden van alle autoriteiten, terwijl er tegelijkertijd geen sprake is van ondermijning van het vaststellen van sterkere controleprocedures om onregelmatigheden efficiënter te voorkomen en, bijgevolg, om financiële correcties, alsook onderbrekingen en opschortingen van betalingen te vermijden; maakt zich zorgen over de lage uitbetalingspercentages uit de financiële instrumenten aan de begunstigden, met name met het oog op de doelstelling om het gebruik van deze instrumenten te verhogen; vraagt in dit verband de lidstaten, de beheersautoriteiten en andere relevante belanghebbenden die met deze financiële instrumenten werken om volledig gebruik te maken van de technische bijstand die wordt verleend via het Technisch adviesplatform voor financiële instrumenten (Financial Instruments — Technical Advisory Platform (FI-TAP)) en het fi-compass;

Werkgelegenheid, kmo's, jongeren en onderwijs

32.

benadrukt dat de ESIF een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan het omkeren van de negatieve sociale gevolgen van de crisis, en dat hiertoe een geïntegreerde aanpak in het kader van meerfondsenprogrammering moet worden gestimuleerd en vereenvoudigd, met een efficiëntere coördinatie van en meer flexibiliteit tussen de fondsen, zodat met name de synergieën tussen het ESF en het EFRO beter kunnen worden benut; benadrukt dat de door het ESF gefinancierde investeringen geen optimale resultaten kunnen opleveren wanneer de relevante infrastructuur en de passende instellingen ontbreken; wijst op het feit dat de ESIF op doeltreffende wijze steun kunnen bieden aan sociale inclusie, en derhalve moeten worden aangewend om een bijdrage te leveren aan de integratie van kansarme en kwetsbare groepen, zoals Roma en mensen met een handicap, alsook om de overgang van institutionele naar gemeenschapsgerichte diensten voor kinderen en volwassenen te ondersteunen;

33.

dringt er bij de Commissie op aan bijzondere aandacht te schenken aan de situatie van minderheidsgroepen in de Unie, omdat zij te lijden hebben onder alle vormen van sociale uitsluiting, waardoor zij eerder worden getroffen door structurele werkloosheid; is van mening dat bij iedere ontwikkeling van het beleid dat gericht is op sociale cohesie in de Unie rekening moet worden gehouden met de integratie van minderheden;

34.

benadrukt de belangrijke rol van kmo's bij het scheppen van werkgelegenheid en wijst op hun potentieel om slimme groei en de digitale en koolstofarme economie te bevorderen; verzoekt om een gunstig regelgevingsklimaat dat bevorderlijk is voor de oprichting en exploitatie van dergelijke ondernemingen, met name van door jonge mensen opgerichte ondernemingen en van ondernemingen op het platteland; onderstreept het belang van het verminderen van de bureaucratische lasten voor kmo's en van het verbeteren van de toegang van deze ondernemingen tot financiering, en de noodzaak om steun te verlenen aan programma's en opleidingen ter bevordering van de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden;

35.

onderstreept dat kmo's 99 % van de bedrijfsstructuur in de EU uitmaken en goed zijn voor 80 % van de banen in de EU;

36.

spreekt zijn bezorgdheid uit over het door de Commissie vastgestelde te lage maximumbedrag (5 miljoen EUR) aan EFRO-steun voor kleinschalige, culturele en duurzame toeristische infrastructuren, dat bovendien wordt gedefinieerd als totale kosten in plaats van subsidiabele kosten, en benadrukt het sterke positieve effect dat dergelijke projecten kunnen hebben op regionale ontwikkeling, en meer specifiek in sociaaleconomisch opzicht en wat betreft sociale inclusie en aantrekkelijkheid;

37.

is het eens met de analyse van de Commissie dat het evenwicht tussen economische en sociale prioriteiten, met name met betrekking tot economische groei enerzijds, en sociale integratie, onderwijs en duurzame ontwikkeling anderzijds, in sommige lidstaten kan worden verbeterd, geschraagd door een zinvolle dialoog met partners en belanghebbenden; benadrukt dat een duidelijke strategie ter verbetering van het institutionele kader wat betreft de administratieve capaciteit en de kwaliteit van de rechtspraak van doorslaggevend belang is voor de verwezenlijking van deze prioriteiten;

38.

benadrukt het belang van het ESF, met de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, waarmee steun moet worden gegeven aan een zo groot mogelijk aantal levensvatbare projecten voor het scheppen van banen, bijvoorbeeld in de vorm van bedrijfsinitiatieven;

39.

waarschuwt ervoor dat door de alarmerende jeugdwerkloosheidscijfers het verlies van een hele generatie dreigt, in het bijzonder in minder ontwikkelde regio's en de regio's die het zwaarst getroffen zijn door de crisis en de werkloosheid; hamert erop dat het bevorderen van de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt een topprioriteit moet blijven, waarbij de actieve bijdrage van de EU onontbeerlijk is en waaraan het geïntegreerde gebruik van het ESF, het EFRO, het Cohesiefonds en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een belangrijke bijdrage kan leveren; is van mening dat in dit verband een meer resultaatgerichte aanpak moet worden gevolgd om een optimaal gebruik van de beschikbare middelen te waarborgen, waardoor de werkgelegenheid en het concurrentievermogen worden bevorderd, er meer inkomsten worden gegenereerd en de hele EU-economie wordt begunstigd; onderstreept in dit opzicht de essentiële rol van de jongerengarantie om jongeren tot 25 jaar te helpen een hoogwaardige baan te vinden of de opleiding te volgen en de vaardigheden en ervaring te verwerven die zij nodig hebben om een baan te vinden; benadrukt dat alle middelen die nodig zijn om de jongerengarantie en de overige maatregelen van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ten uitvoer te leggen, zo snel mogelijk moeten worden vrijgemaakt; is van mening dat gebruik moet worden gemaakt van duidelijke, direct begrijpelijke effectindicatoren, waarmee de bijdrage van EU-fondsen aan groei en werkgelegenheid goed kan worden gemeten;

40.

wijst erop dat voort moet worden geijverd om nog andere manieren te vinden om de resultaten op het gebied van jeugdwerkgelegenheid te verbeteren, aangezien die resultaten ondanks de aanneming van de ESF-verordening en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief niet goed waren; onderstreept de politieke toezegging van de EU om onmiddellijke steun te verlenen aan de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt;

41.

benadrukt dat, vanwege wijzigingen in de productiepatronen en de vergrijzing van de bevolking, de rol van het ESF en van de investeringen in de aanpassing van de vaardigheden van werknemers aanzienlijk is toegenomen; is er in dit verband stellig van overtuigd dat het ESF een aanvulling moet vormen op het nationaal beleid van de lidstaten; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de beschikbare middelen zo doelmatig en efficiënt mogelijk worden aangewend om de inzetbaarheid van de werknemers, sociale integratie en gendergelijkheid te waarborgen; onderstreept tegelijkertijd dat uit hoofde van het ESF gefinancierde opleidingsprogramma's ook afgestemd moeten worden op de behoeften van ondernemers en personeel op leidinggevend niveau, teneinde een duurzame ontwikkeling van bedrijven te waarborgen, met name van kmo's, die de meeste banen in de Unie genereren;

42.

roept de lidstaten en de Commissie op te blijven werken aan de verbetering en verdieping van het Eures-platform als doeltreffend hulpmiddel om de mobiliteit van werknemers in Europa, in het bijzonder de grensoverschrijdende mobiliteit, te bevorderen door hun kennis van de arbeidsmarkt van de Unie te verbeteren, hen te informeren over de arbeidskansen en hen te helpen met de formaliteiten; moedigt de lidstaten aan Eures-netwerken te ontwikkelen en te ondersteunen, niet in de laatste plaats omdat grensarbeiders de eersten zijn die te maken hebben met problemen en moeilijkheden om hun beroepskwalificaties erkend te krijgen; stelt vast dat deze netwerken, doordat zij de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, sociale partners, lokale en regionale overheden en overige particuliere belanghebbenden verenigen, de grensoverschrijdende mobiliteit vergemakkelijken en ondersteunen;

43.

beklemtoont de noodzaak om bij het scheppen van hoogwaardige banen gebruik te maken van nieuwe technologieën; is van oordeel dat de Commissie een verband moet leggen tussen de terugdringing van de werkloosheid en de instrumenten van de Digitale Agenda en Horizon 2020;

44.

merkt op dat het aantal voortijdige schoolverlaters in de Unie nog steeds hoog is, hetgeen van invloed is op de jeugdwerkloosheid; benadrukt dat dit probleem moet worden opgelost door onderwijsprogramma's en curricula te moderniseren en daarbij gebruik te maken van het ESF;

45.

wijst erop dat het zonder effectieve samenwerking tussen onderwijsinstellingen en spelers op de arbeidsmarkt onmogelijk zal zijn om de hoge werkloosheid onder jonge afgestudeerden in de EU te verhelpen; benadrukt met name dat door het bijbrengen van de kennis en vaardigheden die op de arbeidsmarkt nodig zijn, de arbeidsparticipatie van jongeren gestegen is en de sociale verschillen verkleind zijn;

46.

onderstreept het belang van de genderdimensie voor banengroei; dringt er bij de Commissie op aan voldoende financiering toe te wijzen voor de aanpak van werkloosheid onder vrouwen; is van oordeel dat vrouwen kunnen profiteren van technologische vooruitgang waardoor ze flexibelere werktijden kunnen krijgen, en dringt er bij de Commissie op aan hierin te investeren;

47.

herhaalt dat er opvang voor jonge kinderen moet worden gecreëerd om de aanwezigheid van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen, en vraagt de Commissie derhalve om innovatieve projecten in dit verband te ondersteunen; wijst erop dat investeringen in de openbare infrastructuur, zoals voorzieningen voor kinderopvang, de kansen verhogen voor vrouwen om actief deel te nemen aan de economie en de arbeidsmarkt;

48.

verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten om, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen met betrekking tot werkgelegenheid en sociale integratie, rekening te houden met de behoeften van vrouwen die terugkeren van zwangerschapsverlof, werkgevers te motiveren om vrouwen aan te werven na hun zwangerschapsverlof, flexibele werkregelingen te vergemakkelijken en bijscholing (voor een leven lang leren) te bevorderen om vrouwen in staat te stellen hun professionele carrière op soepele wijze te hervatten;

Governance van het beleid

49.

benadrukt dat het cohesiebeleid moet worden gevoerd in een geest van een goed functionerend systeem van multilevel governance en doeltreffend moet zijn gestructureerd om aan de behoeften van burgers en bedrijven te voldoen, alsook voorzien moet zijn van een transparant en innovatief stelsel van overheidsaanbestedingen, hetgeen allemaal van cruciaal belang is om de impact van het beleid te vergroten; benadrukt in dit verband dat, niettegenstaande het belang van op het niveau van de EU en de lidstaten genomen besluiten, de lokale en regionale autoriteiten vaak de hoofdverantwoordelijkheid hebben voor overheidsinvesteringen, en dat het cohesiebeleid een essentieel instrument is aan de hand waarvan deze autoriteiten een belangrijke rol in de EU kunnen vervullen; wijst in dit verband nogmaals op de noodzaak van een brede tenuitvoerlegging van het partnerschapsbeginsel zoals omschreven in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen en de gedragscode inzake partnerschap;

50.

beveelt aan om de middelen en kennis van het cohesiebeleid aan te wenden om de administratieve capaciteit van overheidsautoriteiten aanzienlijk te versterken, met name op lokaal en regionaal niveau, onder meer door meer gebruik te maken van nieuwe technologieën en te streven naar beter gestroomlijnde procedures, zodat zij beter in staat worden gesteld om de burgers kwaliteitsdiensten te verlenen; verzoekt de Commissie te omschrijven welke vormen van administratieve bijstand kunnen worden verleend bij belangrijke kwesties, zoals de formulering van doelstellingen van initiatieven, de beoordeling van de resultaten hiervan aan de hand van geschikte indicatoren, en de vaststelling van vervolgmaatregelen, teneinde bij te dragen aan de totstandbrenging van een administratieve cultuur op basis van toezicht en evaluatie in de gehele EU; acht het belangrijk dat de lokale en regionale autoriteiten worden bijgestaan op het gebied van innovatieve financiële instrumenten, die van cruciaal belang zijn om tot meer middelen en investeringen te komen, en op het gebied van overheidsaanbestedingen, die steeds meer moeten dienen als een overheidsinstrument om innovatie en creativiteit te stimuleren;

51.

betreurt dat het zesde cohesieverslag geen uitgebreide beoordeling omvat van de resultaten van Jaspers, de faciliteit voor technische bijstand, waarmee de lidstaten in de periode 2007-2013 van de nodige technische bijstand werden voorzien om hoogwaardige, grote projecten voor te bereiden die in aanmerking kwamen voor medefinanciering met EU-middelen; is ingenomen met de oprichting van het netwerkplatform Jaspers voor activiteiten voor capaciteitsopbouw in 2013 en de oprichting in 2014 van het netwerk- en competentiecentrum voor de levering van gespecialiseerde expertise bij de voorbereiding van projecten in de programmeringsperiode 2014-2020; verwelkomt de oprichting van een competentiecentrum voor de opbouw van bestuurlijke capaciteit betreffende de ESIF, dat moet bijdragen aan de versterking van de capaciteit van alle autoriteiten in de lidstaten die betrokken zijn bij het beheer en de tenuitvoerlegging van de ESIF;

52.

is ingenomen met het feit dat de Commissie steeds meer aandacht besteedt aan de rol van bestuur en is het ermee eens dat goed bestuur en hoogwaardige overheidsdiensten, die onder meer vrij zijn van corruptie, van essentieel belang zijn voor een stabiel investeringsklimaat; vraagt om grote ambities om uitgaven in het kader van het cohesiebeleid minder gevoelig te maken voor frauduleus gebruik en om fraudebestrijdingsmaatregelen strikt toe te passen;

53.

is ervan overtuigd dat de gedragscode inzake partnerschap de deelname aan alle stadia in de regio's qua vorm en inhoud ten goede komt, en ten volle moet worden toegepast, aangezien deze van fundamenteel belang is om het cohesiebeleid meer effect te laten sorteren en de impact ervan in het veld te consolideren; feliciteert de lidstaten en de regio's die erin zijn geslaagd hun partners in overeenstemming met de gedragscode inzake partnerschap bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma's te betrekken; spreekt echter diepe bezorgdheid uit over de talrijke gevallen van gebrekkige toepassing van het partnerschapsbeginsel, en roept de Commissie op geen programma's goed te keuren waarbij de partners onvoldoende zijn betrokken; onderstreept het belang om ruchtbaarheid te geven aan voorbeelden van goede werkwijzen bij de organisatie van partnerschappen, zoals beschreven in de gedragscode; roept de Commissie bovendien op het Parlement regelmatig een verslag voor te leggen met een beoordeling van de stand van zaken van de tenuitvoerlegging van het partnerschapsbeginsel;

Territoriale dimensie

54.

wijst met bezorgdheid op het relatieve gebrek aan verwijzingen naar de territoriale benadering, met name naar grensoverschrijdende samenwerking, in het zesde cohesieverslag, ondanks het feit dat dit een essentieel instrument is om de economische, sociale en territoriale cohesie te versterken; wijst erop dat de opneming van alle grensoverschrijdende en macro-regionale aspecten een verrijkend effect zou hebben gehad, bijv. voor wat infrastructuur, arbeidsmarkten en mobiliteit, het milieu (inclusief een gemeenschappelijk rampenbestrijdingsplan), watergebruik en afvoer van afvalwater, afvalbeheer, gezondheidszorg, onderzoek en ontwikkeling, toerisme, openbare dienstverlening en bestuur betreft, aangezien al deze gebieden opvallende grensoverschrijdende elementen en mogelijkheden bevatten; is van mening dat de Europese grens- en grensoverschrijdende regio's in de programmeringsperiode 2014-2020 aanzienlijke vooruitgang zullen boeken voor wat het doorbreken van de crisis betreft, door slimmer, inclusiever en duurzamer op te treden;

55.

onderstreept dat de geïntegreerde en territoriale aanpak van essentieel belang is, met name voor milieu- en energieaangelegenheden;

56.

is ingenomen met de invoering van nieuwe instrumenten voor de coördinatie van belanghebbenden en de integratie van EU-beleid, en voor de toespitsing van investeringen op de werkelijke behoeften in het veld, zoals de geïntegreerde territoriale investeringen en de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsinstrumenten, waarmee evenwichtige territoriale ontwikkeling wordt nagestreefd; wijst op het belang van de goedkeuring van instrumenten om de territoriale impact van beleidsmaatregelen te beoordelen, met als belangrijkste doelstelling de territoriale impact van EU-beleidsmaatregelen op lokale en regionale autoriteiten te onderzoeken en meer aandacht te besteden aan die impact in het wetgevingsproces, en erkent de bestaande uitdagingen voor de tenuitvoerlegging van geïntegreerd territoriaal beleid, gezien de resterende regelgevingsverschillen binnen de EU-fondsen en de sterk uiteenlopende omvang van de bevoegdheden van regionale en lokale gemeenschappen binnen de lidstaten en de beheersautoriteiten; verzoekt om een algemene, geïntegreerde EU-investeringsstrategie, waarvan de Europese stedelijke agenda een deel uitmaakt, en een versterking van de Territoriale Agenda van de EU 2020 die werd goedgekeurd tijdens het Hongaarse voorzitterschap in 2011 en naar verwachting door de voorzitterschappen van 2015 zal worden geëvalueerd; is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het versterken van de rol van kleine en middelgrote stedelijke gebieden;

57.

stelt met bezorgdheid vast dat er te weinig aanwijzingen zijn over de wijze waarop de beginselen en prioriteiten van de Territoriale Agenda van de EU 2020 in aanmerking zijn genomen bij de tenuitvoerlegging van de programma's van het cohesiebeleid in de periode 2007-2013; dringt erop aan in de periode 2014-2020 adequate evaluatiemechanismen in te zetten om een beoordeling te kunnen maken van de territoriale dimensie van het cohesiebeleid;

58.

keurt desalniettemin goed dat stadsbeleid in het verslag wordt benadrukt, gezien het belang van steden in de gemondialiseerde economie en hun potentiële impact op het gebied van duurzaamheid; wijst erop dat de Europese regio's en steden zich inzetten voor de overgang naar een groenere groei, zoals verankerd in het Burgemeestersconvenant; beveelt aan om de grootste verschillen in ontwikkeling tussen plattelandsgebieden en stedelijke gebieden ook naar behoren aan te pakken, evenals de problematiek in grootstedelijke regio's, die zowel veerkrachtig als kwetsbaar zijn;

59.

betreurt dat polycentrische territoriale ontwikkeling in het zesde cohesieverslag niet wordt genoemd als essentieel element voor het bereiken van territoriale cohesie en territoriaal concurrentievermogen in overeenstemming met de Territoriale Agenda van de EU 2020 en het ESPON-verslag 2013 getiteld „Making Europe Open and Polycentric” (Europa open en polycentrisch maken); benadrukt de rol van kleine en middelgrote steden en het belang om de functionele banden van stedelijke centra met de omliggende gebieden te versterken om evenwichtige territoriale ontwikkeling te bereiken;

60.

verzoekt om een striktere naleving van artikel 174 VWEU inzake territoriale cohesie, met name ten aanzien van plattelandsgebieden, waarbij passende aandacht wordt besteed aan het belangrijke verband tussen cohesiebeleid en plattelandsontwikkeling, in het bijzonder met betrekking tot gebieden die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals ultraperifere regio's, de meest noordelijke regio's met een geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden; beveelt aan om tevens aandacht te besteden aan andere demografische problemen met grote gevolgen op regionaal niveau, zoals ontvolking, vergrijzing en een zeer verspreid wonende bevolking; verzoekt de Commissie om bij de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid bijzondere aandacht te besteden aan de regio's die het in geografisch en demografisch opzicht het moeilijkst hebben;

61.

is van mening dat in het zesde cohesieverslag onvoldoende aandacht wordt besteed aan Europese territoriale samenwerking, aangezien dit sinds de programmeringsperiode 2007-2013 een volwaardige doelstelling van het cohesiebeleid is; herinnert aan het potentieel van de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), niet alleen als een instrument voor het beheer van grensoverschrijdende governance, maar ook als een manier om bij te dragen aan een volledig geïntegreerde territoriale ontwikkeling;

62.

verzoekt om nauwere coördinatie tussen het cohesiebeleid, het pretoetredingsinstrument en het EU-nabuurschapsbeleid, evenals om een betere beoordeling en verspreiding van de projectresultaten;

Het cohesiebeleid op de lange termijn

63.

herinnert eraan, met het oog op al het bovengenoemde, dat het debat inzake het EU-cohesiebeleid een nieuwe impuls moet krijgen; stelt dat 2019, het jaar waarin verkiezingen van het Europees Parlement zullen worden gehouden, van doorslaggevend belang zal zijn, aangezien het nieuw verkozen Parlement en de nieuwe Commissie dan te maken krijgen met de beëindiging van de Europa 2020-strategie en een nieuw MFK, alsook met de waarborging van de toekomst van het cohesiebeleid na 2020 met een passende begroting en de opstelling van nieuwe wetgeving voor het cohesiebeleid; merkt op dat in het debat over het cohesiebeleid rekening moet worden gehouden met de ernstige tijdsdruk en vertraging aan het begin van de huidige programmeringsperiode;

64.

benadrukt het cruciale belang van administratieve capaciteit; verzoekt de beleidsmakers op alle bestuursniveaus gerichte technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid in het algemeen te bevorderen, en in het bijzonder voor een ruimer gebruik van de financiële instrumenten in combinatie met de ESIF;

65.

is van mening dat cohesiebeleidsmaatregelen een essentiële rol moeten spelen om de interne verschillen in concurrentievermogen en de structurele onevenwichtigheden te verkleinen in de regio's die daar het meest behoefte aan hebben; dringt er bij de Commissie op aan voorfinanciering te overwegen om in de periode 2014-2020 voor de betrokken lidstaten maximale benutting van fondsen te vergemakkelijken en daarbij altijd te waarborgen dat het beginsel van budgettaire verantwoordelijkheid wordt geëerbiedigd;

66.

verzoekt de lidstaten om in hun nationale parlementen regelmatig politieke debatten op hoog niveau te voeren over de doeltreffendheid, efficiëntie en tijdige tenuitvoerlegging van de ESIF en over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de macro-economische doelstellingen;

67.

verzoekt om regelmatige Raadsvergaderingen met de ministers voor cohesiebeleid, teneinde te voorzien in de behoefte om toezicht te houden op en het hoofd te bieden aan de voortdurende uitdagingen voor de economische, sociale en territoriale cohesie van de EU;

o

o o

68.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.

(4)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.

(5)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 303.

(6)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281.

(7)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(8)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0002.

(10)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0015.

(11)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0132.

(12)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0133.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0068.

(14)  PB C 19 van 21.1.2015, blz. 9.

(15)  PB C 242 van 23.7.2015, blz. 43.

(16)  Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020, (COM(2015)0015, 20.1.2015).

(17)  Besluit van de Commissie inzake de niet-automatische overdracht van 2014 naar 2015 en inzake de wederopvoering van vastleggingskredieten in 2015, C(2015)0827, 11.2.2015.


Top