EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015AE6712

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid in de eurozone (COM(2015) 692 final)

PB C 177 van 18.5.2016, p. 41–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/41


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid in de eurozone

(COM(2015) 692 final)

(2016/C 177/07)

Rapporteur:

Michael IKRATH

Corapporteur:

Anne DEMELENNE

De Commissie heeft op 22 december 2015 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone

(COM(2015) 692 final])

De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 maart 2016 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 maart 2016 gehouden 515e zitting (vergadering van donderdag 17 maart 2016) het volgende advies uitgebracht, dat met 201 stemmen vóór en 3 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC verwelkomt in beginsel de opstelling van programma’s met economische prioriteiten om de groei in de eurolanden aan het begin van het Europees Semester te stimuleren. Het EESC betreurt het echter dat het maatschappelijk middenveld, en met name de sociale partners niet zijn geraadpleegd over de inhoud en de nationale processen van het Europees Semester.

1.2.

Volgens het EESC mag op grond van deze aanbevelingen de kloof tussen de eurolanden en de overige lidstaten onder geen beding toenemen, maar moet deze worden verkleind. De aandacht gaat met name uit naar de lange termijn om de euro te ontwikkelen, zodat hij de gemeenschappelijke munt van alle lidstaten wordt.

1.3.

Het EESC erkent het belang van het Commissiedocument voor de verdieping van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Zoals al opgemerkt in eerdere adviezen (1), is het Comité sterk voorstander van verdere consolidering en voltooiing van de EMU. De zowel apart als gezamenlijk optredende lidstaten dienen alle vereiste maatregelen te treffen om tot meer convergentie en integratie te komen, met name op economisch terrein. Dit moet gepaard gaan met vooruitgang voor een begrotingsunie voor de eurozone (met inbegrip van een speciale begroting), een sociale unie en één externe vertegenwoordiging in internationale financiële instellingen.

1.4.

Er is duidelijk een politieke behoefte om de eurozone te voorzien van een solide politieke en institutionele basis, waaraan het tot nu toe, sinds de totstandkoming van de monetaire unie (2), ontbreekt. Afzonderlijke initiatieven, zoals de oprichting van een banken- of kapitaalmarktenunie, zijn toe te juichen maar zijn geen alternatief voor het vereiste degelijke bestel.

1.5.

Voorts zij opgemerkt dat de recente investeringsprogramma’s voor werkgelegenheid hun doel onvoldoende bereikt hebben. Voor het herstel van groei en werkgelegenheid is een mix van financieel, belasting-, begrotings-, economisch en sociaal beleid geboden. In tegenstelling tot de aanbeveling van de Commissie zou het begrotingsbeleid meer expansief dan neutraal van opzet moeten zijn.

1.6.

Volgens het EESC is een budgettair neutrale houding in de huidige omstandigheden niet op zijn plaats, hoewel te prefereren boven voortgezet bezuinigingsbeleid. Aangezien recessie tot minder groeikansen leidt, moet het begrotingsbeleid in de eurozone meer dan normaal doen om de economie als geheel in de zone te stimuleren. In dit opzicht zijn de risico’s van oververhitte economieën veel geringer dan de risico’s bij voortdurende lage inflatie of deflatie. Daarom pleit het EESC voor een begrotingsprikkel voor de overheidsinvesteringen; die zou op korte termijn tot een sterkere vraag leiden, maar ook het groeipotentieel op lange termijn doen toenemen.

1.7.

Voorts bepleit het EESC verlichting van de belasting op arbeid omdat dit de financiële houdbaarheid van de reeds uitgeholde stelsels voor sociale voorzieningen niet in gevaar brengt. Het Comité herinnert eraan dat de moderne stelsels voor sociale bescherming gebaseerd moeten zijn op de beginselen van solidariteit en gelijke kansen en niet alleen op bevordering van inzetbaarheid. Verder moet op begrotingsniveau rekening worden gehouden met de gevolgen van robotica en digitalisering, die de arbeidsmarkt zullen verstoren, met waarschijnlijk ook gevolgen voor de belastingopbrengsten.

1.8.

Het EESC is verheugd dat het begrip flexibiliteit is heroverwogen, maar de tijdelijke contracten zouden idealiter uit moeten monden in vaste contracten, en niet in onzekere banen. Om toenemende sociale ongelijkheid tegen te gaan, moet niet alleen worden gekeken naar het scheppen van banen, maar ook naar de kwaliteit van het werk. Tevens moet het potentieel van de deeleconomie (sharing economy) worden benut en mag het niet worden verzwakt. Er moeten nieuwe vormen van arbeid en werk worden benut ten behoeve van de samenleving, zonder de rechten van werknemers en de systemen voor sociale bescherming in gevaar te brengen.

1.9.

De voorbije acht jaar heeft de groei in de eurozone te lijden gehad onder een zwakke vraag, en niet onder een zwak aanbod. De aanpassingen van de arbeidsmarkten waren onevenwichtig en asymmetrisch; ze vonden meestal plaats via lagere nominale en reële lonen en lagere loonkosten per eenheid product in de lidstaten die het zwaarst getroffen waren door de crisis. De conclusie moet daarom luiden dat structurele hervormingen alleen, gericht op verbetering van de aanbodzijde van de economie, en op stimulering van investeringen en groei, niet het antwoord kunnen zijn op het zwakke herstel. Er moet ten minste voorrang worden verleend aan structurele hervormingen die voor gezinnen en ondernemingen positieve gevolgen kunnen hebben voor de vraag op korte termijn, zelfs bij kredietbeperkingen.

1.10.

Ook wordt gepleit voor gecoördineerde inspanningen voor een bedrijfsvriendelijker klimaat voor kleine en middelgrote bedrijven (99 % van de EU-bedrijven en circa 60 % van de werknemers, ofwel 65 miljoen mensen) via betere regelgeving en consistente beperking van bureaucratie, en door te zorgen voor voldoende en passende financiering („toegang tot financiering”) (3) en door uitvoer naar markten buiten de EU systematisch gemakkelijk te maken. Dit verschaft bedrijven ruimte voor investeringen in groei en banen.

1.11.

Het EESC juicht de initiatieven voor financiering van het mkb binnen de kapitaalmarktenunie toe. Niettemin is er met name behoefte aan nieuwe financieringsopties voor micro-ondernemingen en start-ups, zoals start- en durfkapitaal, crowd investing en financing en innovatieve vormen zoals private equity. In deze context benadrukt het EESC de behoefte aan de oprichting van een EU-fonds voor durfkapitaal. Er moet dringend bekeken welke mogelijkheden de nieuwe modellen voor bankieren (4) bieden voor de bedrijfsfinanciering in de EU.

2.   Achtergrond

2.1.

Naar aanleiding van het verslag van de vijf voorzitters over „De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie is er in het kader van het Europees Semester voor een nieuwe aanpak gekozen om de coördinatie tussen de eurozone en de nationale niveaus te verbeteren. De Commissie heeft dit jaar voor het eerst in november een aanbeveling voor de eurozone gepubliceerd, samen met de jaarlijkse groeianalyse voor 2016, om het beleid voor de eurozone en de nationale dimensie van het economisch bestuur van de EU beter op elkaar af te stemmen.

2.2.

Het doel is om gelegenheid te bieden voor discussies en aanbevelingen met betrekking tot de eurozone voordat er over landenspecifieke aangelegenheden wordt gediscussieerd, zodat de gemeenschappelijke uitdagingen volledig worden weerspiegeld in de landenspecifieke maatregelen. Dit is een belangrijke wijziging ten opzichte van de vorige semesters, waarbij de aanbevelingen voor de eurozone tegen het eind van het semester kwamen, tegelijk met de landenspecifieke aanbevelingen.

2.3.

De Commissie presenteerde vier aanbevelingen m.b.t. het economisch beleid van de eurozone:

beleid nastreven dat het herstel ondersteunt, convergentie bevordert, de correctie van macro-economische onevenwichtigheden faciliteert en het aanpassingsvermogen verbetert;

hervormingen doorvoeren die flexibele en betrouwbare arbeidscontracten, uitgebreide strategieën voor levenslang leren, effectieve beleidsmaatregelen om werklozen weer aan een baan te helpen, moderne stelsels voor sociale bescherming en open en concurrerende markten voor producten en diensten combineren; de loonwig op arbeid op een begrotingsneutrale wijze verminderen, vooral voor mensen met een laag inkomen, om de schepping van banen te bevorderen;

in 2016 de geplande nagenoeg neutrale begrotingskoers aanhouden; met het oog op 2017 de overheidsschuld verminderen om de budgettaire buffers te herstellen terwijl procycliteit wordt voorkomen, met volledige naleving van het stabiliteits- en groeipact, en

de geleidelijke vermindering van de oninbare leningen van de banken faciliteren en de insolventieprocedures voor ondernemingen en gezinnen verbeteren.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Voor het eerst worden de ontwerpaanbevelingen voor de eurozone aan het begin van het Europees Semester gepubliceerd, samen met de jaarlijkse groeianalyse (JGA), het waarschuwingsmechanismeverslag (AMR) en het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid. Het EESC ziet in dat dit nieuwe proces ertoe kan bijdragen om bij de opzet van het nationale beleid dat deel uitmaakt van de stabiliteitsprogramma’s en de nationale hervormingsprogramma’s, meer rekening te houden met ontwikkelingen in de gehele eurozone.

3.2.

Het EESC betreurt het dat de sociale partners en het maatschappelijk middenveld niet zijn geraadpleegd over de inhoud van de voorgestelde economische aanbevelingen voor de eurozone en dat nationale processen nog niet zijn aangepast aan dit nieuwe semester. In het kader van het Europees Semester kan de sociale dialoog een drijvende kracht zijn achter succesvolle, duurzame en inclusieve economische, werkgelegenheids- en sociale hervormingen. De sociale partners zouden op alle niveaus met de relevante overheidsinstanties overeenstemming moeten bereiken over werkelijke, tijdige en zinvolle betrokkenheid bij het Europees Semester. Voorts is het EESC sterk voorstander van permanente en nauwe samenwerking tussen de afdeling ECO van het EESC en de commissie ECON van het EP in de toekomst.

3.3.

Het EESC staat achter de aandacht voor een gecoördineerde benadering van de eurozone door alle lidstaten, maar ook aan de hand van monetair, begrotings- en structureel beleid en beleid m.b.t. de aanbodzijde. Verder zouden structurele hervormingen meer de nadruk moeten leggen op politieke maatregelen, zodat het economisch herstel op korte termijn kan worden ondersteund. De flexibiliteit van arbeidsmarkten mag niet, zoals in eerdere jaren, uitmonden in een verlies van koopkracht van de werknemers, om de binnenlandse vraag, als belangrijke aanjager van groei, niet in het gedrang te brengen. Dit betekent dat de concurrentie via meer kwaliteit moet verlopen en dat de groei van de productiviteit moet plaatsvinden via innovatie en niet via lage prijzen en lonen.

3.4.

Hoewel volgens het EESC de momenteel en in de nabije toekomst vereiste verdere verdieping en versterking van de euro een enorme uitdaging zijn voor de bestendige veiligstelling van de euro en de eurozone, meent het dat moet worden gestreefd naar het volgende:

totstandkoming van één externe vertegenwoordiging van de eurozone op internationale fora (Internationaal Monetair Fonds, OESO enz.) (5);

totstandkoming van een begrotingsunie voor de eurozone;

totstandkoming van een sociale unie, wat inhoudt dat de Commissie, de Raad en het Parlement de sociale partners nog meer bij alle wetgevingsinitiatieven moeten betrekken.

3.5.

Met het oog op de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 en ter voorbereiding van het MFK na 2020 stelt het EESC voor dat de eurozone over een eigen begroting beschikt die: i) zorgt voor een tijdelijke maar aanzienlijke overdracht van middelen in geval van regionale schokken; ii) bij ernstige recessies in het gehele gebied kan optreden, en iii) financiële stabiliteit waarborgt. In het verlengde daarvan moet de eurozone, als eerste stap naar een economische regering, haar eigen minister van financiën hebben, met eigen middelen, op basis van de principes eenvoud, transparantie, billijkheid en democratische verantwoordingsplicht.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.    Macro-economische onevenwichtigheden

4.1.1.

Terecht stelt de Commissie dat de structurele hervormingen in de lidstaten moeten worden voortgezet op grond van landenspecifieke omstandigheden om de convergentie te stimuleren en macro-economische onevenwichtigheden te kunnen corrigeren. Er moet echter een evenwicht zijn tussen de structuurhervormingen en de investeringen in productieve activiteiten die voor nieuwe banen zorgen.

4.1.2.

Welkom is de aanbeveling van de Commissie dat lidstaten met een groot overschot op de lopende rekening in de eerste plaats maatregelen nemen om spaaroverschotten naar de binnenlandse economie te leiden en zo de binnenlandse investeringen te bevorderen. Zulke maatregelen moeten echter niet beperkt blijven tot de aanbodzijde (hervorming van productmarkten bijv.), maar ook ingrijpendere overheidsinitiatieven voor overheidsinvesteringen omvatten, zoals het huidige plan-Juncker voorstelt (6).

4.1.3.

Volgens het EESC moeten overheidssubsidies met name voor innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen worden bestemd. Om dit type ondernemingen vlottere toegang tot financiering te verschaffen, moet de overheid enerzijds stimulerende financiering verstrekken en anderzijds zorgen voor een systeem van overheidsgaranties en waarborgen. De relevante interactie tussen overheid, kmo’s en universiteiten en onderzoeksinstellingen is een belangrijk onderdeel van het investeringsklimaat.

4.1.4.

Het EESC merkt op dat de uitvoer voor het midden- en kleinbedrijf in de eurozone een groeiaanjager van belang is. Naast de door het monetaire beleid van de ECB ontstane gunstige euro-dollarkoers zijn vrijhandelsovereenkomsten essentieel voor een toename van de export. Hoewel het EESC de aandacht voor het TTIP, waarover momenteel onderhandeld wordt, ondersteunt, beveelt het tegelijk aan om met de groeimarkten een overeenkomst te sluiten die de markttoegang voor Europese bedrijven vereenvoudigt. Het is belangrijk om de bescherming van de rechten van de mens en van de normen van de ILO te garanderen, evenals de in de EU geldende rechten van de consument en de milieuvoorschriften.

4.2.    Arbeids-, product- en dienstenmarkten

4.2.1.

Het EESC tekent aan dat, hoewel de arbeidsmarkten geleidelijk steeds beter worden, zoals de Commissie vermeldt, eraan voorbijgegaan wordt dat de arbeidsparticipatie in de eurozone, die in 2015 68,9 % bedroeg, nog steeds flink lager ligt dan de doelstelling van Europa 2020, namelijk 75 %. Conform gegevens van de diensten van de Commissie (Labref-gegevensbank) lijkt er geen enkel positief verband te bestaan tussen het aantal op enig moment uitgevoerde hervormingen van de arbeidsmarkt (voor of na de crisis) en de prestaties van de arbeidsmarkten van de lidstaten (7).

4.2.2.

Structurele hervormingen op de arbeidsmarkten moeten sociale investeringen bevorderen, via maatregelen voor permanente opleiding van werknemers en werklozen en maatregelen die hun financiële zekerheid, met name van de werklozen, bevorderen. Verder onderschrijft het EESC de beperking van belasting op arbeid, mits hier andere bronnen van publieke inkomsten tegenover staan. Op de middellange termijn kan een hogere arbeidsparticipatie hier ook aan bijdragen.

4.2.3.

Ter wille van het Europese concurrentievermogen en het houdbaarheidsvraagstuk pleit het EESC voor de oprichting van een digitale holding, in navolging van het zeer succesvolle model van de Airbus Group. Deze multinationale samenwerking omvat dochterondernemingen uit verschillende lidstaten en is een cruciale speler in de Europese economie en industrie.

4.2.4.

De digitale dominantie van de VS is al een nieuwe vorm van mondiale overheersing. Zeer dramatische gevolgen zijn te zien in de financiële sector, waar de grote Amerikaanse investeringsbanken al zeer nauwe kapitaalrelaties zijn aangegaan met de innovatieve fintechs, die op hun beurt het Europese model van klassieke cliëntenbanken („boring banks”) met succes in de kerntaken aanvallen.

4.2.5.

Voor de opzet en ontwikkeling van de details van een vergelijkbaar model van een Europese digitale holding moet volgens het EESC op korte termijn een interdisciplinaire projectgroep worden opgericht. Tot deze groep zouden, onder beheer van onder meer het EESC, vertegenwoordigers van de Commissie (commissaris Oettinger) en het Parlement (commissie ITRE) moeten behoren. Wat financieringskwesties betreft, moet van meet af aan rekening worden gehouden met verenigbaarheid met het investeringsplan-Juncker. Door nauwe samenwerking van de kennisunits van de digitale holding met de kmo’s ontstaan er goede opties voor groei en nieuwe banen.

4.3.    Begrotingsbeleid

4.3.1.

Het EESC staat achter de nadruk die de Commissie legt op de begrotingsaanpak voor de eurozone als geheel bij de vormgeving van richtsnoeren voor nationaal begrotingsbeleid. Zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de ECB stelt het EESC echter vast dat bij de beoordeling van de vraag of een neutraal begrotingsbeleid adequaat is, opmerkelijk genoeg een analyse van de ontwikkelingen in het monetaire beleid in de eurozone ontbreekt. Dit is op zijn minst vreemd, aangezien de leden van de raad van bestuur van de ECB herhaaldelijk en publiekelijk verwezen hebben naar het begrotingsbeleid van de eurozone (8).

4.3.2.

Dit is een zorgwekkende lacune, omdat de eurozone nu in een situatie verkeert waar de capaciteit van het monetaire beleid om de vraag te stimuleren zeer beperkt is. De vraag is al zo lang zwak dat de inflatie (zelfs als we de olieprijs buiten beschouwing laten) flink onder de ECB-doelstelling van 2 % ligt, terwijl de belangrijkste rentetarieven van de ECB bijna nul zijn en verdere forse dalingen uitsluiten. De economie van de eurozone bevindt zich in een zgn. „liquiditeitsval” en kan in een „deflatieval” terechtkomen als de inflatie niet snel gaat stijgen. Dan zou de economie van de eurozone jarenlang gaan stagneren en uiteindelijk de levensvatbaarheid van de euro gaan bedreigen.

4.3.3.

Het door de ECB serieus sinds begin 2015 gevoerde ongebruikelijke beleid van kwantitatieve verruiming lijkt geen groot verschil (9) te hebben gemaakt voor het stimuleren van de vraag. In die situatie en gelet op de eerder vermelde verschijnselen van hysterese (waarbij de recessie tot minder groeikansen leidt) moet het begrotingsbeleid in de eurozone meer dan normaal doen om de economie als geheel in de zone te stimuleren (10). Gezien de beperkingen van het begrotingsbeleid in de lidstaten van de eurozone zou het begrotingsbeleid in de lidstaten met minder dan gewenste inflatie, geringe kosten voor overheidsschulden, een naar verhouding lage ratio van overheidsschuld/bbp en momenteel overschotten op de rekeningen, expansief moeten zijn om de inflatie boven de ECB-doelstelling van 2 % te krijgen, zodat de gemiddelde inflatie in de eurolanden weer op gang kan komen om in de buurt van het doel te komen. In dit opzicht zijn de risico’s van oververhitte economieën veel geringer dan de risico’s bij voortdurende lage inflatie of deflatie.

4.3.4.

Echter, gezien de bezorgdheid over de houdbaarheid van overheidsschulden tegen de achtergrond van demografische ontwikkelingen zou het begrotingsbeleid in lidstaten met grote overschotten op lopende rekeningen expansief moeten zijn door de overheidsinvesteringen op te voeren. Een begrotingsprikkel voor de overheidsinvesteringen zou op korte termijn tot een sterkere vraag leiden, maar het groeipotentieel op lange termijn ook doen toenemen. De overheid kan daarbij haar investeringen niet alleen voor de infrastructuur bestemmen, maar ook voor het onderwijs en vaardigheden („sociale investeringen”).

4.4.    De financiële sector

4.4.1.

Het EESC verzoekt om een Europese insolventiewet, enerzijds om de schuldenlast van gezinnen te verlichten en anderzijds om het voor start-ups makkelijker te maken om een faillissement op te vangen. Op die manier zal de koopkracht van huishoudens toenemen en zal het oprichten van een onderneming worden aangemoedigd.

4.4.2.

Een nog niet opgelost, maar ernstig probleem is de omvang van oninbare kredieten in de banken van de eurozone, ter hoogte van circa 900 miljard euro. Pas als die omvang wordt afgebouwd, kunnen de banken de kredietverstrekking aan ondernemingen en huishoudens uitbreiden en zo het vlotte geldbeleid van de ECB doeltreffender maken, de kansen op groei verbeteren en het vertrouwen van de markten versterken. De bevoegde politieke en toezichthoudende instanties in de eurozone moeten hiervoor met passende ideeën komen.

4.4.3.

Een gevolg van de financiële crisis was het algemeen gedeelde streven naar forse vermindering van de soevereine risico’s op de balansen van de Europese banken. Uit de huidige situatie van de banken blijkt dat deze risico’s dramatisch toegenomen zijn. Eerst en vooral zouden deze soevereine risico’s op de balansen beperkt moeten worden om de toekomstige stabiliteit van de banken en de financiële sector te waarborgen, ook in het licht van het recente EDIS-voorstel (11).

4.4.4.

Voor eventuele positieve effecten op de vraag dienen gezinnen en bedrijven niet in liquiditeit te worden beperkt. Het herstel van een positieve kredietstroom zou niet alleen de vraag ten goede komen, maar ook de doeltreffendheid van het monetaire beleid van de ECB om de kansen op groei te verbeteren en het marktvertrouwen te versterken. De bevoegde politieke en toezichthoudende instanties in de eurozone moeten hiervoor met passende ideeën komen.

4.4.5.

Verder eist het EESC dat de hervormingsagenda en de regelgevende instanties zich sterker richten op meer transparantie en het toezicht op niet- of schaduwbanken om de stabiliteit van de financiële systemen bestendig te garanderen en om de werking daarvan voor de reële economie te herstellen, met name op het gebied van securitisatie (12). Er moet voor worden gewaakt dat effecten opnieuw uitgroeien tot speculatieve investeringsinstrumenten van hedgefonds en financiële instellingen die uitsluitend op maximaal rendement uit zijn (aasgierfondsen).

4.4.6.

Daar de financiële crisis in hoge mate door de speculatieve activiteiten van investeringsbanken werd veroorzaakt, is het speculatief bankieren nog steeds een latente bedreiging voor de stabiliteit van de financiële markt. Het is nog steeds niet grondig onderzocht hoe zeer speculatieve activiteiten zoals highfrequencyhandel eigenlijk kunnen plaatsvinden, terwijl gestreefd wordt naar wereldwijd stabielere markten. Verder moet het risicoarme beleggings- en kredietbedrijf strikt gescheiden worden van de zeer riskante activiteiten van het investeringsbankieren. Hiervoor bestaat al een reeks modellen, zoals de Vickers- en Volcker-regel. Het EESC beveelt de uitwerking aan van een Glass-Steagall Act voor de Europese Unie, nu andere financiële markten (zoals in de VS en de BRICS-landen) overwegen deze opnieuw in te voeren om de stabiliteit van de banksector te verbeteren. Een en ander zou beleggers en belastingbetalers minder risico’s opleveren.

Brussel, 17 maart 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Zie de EESC-adviezen „Voltooiing van de EMU: de volgende Europese legislatuur” (PB C 451 van 16.12.2014, blz. 10) en „Voltooiing van de EMU: de politieke pijler” (PB C 332 van 8.10.2015, blz. 8).

(2)  Ibidem.

(3)  Zie EESC-advies — „Actieplan kapitaalmarktenunie” (PB C 133 van 14.4.2016, blz. 17).

(4)  Zie bijv. de opmerkingen in de eerdere EESC-adviezen „Financieringsstructuren voor het mkb in de huidige financiële context”(PB C 48 van 15.2.2011, blz. 33), en „Een actieplan ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo’s” (PB C 351 van 15.11.2012, blz. 45) over islamitische financiering.

(5)  Zie het EESC-advies over de externe vertegenwoordiging van de eurozone (zie bladzijde 16 van dit Publicatieblad).

(6)  OFCE, ECLM, IMK, AK-Wien, INE-GSEE (2015), The Independent Annual Growth Survey 2016, Parijs.

(7)  ETUI/ETUC (2015), Benchmarking Working Europe 2015, Brussel, ETUI, blz. 26.

(8)  Het opvallendste voorbeeld was de toespraak „Unemployment in the Euro area” van president Draghi in Jackson Hole in augustus 2014 (https://www.ecb.europa.eu/press/key/date/2014/html/sp140822.en.html).

(9)  http://epthinktank.eu/2015/12/10/the-ecbs-quantitative-easing-early-results-and-possible-risks/

(10)  Theodoropoulou, S. (2015), How to avert the risk of deflation in Europe: rethinking the policy mix and European economic governance, Brussel, ETUI.

(11)  Zie het EESC-advies over een Europees depositogarantiestelsel (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).

(12)  Zie het EESC-advies over een rechtskader voor securitisatie (PB C 82 van 3.3.2016, blz. 1).


Top