EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015AE6357

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 met het oog op de instelling van een Europees depositoverzekeringsstelsel (COM(2015) 586 final — 2015/0270 (COD))

PB C 177 van 18.5.2016, p. 21–27 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/21


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 met het oog op de instelling van een Europees depositoverzekeringsstelsel

(COM(2015) 586 final — 2015/0270 (COD))

(2016/C 177/04)

Rapporteur:

Daniel MAREELS

Respectievelijk op 18 januari 2016 en 20 januari 2016 en in overeenstemming met artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben het Europees Parlement en de Raad beslist om het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 en tot instelling van een Europees depositogarantiestelsel

COM(2015) 586 final — 2015/0270(COD).

De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 maart 2016 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 maart 2016 gehouden 515e zitting (vergadering van 17 maart 2016) het volgende advies uitgebracht, dat met 197 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 8 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Samen en gelijktijdig met haar voorstel voor een Europees depositoverzekeringsstelsel (hierna „EDIS”) publiceerde de Commissie de mededeling „Naar de voltooiing van de bankenunie”  (1). Uit de publicatie blijkt dat beide teksten „parallel” worden gezien en de introductie van verdere risicodeling (cf. het EDIS-voorstel) „vergezeld” moet gaan van verdere risicovermindering in de bankenunie (cf. de mededeling). Aldus blijkt dat beide teksten de twee benen van één geheel vormen en derhalve acht het Comité het wenselijk zich ook over deze mededeling uit te laten. Het EESC verwelkomt zowel het wetgevingsvoorstel als de mededeling.

1.2.

Samenvattend en principieel is het Comité van oordeel, nu vaststaat dat EDIS en de aangekondigde maatregelen tot risicovermindering een aantal fundamentele en belangrijke doelstellingen inzake de versterking en de vervollediging van de bankenunie gemeen hebben, dat beide soorten maatregelen op eenzelfde manier en met daadwerkelijk gelijkwaardige instrumenten en methoden tot stand moeten worden gebracht. Deze methoden, die identieke garanties dienen te geven om de beoogde respectievelijke doelstellingen echt te bereiken, zijn des te meer aan de orde nu beide soorten maatregelen complementair en noodzakelijk zijn om een voor iedereen aanvaardbare en evenwichtige oplossing te bieden, die tegelijk ook sluitend is. Derhalve en om reële vooruitgang mogelijk te maken, is het voor het Comité essentieel dat zowel EDIS als de relevante maatregelen tot risicovermindering onverwijld daadwerkelijk parallel worden aangepakt en verwezenlijkt, conform een duidelijk en concreet vastgelegd tijdspad. Het scheppen van de juiste voorwaarden om stappen vooruit te kunnen zetten is eveneens van groot belang voor de verdere voltooiing van de EMU, waarvan de bankenunie een belangrijk onderdeel vormt.

1.3.

Van zijn kant is EDIS van groot belang in de bankenunie, waarvan het de derde pijler vormt. Het Comité heeft zich eerder al groot voorstander getoond van de verdere voltooiing van de bankenunie, en van het depositoverzekeringsstelsel, en erop aangedrongen dat dit spoedig zou gebeuren. Dit met het oog op de versterking van de economische en financiële stabiliteit in de EU.

1.4.

Stabiele, veilige en goed beschermde deposito’s zijn in het belang van elkeen, en in de eerste plaats van spaarders en deposanten. Hun vertrouwen veilig stellen en hen een zo goed mogelijke bescherming bieden blijven belangrijk voor het EESC. Het komt er nu op aan om het vertrouwen van spaarders en deposanten in de banken te laten toenemen en hen toe te laten de voordelen te plukken van financiële integratie en een gelijk speelveld tussen banken. Stabiele deposito’s blijven overigens noodzakelijk voor de financiering van de economie, en van gezinnen en ondernemingen, kmo’s in het bijzonder.

1.5.

Voor het EESC komt het erop aan met EDIS de bankenunie verder te versterken, het weerstandsvermogen ervan tegen mogelijke financiële crises te vergroten en de financiële stabiliteit te verhogen. Een Europees depositoverzekeringsstelsel is van aard om de situatie van individuele lidstaten en banken gunstig te beïnvloeden nu het beter kan helpen om grote lokale schokken op te vangen. Dat kan aan sommigen de zin ontnemen om tegen bepaalde landen of banken te speculeren en de kans op bankruns neemt erdoor af. Tegelijk wordt de koppeling tussen banken en hun nationale overheden verder verzwakt.

1.6.

Van hun kant zijn de aangekondigde maatregelen tot risicovermindering in de bankenunie even onontbeerlijk. Ze dragen bij tot de versterking van de bankenunie doordat ze zorgen voor een meer gelijk speelveld tussen banken en een afzwakking van hun koppeling met hun nationale overheid. De weerstand en de stabiliteit van het systeem worden hierdoor versterkt. De aanvaarding van risicodelende mechanismen vereist de daadwerkelijke verwezenlijking van het gelijk speelveld qua regels en toezicht, en dat draagt op zijn beurt bij tot het noodzakelijke wederzijdse vertrouwen tussen alle bij de bankenunie betrokken partijen.

1.7.

Deze maatregelen vereisen dat het bestaande wetgevende kader van de bankenunie (BRRD en DGSD) door alle lidstaten volledig omgezet en geïmplementeerd is. Het is positief vast te stellen dat het aantal lidstaten dat nog een inspanning moet doen afgenomen is sinds de publicatie van de EDIS-voorstellen en de mededeling. En ten aanzien van de andere landen onderneemt de Commissie actie.

1.8.

Aandacht moet uitgaan naar het verder terugdringen van de risico’s in de banksector en naar een maximale harmonisatie in de bankenunie op de vlakken waarin al actie is ondernomen. De voorafgaande realisatie van goed gekapitaliseerde, stabiele en effectieve nationale depositogarantiestelsels wordt daarbij als noodzakelijk beschouwd. Potentiële risico’s van moral hazard, in hoofde van zowel banken, overheden als spaarders, dienen ook bij de verdere realisatie van deze pijler van de bankenunie maximaal te worden vermeden. Immers zouden reële toestanden van moral hazard de efficiënte en veilige functionering van de bankenunie in de kern kunnen bedreigen. De voorwaarde luidens welke een lidstaat pas gebruik kan maken van EDIS wanneer hij aan alle voorwaarden is voldaan, is hier op zijn plaats.

1.9.

Het Comité is van oordeel dat de Commissie een alomvattende grondige impactstudie dient te maken, eventueel gebaseerd op de eerdere soortgelijke studies in het kader van de DGS-richtlijnen, gezien het belang van de kwestie voor de bankenunie, de voltooiing van de EMU en het vertrouwen van spaarders en deposanten. De resultaten van deze studie dienen bekendgemaakt te worden, ook om de legitimiteit van het voorstel verder te versterken.

1.10.

Overigens blijven de verschillen tussen de landen evenzeer groot en blijft een aantal uitdagingen op verschillende gebieden bestaan, zoals overigens ook blijkt uit een aantal recente internationale rapporten,. Die verschillen en uitdagingen dienen te worden aangepakt. Zonder exhaustief te willen zijn gaat het hier onder meer om het grote volume van non-performing loans in de banksector en de ongelijke spreiding van dat volume over de banken en lidstaten van de eurozone.

1.11.

Voor het Comité dient bij de verdere vermindering van het risico wel voldoende aandacht uit te gaan naar de effecten ervan op de kredietverlening. Inzonderheid kredietverlening aan kmo’s, kmi’s, startups en andere jonge ondernemingen moet een kernprioriteit voor de EU en de lidstaten zijn en blijven.

1.12.

Daarnaast is vooruitgang voor het Comité evenzeer van groot belang in het kader van de verdere voltooiing van de EMU die onder meer gegrondvest is op een monetaire en financiële pijler, hetgeen de tenuitvoerlegging van een volwaardige door de EU aangestuurde bankenunie behelst. Gezien het Comité betreffende de EMU eerder heeft aangegeven dat ze nog steeds fragiel is en voor gigantische uitdagingen staat komt het er thans op aan haar verder te versterken door de verdere uitbouw van alle pijlers ervan.

1.13.

Volgens het Comité is het op dat vlak hoogst noodzakelijk dat de goede en juiste voorwaarden worden geschapen om vooruitgang mogelijk te maken. Voor het Comité draait alles rond „vertrouwen” en de versterking daarvan tussen de lidstaten. Vertrouwen tussen de lidstaten vereist evenwel een gelijk speelveld en gelijke gerichte oriëntaties, die op convergentie zijn afgestemd.

1.14.

Die convergentie heeft te lijden gehad door de crisis en het komt er op aan op korte termijn opnieuw stappen vooruit te zetten in en tussen de lidstaten. Daarnaast moet tezelfdertijd ook het herstel worden ondersteund, de correctie van macro-economische onevenwichtigheden worden vergemakkelijkt en het aanpassingsvermogen verbeterd.

1.15.

Het Comité kan er zich in vinden dat het nieuwe depositoverzekeringsstelsel kostenneutraal moet zijn voor de banksector maar tegelijk is het van oordeel dat het verkieslijker is de voorziene risico gebaseerde bijdragenregeling rechtstreeks in het EDIS-voorstel op te nemen dan de vaststelling ervan te doen bij gedelegeerde handeling. Het betreft hier immers een essentieel onderdeel van de vooropgestelde regeling, die — vanuit principieel oogpunt — verdient op het hoogste niveau te worden vastgelegd.

2.   Achtergrond

2.1.

Bij de creatie van de bankenunie is beslist dat de pijlers ervan stapsgewijs zouden worden ingevoerd.

2.2.

De eerste twee stappen zijn gezet door de invoering van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme, waarbij de ECB het toezicht uitoefent (2) op de banken (3) in de eurozone, en de invoering van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, vanaf 1 januari 2016.

2.3.

Als derde pijler van de bankenunie wordt thans een Europees depositoverzekeringsstelsel  (4) voorgesteld. Dit stelsel bouwt verder op de bestaande depositogarantierichtlijn (5), die nationale depositogarantiestelsels heeft ingevoerd en in de erkenning van institutionele protectiestelsels als DGS heeft voorzien. Ook in het verslag van de vijf voorzitters over „De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie” (6) werd de lancering daarvan op langere termijn voorgesteld.

2.4.

Het nieuwe voorstel (7) zou geleidelijk en stapsgewijze worden ontwikkeld (8):

2.4.1.

In de eerste fase gaat het om een herverzekeringsaanpak die drie jaar zou duren tot 2020. In die fase krijgt een nationaal depositogarantiestelsel pas toegang tot de middelen van het Europese depositoverzekeringsstelsel nadat het al zijn eigen middelen heeft uitgeput en op voorwaarde dat de desbetreffende regels van de richtlijn inzake de depositogarantiestelsels volledig zijn toegepast door de betrokken lidstaat. Bedoeling is aldus de koppeling tussen de banken en hun nationale overheden te verzwakken.

2.4.2.

Nadien zou het stelsel een geleidelijk gemutualiseerd stelsel („medeverzekering”) worden. In deze fase zou een nationaal stelsel niet zijn eigen middelen hoeven uit te putten voordat het toegang krijgt tot de middelen van het Europese depositoverzekeringsstelsel, ingeval een tussenkomst vereist is. De toegang tot die middelen zou laag beginnen (20 %) en over een periode van vier jaar stijgen tot 80 %. Aldus betreft het hier een hogere mate van risicodeling tussen de nationale stelsels.

2.4.3.

In de derde fase wordt het risico dat door het Europese depositoverzekeringsstelsel wordt gedragen, geleidelijk tot 100 % verhoogd. Aldus zal het nieuwe stelsel de nationale depositogarantiestelsels volledig vervangen vanaf 2024 en het zou de enige verantwoordelijke worden voor het betalen van compensaties aan deposanten.

2.5.

In het kader hiervan wordt ook onmiddellijk een Europees Depositoverzekeringsfonds voorzien. Dat fonds wordt gespijsd met risicogewogen bijdragen van de banken. Het stelsel is bedoeld als kostenneutraal voor de banksector in de mate dat de Europese bijdragen in mindering worden gebracht op hun nationale DGS-bijdragen.

2.6.

Het stelsel gaat vergezeld van strenge waarborgen: bijvoorbeeld alleen die nationale DGS-stelsels die aan de EU-regels voldoen en overeenkomstig die regels zijn opgebouwd, worden verzekerd.

2.7.

De Commissie heeft parallel nog een aantal maatregelen aangekondigd met het oog op de risicovermindering in de bankenunie (9)  (10), in de mededeling „Naar de voltooiing van de bankenunie”.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De vaststelling is dat samen met de voorstellen inzake EDIS een mededeling (11) inzake verdere risicovermindering in de bankenunie is gepubliceerd. Volgens de Commissie dienen beide publicaties „parallel” te worden bezien. En wat betreft de introductie van verdere risicodeling (cf. het EDIS-voorstel) wordt gesteld dat die „vergezeld” moet gaan van verdere risicovermindering. Derhalve ziet het Comité deze teksten als de twee benen van één geheel. Navolgende opmerkingen en commentaren over de nieuwe teksten zullen dienovereenkomstig worden gezien.

3.2.

Het EESC heeft zich vanaf het begin uitgesproken ten gunste van de bankenunie en van de stappen die gezet zijn ter zake de eerste twee pijlers ervan (12). Voor het Comité was het zaak dat daar onverwijld werk van zou worden gemaakt (13).

3.3.

Op dezelfde wijze is het Comité steeds voorstander geweest van een verdere voltooiing van de bankenunie (14) en van een snelle aanvulling ervan met de derde pijler ter zake de bescherming van de deposito’s. In dat kader werd eerder al aangedrongen op een versterking en verbetering van het gemeenschappelijk systeem voor depositobescherming (15).

3.4.

Het Comité verwelkomt de EDIS-voorstellen waarvan het de doelstellingen onderschrijft om de bankenunie te versterken, de bescherming van de depositohouders te verbeteren en gelijk te maken, de financiële stabiliteit te versterken en de koppeling tussen banken en hun overheden verder te beperken.

3.5.

Door het principe van risicodeling kan een dergelijk schema een positief effect hebben op de situatie van bepaalde lidstaten en banken nu het beter dan de huidige nationale stelsels kan helpen om — in voorkomend geval — grote lokale schokken op te vangen. Het kan aan sommigen de zin ontnemen om te gaan speculeren tegen bepaalde landen of banken en het globaal het risico in de gehele bankenunie kan erdoor naar beneden gebracht worden.

3.6.

Een goede bescherming en de maximale vrijwaring van deposito’s van spaarders is onontbeerlijk. Sinds de crisis zijn belangrijke stappen vooruit gezet en de finaliteit van de nieuwe voorstellen kan er toe bijdragen om het vertrouwen verder te doen toenemen, nu ze kunnen bijdragen aan meer financiële integratie tussen de landen en een gelijk speelveld tussen de banken.

3.7.

Stabiele deposito’s vormen een gezonde en noodzakelijke bron voor financiering van de economie, huishoudens en kleine en jonge ondernemingen (zoals kmo’s, kmi’s (16) en start-ups) in de eerste plaats, en dragen aldus bij tot de noodzakelijke economische groei. Kmo’s (in de ruime zin) leveren een vitale bijdrage aan de Europese economie, nu ze voor meer dan twee derden van de totale private tewerkstelling zorgen en 85 % van de nettoaangroei van jobs voor hun rekening nemen. Voor het EESC is het duidelijk dat het verzekeren van kredietverlening aan leefbare kmo’s essentieel is voor economische groei, nieuwe tewerkstelling en derhalve een kernprioriteit zou moeten zijn zowel op Europees als op nationaal vlak.

3.8.

Als het aankomt op verdere risicovermindering past hier dezelfde benadering als voor EDIS, en het Comité verwelkomt derhalve evenzeer het Commissiedocument. Dit is zeker het geval nu enerzijds beide teksten een aantal fundamentele doelstellingen gemeenschappelijk hebben zoals het versterken van de bankenunie en het afzwakken van de koppeling tussen banken en nationale overheden en anderzijds het bereiken van de doelstellingen duidelijk een „combinatie van maatregelen” vereist.

3.9.

Vanuit het perspectief van risicovermindering kan aan de bestaande situatie niet voorbijgegaan worden. Aandacht moet prioritair uitgaan naar het verder terugdringen van de risico’s in de banksector en naar een grotere harmonisatie in de bankenunie op de vlakken waarin al actie is ondernomen.

3.10.

Vooreerst dienen alle lidstaten het bestaande kader inzake de bankenunie volledig om te zetten en te implementeren. Hadden ten tijde van de publicatie van het EDIS-voorstel een behoorlijk aantal lidstaten de BRRD en/of de DGS-teksten nog niet of slechts gedeeltelijk omgezet dan is de situatie sindsdien verbeterd. En ten aanzien van de andere landen onderneemt de Commissie actie (17).

3.11.

De verdere omzetting en implementatie van de depositogarantieregeling en de daaraan gekoppelde ex-antefinancieringsregeling stelt bepaalde uitdagingen. Meer harmonisatie en de voorafgaande realisatie van goed gekapitaliseerde, stabiele en effectieve nationale depositogarantiestelsels worden ook als noodzakelijk beschouwd om het risico op moral hazard te beperken. De indijking van dit risico verdient eveneens aandacht in alle stappen van de realisatie van EDIS. In dat verband dient gewaakt te worden over de gevaren die kunnen voortvloeien uit een te snelle en strikte mutualisatie van de risico’s. De voorwaarde luidens welke lidstaten pas gebruik kunnen maken van EDIS wanneer aan alle voorwaarden is voldaan en ze de bestaande wetgeving hebben geïmplementeerd, is hier op zijn plaats.

3.12.

Overigens blijven de verschillen tussen de landen evenzeer groot en blijft een aantal uitdagingen op verschillende gebieden bestaan, zoals overigens ook blijkt uit een aantal recente internationale rapporten (18)  (19). Het is hoog tijd dat hier de nodige aandacht aan wordt besteed. Daarbij is onder meer het grote volume van non-performing loans in de banksector en de ongelijke spreiding van dat volume over de banken en lidstaten van de eurozone (20). Effectief remediëren aan deze toestand, rekening houdend met alle andere relevante elementen, kan geacht worden een voorwaarde te zijn om stappen te zetten in de richting van risicodeling op het niveau van de depositobescherming. Dat vereist onder meer een Europees aangestuurd homogeen toezichtmechanisme.

3.13.

Er zijn geen resultaten van de voorafgaande grondige impactstudie over EDIS beschikbaar. Dat gaat in tegen de transparantievereisten. Een alomvattende grondige impactstudie, eventueel gebaseerd op de eerdere soortgelijke studies in het kader van de DGS-richtlijnen (21), is zeker nodig, gezien het belang van de kwestie voor de bankenunie, de voltooiing van de EMU en het vertrouwen van spaarders en deposanten. De resultaten van deze studie dienen bekendgemaakt te worden, ook om de legitimiteit van het voorstel verder te versterken.

3.14.

De aangekondigde bijkomende toekomstige maatregelen inzake risicovermindering dienen op dezelfde manier als EDIS benaderd te worden daar ze beiden strekken tot versterking van de bankenunie en ze vereisen actie om ze te concretiseren en te verwezenlijken zodra de noodzakelijke voorwaarden daartoe vervuld zijn.

3.15.

Rekening houdend met al hetgeen voorafgaat is het duidelijk dat de verwezenlijking van beide soorten maatregelen op eenzelfde wijze dient nagestreefd te worden. Beide zijn complementair en noodzakelijk om te komen tot een evenwichtige oplossing, die tegelijk ook sluitend is. Derhalve is het essentieel dat zowel EDIS als de maatregelen tot risicovermindering (22) onverwijld daadwerkelijk parallel worden aangepakt en verwezenlijkt. Dat levert niet alleen de grootste bijdrage aan de verwezenlijking van de bankenunie en de verdere voltooiing van de EMU (cf. infra) maar garandeert ook het best dat reële vooruitgang kan worden geboekt.

3.16.

Voor het Comité is deze kwestie evenzeer van groot belang in het kader van de verdere voltooiing van de EMU. Die is onder meer gegrondvest op een monetaire en financiële pijler, met daarin een volwaardige bankenunie. Gezien het Comité betreffende de EMU eerder heeft aangegeven dat ze nog steeds fragiel is en voor gigantische uitdagingen (23) staat, komt het er thans op aan de Unie verder te versterken door alle pijlers ervan verder uit te bouwen.

3.17.

De vaststelling is eerder al gemaakt dat, omwille van de banden die overheden en banken nog steeds onderhouden, lidstaten er weinig voor voelen om de noodzakelijke politieke en economische voorwaarden te scheppen, met als gevolg dat de meest gepaste en doeltreffende beslissingen op de lange baan worden geschoven (24).

3.18.

Daarom is het van belang dat vooruitgang mogelijk gemaakt wordt en daar draait alles rond „vertrouwen” en de versterking daarvan tussen de lidstaten. Vertrouwen tussen de lidstaten vereist evenwel een gelijk speelveld en gelijke gerichte oriëntaties, die op convergentie zijn afgestemd.

3.19.

Die convergentie heeft te lijden gehad door de crisis en het komt er op aan op korte termijn opnieuw stappen vooruit te zetten in en tussen de lidstaten. Daarnaast moet tezelfdertijd ook het herstel worden ondersteund, de correctie van macro-economische onevenwichtigheden worden vergemakkelijkt en het aanpassingsvermogen verbeterd.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Ter zake het EDIS-voorstel kan het EESC zich vinden in het principe dat het stelsel kostenneutraal moet zijn voor de banksector. De bijdrage van de bankensector werd eerder op 0,8 % (25)  (26) van de gedekte deposito’s vastgelegd na een grondige impactstudie. Het is dan ook van belang dat de totale bijdrage aan de nationale en Europese stelsels niet wordt verhoogd, teneinde de kostenneutraliteit te respecteren.

4.2.

Daarenboven is het van belang om in deze een maximale harmonisatie van de nationale bijdragen toe te passen, zodoende een volledige gelijk speelveld worden gecreëerd tussen de nationale depositogarantiestelsels, en onderlinge verschillen tussen deze stelsels wordt vermeden.

4.3.

Die benadering van gelijk speelveld dient evenzeer voorop te staan zowel tussen de landen van de bankenunie als ten aanzien van de lidstaten die er geen deel van uitmaken. Dat veronderstelt, onder meer, dat nu verder werk wordt gemaakt van de verdere harmonisatie van de huidige bepalingen van de DGS-richtlijn om aldus tot een grotere convergentie tussen de stelsels in alle lidstaten te komen.

4.4.

Institutionele protectiestelsels leveren financiële steun wanneer hun leden zich in moeilijke situaties bevinden en helpen aldus bankfalingen voorkomen. De preventieve werking van deze stelsels zou ten volle moeten onderkend worden in de nieuwe EDIS-regeling, zo niet dreigt het concept ervan op de helling te komen.

Brussel, 17 maart 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2015) 587 final.

(2)  Sinds november 2014.

(3)  Voor de grootste spelers (circa 130) gebeurt dat rechtstreeks door de ECB, voor de anderen (meer dan 6 000 banken) staan de nationale toezichthouders in de eerste lijn.

(4)  Ook gekend onder de Engelse afkorting „EDIS”, die staat voor European Deposit Insurance Scheme (Europees depositoverzekeringsstelsel).

(5)  Die voorziet in een bescherming tot 100 000 EUR van de deposito’s van EU-spaarders.

(6)  Zie „De voltooiing van de Europa’s Economische en Monetaire Unie, verslag van Jean-Claude Juncker in nauwe samenwerking met Donald Tusk, Jeroen Dijsselbloem, Mario Draghi en Martin Schulz”, m.n. blz. 13, punt 3.1.

(7)  Zie het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 met het oog op de instelling van een Europees depositoverzekeringsstelsel — COM(2015) 586 final — 2015/0270 (COD), bekendgemaakt op 24 november 2015.

(8)  De architectuur van EDIS zou de typische bankenunie-constructie volgen: een single rule book in de vorm van de huidige DGS-richtlijn, voor alle 28 lidstaten, gecompleteerd door EDIS, dat verplichtend is voor de lidstaten van de eurozone en open staat voor andere lidstaten van de EU die de bankenunie willen vervoegen.

(9)  Deze maatregelen omvatten:

verminderen van de nationale keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in de toepassing van de prudentiële regels zodat het gemeenschappelijke toezichtmechanisme zo doeltreffend mogelijk kan werken;

harmoniseren van de nationale depositogarantiestelsels;

het uitvaardigen van wetgeving om de overblijvende op banken betrekking hebbende onderdelen van het op internationaal niveau overeengekomen regelgevingskader ten uitvoer te leggen, met name om de hefboomwerking van banken te beperken, stabiele bankfinanciering te verzekeren en de vergelijkbaarheid van de risicogewogen activa te verbeteren, en om het mogelijk te maken dat de aanbevelingen van de Raad voor financiële stabiliteit inzake het totale verliescompensatievermogen voor banken tegen 2019 ten uitvoer worden gelegd, zodat er voor noodlijdende banken adequate middelen beschikbaar zijn zonder dat op de belastingbetalers een beroep hoeft te worden gedaan;

de bestaande regels handhaven, zodat zo weinig mogelijk van openbare financiering wordt gebruikgemaakt om een solvabele en veerkrachtige banksector te behouden;

grotere convergentie in de insolventiewetten, zoals is uiteengezet in het actieplan voor de kapitaalmarktenunie;

initiatieven met betrekking tot de prudentiële behandeling van de blootstelling van banken aan overheidsrisico, zoals een beperking van de blootstellingen van banken aan een bepaalde overheid om ervoor te zorgen dat het risico gediversifieerd is.

(10)  Zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s „Naar de voltooiing van de bankenunie”, COM(2015) 587 final van 24 november 2015.

(11)  Zie punt 2.7 hierboven.

(12)  Cf. het gemeenschappelijk toezichtmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.

(13)  Zie onder meer het EESC-advies over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) wat de interactie daarvan betreft met Verordening (EU) nr. …/… van de Raad waarbij aan de ECB specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (COM(2012) 512 final — 2012/0244 (COD)) en de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Een routekaart naar een bankenunie (PB C 11 van 15.1.2013, blz. 34), punt 1.12.

(14)  Zie onder meer EESC-adviezen over de voltooiing van de EMU — De voorstellen van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de volgende Europese legislatuur (PB C 451 van 16.12.2014, blz. 10) en voltooiing van de EMU: de politieke pijler (PB C 332 van 8.10.2015, blz. 8).

(15)  Zie de adviezen in voetnoten 13 en 14.

(16)  Kleine en middelgrote ondernemingen in de industrie.

(17)  Inzake DGS, zie persbericht Europese Commissie d.d. 10 december 2015: „Commissie vraagt tien lidstaten om toepassing EU-regels met betrekking tot depositogarantiestelsels” (zie http://europa.eu/rapid/press-release_IP-15-6253_nl.htm).

Inzake BRRD, zie persbericht d.d. 22 oktober 2015: „Commissie verwijst zes lidstaten naar het Hof van Justitie wegens het niet omzetten van EU-regels met betrekking tot herstel en afwikkeling van banken” (zie http://europa.eu/rapid/press-release_IP-15-5827_nl.htm).

(18)  Zie o.a. EBA — 2015 EU-wide transparency exercise — aggregate report, zie https://www.eba.europa.eu/documents/10180/1280458/2015+EU-wide+Transparency+Exercise+Report+FINAL.pdf, (november 2015) en ECB Economic Bulletin issue 2015/5 (zie https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/ecbu/eb201505.en.pdf).

(19)  Zie EBA-rapport, m.n. de publiekssamenvatting (executive summary), blz. 6 en 7: „De kwaliteit van activa en de rentabiliteit zijn ook verbeterd, maar blijven — gezien het lage uitgangspunt — een punt van zorg. De cijfers voor niet-renderende blootstellingen, die voor het eerst werden gepubliceerd na de geharmoniseerde definitie van de EBA, bedragen bijna 6 % van de totale hoeveelheid leningen en voorschotten in de EU (10 % als alleen niet-financiële ondernemingen in aanmerking worden genomen), zij het met aanzienlijke verschillen tussen landen en banken. De rentabiliteit is in 2015 verbeterd, maar blijft historisch gezien — en ten opzichte van de geraamde kosten van het aandelenvermogen van banken — laag. Vanaf juni 2015 bedraagt het totale rendement op het eigen vermogen van EU-banken 9,1 %.

De gegevens die vandaag bekend zijn gemaakt, wijzen op een nog steeds bestaande, maar geleidelijk afnemende voorkeur voor beleggingen in nationale staatsschuldinstrumenten, aangezien de banken in juni 2015 een toename van de door hen aangehouden niet-binnenlandse overheidspapieren rapporteerden.”

(20)  ECB Financial Stability Report November 2015, zie https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/other/financialstabilityreview201511.en.pdf?24cc5509b94b997f161b841fa57d5eca, blz. 74 e.v.

(21)  Luidens verklaringen van vertegenwoordigers van de Commissie is voor de huidige voorstellen voortgebouwd op de impact studie die werd gemaakt ter gelegenheid van de wijziging van de DGS-richtlijn. Zie http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52010SC0834, en in het bijzonder punten 7.8 en 7.11 van de richtsnoeren.

(22)  M.b.t. tot deze risicoverminderende maatregelen zal het erop aankomen bij voorrang de maatregelen te verwezenlijken die het meest relevant zijn vanuit het hier behandelde perspectief.

(23)  Zie de adviezen in voetnoot 14.

(24)  Zie het eerste advies in voetnoot 14, punt 4.1.2.

(25)  In het kader van de DGS-richtlijn.

(26)  Of 0,5 % als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.


Top