This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014SC0123
COMMISSION STAFF WORKING DOCUMENT EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT Accompanying the document Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on single-member private limited liablity companies
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake besloten eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake besloten eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
/* SWD/2014/0123 final */
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake besloten eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid /* SWD/2014/0123 final
Definitie van het
probleem
Slechts 2 % van de kleine en
middelgrote ondernemingen investeert in het buitenland door in andere landen
bedrijven op te richten. Dit lage investeringsniveau kan uit verschillende
factoren worden verklaard, waaronder de verschillen in nationale wetgeving en
het gebrek aan vertrouwen in buitenlandse bedrijven bij potentiële afnemers en
zakenpartners. Teneinde het vertrouwen van buitenlandse klanten te winnen en
dichter bij hun lokale markt te komen, kiezen kleine, middelgrote en andere
ondernemingen er vaak voor om te handelen via dochterondernemingen in
‘volledige eigendom’.[1]
Maar het oprichten van dochterondernemingen in het buitenland is vaak
omslachtig. Taalkundige,
bestuurlijke en wettelijke verschillen tussen de lidstaten kunnen het oprichten
en exploiteren van dochterondernemingen in het buitenland tot een kostbare zaak
maken. Ten eerste kunnen de directe
kosten (in verband met wettelijke vereisten voor
oprichting van een onderneming[2]) hoger zijn dan in het land van
oorsprong. Ten tweede leiden de
verschillen tussen nationale rechtsstelsels[3] vaak tot een grotere behoefte aan
juridisch advies en daardoor tot extra kosten. Als de vereisten in de EU meer
overeenstemming zouden vertonen, zou een dergelijke behoefte aan extra advies
niet bestaan. Al deze kosten zijn waarschijnlijk met name hoog voor groepen
ondernemingen, omdat een moederbedrijf momenteel aan
verschillende voorschriften moet voldoen al naar gelang het land waar het een dochteronderneming
wil vestigen. De
Europese Commissie heeft in 2008 geprobeerd de belemmeringen voor ondernemingen
die grensoverschrijdend willen opereren, weg te nemen met haar voorstel
betreffende een statuut van de Europese besloten vennootschap (SPE). Dit
voorstel moest echter door de lidstaten unaniem worden goedgekeurd en gezien
het gebrek aan vooruitgang tijdens de onderhandelingen besloot de Commissie het
in te trekken (een besluit dat werd genomen in het kader van de Refit-exercitie[4]). De
Commissie maakte bekend in plaats daarvan alternatieve maatregelen te zullen
voorstellen ter bestrijding van bepaalde problemen waarmee kleine, middelgrote
en andere ondernemingen worden geconfronteerd wanneer zij over nationale
grenzen heen actief trachten te zijn. Deze benadering is in overeenstemming met
het actieplan uit 2012 inzake Europees vennootschapsrecht en corporate
governance[5],
waarin opnieuw het voornemen van de Commissie werd uitgesproken om naar
aanleiding van het SPE-voorstel andere initiatieven te ontplooien teneinde voor
ondernemingen de mogelijkheden om grensoverschrijdend te opereren, te vergroten.
Deze effectbeoordeling past in die context en is met name gericht op de
problemen bij het oprichten van dochterondernemingen in het buitenland.
De noodzaak van
een EU-initiatief
Tot
nu toe zijn de door de lidstaten vastgestelde oplossingen voor vereenvoudiging
van het proces van en verlaging van de kosten voor oprichting van een
onderneming gericht geweest op hun respectieve nationale situaties (d.w.z. hun
bestaande nationale wetten) en niet gecoördineerd met andere lidstaten.
Daardoor zijn de verschillen tussen nationale regels blijven bestaan en is het
onwaarschijnlijk dat de lidstaten uit zichzelf zullen streven naar de invoering
in nationale rechtsstelsels van identieke voorschriften voor een bepaalde
vennootschapsrechtsvorm in de nabije toekomst. Het is juist waarschijnlijk dat
afzonderlijke maatregelen van lidstaten zullen blijven leiden tot divergerende
nationale benaderingen. De inachtneming van deze verschillende systemen zou
daarom blijven leiden tot extra kosten voor kleine en middelgrote ondernemingen
en hen ervan weerhouden actiever in het buitenland te zijn. In het licht van
deze situatie is een aanpak op EU-niveau de enige mogelijke manier om de
huidige belemmeringen voor ondernemingen weg te nemen.
Doelstellingen van
het EU-initiatief
De
algemene doelstelling van het EU-initiatief is het stimuleren van
ondernemingsactiviteiten, door het ondernemers, en met name kleine en
middelgrote ondernemingen, gemakkelijker te maken bedrijven in het buitenland op
te richten, met als oogmerk groei, werkgelegenheid en innovatie in de EU te
bevorderen. De specifieke doelstelling is het verlagen van bepaalde
kosten die gewoonlijk aan de oprichting en exploitatie van dochterondernemingen
in het buitenland zijn verbonden. De operationele doelstelling bestaat
in het harmoniseren van een aantal relevante aspecten van nationale wetgevingen
teneinde het oprichten van ondernemingen in het buitenland gemakkelijker te
maken.
Beleidsopties
Aangezien
dit initiatief gericht is op het wegnemen van soortgelijke belemmeringen voor
ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen, als die waarop het
SPE-voorstel in 2008 was gericht, worden in deze effectbeoordeling soortgelijke
beleidsopties overwogen. Om te beginnen worden echter alle opties verworpen die
onrealistisch schijnen, die niet direct verband houden met de oprichting van
dochterondernemingen of die ongerechtvaardigde discriminatie tussen
ondernemingen veroorzaken. In dit licht is de optie verworpen om regels op te
stellen die alleen gelden voor kleine en middelgrote ondernemingen, omdat deze
niet praktisch uitvoerbaar zouden zijn en het toepassingsgebied van het
initiatief onnodig zouden verkleinen. In plaats daarvan moet het doel zijn om
regels op te stellen die met name geschikt zijn voor kleine en middelgrote
ondernemingen en groepen ondernemingen die eigendom zijn van kleine en
middelgrote ondernemingen, maar die niet uitsluiten dat ook grotere
ondernemingen ervan profiteren. In de effectbeoordeling is verder de
mogelijkheid verworpen om een nieuwe Europese rechtsvorm in engere zin in het
leven te roepen of om het terrein van het vennootschapsrecht te harmoniseren
met betrekking tot de oprichting van dochterondernemingen, zowel in de vorm van
naamloze als in de vorm van besloten vennootschappen met beperkte
aansprakelijkheid. De nader
overwogen beleidsopties hebben betrekking op besloten
eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, omdat dat de
ondernemingsvorm is die het vaakst wordt gebruikt bij het oprichten van
dochterondernemingen. De voorgestelde harmonisatie van het relevante terrein
van het vennootschapsrecht vereist dat de lidstaten in hun nationale wetgeving
bepalingen opnemen voor een nationale vennootschapsrechtsvorm die in alle
lidstaten op dezelfde wijze is gedefinieerd en dezelfde afkorting heeft: SUP (Societas
Unius Personae). Ten aanzien van de volgende kwesties zijn meer
gedetailleerde beleidsopties overwogen: 1)
inschrijving, 2)
minimumkapitaalvereiste. Er
zijn verschillende modellen voor het inschrijvingsproces onderzocht, waarbij is
gekeken naar de mogelijke opties voor bepaalde aspecten van het model en de
interactie van deze aspecten, bijvoorbeeld online-inschrijving (inschrijving
alleen online mogelijk of inschrijving zowel online als op papier) en het
gebruik van een model voor de statutaire bepalingen (verplicht bij inschrijving
online). Verder
zijn verschillende modellen voor het minimumkapitaalvereiste overwogen,
eveneens met aandacht voor de interactie tussen de verschillende aspecten,
zoals het minimumkapitaalvereiste (minimumkapitaalvereiste gelijk aan het
gemiddelde minimumkapitaalvereiste van de EU-landen of gelijk aan 1 EUR)
en het gebruik van instrumenten voor crediteurenbescherming
(minimumkapitaalvereiste van 1 EUR maar met het aanvullende vereiste van
een doorstane balanstoets en de afgifte van een solvabiliteitsverklaring). 5.
Voorkeursopties en hun gevolgen Inschrijving
Het
"nulscenario" (geen maatregelen) zou de doelstelling van het
EU-initiatief niet verwezenlijken omdat het niet zou leiden tot verlaging van
de kosten in verband met de oprichting van besloten eenpersoonsvennootschappen
met beperkte aansprakelijkheid. Bovendien zouden mogelijke wijzigingen in het
nationale vennootschapsrecht zonder coördinatie op EU-niveau niet voldoende
consistentie of verenigbaarheid tussen dat recht in de verschillende lidstaten
tot stand brengen. De
optie waarmee de doelstellingen het beste worden gerealiseerd, is de
beschikbaarstelling van online-inschrijving en een uniform model voor de
statutaire bepalingen. Van alle overwogen opties zou deze tot de grootste
kostenverlaging leiden met besparingen als gevolg van zowel de directe
online-inschrijvingsprocedure als het gebruik van één EU-breed formulier door
ondernemingen die kiezen voor online-inschrijving. Deze optie is consistent met
het overige EU-beleid.[6]
Zij waarborgt de beschikbaarheid van een online-inschrijvingsprocedure waarvoor
een EU-breed formulier wordt aangeboden, zonder dat de lidstaten en
ondernemingen worden gedwongen deze als de enige inschrijvingsprocedure voor
SUP's te aanvaarden. Deze optie heeft de grootste positieve gevolgen voor de
oprichters van ondernemingen zonder grotere negatieve gevolgen te hebben voor
andere belanghebbenden dan de overige opties. Om een indicatie te geven van de
omvang van de potentiële kostenbesparingen voor oprichters van besloten
eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, zijn scenario's met
grote en kleine besparingen berekend. De kostenbesparingen voor oprichters van
SUP's in de EU zouden uiteen kunnen lopen van 21 miljoen EUR in geval van het
lage scenario tot maximaal 58 miljoen EUR in geval van het hoge scenario
per jaar. Van
de binnen de verschillende opties voorgestelde maatregelen heeft de invoering
van een online-inschrijvingsprocedure het grootste effect op de lidstaten en
andere belanghebbenden. De omvang van het effect zal echter per lidstaat
verschillen en afhankelijk zijn van de mate waarin het inschrijvingsproces nu
op nationaal niveau is gedigitaliseerd, van de beschikbare menskracht en van de
wijze waarop een lidstaat besluit aan de door het initiatief geïntroduceerde
norm te voldoen, omdat aan de lidstaten niet een bepaalde methode of manier
wordt opgelegd om het gewenste 'eindresultaat' te bereiken. Ze blijven volledig
verantwoordelijk voor de kwaliteit van de nodige controles waaraan aanvragers
worden onderworpen en het initiatief verlaagt de normen met betrekking tot
dergelijke controles niet. Dit moet de zorgen wegnemen van bepaalde groepen
belanghebbenden, zoals notarissen, over een daling van het niveau van de
controle die in de lidstaten wordt uitgeoefend. Zoals in veel lidstaten al het
geval is, kan de inschrijvingsprocedure nog altijd doeltreffend gecontroleerd
worden zonder dat de oprichter van de vennootschap in persoon bij de notaris
hoeft te verschijnen in die lidstaten waar een dergelijk voorschrift bestaat.
De meeste lidstaten zouden geen nieuwe nationale systemen voor
online-inschrijving hoeven op te zetten, maar kunnen volstaan met een
aanpassing van hun bestaande systeem, terwijl de enige kosten in verband met
het model voor de statuten de kosten van de online-beschikbaarstelling zouden
zijn. Bovendien zijn dit voor de lidstaten eenmalige kosten, terwijl de
voordelen voor de oprichters van vennootschappen in de toekomst blijven
bestaan. Minimumkapitaalvereiste
Het
"nulscenario" zou niet doeltreffend zijn om de doelstellingen van het
EU-initiatief te verwezenlijken, omdat nationale maatregelen de lidstaten in
verschillende richtingen kunnen sturen, zoals blijkt uit voorbeelden van
hervormingen in Hongarije, Tsjechië en Slowakije[7].
Bovendien hebben dergelijke hervormingen op nationaal niveau gewoonlijk
betrekking op een nationale context en zullen ze onvoldoende worden gecoördineerd
in de EU. De
optie waarmee de doelstellingen het beste worden gerealiseerd, is een
minimumkapitaalvereiste van 1 EUR zonder aanvullende maatregelen ter
bescherming van crediteuren. Hiermee zouden de kosten voor het voldoen aan het
minimumkapitaalvereiste voor ondernemingen in een aantal lidstaten omlaag gaan
zonder dat aanvullende kosten worden opgelegd. Deze optie is echter niet zo
doeltreffend als het gaat om het bereiken van de doelstellingen en biedt niet
dezelfde mate van consistentie met het overige EU-beleid als een optie waarin
niet alleen de minimumkapitaalvereiste wordt verlaagd maar ook van
ondernemingen wordt verlangd dat ze een balanstoets doorstaan en een
solvabiliteitsverklaring afgeven. Laatstgenoemde optie zou ook gunstig zijn,
zij het in mindere mate, voor ondernemingen en tegelijkertijd in het belang van
crediteuren zijn. Het effect van de beide opties op de lidstaten in termen van
de invoering van nieuwe regels in hun nationale wetgeving zou niet aanmerkelijk
verschillen. De voorkeursoptie (een minimumkapitaalvereiste van 1 EUR plus
de verplichting om een balanstoets te doorstaan en een solvabiliteitsverklaring
af te geven) zou oprichters van vennootschappen in de EU tussen 215 miljoen
en 595 miljoen EUR per jaar kunnen besparen[8] (met
aftrek van de kosten van de afgifte van solvabiliteitsverklaringen in geval van
verrichte uitkeringen) en tegelijkertijd een toereikend beschermingsniveau voor
crediteuren waarborgen. Deze
optie heeft gevolgen voor die lidstaten die momenteel in hun nationale
wetgeving geen minimumkapitaalvereiste van 1 EUR kennen en/of geen
gebruikmaken van solvabiliteitsverklaringen voor de regulering van uitkeringen.
Deze lidstaten zouden daarom wellicht gekant kunnen zijn tegen dit initiatief.
De kwestie van het minimumkapitaalvereiste van 1 EUR zal echter worden
behandeld in een andere institutionele context dan het ingetrokken SPE-voorstel
en niet worden gekoppeld aan andere gevoelige kwesties zoals
werknemersparticipatie en verplaatsing van de statutaire zetel. Dit moet, met
de introductie van een meer robuuste bescherming voor crediteuren dan in het
SPE-voorstel was opgenomen, de kansen op overeenstemming tussen de lidstaten
vergroten, vooral ook omdat het ontbreken van compenserende maatregelen ter
bescherming van crediteuren een van de redenen is waarom veel lidstaten tegen
verlaging van het minimumkapitaalvereiste zijn. In ruil voor een laag
minimumkapitaalvereiste zouden ondernemingen meer aandacht moeten besteden aan
het toezicht op een adequaat liquiditeitsniveau alvorens uitkeringen te
verrichten (bijv. dividend of winst uit te keren aan de enige vennoot). Voorkeurscombinatie
van opties De combinatie
van de voorkeursopties uit elk van de voorgaande paragrafen —
online-inschrijving van SUP's, een uniform EU-breed model voor de statuten, een
minimumkapitaalvereiste van 1 EUR en de verplichting om een balanstoets te
doorstaan en een solvabiliteitsverklaring af te geven — zou een positief
effect hebben op de uitoefening van fundamentele rechten en zou met name een versterking
betekenen van het beginsel van de vrijheid van bedrijfsuitoefening door een
andere manier mogelijk te maken om van dit recht gebruik te maken en door
oprichters van ondernemingen meer keuze te bieden voor de wijze waarop zij
bedrijfsactiviteiten uitoefenen. De
voorkeursopties zouden ook positieve economische en sociale gevolgen hebben.
Door ondernemingsactiviteiten aan te moedigen, kunnen deze opties leiden tot
een ruimere keuze van goederen en diensten voor consumenten, tot het ontstaan
van meer nieuwe werkgelegenheid en tot een beschermingssysteem voor crediteuren
dat beter aansluit bij het tegenwoordige ondernemingsklimaat. Omdat de
voorkeursopties niet relevant zijn voor de kwestie van de verplaatsing van
statutaire zetels of van werknemersparticipatie, zou het niet nodig zijn om
maatregelen te treffen die de mogelijke ontwijking van toepasselijke sociale en
andere rechten minimaliseren, aangezien maatregelen tegen misbruik, waar
noodzakelijk, al in het nationale recht zijn opgenomen. De combinatie
van voorkeursopties zou voor oprichters van ondernemingen in de EU kunnen
leiden tot besparingen van 236 miljoen tot 653 miljoen EUR per
jaar. Het is moeilijk te voorspellen wat het relatieve voordeel van deze
besparingen voor buitenlandse en binnenlandse oprichters zal zijn, maar de
totale besparingen moeten met name kleine en middelgrote ondernemingen in staat
stellen meer te profiteren van de mogelijkheden om grensoverschrijdend actief
te zijn. Hoewel ze nog altijd zullen moeten voldoen aan andere wetten dan het
vennootschapsrecht in de lidstaten waarin ze opereren, zou de vereenvoudiging
van het wettelijke klimaat ten aanzien van de verschillende zaken die met de
geprefereerde beleidsopties worden aangepakt, gunstiger omstandigheden voor
bedrijven moeten scheppen dan de huidige. 6.
Toezicht en evaluatie De Europese Commissie
zal de voortgang ten opzichte van de geformuleerde doelstellingen beoordelen.
Het toezicht zal in eerste instantie gericht zijn op de uitvoering van het
voorstel, waarna meer specifieke informatie over de effecten zal worden
verzameld, bijvoorbeeld door toezicht op de aantallen opgerichte
eenpersoonsvennootschappen (inclusief SUP's), de trends in hun internationale
activiteiten, hun inrichting en bedrijfskosten en de mogelijkheid van
online-inschrijving. Een volgende evaluatie zal gericht zijn op de manieren
waarop het voorstel is omgezet in nationale wetgeving en het effect dat het
heeft gehad op de gemiddelde kosten voor de oprichting en exploitatie van een
onderneming in het buitenland, en op het melden van nog onopgeloste praktische
problemen. [1] De
dochters hebben een aparte rechtspersoonlijkheid en vallen onder de regels van
het land van inschrijving. Hoewel zij afnemers het merk en de reputatie van het
moederbedrijf kunnen bieden, verschaffen zij ook de zekerheid van het zakendoen
met een bedrijf dat wettelijk gezien geen buitenlandse maar een binnenlandse
onderneming is. [2] Bijv. minimumkapitaalvereisten, inschrijvingskosten of honoraria
van notarissen. [3] Bijv. verschillen in statutaire bepalingen, in de organisatie en structuur van
ondernemingen of in de verslagleggingseisen. [4] De intrekking van het SPE-voorstel werd gemeld in de bijlage bij de
mededeling “Gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT): resultaten
en volgende stappen”, COM(2013) 685 van 2.10.2013. [5] COM(2012) 740. [6] Bij
alle overwogen opties kunnen de doelstellingen alleen worden bereikt tegen
enige extra kosten voor de lidstaten, waarvan de hoogte afhangt van de huidige
nationale inschrijvingsprocedures. Opties die voorzien in inschrijving online
én op papier stemmen overeen met de digitale agenda van de EU, omdat ze de
mogelijkheid – niet de verplichting – bieden om een onderneming online in te
schrijven. [7] Zie de volledige tekst van de effectbeoordeling. [8] Zie de berekeningen in de bijlage van de effectbeoordeling.