Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014PC0161

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie op de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie zal worden ingenomen in verband met de wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid

    /* COM/2014/0161 final - 2014/0088 (NLE) */

    52014PC0161

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie op de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie zal worden ingenomen in verband met de wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid /* COM/2014/0161 final - 2014/0088 (NLE) */


    TOELICHTING

    1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Het doel van dit voorstel is het standpunt van de Unie met betrekking tot de wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 vast te stellen. Die wijzigingen hebben betrekking op de aansprakelijkheid van reders in verband met a) schadevorderingen bij overlijden of letsel, en b) de achterlating van zeevarenden.

    De wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van 2006 ("het Verdrag betreffende maritieme arbeid" of "het Verdrag") staan op de agenda van de eerste zitting van het "bijzonder tripartiet comité" ("het comité").

    Het Verdrag bevat minimumnormen voor de arbeids- en leefomstandigheden van alle zeevarenden die werkzaam zijn op schepen die onder de vlag varen van een land dat het Verdrag heeft bekrachtigd[1]. De wijzigingen die door het comité moeten worden behandeld, hebben betrekking op de code van het Verdrag, die zowel regels voor de uitvoering van de artikelen en voorschriften van het Verdrag als normen en leidraden bevat[2].

    1.1.        Overweging en mogelijke vaststelling van wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid tijdens de eerste zitting van het "bijzonder tripartiet comité" op 7-11 april 2014

    Het comité heeft de opdracht de voorstellen voor de wijziging van de code van het te beoordelen overeenkomstig artikel XV van het Verdrag. De Raad van Beheer van de IAO heeft het comité tijdens zijn 318e zitting in juni 2013 in het leven geroepen. Tijdens de 319e zitting in oktober 2013 heeft de Raad van Beheer bovendien besloten het comité van 7 tot en met 11 april 2014 in Genève voor zijn eerste zitting bijeen te roepen en de agenda voor die zitting vastgesteld, waarin onder meer de behandeling van voorstellen voor de wijziging van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 is opgenomen.

    Tijdens de bijeenkomst van de gezamenlijke IAO/IMO[3]-deskundigengroep inzake aansprakelijkheid en compensatie van 2009[4], die een vervolg vormde op een tijdens de 94e (maritieme) zitting van de Internationale Arbeidsconferentie aangenomen resolutie[5] (die toen ook het Verdrag goedgekeurde) zijn twee vraagstukken in verband met toekomstige wijzigingen van de code behandeld: de aansprakelijkheid van reders in verband met schadevorderingen bij overlijden en letsel, en de achterlating van zeevarenden. Deze twee onderwerpen zijn voorts door de in 2010 door de Raad van Beheer van de IAO ingestelde Voorbereidende Commissie aangemerkt als aangelegenheden die tijdens de eerste zitting van het comité dringend moeten worden behandeld.

    In verband hiermee zijn tijdens de zitting van het comité in oktober 2013 door de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden tegelijkertijd twee pakketten voorstellen voor wijzigingen van de code van het Verdrag ingediend overeenkomstig artikel XV, lid 2, van het Verdrag[6].

    In het kader van de in artikel XV, lid 3, van het Verdrag vervatte vereenvoudigde procedure voor wijziging van de code van het Verdrag heeft de directeur-generaal van de IAO het wijzigingsvoorstel aan alle IAO-Leden toegezonden met het verzoek in oktober 2013 commentaar en suggesties te leveren[7]. De wijzigingsvoorstellen zijn in december 2013 tevens aan de Europese Unie toegezonden[8].

    Tijdens de zitting van het comité in april 2014 moeten deze twee pakketten wijzigingsvoorstellen worden behandeld. Voor de goedkeuring van deze wijzigingen door het comité is tijdens de zitting de aanwezigheid vereist van de helft van de Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd, alsook een twee derde meerderheid van de leden van het comité, waaronder ten minste de helft van de stemmen van elk van de drie groepen (regeringen, reders en zeevarenden).

    1.2.        Mogelijke goedkeuring van wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid op de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie (28 mei-12 juni 2014) en inwerkingtreding

    Na goedkeuring van de wijzigingen van de code van het Verdrag door het comité moeten zij door de Internationale Arbeidsconferentie worden vastgesteld, waarvoor een twee derde meerderheid van de uitgebrachte stemmen van de aanwezige afgevaardigden is vereist. Vervolgens worden de wijzigingen voorgelegd aan de IAO-Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd. Naar verwachting wordt de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie (28 mei-12 juni 2014) met deze taak belast.

    Wijzigingen die in het kader van deze procedure worden vastgesteld, worden in beginsel na twee jaar van kracht, tenzij een aanzienlijk deel van de Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd[9], formeel heeft verklaard de amendementen af te wijzen.

    1.3.        Inhoud van de voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid voor behandeling op bijeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie in 2014

    De twee pakketten met voorstellen voor wijzigingen van de code van het Verdrag voor behandeling op bijeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie in 2014 betreffen de normen (deel A) en leidraden (deel B) van de code van het Verdrag; meer specifiek betreffen zij Voorschrift 2.5 (Repatriëring) van Titel 2 (Arbeidsvoorwaarden) en Voorschrift 4.2 (Aansprakelijkheid van reder) van Titel 4 (Bescherming van de gezondheid, medische zorg, welzijn en socialezekerheidsbescherming)[10].

    Het voorstel met betrekking tot Voorschrift 2.5 (Repatriëring) betreft de achterlating van zeevarenden (zie bijlage). Er wordt over achterlating gesproken wanneer de reder de kosten van de repatriëring van de zeevarende niet dekt of de zeevarende zonder het noodzakelijke onderhoud en de noodzakelijke ondersteuning heeft achtergelaten, of op een andere manier eenzijdig zijn banden met de zeevarende heeft verbroken (bijvoorbeeld door het niet betalen van salarissen gedurende ten minste twee maanden). De voorgestelde wijzigingen bevatten bepalingen voor de instelling van een snel en effectief stelsel van financiële zekerheid ten behoeve van zeevarenden die in dienst of tewerkgesteld zijn, of in welke hoedanigheid dan ook aan boord van een schip werken dat onder de vlag vaart van een van de Leden, en achtergelaten worden. Het stelsel voorziet in de dekking van achterstallige lonen en andere rechten tot maximaal vier maanden, de kosten van repatriëring en noodzakelijk levensonderhoud, waaronder adequate voeding, kleding, onderdak, noodzakelijke gezondheidszorg en andere redelijke kosten of lasten die uit de achterlating voortvloeien. Het voorstel bepaalt ook dat elke lidstaat de onder zijn vlag varende schepen moet verplichten een bewijs van financiële zekerheid te overleggen dat door de aanbieder van de financiële zekerheid is afgegeven. De voorgestelde leidraden betreffen onmiddellijke bijstand wanneer er voor het controleren van de geldigheid van bepaalde onderdelen van de aanvraag van de zeevarende meer tijd nodig is, en het bewijs van financiële zekerheid.

    Het voorstel met betrekking tot Voorschrift 4.2 ("Aansprakelijkheid van de reder") betreft schadevorderingen bij overlijden of langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van een bedrijfsongeval, beroepsziekte of bedrijfsrisico (zie bijlage). Het voorstel voorziet in minimumeisen voor het stelsel van financiële zekerheid, zoals compensatie in verband met contractuele schadevorderingen, die worden gedefinieerd als schadevorderingen in geval van ziekte, letsel of overlijden tijdens de periode dat de zeevarende werkzaam is onder een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden of in het kader van een dergelijke overeenkomst. Het voorstel voorziet in effectieve regelingen om contractuele schadevorderingen door middel van snelle en eerlijke procedures te ontvangen, te behandelen en op een onpartijdige manier af te wikkelen. Er mag geen vertraging optreden en ook geen druk worden uitgeoefend om een betaling onder het contractuele bedrag te aanvaarden; in gevallen waarin de hoogte van de definitieve compensatie moeilijk is vast te stellen, moeten tussentijdse betalingen worden gedaan. Ook mag hierbij geen afbreuk worden gedaan aan andere wettelijke rechten. De compensatie wordt echter wel verrekend met vergoedingen uit andere schadeclaims. Het voorstel bepaalt ook dat elke lidstaat de onder zijn vlag varende schepen moet verplichten een bewijs van financiële zekerheid te overleggen, of dat de reder de vlaggenstaat en de zeevarenden ervan in kennis stelt dat de financiële zekerheid niet langer is gewaarborgd. De voorgestelde leidraden bevatten nadere bepalingen over het bewijs van financiële zekerheid alsook modelontvangstbewijzen en vrijgaveformulieren in verband met de uitbetaling van compensatie bij contractuele schadevorderingen.

    1.4.        Unierecht op het gebied van de voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid voor behandeling op bijeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie in 2014

    De voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag vallen grotendeels onder de door de verdragen aan de Unie toegekende bevoegdheden. Bovendien hebben grote delen van de wijzigingen betrekking op Unie-wetgevingsgebieden waarin de mate van regelgeving op het niveau van de EU al ver gevorderd is. Voorts heeft Besluit 2007/431/EG van de Raad van 7 juni 2007 de lidstaten gemachtigd het Verdrag te bekrachtigen in het belang van de Unie.

    De voorgestelde wijzigingen van het Verdrag betreffen hoofdzakelijk onderwerpen die zijn geregeld in Richtlijn 2009/13/EG tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG. In die richtlijn zijn de relevante bepalingen van het Verdrag in het EU-recht opgenomen, en wel door de vaststelling van minimumeisen op de desbetreffende gebieden op grond van een overeenkomst tussen de Europese sectorale sociale partners overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag op het gebied van het sociaal beleid[11].

    De "achterlating" van zeevarenden als zodanig wordt weliswaar niet in Richtlijn 2009/13/EG geregeld, maar Norm A2.5 is toch van toepassing, aangezien hierin wordt bepaald: "Elk lid draagt er zorg voor dat zeevarenden op schepen die zijn vlag voeren recht hebben op repatriëring [...] wanneer de zeevarenden niet langer in staat zijn hun taken uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst uit te voeren of van hen niet kan worden verlangd dat zij deze onder de desbetreffende omstandigheden verrichten". Daarnaast wordt, wat de aansprakelijkheid van de reder betreft, door Norm A4.2 bepaald: "Elke lidstaat neemt wet- en regelgeving aan waarin wordt vereist dat reders van schepen die zijn vlag voeren verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de gezondheid en medische zorg van alle zeevarenden die aan boord van de schepen werken, in overeenstemming met de volgende minimumnormen: [...] reders moeten financiële zekerheid stellen ten behoeve van compensatie in het geval van overlijden of langdurige arbeidsongeschiktheid van zeevarenden als gevolg van een bedrijfsongeval, beroepsziekte of bedrijfsrisico, als vervat in de nationale wetgeving, de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden of collectieve arbeidsovereenkomst". In beide gevallen voorzien de wijzigingen van het Verdrag nieuwe specifieke eisen op deze gebieden, namelijk met betrekking tot de oprichting van stelsels van financiële zekerheid en het overleggen van bewijsstukken.

    Voorts dient te worden opgemerkt dat de slotbepalingen van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid, ten uitvoer gelegd bij Richtlijn 2009/13/EG, bepalen dat na enige wijziging van een bepaling van het Verdrag en op verzoek van een van de partijen bij de overeenkomst, een evaluatie van de toepassing van de overeenkomst moet worden uitgevoerd.

    De handhaving van de voorgestelde wijzigingen van het Verdrag valt onder het vervoersbeleid[12]: Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole, als gewijzigd door Richtlijn 2013/38/EU van 12 augustus 2013, teneinde het Verdrag bij de relevante verdragen zoals SOLAS[13], MARPOL[14] en STCW[15] op te nemen en Richtlijn 2013/54/EU van 20 november 2013 inzake de vlaggenstaat en tot handhaving van de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG. Richtlijn 2009/16/EG is van toepassing op alle schepen die een haven in de EU aandoen, ongeacht de nationaliteit van de zeevarenden, en Richtlijn 2013/54/EU heeft tot doel ervoor te zorgen dat de lidstaten voldoen aan hun verantwoordelijkheden als vlaggenstaat uit hoofde van Richtlijn 2009/13/EG en de bijlage daarbij. Richtlijn 2013/54/EU is van toepassing op alle zeevarenden op schepen die onder de vlag van een EU-lidstaat varen. De in de wijzigingsvoorstellen opgenomen bepalingen betreffende het overleggen van bewijs vallen voornamelijk onder Richtlijn 2009/16/EG, zoals gewijzigd.

    De voorgestelde wijzigingen hebben eveneens betrekking op bepaalde aspecten van het sociaal beleid[16], waarvoor met name op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk minimumeisen zijn vastgesteld door Richtlijn 89/391/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk.

    Bovendien hebben de voorgenomen wijzigingen betrekking op de coördinatie van de sociale zekerheid, die is geregeld in Verordening (EG) nr. 883/2004 en Uitvoeringsverordening (EG) nr. 987/2009 (voor EU-burgers), en in Verordening (EU) nr. 1231/2010[17] (voor legaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen en hun gezinsleden en nabestaanden, voor zover zij zich in een grensoverschrijdende situatie bevinden). Deze verordeningen zijn vastgesteld op het gebied van het vrije verkeer van werknemers en immigratie[18].

    De voorgestelde wijzigingen kunnen eveneens betrekking hebben op de wetgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, en met name Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[19].

    2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

    Niet van toepassing.

    3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    Naar verwachting wordt de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie belast met de vaststelling van de genoemde voorstellen voor wijziging van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid. Overeenkomstig artikel XV van het Verdrag worden dergelijke wijzigingen voor alle Leden die hen binnen twee jaar[20] niet formeel afwijzen, zes maanden na afloop van die periode van kracht, tenzij meer dan 40 % van de Leden die eveneens ten minste 40 % van het bruto scheepstonnage van de Leden vertegenwoordigen formeel hebben verklaard de tijdens de Internationale Arbeidsconferentie goedgekeurde wijzigingen af te wijzen.

    Hieruit volgt dat de voorgenomen wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid een rechtshandeling vormen van een krachtens een internationale overeenkomst opgerichte instantie, die rechtsgevolgen heeft.

    Alleen landen mogen lid van de IAO worden en tijdens de Internationale Arbeidsconferentie stemmen over de goedkeuring van de wijzigingen van de code van het Verdrag; de Unie is als waarnemer voor de conferentie uitgenodigd.

    In het licht van het bovenstaande moet de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU het standpunt vaststellen dat namens de Unie moet worden ingenomen en de lidstaten machtigen gezamenlijk op te treden in het belang van de Unie.

    Er wordt voorgesteld om de goedkeuring van de voorgenomen wijzigingen van de code van het Verdrag te steunen.

    In dit stadium lijkt er, afgaand op het huidige, door de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden gezamenlijk bij het comité ingediende voorstel, geen gebrek aan samenhang te bestaan tussen de met de voorgestelde wijzigingen beoogde algemene beginselen enerzijds en het recht van de Unie anderzijds; evenmin is er sprake van enige onverenigbaarheid tussen de voorgestelde wijzigingen en het acquis van de Unie. Met name vertoont de aanpak geen gebrek aan samenhang tussen de voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag en de minimumvereisten van het acquis van de Unie op sociaal gebied. Dit betekent dat de maatregelen van de Unie stringenter mogen zijn dan de IAO-normen en vice versa[21], aangezien uit artikel 19, lid 8, van de IAO-statuten volgt dat IAO-verdragen zoals het Verdrag minimumnormen bevatten. Ook bestaat er geen gebrek aan samenhang tussen de voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag en het acquis op het gebied van de coördinatie van de sociale zekerheid of de uit het acquis van de Unie voortvloeiende regelgeving op het gebied van vervoer.

    Op basis van ervaringen uit het verleden zal de tekst van de voorgenomen wijzigingen van de code van het Verdrag tussen de goedkeuring van het ontwerp door de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden en de goedkeuring daarvan door de Internationale Arbeidsconferentie, naar verwachting geen wezenlijke veranderingen ondergaan. Desalniettemin is het noodzakelijk vast te stellen dat de lidstaten mogen instemmen met een tekst van de wijzigingen van de code waarin niet-essentiële wijzigingen voorkomen ten opzichte van de tussen de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden overeengekomen tekst, zodat de lidstaten binnen de instanties van de IAO op een efficiënte manier gezamenlijk kunnen optreden in het belang van de Unie.

    2014/0088 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie op de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie zal worden ingenomen in verband met de wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153 en artikel 218, lid 9,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)       Het Verdrag betreffende maritieme arbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van 2006, hierna "het Verdrag " genoemd, stelt minimale arbeids- en leefomstandigheden vast voor alle zeevarenden op schepen die de vlag voeren van een land dat het Verdrag heeft bekrachtigd.

    (2)       Voorstellen voor wijzigingen van de code van het Verdrag staan – ter overweging en mogelijkerwijs ter goedkeuring – op de agenda van de eerste zitting van het uit hoofde van het Verdrag ingestelde "bijzonder tripartiet comité", hierna "het comité" genoemd, dat op 7-11 april 2014 bijeenkomt. De aangenomen wijzigingen moeten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie, die plaatsvindt van 28 mei tot en met 12 juni 2014.

    (3)       De wijzigingsvoorstellen betreffen de aansprakelijkheid van reders in verband met schadevorderingen bij overlijden en letsel, en de achterlating van zeevarenden. Deze voorstellen, hierna "de wijzigingsvoorstellen" genoemd, zijn tijdens de zitting van het comité van oktober 2013 door de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden gezamenlijk ingediend overeenkomstig artikel XV, lid 2, van het Verdrag.

    (4)       De regels van het Verdrag en van de wijzigingsvoorstellen vallen grotendeels onder door de Unieverdragen aan de Unie toegekende bevoegdheden. Daarnaast zullen de wijzigingsvoorstellen gevolgen hebben voor het bestaande acquis op het gebied van sociaal beleid[22], vervoer en de coördinatie van de sociale zekerheid[23]. Meer specifiek zijn de meeste verdragsbepalingen geregeld in Richtlijn 2009/13/EG tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG. De uitvoering van het Verdrag in de Unie wordt verder gewaarborgd door Richtlijn 2009/16/EG van de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2013/38/EU van 12 augustus 2013, en Richtlijn 2013/54/EU van 20 november 2013 betreffende de vlaggenstaat en tot handhaving van de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG van 16 februari 2009.

    (5)       Overeenkomstig artikel XV van het Verdrag worden de door de Internationale Arbeidsconferentie vastgestelde wijzigingen voor alle partijen die hen binnen twee jaar niet formeel afwijzen, in beginsel zes maanden na afloop van die periode van kracht, tenzij meer dan 40 % van de Leden die ten minste 40 % vormen van het bruto scheepstonnage van de Leden, formeel hebben verklaard de tijdens de Internationale Arbeidsconferentie vastgestelde wijzigingen af te wijzen. Hieruit volgt dat de voorgenomen wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid een rechtshandeling vormen van een krachtens een internationale overeenkomst opgerichte instantie, die rechtsgevolgen heeft.

    (6)       In het licht van het bovenstaande moet de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU het standpunt vaststellen dat namens de Unie moet worden ingenomen en de lidstaten machtigen gezamenlijk op te treden in het belang van de Unie, die geen lid van de AIO is[24].

    (7)       Aangezien in dit stadium de voorgestelde wijzigingen nog niet de instemming hebben van alle belanghebbenden en dat nog steeds bepaalde wijzigingen kunnen worden ingediend voordat de Internationale Arbeidsconferentie tot vaststelling overgaat, moet worden vastgesteld dat de lidstaten gezamenlijk in het belang van de Unie mogen instemmen met een tekst van de wijzigingen van de code waarin niet-essentiële wijzigingen voorkomen ten opzichte van de tussen de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden overeengekomen tekst,  

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.           Het standpunt van de Unie op de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie heeft tot doel de vaststelling van de voorgenomen wijzigingen van de code van het Verdrag, in hun huidige vorm aan het comité voorgelegd door de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden, hierna "de wijzigingsvoorstellen" genoemd, te steunen. De tekst van de wijzigingen is bij dit besluit gevoegd.

    2.           Het standpunt van de Unie als bedoeld in lid 1 wordt ingenomen door de lidstaten, die bij de goedkeuring van de wijzigingen van de code van het Verdrag op de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie gezamenlijk optreden in het belang van de Unie.

    3.           Binnen de instanties van de AIO mogen de lidstaten, die gezamenlijk in het belang van de Unie optreden, zonder verder besluit van de Raad, niet-substantiële wijzigingen op dit standpunt overeenkomen.

    Artikel 2

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

                                                                           Voor de Raad

                                                                           De voorzitter

    [1]               http://www.ilo.org/global/standards/maritime-labour-convention/lang--en/index.htm.

    [2]               Het VERDRAG bestaat uit drie hoofdgedeelten: in het eerste deel, de artikelen, worden de algemene beginselen en verplichtingen omschreven. De artikelen worden gevolgd door de voorschriften en de code, die betrekking hebben op de door het Verdrag bestreken aspecten van de leef- en arbeidsomstandigheden van zeevarenden en op inspectie en naleving. De voorschriften, die in zeer algemene bewoordingen zijn geformuleerd, worden aangevuld door de code, die nadere bepalingen bevat. De code bestaat uit twee delen: deel A bevat normen, deel B leidraden. De landen die het Verdrag bekrachtigen, moeten nationale wetten aannemen of andere maatregelen nemen om te waarborgen dat de in de voorschriften vastgestelde rechten en beginselen overeenkomstig de in deel A van de code vastgestelde normen (of op een in wezen gelijkwaardige wijze) worden toegepast. Bij het opstellen van hun wetgeving of andere uitvoeringsmaatregelen, moeten de landen die het Verdrag hebben bekrachtigd, op passende wijze rekening houden met de leidraden van deel B van de code.

    [3]               Internationale Maritieme Organisatie.

    [4]               ILO–IMO–WGPS/9/2009/10, Final report, Joint IMO/ILO Ad Hoc Expert Working Group on Liability and Compensation regarding Claims for Death, Personal Injury and Abandonment of Seafarers, Ninth Session.

    [5]               Resolution concerning the Joint IMO/ILO Ad Hoc Expert Working Group on Liability and Compensation regarding Claims for Death, Personal Injury and Abandonment of Seafarers, International Labour Conference, Provisional Record No. 3-1(Rev.), 94e (maritieme) zitting, Genève, 2006, blz. 3-1/16. Zie http://www.ilo.org/global/standards/maritime-labour-convention/WCMS_088130/lang--en/index.htm

    [6]               http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_norm/---normes/documents/genericdocument/wcms_229695.pdf, zie de bijlage bij het aanbevolen Besluit.

    [7]               http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_norm/---normes/documents/genericdocument/wcms_229694.pdf

    [8]               De uitnodiging om de zitting van het comité bij te wonen bevatte een verwijzing naar de webpagina http://www.ilo.org/global/standards/maritime-labour-convention/WCMS_228789/lang--en/index.htm, die in november 2013 is bijgewerkt.

    [9]               40 procent van de Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd en die ten minste 40 procent vormen van het bruto scheepstonnage van de Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd.

    [10]             http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_norm/---normes/documents/genericdocument/wcms_229695.pdf

    [11]             Artikelen 153 en 155 VWEU.

    [12]             Art. 100 VWEU.

    [13]             Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee.

    [14]             Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen.

    [15]             Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst.

    [16]             Artikelen 153 en 155 VWEU.

    [17]             Of Verordening (EG) nr. 859/2003 voor Denemarken en het Verenigd Koninkrijk.

    [18]             Artikel 48 VWEU en artikel 79, lid 2, onder b), VWEU.

    [19]             Artikel 67, lid 4, en artikel 81, lid 2, onder a), c) en e), VWEU.

    [20]             Of een andere termijn die door de Conferentie is vastgesteld, na kennisgeving daarvan aan de Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd door de Directeur-Generaal van de IAO.

    [21]             Advies 2/91 van het EHvJ, punt 18.

    [22]               Met inbegrip van Kaderrichtlijn 89/391/EEG betreffende veiligheid en gezondheid.

    [23]               Met inbegrip van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Uitvoeringsverordening (EG) nr. 987/2009 (voor EU-onderdanen) en Verordening (EU) nr. 1231/2010 of Verordening (EG) nr. 859/2003 (voor onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en hun gezinsleden en nabestaanden en die zich in een grensoverschrijdende situatie bevinden).

    [24]               Advies 2/91 van het Europees Hof van Justitie van 19 maart 1993, Jurispr. 1993-I, bladzijde 1061, punt 26.

    BIJLAGE

    I. – Eerste pakket gezamenlijke voorstellen: Voorstel voor wijzigingen van de code met betrekking tot Voorschrift 2.5 van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006

    Dit voorstel weerspiegelt de beginselen die zijn vastgesteld tijdens de negende zitting (2‑6 maart 2009) van de gezamenlijke IMO/IAO ad hoc-werkgroep van deskundigen inzake aansprakelijkheid en compensatie bij vorderingen in verband met overlijden, letsel en de achterlating van zeevarenden[1]. De voetnoten in dit voorstel dienen slechts ter informatie en maken geen deel uit van de tekst van de wijzigingsvoorstellen.    

    A. Voorstellen voor Norm A2.5

    1. In de titel "Norm A2.5 – Repatriëring" wordt "A2.5" vervangen door "A2.5.1".

    2. Na punt 9 van de Norm A2.5 wordt de volgende titel en tekst ingevoegd:

    Norm A2.5.2 – Financiële zekerheid[2]

    1. Ter uitvoering van Voorschrift 2.5, lid 2, worden in deze Norm eisen vastgesteld voor een snel en effectief stelsel van financiële zekerheid ten behoeve van zeevarenden in geval van achterlating.

    2. Voor de toepassing van deze Norm wordt een zeevarende geacht te zijn achtergelaten wanneer de reder in strijd met de bepalingen van dit Verdrag of de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden:

    a) de kosten van de repatriëring van de zeevarende niet dekt; of

    b) de zeevarende zonder het noodzakelijke onderhoud en de noodzakelijke ondersteuning heeft achtergelaten; of

    c) op een andere wijze eenzijdig de banden met de zeevarende heeft verbroken, bijvoorbeeld door niet-betaling van loon gedurende een periode van ten minste twee maanden.

    3. Ieder Lid ziet erop toe dat voor schepen die zijn vlag voeren een stelsel van financiële zekerheid bestaat dat aan de vereisten van deze Norm voldoet. Het stelsel van financiële zekerheid kan een socialezekerheidsstelsel, verzekering of nationaal fonds zijn, of een andere soortgelijke regeling. De vormgeving ervan wordt door het Lid bepaald na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden.

    4. Het stelsel van financiële zekerheid biedt voor achtergelaten zeevarenden die in dienst waren, tewerkgesteld waren, of in enige hoedanigheid op een schip dat de vlag van het Lid voerde, werkzaam waren, rechtstreekse toegang, voldoende dekking en onverwijlde financiële bijstand overeenkomstig deze Norm.

    5. Voor de toepassing van deze Norm wordt onder het noodzakelijke onderhoud en de noodzakelijke ondersteuning verstaan: adequate voeding, kleding, onderdak, noodzakelijke gezondheidszorg en andere redelijke kosten of lasten die uit de achterlating voortvloeien.

    6. Elk Lid verlangt dat schepen die zijn vlag voeren, en waarop Voorschrift 5.1.3, lid 1, of Voorschrift 5.1.3, lid 2, van toepassing is, een bewijs van financiële zekerheid overleggen dat is afgegeven door de verlener van de financiële zekerheid[3]. Het bewijs wordt op een prominente plaats in de accommodatie van de zeevarenden aangebracht. Wanneer er meer dan één aanbieder van financiële zekerheid is, wordt het document van elke aanbieder meegenomen aan boord.

    7. Het bewijs van financiële zekerheid bevat de uit hoofde van Aanhangsel A2-I vereiste informatie. Het wordt in het Engels opgesteld, of gaat vergezeld van een vertaling in het Engels.

    8. De bijstand van het stelsel van financiële zekerheid wordt op verzoek van of namens de betrokken zeevarende, die zijn verzoek met de nodige motivering van zijn aanspraak overeenkomstig het bepaalde in lid 2 ondersteunt, onmiddellijk verleend.

    9. Rekening houdend met de Voorschriften 2.2 en 2.5, is de uit hoofde van het stelsel van financiële zekerheid geboden bijstand toereikend om de volgende uitgaven te dekken:

    a) achterstallige lonen en andere aanspraken die door de reder aan de zeevarende zijn verschuldigd uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst, de relevante collectieve arbeidsovereenkomst of het nationale recht van de vlaggenstaat, beperkt tot vier maanden achterstallig loon en enige overige uitstaande aanspraken;

    b) alle kosten die in redelijkheid zijn gemaakt door de zeevarende, met inbegrip van de kosten van repatriëring als bedoeld in lid 10; en

    c) de kosten van noodzakelijk onderhoud en de noodzakelijke ondersteuning vanaf het tijdstip van de handeling of nalatigheid die de achterlating vormde, tot de aankomst thuis van de zeevarende.

    10. De kosten van repatriëring omvatten het vervoer met passende en snelle vervoersmiddelen, doorgaans per vliegtuig, maaltijden en onderdak van de zeevarende vanaf het tijdstip van verlating van het schip tot de aankomst thuis van de zeevarende, de noodzakelijke gezondheidszorg, het vervoer van persoonlijke bezittingen en enige andere redelijke kosten of lasten die voortvloeien uit de achterlating.

    11. Indien de aanbieder van de verzekering of van een andere vorm van financiële zekerheid in overeenstemming met deze Norm enige betaling aan een zeevarende doet, verkrijgt hij tot de hoogte van het betaalde bedrag, door subrogatie, overdracht of anderszins de rechten die de zeevarende zou hebben genoten.

    12. Niets in deze Norm doet afbreuk aan enig verhaalsrecht van de verzekeraar of de aanbieder van financiële zekerheid tegenover derden.

    13. De bepalingen in deze Norm zijn niet bedoeld als exclusieve bepalingen; andere rechtsmiddelen, vorderingen of voorzieningen die de achtergelaten zeevarende ter beschikking staan, blijven onverlet. De nationale wet- en regelgeving kan bepalen dat met de in het kader van deze Norm te betalen bedragen, bedragen kunnen worden verrekend die uit andere bronnen worden ontvangen op grond van rechten, vorderingen of voorzieningen die aanleiding kunnen geven tot compensatie in het kader van deze Norm.         

    B. Voorstel voor Richtsnoer B2.5

    Aan het eind van Richtsnoer B2.5, worden de volgende titel en tekst ingevoegd:  

    Richtsnoer B2.5.3 – Financiële zekerheid

    1. Bij de uitvoering van Norm A2.5.2, lid 8, moet, in gevallen waarin meer tijd nodig is voor het controleren van de geldigheid van bepaalde onderdelen van de aanvraag van de zeevarende, worden gewaarborgd dat de zeevarende of een vertegenwoordiger van hem onmiddellijk het deel van de gevraagde bijstand ontvangt dat als gerechtvaardigd wordt beschouwd.         

    C. Voorstel voor een nieuw Aanhangsel

    Vóór Aanhangsel A5-I wordt het volgende aanhangsel ingevoegd: 

    AANHANGSEL A2-I

    Bewijs van financiële zekerheid uit hoofde van Voorschrift 2.5, lid 2

    In het certificaat of[4] een ander bewijs uit hoofde van Norm A2.5.2, lid 7, is de volgende informatie opgenomen:

    a) naam van het schip;

    b) haven van registratie van het schip;

    c) roepnaam van het schip;

    d) IMO-nummer van het schip;

    e) naam en adres van de aanbieder van de financiële zekerheid;

    f) contactgegevens van de persoon of entiteit die verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoeken om steun van zeevarenden;

    g) naam van de reder;

    h) geldigheidsduur van de financiële zekerheid; en

    i) een verklaring dat de financiële zekerheid die is gesteld, voldoet aan de voorschriften van Norm A2.5.2.

    D. Voorstellen voor de Aanhangsels A5-I, A5-II en A5-III[5]

    1. Aan het einde van Aanhangsel A5-I wordt de volgende tekst ingevoegd:          

    Financiële zekerheid voor repatriëring         

    2. In Aanhangsel A5-II wordt onder de titel Verklaring betreffende de naleving van de maritieme arbeidsregels – deel I na punt 14 het volgende punt ingevoegd:        

    15. Financiële zekerheid voor repatriëring (Voorschrift 2.5)           

    3. In Aanhangsel A5-II wordt onder de titel Verklaring betreffende de naleving van de maritieme arbeidsregels – deel I na punt 14 het volgende punt ingevoegd:        

    15. Financiële zekerheid voor repatriëring (Voorschrift 2.5)           

    4. Aan het einde van Aanhangsel A5-III wordt de volgende rubriek ingevoegd:    

    Financiële zekerheid voor repatriëring         

    II. Tweede pakket gezamenlijke voorstellen: Voorstel voor wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende Voorschrift 4.2 van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006

    Dit voorstel weerspiegelt de beginselen die zijn vastgesteld tijdens de negende zitting (2‑6 maart 2009) van gezamenlijke IMO/IAO ad hoc-werkgroep van deskundigen inzake aansprakelijkheid en compensatie bij vorderingen in verband met overlijden, letsel en de achterlating van zeevarenden[6]. De voetnoten in dit voorstel dienen slechts ter informatie en maken geen deel uit van de tekst van de wijzigingsvoorstellen.    

    A. Voorstellen voor Norm A4.2

    1. In de titel "Norm A4.2 – Aansprakelijkheid van de reder" wordt "A4.2" vervangen door "A4.2.1".

    2. Na punt 7 van de Norm A4.2 wordt de volgende tekst ingevoegd:         

    8. De nationale wet- en regelgeving waarborgt dat het in lid 1, onder b), van deze Norm bedoelde stelsel van financiële zekerheid voor contractuele vorderingen, zoals gedefinieerd in Norm A4.2.2, aan de volgende eisen voldoet:

    a) de contractuele vordering wordt – voor zover omschreven in de arbeidsovereenkomst van de zeevarende en onverminderd het bepaalde in punt c) hieronder – volledig en onverwijld betaald;

    b) er wordt geen druk uitgeoefend om een betaling onder het contractuele bedrag te aanvaarden;

    c) indien de aard van de langdurige arbeidsongeschiktheid van een zeevarende het moeilijk maakt de hoogte van de volledige vergoeding waarop de zeevarende recht heeft te beoordelen, wordt een tussentijdse betaling, of worden meerdere tussentijdse betalingen, aan de zeevarende gedaan om onbillijke gevolgen te voorkomen;

    d), overeenkomstig Voorschrift 4.2, lid 2, ontvangt de zeevarende betaling onverminderd andere wettelijke aanspraken. Deze betaling kan door de reder echter worden verrekend met schadevergoedingen uit enige andere vordering van de zeevarende tegen de reder en voortvloeit uit hetzelfde incident;

    e) de aanvraag voor rechtstreeks contractuele compensatie kan worden ingesteld door de betreffende zeevarende, zijn nabestaanden, een vertegenwoordiger van de zeevarende of een aangewezen begunstigde[7].

    9. De wet- en regelgeving van elk Lid waarborgt dat zeevarenden vooraf worden geïnformeerd indien de financiële zekerheid van een reder wordt geannuleerd en dat onmiddellijk moet worden gemeld wanneer deze niet wordt verlengd.

    10. De wet- en regelgeving van de Leden waarborgt dat de vlaggenstaat door de aanbieder van de verzekering in kennis wordt gesteld wanneer de financiële zekerheid van een reder wordt beëindigd naar aanleiding van annulering of niet-verlenging.

    11. Elk Lid verplicht de onder zijn vlag varende schepen een bewijs van financiële zekerheid te overleggen dat door de aanbieder van de financiële zekerheid is afgegeven. Het bewijs wordt op een prominente plaats in de accommodatie van de zeevarenden aangebracht. Wanneer er meer dan één aanbieder van financiële zekerheid is, wordt het document van elke aanbieder meegenomen aan boord.

    12. De financiële zekerheid wordt gesteld voor de betaling van alle contractuele vorderingen die ontstaan tijdens de periode waarvoor het document geldig is.

    13. Het bewijs van financiële zekerheid bevat de op grond van Aanhangsel A4-I vereiste informatie. Het wordt in het Engels worden opgesteld, of gaat vergezeld van een vertaling in het Engels.

    Na de Norm A4.2 wordt de volgende titel en tekst ingevoegd:       

    Norm A4.2.2 – Behandeling van contractuele vorderingen[8]

    1. Voor de toepassing van Norm A4.2.1 en deze Norm wordt de term "contractuele vordering" gedefinieerd als een schadevordering in verband met ziekte, letsel of overlijden tijdens de periode dat de zeevarende werkzaam is onder een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden of in het kader van een dergelijke overeenkomst.

    2. De Leden stellen wet- en regelgeving vast die waarborgt dat doeltreffende maatregelen worden getroffen voor snelle en eerlijke procedures, die onpartijdigheid garanderen bij het ontvangen, behandelen en afwikkelen van contractuele vorderingen met betrekking tot de compensatie als bedoeld in Norm A4.2.1.         

    B. Voorstellen voor Richtsnoer B4.2

    1. In de titel "Richtsnoer B4.2 – Aansprakelijkheid van de reder" wordt "B4.2" vervangen door "B4.2.1".

    2. In punt 1 van dit Richtsnoer B4.2 wordt "Norm A4.2" vervangen door "Norm A4.2.1".

    3. Na punt 3 van het Richtsnoer B4.2 wordt de volgende titel en tekst ingevoegd:

    Richtsnoer B4.2.2 – Behandeling van contractuele vorderingen

    1. In nationale wet- en regelgeving moet worden bepaald dat de partijen bij de uitbetaling van compensatie op grond van een contractuele schadevordering gebruik kunnen maken van het in Aanhangsel B4-I omschreven model ontvangst- en vrijgaveformulier.           

    C. Voorstel voor nieuwe aanhangsels

    1. Na Aanhangsel A2-I wordt het volgende aanhangsel ingevoegd:

    AANHANGSEL A4-I

    Bewijs van financiële zekerheid uit hoofde van Voorschrift 2.5, lid 2

    Het op grond van Norm A4.2.1, lid 13, vereiste bewijs van financiële zekerheidsstelling bevat de volgende informatie:

    a) naam van het schip;

    b) haven van registratie van het schip;

    c) roepnaam van het schip;

    d) IMO-nummer van het schip;

    e) naam en contactgegevens van de aanbieder(s) van de financiële zekerheid;

    f) vestigingsplaats van de aanbieder(s) van de financiële zekerheid;

    g) naam van de reder;

    h) geldigheidsduur van de financiële zekerheid;

    i) een verklaring van de bevoegde autoriteit dat de financiële zekerheid die is gesteld, voldoet aan de voorschriften van deze Norm.

    2. Na Aanhangsel A4-I wordt het volgende aanhangsel ingevoegd:

    AANHANGSEL B4-I

    Model ontvangst- en vrijgaveformulier als bedoeld in Richtlijn B4.2.2

    Schip: ………………………………………………………………..……………………….

    Incident: ……………………….………………………………………………………..………

    Zeevarende/wettelijk erfgenaam en/of rechthebbende:        …………………………….…………………….....................................................

    Reder: ………………………………………………………………………….…………….

    Ik, [zeevarende] [wettig erfgenaam en/of rechthebbende]* bevestig hierbij de ontvangst van de som van [valuta en bedrag] ter genoegdoening van de verplichting van de reder tot betaling van contractuele compensatie voor lichamelijk letsel en/of overlijden overeenkomstig de voorwaarden van mijn arbeidsovereenkomst/de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden en onthef hierbij de reder van zijn verplichtingen in het kader van de genoemde voorwaarden.

    De betaling geschiedt zonder erkenning van aansprakelijkheid voor enige overige vorderingen en wordt aanvaard zonder enige afbreuk te doen aan het recht van de wettelijke erfgenaam/rechthebbende om een vordering in te stellen in geval van nalatigheid, onrechtmatige daad, of om op enige andere beschikbare wijze verhaal te halen met betrekking tot het bovengenoemde incident.

    Datum: …………………………………………………………………………….………….

    Zeevarende/wettelijk erfgenaam en/of rechthebbende:        ………………………………………………………………………….…………….

    Handtekening: …………………..…………………….………………………..…….…………..........

    Voor ontvangst:

    Reder/vertegenwoordiger van de reder:

    Handtekening: ……………………….…………………………………..…………….………............

    Verzekeraar/vertegenwoordiger van de verzekeraar:

    Handtekening: ……………………….…………………………………………………………............___________________

    * Doorhalen wat niet van toepassing is.      

    D. Voorstellen voor de Aanhangsels A5-I, A5-II en A5-III[9]         

    1. Aan het einde van Aanhangsel A5-I wordt de volgende tekst ingevoegd:          

    Financiële zekerheid in verband met de aansprakelijkheid van de reder    

    2. In Aanhangsel A5-II wordt onder de titel Verklaring betreffende de naleving van de maritieme arbeidsregels – deel I na punt 15 het volgende punt ingevoegd:        

    16. Financiële zekerheid in verband met de aansprakelijkheid van de reder (Voorschrift 4.2)      

    3. In Aanhangsel A5-II wordt onder de titel Verklaring betreffende de naleving van de maritieme arbeidsregels – deel II na punt 15 het volgende punt ingevoegd:      

    16. Financiële zekerheid in verband met de aansprakelijkheid van de reder (Voorschrift 4.2)      

    4. Aan het einde van Aanhangsel A5-III wordt de volgende rubriek ingevoegd:    

    Financiële zekerheid in verband met de aansprakelijkheid van de reder

    [1]               ILO–IMO–WGPS/9/2009/10, Final report, Joint IMO/ILO Ad Hoc Expert Working Group on Liability and Compensation regarding Claims for Death, Personal Injury and Abandonment of Seafarers, Ninth Session. Zie: http://www.ilo.org/sector/activities/sectoral-meetings/WCMS_ 161446/lang--en/index.htm Het belang van het werk van deze werkgroep naar aanleiding van de sluiting van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 is eveneens erkend in een resolutie van de 94e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie, tijdens welke het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 is gesloten. Zie: Resolution concerning the Joint IMO/ILO Ad Hoc Expert Working Group on Liability and Compensation regarding Claims for Death, Personal Injury and Abandonment of Seafarers, International Labour Conference, Provisional Record No. 3-1(Rev.), 94th Session (Maritime), Genève, 2006, blz. 3-1/16. Zie: http://www.ilo.org/global/standards/maritime-labour-convention/WCMS_088130/lang--en/index.htm

    [2]               De voorgestelde titel stelt de verhouding vast tussen de financiële zekerheidsstelling voor repatriëring overeenkomstig Voorschrift 2.5, lid 2, en het concept van "achterlating" zoals gedefinieerd in de voorgestelde nieuwe Norm A2.5.2, lid 2 (voorheen lid 5 van de "beginselen" van de IMO/ILO Ad hoc-werkgroep van deskundigen).

    [3]               De gezamenlijke IMO/ILO ad hoc-werkgroep van deskundigen is in 2009 overeengekomen dat dit punt moet worden toegevoegd aan de lijst van terreinen onder havenstaatcontrole, en zou bijgevolg moeten worden gecertificeerd voor schepen die moeten zijn gecontroleerd en gecertificeerd. Zie het in voetnoot 1 bedoelde eindverslag, punt 106. Het begrip "bewijs" werd gebruikt om een verschil van mening over de precieze vorm van de documentatie voor het aantonen van financiële zekerheid op te lossen. Deze formulering sluit ook aan bij de werkwijze die is gevolgd in de IAO-richtsnoeren inzake de inspectie van de vlaggenstaat die in 2008 werden opgesteld door een internationale tripartiete vergadering van deskundigen.

    [4]               Zoals hierboven vermeld, bestonden er binnen de gezamenlijke IMO/ILO ad hoc-werkgroep van deskundigen enkele uiteenlopende standpunten over de vorm van het bewijs van de financiële zekerheid. De formulering "of" is voorgesteld om flexibiliteit te bieden.

    [5]               Zoals aangegeven in opmerking 3, is de gezamenlijke IMO/ILO ad hoc-werkgroep van deskundigen overeengekomen dat deze vereisten moeten worden opgenomen in het certificeringssysteem voor schepen.

    [6]               ILO–IMO–WGPS/9/2009/10, Final report, Joint IMO/ILO Ad Hoc Expert Working Group on Liability and Compensation regarding Claims for Death, Personal Injury and Abandonment of Seafarers, Ninth Session. Het belang van het werk van deze werkgroep naar aanleiding van de sluiting van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 is eveneens erkend in een resolutie van de 94e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie, tijdens welke het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 is gesloten. Resolution concerning the Joint IMO/ILO Ad Hoc Expert Working Group on Liability and Compensation regarding Claims for Death, Personal Injury and Abandonment of Seafarers, International Labour Conference, Provisional Record No. 3-1(Rev.), 94e (maritieme) zitting, Genève, 2006, blz. 3-1/16. Zie:      http://www.ilo.org/global/standards/maritime-labour-convention/WCMS_088130/lang--en/index.htm

    [7]               De tekst die is opgenomen in de door de gezamenlijke IMO/ILO ad hoc-werkgroep van deskundigen werd voorgesteld (zie het eindverslag als bedoeld in voetnoot 6, punten 149–152 en bijlage II, onder "beginselen", paragraaf 4), is om juridische redenen aangepast. Hoewel over de formulering overeenstemming leek te zijn bereikt (zie punt 152), heeft de woordvoerder van de groep van zeevarenden verzocht de paragraaf tussen teksthaakjes te plaatsen (zie punt 151). Er wordt op gewezen dat het onderhavige voorstel geen teksthaakjes bevat.

    [8]               De door de gezamenlijke IMO/ILO ad hoc-werkgroep van deskundigen voorgestelde beginselen hebben betrekking op twee punten. Zie het in voetnoot 6 bedoelde eindverslag, punt 133–134.

    [9]               De IMO/ILO ad hoc-werkgroep van deskundigen is in 2009 overeengekomen dat dit punt moet worden toegevoegd aan de lijst van terreinen onder havenstaatcontrole, en zou bijgevolg moeten worden gecertificeerd voor schepen die moeten zijn gecontroleerd en gecertificeerd. Zie het in voetnoot 1 bedoelde eindverslag, punt 126. Deze formulering sluit ook aan bij de werkwijze die is gevolgd in de IAO-richtsnoeren inzake de inspectie van de vlaggenstaat die in 2008 werden opgesteld door een internationale tripartiete vergadering van deskundigen. Zie: http://www.ilo.org/global/standards/maritime-labour-convention/WCMS_101788/lang--en/ index.htm

    Top