EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IR2691

Advies van het Comité van de Regio’s — Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode 2020-2030

PB C 415 van 20.11.2014, p. 14–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 415/14


Advies van het Comité van de Regio’s — Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode 2020-2030

2014/C 415/04

Rapporteur

Annabelle Jaeger (FR/PSE), lid van de regioraad van Provence-Alpes Côte d’Azur

Referentiedocument

Brief van de Europese Commissie d.d. 12 februari 2014

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

is verontrust over de laatste wetenschappelijke gegevens van het IPCC, die ons waarschuwen voor een snellere opwarming van de aarde en ernstiger gevolgen daarvan, en

1.

verzoekt de EU derhalve, mede in het licht van het vorige verslag van het Comité van de Regio’s (CDR 5810/2013), om voor drie ambitieuze, bindende klimaat- en energiedoelstellingen te kiezen, die vóór 2030 moeten zijn verwezenlijkt:

de uitstoot van broeikasgassen moet met 50 % worden verminderd ten opzichte van 1990;

40 % van de energiemix moet bestaan uit hernieuwbare energie, een streven dat in nationale doelstellingen is vertaald;

het primaire energieverbruik moet met 40 % worden verlaagd ten opzichte van 2005 via efficiëntiewinst, eveneens een streven dat in nationale doelstellingen is vertaald.

Alleen als deze drie doelen worden gehaald, maken wij kans om een desastreuze temperatuurstijging van meer dan 2 oC te voorkomen en de langetermijndoelstelling van de EU (vermindering van broeikasgasemissies met 80 tot 95 %) te verwezenlijken.

2.

Het Comité herinnert aan de conclusies van de Europese Raad van 20—21 maart 2014, waarin de staatshoofden en regeringsleiders overeenkwamen om tegen oktober 2014 een akkoord te bereiken over een nieuw beleidskader. Het Comité rekent erop dat hierin ambitieuze doelstellingen worden vastgesteld. In verband hiermee maakt het zich zorgen over het gebrek aan ambitie in de voorstellen die de Europese Commissie tot dusver heeft gepresenteerd en die zowel op het vlak van de voorgestelde percentages als voor wat betreft het bindende karakter ervan op louter Europees niveau, alsook op het punt van de voorgestelde governancestructuur te zwak zijn.

3.

Deze drie doelen zijn technisch gezien haalbaar en goed voor de Europese economie. Zij zijn een eerste vereiste voor een structurele langetermijnvisie die Europa een duurzame, veilige en zekere energietoekomst kan bieden.

4.

De EU zou ernaar moeten streven om tegen het midden van deze eeuw vrijwel geen broeikasgassen meer uit te stoten, zij het dat daarbij de energiearmoede niet verder mag toenemen. Behalve een voortdurende verlaging van de broeikasgasuitstoot zijn verdere investeringen in onderzoek en ontwikkeling geboden, om koolstofdioxide uit de atmosfeer te kunnen verwijderen en de rol van natuurlijke CO2-afvang te versterken.

5.

Met deze doelstellingen in de hand is de EU klaar voor de onderhandelingen over een internationaal klimaatakkoord voor de 21e conferentie van de partijen (CoP21) bij het VN-raamverdrag inzake klimaatverandering (UNFCC) in Parijs, in november-december 2015, en kan zij haar voornemen om in het kader van het UNFCC zo snel mogelijk en uiterlijk eind maart 2015 ‘nationale bijdragen’ vast te stellen aankondigen.

A.    Governance

6.

Het Comité zou graag zien dat dit voorgestelde nieuwe governancekader voor energie voortbouwt op de lessen van het 2020-pakket, met name door op Europees en nationaal niveau bindende doelstellingen vast te stellen waarop de lidstaten kunnen worden aangesproken. Het is dan ook van mening dat de voorgestelde, op samenwerking gebaseerde aanpak, waarbij alleen op EU-niveau streefdoelen worden vastgesteld, niet de noodzakelijke stimulans zal bieden om deze doelen ook daadwerkelijk te halen en meer ambitieuze resultaten te bereiken.

7.

Het Comité vindt het absoluut noodzakelijk dat de nationale doelen die zijn vastgesteld om het aandeel hernieuwbare energie te vergroten en het energieverbruik te verlagen, bindend zijn voor elke lidstaat en dat landen zich met het oog hierop concentreren op de uitvoering van regionale strategieën, hetgeen niet alleen doeltreffender zou zijn maar ook conform het subsidiariteitsbeginsel. Deze opzet zou terug te vinden moeten zijn in het nieuwe kader voor energiegovernance.

8.

Het nieuwe GLB kan een fundamentele rol spelen bij de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en de bevordering van koolstofvastlegging in de landbouw, bosbouw en veeteelt.

9.

Het lokale en regionale bestuur speelt een fundamentele rol in de uitwerking en uitvoering van beleid op het gebied van klimaatverandering, ontwikkeling van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, maar het kan zich hier niet optimaal mee bezighouden als het geen erkenning krijgt in de vorm van een mandaat en financiële middelen voor de lange termijn.

10.

Het Comité verzoekt de Commissie dan ook om de rol van de lokale en regionale overheden te erkennen en een beroep op hen te doen bij het zoeken naar een oplossing voor de klimaat- en energieproblemen, alsook hen te betrekken bij het actieplan voor 2030 en bij een nieuwe ‘energiegovernance’, volgens de principes van multilevel governance, waarin wordt erkend dat elk bestuursniveau een rol speelt in een efficiënt overheidsbeleid.

11.

Daarnaast verzoekt het de lokale en regionale overheden om zich nog meer in te zetten voor het klimaatprobleem door hun eigen ambitieuze doelen voor 2030 vast te stellen en samen initiatieven te nemen met het oog op de CoP21 in Parijs in december 2015. Dit is in overeenstemming met de besluiten die de CoP19 in november 2013 in Warschau heeft genomen met betrekking tot de erkenning van het belang van lokale en regionale overheden voor de sluiting van een wereldwijd akkoord.

B.    Drie doelstellingen die niet los van elkaar kunnen worden gezien

12.

Naast het vaststellen van een emissiereductiedoelstelling om een duidelijk signaal te geven en de internalisering van alle vervuilingskosten mogelijk te maken en zo de vervuiling te verminderen, is het van wezenlijk belang dat er ook op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie doelen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de energietransitie daadwerkelijk tot een koolstofarme economie leidt die duurzaam, concurrerend en veilig is en een synergie-effect op de klimaatverandering heeft.

13.

Er zijn bindende doelstellingen nodig die ertoe bijdragen dat in de ontwikkeling van schone technologie wordt geïnvesteerd. In verband hiermee is het ook van groot belang dat investeerders in koolstofarme technologieën regelgevingszekerheid wordt geboden. De lidstaten zullen moeten zorgen voor een duidelijk en stabiel wettelijk kader dat voorkomt dat de nieuwe bepalingen met terugwerkende kracht geldig zijn.

14.

Voorts moeten de kosten tussen landen, regio’s en steden eerlijk worden verdeeld en moet rekening worden gehouden met de regionale ontwikkelingsbehoeften en de plaatselijk aanwezige hernieuwbare energiebronnen, zonder dat dit bepaalde regio’s en steden ervan weerhoudt om desgewenst méér te doen.

15.

Het Comité beklemtoont dat er bij het opstellen van Europees en nationaal beleid aan moet worden gedacht dat de energierekening binnen de perken moet worden gehouden en dat energie-efficiëntie een cruciale manier is om dit te bereiken, aangezien consumenten en EU-lidstaten hierdoor elk jaar tot 2030 meer dan 200 miljard euro kunnen besparen (1). Ook zouden de lidstaten, evenals lokale en regionale overheden, ertoe moeten worden aangespoord om, in hun strijd tegen energie-armoede, specifieke maatregelen voor gezinnen en kwetsbare groepen te nemen. Een van de meest aangewezen manieren om de energie-efficiëntie te verbeteren is de aanpassing van gebouwen, waardoor werkgelegenheid ontstaat in een maatschappelijk relevante sector als de bouw. Bovendien zal dit leiden tot nieuwe, innovatieve, energiezuinige en biogebaseerde materialen waarvoor investeringen in O&O&I nodig zijn. Op Europees niveau zullen gerichte financiële middelen vrijgemaakt moeten worden om het energiezuiniger maken van gebouwen te stimuleren.

C.    De energie-onafhankelijkheid van Europa

16.

Europa is de grootste energie-importeur ter wereld. Als er ambitieuzere Europese streefcijfers worden vastgesteld om tegen 2030 energie te besparen en tegelijkertijd het aandeel hernieuwbare energie te vergroten, zou de energie-import van Europa flink afnemen en de energie-onafhankelijkheid toenemen.

17.

Een van de meest aangewezen manieren om de energie-efficiëntie te verbeteren is de aanpassing van gebouwen; daarnaast moeten ook nieuwe energie-efficiënte woningen worden gebouwd. Een standaardaanpak is hier echter niet gepast: de concrete besluiten kunnen het best op het niveau van de lokale en regionale overheden worden genomen. Dit zou in een maatschappelijk relevante sector als de bouw ook de nodige werkgelegenheid moeten opleveren. Bovendien zal dit leiden tot nieuwe, innovatieve, energiezuinige en biogebaseerde materialen waarvoor investeringen in O&O&I nodig zijn.

18.

Hernieuwbare energie zou in 2030 ongeveer in de helft van het Europese energieverbruik kunnen voorzien (Bronnen: Fraunhofer Instituut (2) en het Duitse lucht- en ruimtevaartcentrum (3)).

19.

Er valt op grote schaal energie te besparen, vooral in de EU-landen die het meest afhankelijk zijn van olie- en gasinvoer. Door in de periode tot 2030 te investeren in energie-efficiëntie van de EU kan de Europese energie-import flink omlaag worden gebracht en wordt de energiezekerheid van de EU verbeterd. Daarnaast worden er nieuwe technologieën ontwikkeld die efficiënter, betrouwbaarder en zuiniger zijn en werkgelegenheid opleveren.

20.

Los daarvan kunnen de energie-onafhankelijkheid en de energiezekerheid van de EU worden vergroot door alle lokale energiebronnen te benutten, de interne energiemarkt verder te ontwikkelen, bijv. aan de hand van de kleinschalige productie van hernieuwbare energie door consumenten zelf, nieuwe interconnecties, energie-opslag en slimme netwerken, en door alle lidstaten te verplichten voor een in dat verband gunstig regelgevingsklimaat te zorgen. De diversiteit van hernieuwbare energiebronnen fungeert als buffer tegen prijsschommelingen, maakt het energiesysteem minder kwetsbaar en helpt verstoring van de voorziening voorkomen.

21.

De Europese Unie en de lidstaten moeten de transformatie van de energie-infrastructuur een impuls geven door middel van meer grensoverschrijdende interconnecties. Daarbij dient de aandacht dringend uit te gaan naar de lidstaten die het verst achteroplopen bij het nakomen van de eerder afgesproken doelstelling om interconnecties tot stand te brengen met een capaciteit die ten minste 10 % van de geïnstalleerde productiecapaciteit van de lidstaat vertegenwoordigt.

D.    Structurele hervorming van het emissiehandelssysteem

22.

Het Comité is ingenomen met de goedkeuring van ‘backloading’, waarmee de werking van het emissiehandelssysteem wordt verbeterd, maar acht een structurele hervorming van dit systeem noodzakelijk. Het staat ook achter het voorstel van de Commissie om een ‘marktstabiliteitsreserve’ in te voeren, die evenwel ruim voor 2020 operationeel zou moeten worden, en acht het noodzakelijk dat de stabiliteitsreserve wordt aangevuld met andere maatregelen, zoals de definitieve afschaffing van overtollige emissievergunningen en de invoering van een bodemprijs.

23.

Daarnaast verzoekt het de Commissie om de handel in internationale kredieten voor koolstofcompensatie aan banden te leggen. Dergelijke kredieten zetten niet aan tot de structurele hervormingen die in de EU moeten worden ondernomen en moedigen ook niet aan tot investeringen in de regio. Het Comité zou ook graag zien dat er maatregelen worden genomen om de koolstofopslag in duurzaam beheerde bossen te stimuleren.

24.

Een deel van de opbrengsten van de emissiehandel moet naar lokale en regionale maatregelen gaan.

25.

Er moeten ook andere gemeenschappelijke instrumenten worden ontwikkeld om de klimaatverandering tegen te gaan, zoals ecodesign en openbare aanbestedingen. Ook een koolstofheffing is een effectief instrument dat goede resultaten oplevert om op voort te bouwen.

E.    Het belang van lokale productie

26.

De kleinschalige productie van energie uit hernieuwbare bron door consumenten zelf moet deel uitmaken van de oplossingen die de weg banen naar een toekomstig ‘Europa van de energie’, omdat Europa hierdoor beter bestand is tegen prijsschommelingen. Alle lidstaten moeten worden verplicht om voor een in dat verband gunstig regelgevingsklimaat te zorgen.

27.

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar coöperaties die op lokaal en regionaal niveau door burgers zijn opgericht om hernieuwbare energiebronnen te bevorderen, omdat zij eerst en vooral aanvullende energie-aanbieders vormen en vervolgens ook een aanzienlijke educatieve impact hebben en de bewustwording versterken m.b.t. de noodzaak van een rationeel energiegebruik.

28.

De burgers hebben er belang bij dat de overheid die het dichtst bij hen staat, hen zo goed mogelijk helpt met hun energieproblemen en dat er plaatselijke energieoplossingen worden bedacht om stijgende prijzen op de wereldmarkt op te vangen. Lokale en regionale overheden moeten als eigenaren van energiecentrales ook een grotere rol gaan spelen in de expansie van duurzame energie.

29.

Het Comité wijst erop dat de Europese concurrentieregels, waarvoor de EU exclusief bevoegd is, in overeenstemming moeten worden gebracht met de beginselen van het EU-energiebeleid, die voorzien in gedeelde bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten met inachtneming van de belangrijke rol van lokale en regionale overheden, met name lokale en regionale energieagentschappen.

F.    Lokale en regionale overheden lopen voorop in de strijd tegen klimaatverandering en energieproblemen

30.

Zoals gebleken is uit de vele extreme klimaatverschijnselen die zich de laatste tijd hebben voorgedaan, zijn het de lokale en regionale overheden die de zwaarste gevolgen ondervinden van het gebrek aan actie en die de rekening zullen krijgen gepresenteerd als wij er niet in slagen om sneller over te schakelen op andere energiebronnen.

31.

Volgens het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (4) wordt meer dan 70 % van de maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering en tot wel 90 % van de maatregelen ter aanpassing aan de klimaatverandering genomen door lokale overheden.

32.

Het Comité herinnert eraan dat de Europese Unie over een aanpassingsstrategie beschikt en dat het de regio’s en de lokale overheden zijn die de komende decennia de grootste problemen in verband met de aanpassing aan de klimaatverandering voor hun kiezen krijgen. Daarom, en omdat deze strategie voor de periode na 2020 wordt herzien, moet in de regio’s en steden alles in het werk worden gesteld om programma’s voor aanpassing aan de klimaatverandering op te zetten; hiervoor moet de Europese Unie financiële middelen ter beschikking stellen.

33.

Lokale en regionale overheden kunnen, omdat zij dichtbij de burger staan, informatie verstrekken en bewustwording stimuleren omtrent de economische en sociale voordelen van de lokale maatregelen op het gebied van energietransitie.

34.

Het Comité benadrukt dat het beleidskader voor 2030 moet uitgaan van de lokale EU-initiatieven en ervoor moet zorgen dat zij meer effect sorteren. Het gaat hierbij o.a. om het Burgemeestersconvenant (dat volgens het Comité verlengd zou moeten worden tot 2030), Mayors Adapt en andere door de EU gefinancierde projecten. Daarbij moet de Commissie erop toezien dat het beleid samenhangend is en er synergie ontstaat tussen de verschillende initiatieven, en dat het CvdR naar behoren wordt betrokken bij het opzetten van uitvoeren van deze initiatieven. Ook kleine steden en plattelandsgebieden zouden gebruik moeten kunnen maken van de mogelijkheden van deze door de EU geboden mogelijkheden.

35.

Om nog meer vooruitgang te boeken is het zinvol dat de lokale en regionale overheden specifieke gekwantificeerde streefdoelen voor 2030 vaststellen op het gebied van emissiereductie, hernieuwbare energie en energiebesparingen en dat een en ander wordt ondersteund door passend lokaal en regionaal beleid om de dynamiek die in de regio’s is ontstaan te versterken. Deze doelen kunnen worden vastgesteld via met name de versterking en uitbreiding van het Burgemeestersconvenant, dat na 2020 moet worden verlengd.

36.

Het Comité verzoekt de Commissie om met voorstellen te komen voor de financiering van maatregelen op het gebied van energietransitie, met name via de EIB, ter ondersteuning van bestaande of toekomstige lokale financieringsmechanismen bovenop de Europese middelen in de periode 2014-2020 (Life+Clima, structuurfondsen, Horizon 2020, Connecting Europe Facility).

37.

Tot slot wil het Comité, op basis van dit advies, de lokale en regionale overheden verzoeken hun krachten te bundelen en hun stem te laten horen, zowel vóór als tijdens de CoP21; een belangrijke bijeenkomst in de aanloop hiernaartoe was de klimaatconferentie die door de secretaris-generaal van de VN op 23 september in New York werd georganiseerd.

Brussel, 8 oktober 2014.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Michel LEBRUN


(1)  Ecofys, februari 2013: Saving energy: bringing down Europe’s energy prices for 2020 and beyond.

(2)  Fraunhofer Instituut, mei 2011: Long Term Potentials and Costs of RES.

(3)  Greenpeace, 24 oktober 2012: EU-27 Energy [R]evolution; WWF, 6 november 2013: Renewable energy: a 2030 scenario for the EU.

(4)  UNDP-rapport ‘Charting a new low-carbon route to development: A primer on integrated climate change planning for regional governments’ (2009).


Top